Dr. Sun Yat Sen leeft nog V cMet venaal van den dag DREIN DRENTEL EN PIET PRIKKEL ALLE ABONNÉ'S op dit blad zijn Ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen F 750.- F 750.- F 250.- 1 Wie doodde i 1 Marco Graffi? 1 HOEWEL HIJ REEDS IN 1925 STIERF DE VERDEDIGING VAN HET ALCAZAR WOENSDAG 23 DECEMBER 1936 Zijn mausoleum is niet een graf maar de verblijfplaats van zijn levenden geest Ook thans oefent hij invloed uit Lotgevallen en indrukken op boeiende wijze beschreven door den ooggetuige dr. Rudolf Timmermans Komst van den Priester toch?" De Ambrosiana ORANJE BOVEN Openluchtspel te Breda AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL Toen dezer dagen maarschalk Tsjang Soe Liang zich tot tolk maakte van zijn tegen de regeering van Nanking muitende gene raals, formuleerde hij een aantal eischen, waar van er een was, dat de beginselen, die Dr. Sun Yat Sen aan het volk van China had voorge houden, beter zouden worden toegepast. Van psychologisch standpunt bezienj speelde de maarschalk hiermede geen lage troef uit, want nog steeds heeft het Chineesche volk den grootsten eerbied voor Dr. Sun Yat Sen, hoewel deze groote leider reeds in 1925 stierf. Voor het Chineesche volk is Sun echter geen doode. El- ken Maandagmorgen wordt zijn testament in alle Chineesche rijksgebouwen voorgelezen, voor zijn beeltenis worden voor den aanvang van iedere vergadering drie buigingen gemaakt, en zijn mausoleum is een der indrukwekkendste en meest bezochte gebouwen van het Nieuwe China. Wanneer men van Nanking uit rijdt in de richting, waar de kale toppen van het Purper- gebergte zich verheffen, volgt men den weg, langs welken eenige jaren geleden het stoffe lijk overschot van China's nationalen held, om geven door honderdduizenden van zijn aanhan gers, naar zijn laatste rustplaats werd gedra gen. Reeds vijf eeuwen geleden hadden de kei zers uit de Ming-dynastie deze heuvelachtige streek tot hun graf gekozen. Aan den voet van den eersten berg ligt, breed maar eenvoudig, een kolos van steen, rood geschilderd, het hoofdgebouw van den grafkelder der keizers. Eens voerde een weg, waarvan sommige gedeel ten, niettegenstaande het gras, dat er op ge groeid is, nog zichtbaar zijn, van de poorten der stad naar de graven. De laatste duizend meter van dezen weg worden geflankeerd door steenen figuren, meer dan levensgroote beelden van menschen, paarden, olifanten en andere wezens, die aan weerszijden de wacht houden. Sage en bijgeloof hangen rond deze figuren den geheimzinnigen mantel der eeuwen, want hun ouderdom is indrukwekkend. De graven van de Ming-dynastie vindt ech ter slechts degene, die ook aan het oude zijn aandacht schenkt. Nieuwe, goed onderhouden wegen voeren thans, onverschillig voor de plan nen der ontwerpers van eeuwen geleden, langs nieuw aangelegde beplantingen naar het voor plein van den geweldigen trappenbouw van het mausoleum van Sun Yat Sen, waarvan het stralende wit en de gigantische bouw de oude Ming-graven in het niet verzinken laten. Wanneer men het oude en het nieuwe Nan king kent, en weet hoe ongeloofelijk veel moeite de Chineesche regeering heeft met het onder brengen van haar troepenmacht, om nog niet te spreken van het gebrek aan gebouwen voor de departementen en andere noodzakelijke diensten, kan men zich niet voorstellen, hoe de regeering wel enorme bedragen voor dezen prachtigen bouw beschikbaar kon stellen. Lenin, de grootste revolutionnair van een land met toch ook een Aziatischen inslag, ligt opgebaard in een klein, eenvoudig gebouwtje voor de poorten van het Kremlin. In zijn stille onbewogenheid, in het geheimzinnig licht van de doodenkamer, begeestert zijn stoffelijk over schot nog dagelijks duizenden voor de idee der Russische revolutie. Waarom dan richt China, het land, dat reeds duizenden jaren volgens democratische beginselen geregeerd wordt, voor zijn grooten revolutionnair, die de armoede des volks toch zoo goed kende, een grafmonument op, gelijk er nauwelijks een tweede op heel de aarde gebouwd is? Het Westen geeft aan zijn groote dooden een rustplaats, en wenscht hun den eeuwigen vrede. Zij, die achter bleven, gedenken hun werken en hebben aan hun graf de overtuiging, dat deze blijven bestaan en hun invloed blijven uitoefe nen, doch dat de doode zelf rust. Zij wijden aan zijn nagedachtenis monumenten, die dikwijls worden opgericht ver van de plaats, waar zijn lichaam rust, en eeren zijn naam. Het Confucianisme, de godsdienstige opvat ting in China is echter anders! Hier leeft de doode verder voort. Zijn stoffelijk overschot, zijn afbeelding, zijn stamboom en nog veel meer zijn de media, welke de nabestaanden met hem en zijn voorvaderen blijven verbinden. Hier is de dood slechts een gedenkwaardige gebeurte nis in het bestaan van een mensch, die onein dig is. Daarvandaan dus de zorg, die China heeft voor den cultus van een zijner grootste maatschappij-vernieuwers, waarbij nog komt de Confuciaansche opvatting, dat hooggeplaatste verdienstelijke Staatslieden door den Staat on derhouden en geëerd moeten worden, bij hun leven zoowel als na hun dood. Ook het tijdstip, waarop Dr. Sun Yat Sen ten grave werd gedragen, doet zijn invloed gelden. Den grootsten stoot aan hun revolutionnaire ideeën gaf de dood zoowel van Lenin als van 'Sun Yat Sen hierdoor, dat hij in ae politiek meest gunstige periode viel. Moskou en Nan king Richtten voor hun nationale helden de gedenkteekenen op, die overeenkomen met de psyche hunner volkeren en met hun politieke strevingen. Het grafmonument van Sun Yat Sen moest zoo groot en geweldig zijn om op vattingen, die afgedaan hadden, en om op vattingen, die nieuw waren. Want leven en leer van dezen leider kondigden voor China een geweldige evolutie aan. Bij het indringen van het Westen in het Rijk van het Midden moest het volk immers vroeg of laat tot de ondervinding komen, dat China bedreigd werd door krachten, tegen welke de oude geestelijke en materieele middelen van het Oosten niet bestand waren. Dit besef gaf voedsel aan een groeiend verzet tegen bepaalde maatregelen van de regeering, welk verzet ten slotte losbrak onder den schijn van religieuze motieven. In werkelijkheid was dit de strijd van het door het gevoel samengebonden, maar nog niet georganiseerde nieuwe tegen het oude. Het is logisch, dat menschen, die de politieke me thoden, de krijgstechniek en de zeden en ge woonten van het Westen niet kenden, ook de diepere oorzaken van het verval van China niet vermochten te peilen. Hiertoe waren slechts eenige knappe koppen in staat, die zelf in het buitenland studie gemaakt hadden van het Westen, en de beteekenis van verscheidene zij ner instellingen meer of minder begrepen. Een groep van dergelijke Chineezen verbond zich in het jaar 1893 tot een vereeniging tot wederopbouw van China, de Hsing Chung Hui. Hun leider was Dr. Sun Yat Sen. Zij organiseer de een opstand tegen de regeering, die echter mislukte. Dr. Sun Yat Sen vluchtte naar Ame rika en organiseerde omstreeks 1905 revolu tionnaire congressen te Brussel, Berlijn, Parijs en Tokio. Uit de geheime vereeniging Hsing Chung Hui kwam, in samenwerking met andere, dergelijke groepen, de Tung Meng Hui voort, de latere Kuo Min tang, of Nationalistische partij. Met de revolutionnaire beweging van 10 Oct. 1911 begon de openlijke werkzaamheid der tot dan toe geheime politieke vereeniging als partij. Dr. Sun Yat Sen werd tijdelijk president. De eigenlijke macht in het land werd ook toen reeds! echter uitgeoefend door de generaals, die elkander ook toen reeds! onderling be streden. In 1920 riep de Kuo Mintang te Kan ton een tegenregeering uit met Dr. Sun als president. In 1924 kwam een grondige reorga nisatie der partij tot stand, en in 1925, toen haar geestelijke en politieke macht grooter was dan ooit tevoren, stierf de leider. Dr. Sun Yat Sen wordt door de Chineezen niet alleen geëerd als groot geleerde en voor treffelijk kenner der Chineesche klassieken, maar ook als een politicus, die de massa wist aan te vuren met alle middelen, waarvoor Oost- Aziaten gevoelig zijn. Hij wordt ons niet ge schilderd als een man, die zoozeer in zijn denk beelden opging, dat hij niet tot concessies be reid zou zijn geweest. Het was hem onverschil lig of de stemming, die hij aantrof, zich voor of tegen de oud-Chineesche opvattingen van recht en billijkheid verklaarde, wanneer hij slechts wijzen kon op het groote einddoel: een mach tig, nieuw China, dat gelijkgerechtigd onder de volkeren van het Oosten en het Westen der aarde zou staan. Zoo was Dr. Sun Yat Sen de leider van eer, volk, en oefent hij nog thans zijn invloed uit, want in zijn mausoleum ziet China niet een graf, maar de verblijfplaats van zijn levenden geest. Het aantal treden naar dit mausoleum neemt geen einde. Het is, alsof ieder bezoeker er nog eens aan herinnerd moet worden, welken steilen, moeilijken weg het revolutionnaire Chi na gedurende de dertig jaren, dat Dr. Sun Yat Sen er voor gewerkt heeft, moest gaan, voordat men het gebeente van den gestorven leider naar dit machtig bouwwerk droeg. Het mausoleum werd gebouwd met de middelen en de techniek van het Westen, doch de vorm ls Chineesch. In de gedachtenishal staat levensgroot het beeld van den meester. De kransen, die gezanten van de volkeren der aarde hem gewijd hebben, om sluiten de ruimte. Achter ijzeren deuren staat de Sarcophaag. En als men zich omkeert en door de open poort naar buiten ziet, kijkt men van deze hoogte ver over het onafzienbare land. China heeft wijde perspectieven, in zijn landen in zijn historie! Drie prachtjongens, en alle drie kunnen wielrijden Dr. Rudolf Timmermans, een ooggetuige van de heldhaftige verdediging van het Alcazar te Toledo heeft zijn lotgevallen en indrukken op boeiende wijze beschreven in een boek. dat bij het Verlag Otto Walter A. G. Olten und Konstanz, dezer dagen is versche nen. Wij ontleenen er het volgende hoofdstuk aan. Bij de eerste ochtendschemering beginnen de kanonnen den 12den September wederom hun moordend vuur. Granaten suizen door de lucht en wanneer zij inslaan klinkt een doffe slag in de kelders van het Alcazar. De vrou wen zijn bijna verheugd, want nu hooren ze niet meer het boren in de rotsen, dat in de stilte van den nacht zoo onheilspellend klonk. Eerst was het een niet te definieeren, aanhou dend geluid, dat langzamerhand sterker werd. Men vroeg den officieren, wat dit geluid toch bcteekende, doch de officieren ontweken zoo lang mogelijk elk antwoord. Maar eindelijk wist men het. De vijand boorde een gang in de rotsen onder het Alcazar; hij was echter nog niet ver genoeg. Er zouden tijdig maat regelen genomen worden om het leven van de vrouwen en kinderen in veiligheid te brengen. Den 12den Sept. echter lag op de gezich ten van allen een blijde glans. Een priester zou komen, al was het dan ook maar gedu rende drie uur. Langer stond de Madrileen- sche regeering niet toe. Hij zou echter komen en wel vandaag! Een paar minuten voor achten zwijgt het kanongebulder. Uit de Calle de la Soledad komt een man. in het burger gekleed, een kruis in de rech ter hand: Camarasa, de beroemde predikant van de kathedraal te Madrid, een priester! Officieren van het Alcazar wachten hem op aan de Puerta de Carros. Geblinddoekt wordt hij het gebouw binnengebracht en naar den commandant geleid. De doek wordt van zijn cogen weggenomen. De commandant Moscardo begroet den priester met ernstige stem. „Ik dank u, Eerwaarde, voor uw komst". Onder in de kelders, in den Zuid-Oost-hoek. waar twee lange gangen elkaar kruisen, wordt spoedig een altaar gemaakt. Een eenvoudige tafel, waarover witte doeken worden uitge spreid. Twee kaarsen die een rustig licht ver spreiden. In de gangen verzamelen zich de vrouwen en kinderen en een groot gedeelte der bezetting. Buiten wordt niet gevochten. Ge durende drie uur zullen de kanonnen zwijgen. Niet alle mannen kunnen echter de Mis bij wonen, daar men op alle mogelijke verrassin gen moet zijn voorbereid. Op het bureau van den commandant hoort de priester van eenige officieren, soldaten en vrouwen de biecht. Dan schrijdt hij langs de rijen der mannen en vrouwen naar het al taar. Wat voor een beeld ontrolt zich voor zijn oogen! In de voorste rijen liggen gewonden, die men hierheen heeft gebracht en staan de kinderen. Kinderen met bleeke, ingevallen wangen, don ker omrande oogen, het lichaam met wat lap pen bedekt. De vrouwen zien doodsbleek. De lippen houden ze dicht opeen geknepen, van ingehouden smart. De haren hangen verward en de oogen schitteren koortsig bij den flak kerenden schijn der olielichten en kaarsen. Achteraan staan de mannen. Hun unifor men zijn nauwelijks nog te herkennen. De ge stalten zijn van honger en ontbering verzwakt. Uit de ongeschoren gezichten steken de kaken naar voren. De oogen liggen diep in hun kas sen, maar om den mond ligt een harde, vast beraden trek, de wil om te strijden, om weer stand te bieden. De priester spreekt de menschen toe. Veel woorden zijn niet noodig. De menschen zijn op alles voorbereid: te leven, wanneer God hun het leven schenkt, te sterven, wanneer God het van hen eischt! Allen buigen de knie en bidden een akte van berouw ter vergiffenis van hun zonden. Het gebed der honderden weerklinkt door de onderaardsche gewelven. Dit is echt bidden van menschen, die voor den vijand geen oogenblik wijken, maar voor God nederig in het stof knielen en hem smeeken om Zijn genade en barmhartigheid. Dan geeft de priester hun allen de absolutie in het gevaar des doods en begint het H. Mis offer, dat niet dikwijls in een zoo trieste om geving zal zijn opgedragen. De gewonden en vele anderen ontvangen de H. Communie. Het laatste „Deo Gratias" sterft weg. De priester keert terug naar de kamer van den commandant, geschokt door hetgeen hij heeft meegemaakt. Moscardo treedt binnen: „Overste, het leven daar in de kelders moet verschrikkelijk zijn. Afschuwelijk. Honger, duis ternis, de slechte lucht en het voortdurend drei gende gevaar „Ik weet het". „Overste, wanneer u zich niet wilt overge ven, laat dan de vrouwen en kinderen gaan. Stel hen in vrijheid". Camarasa vraagt het zeer nadrukkelijk. Het klinkt als een verwijt „Ik voel wat u denkt, Eerwaarde. U houdt mij, en misschien al onze mannen voor eer zuchtige militairen, die de vrouwen en kinde ren hier wreedaardig opsluiten ter wille van een zeepbel van ijdelen roem. Ik zal u daar niet zelf op antwoorden. Ordonnans, roep een vrouw!" „Tot uw dienst, Overste, welke?" ..Komt er niet op aan!" Er verloopen een paar minuten. De deur gaat open en een jonge vrouw ver schijnt. De kleeren hangen haar slordig om het lijf. Kousen heeft ze niet aan, haar schoe nen zijn stuk, de haren hangen over haar bleek gelaat. Met een vlugge handbeweging strijkt rfj ze weg, eenigszins in de war door de plot selinge ontmoeting met den priester en den commandant en nog buiten adem door de in spanning, die de bestijging der trappen van uit de kelders, haar heeft gekost. „Eerwaarde, stel uw vraag thans aan deze vrouw", zegt Moscardo en gaat heen. „Ik heb die afschuwelijke onderaardsche ge welven gezien en zou u een vraag willen doen. Gij allen kunt uw leven redden uit deze hel. Kom naar buiten. De regeering zal uw leven sparen en de vrijheid teruggeven." De jonge vrouw staat een oogenblik als ver stomd, dan schiet een bliksemstraal uit haar donkere oogen en trotsch richt ze haar hoofd op. „Eerwaarde! Wanneer het God belieft, zal Hij ons redden. Wij vrouwen echter zullen Meer dan een kwartier lang zat Jimmy Pegflie op één punt te staren. Dat punt was het bekoorlijk gezicht van een ele gante dame, die een paar tafeltjes van hem af rustig haar koffie dronk en blijkbaar iemand wachtte. 't Was nog geen elf uur en het restaurant had weinig bezoekers. Verveeld bladerde de dame in een tijdschrift. Jimmy Pegflie vond liaar een schoonheid. Hij vergat zijn koffie en zijn krant, hij bleef onveranderd zitten staren naar de dame, die echter niet de minste notitie van hem nam en zich van zijn aanwezigheid niet bewust was, of in het ander geval, deze volkomen negeerde. Jimmy overwoog, dat de dame niet oud ge noeg was om getrouwd te zijn en volgens de zelfde subjectieve diagnose was het te vroeg om een verloofde te ontmoeten. Bovendien prikkelde haar onverschilligheid hem tot da den: hij moest met haar kennismaken. Als Jimmy iets in zijn hoofd haalde, zette hij door en hield hij vast. als een fox-terrier! Zon der meer stond hij op, ging regelrecht naar d: bekoorlijke dame, groette met een beschaafde buiging en zei met een stralend gezicht: „Wat een gelukkig toeval, u hier te treffen mevrouw. U kent mij toch nog wel?" De dame zag Jimmy verbaasd aan, dan lichtte er spot in haar oogen en met een aller- innemendsten glimlach antwoordde ze: ,Ik ge loof, dat u zich vergist, ik ken u in het ge heel niet." „Nee maar," lachte Jimmy spontaan, „u kent mii natuurlijk wel. Ik hen immers Jimmy Pegflie.... Jimmy Pegflie." „Aangenaam, mijnheer pegflie, maar.... ik herken u in geen geval." ,Dat is sterk," ging Jimmy onverstoord ver der, „herinnert u zich niethet vorig jaar heb ik kennis met u gemaakt te X. U had toen zoo'n prachtigen barsois bij u." ,Kijk eens," trachtte de dame hem te over tuigen, „dat moet een vergissing zijn. Ik ben nog nooit te X. geweest en aan een barsois heb ik altijd een hekel gehad." .Werkelijk?", zei Jimmy enthousiast en hij ging zitten. „Ik vind ook, dat ze eigenlijk on uitstaanbaar zijn. Zulke lange pooten, en zoo mager zijn ze, nietwaar?" ,Dat ben ik niet met u eens," weersprak de dame, „ik vind ze juist elegant, maar ik kan niet uitstaan, dat men overal in huis hun ha ren vindt, op kussens, op het tapijt „Volkomen waar," onderbrak Jimmy, „en dan dat eeuwige geblaf en gejank, dat wer.a op je zenuwen, vooral daar u zeker heel muzi kaal bent?" minimum ii iniimiiMii „Dat is een verkeerde veronderstelling, ik geef niet veel om muziek." „Geen wonder, 't is tegenwoordig niet an ders dan die verschrikkelijke jazz-muziek, die men hoort," vond Jmmy. „O, dat moet u niet zeggen, ik bewonder het rhythme der jazz-muziek buitengewoon," meende de dame te mogen opmerken. „Dan zijn we het volmaakt eens! Ik ben dol op jazz om het rhythme; men kan er zoo ver- f tj i f rukkelijk op dan- i U Kent 1/llJ sen." „Meent u? Ik vind de moder- ne dansen an- ders vrij smakeloos," bekende de dame open hartig. „Smakeloos. Ja, dat is het juiste woord. Het doet me genoegen, dat we zoo dezelfde over tuiging hebben. Het komt immers zoo zelden voor, dat een vrouw en een man elkander zoo uitnemend begrijpen." „Maar ik begrijp u in het geheel niet. U is.. u is mij te lyrisch, laat ik zeggen." „Hoe heeft u het zoo treffend kunnen uite drukken!" juichte Jimmy. „U heeft gevoel voor kunst. Ik geloof, dat u aanleg heeft een groote filmster te zijn." De oogen van de onbekende dame begonnen te schitteren. „Gelooft u dat werkelijk?" vroeg ze met duidelijke belangstelling. „Beslist," verzekerde hij haar, overtuigd ein delijk haar zwak te hebben gevonden. „Mis schien," zoo vervolgde Jimmy, „kan ik u hier bij van dienst zijn. Ik ben met een der meest vooraanstaande filmregisseurs en producers zeer bevriend." „Wat een gelukkig toeval," glimlachte de dame allerinnemendst. „Wie is hij, als ik vra gen mag?" „Abel Moyce," zei Jimmy. ,Ach," antwoordde de dame teleurgesteld, „geeft u zich dan geen moeite. Die heeft mij eens zóó in mijn gezicht gelegd, dat ik voor de film zelfs geen kruimeltje talent bezit." Jimmy Pegflie sloeg in zijn verontwaardiging met de hand op tafel en hij schold met geest drift: „Zoo'n prutser, zoo'n nul! Hoe komt hij er bijMaar hij heeft misschien heelemaal geen notitie van u genomen en is nooit eens met u in aanraking geweest?" „Toch wel," antwoordde de onbekende schoone met een betooverenden glimlach, „hy is namelijk mijn verloofde, weet u!" nooit deze vesting verlaten om ons aan de handen der vijanden over te leveren. En wan neer de mannen sneuvelen, zullen wij naar de wapenen grijpen." Camarasa is bleek geworden. Na alles, wat hij gezien heeft, had hij nauwelijks een ont kennend antwoord op zijn vraag verwacht. Hij staat verstomd over zooveel moed. De tijd is voorbij. Camarasa gaat heen, de blinddoek voor. Aan de Puerta de Carros neemt men den doek weer van zijn oogen en hij keert terug langs denzelfden weg als hij is gekomen. De ongewone stilte van den dag wordt dan opeens weer wreed verstoord door het gebulder eer kanonnen. Maar de bezetting van het Al cazar ziet moedig de toekomst tegemoet. In dien noodig zullen zij het offer van hun leven voor het vaderland brengen. Aan de hectometer- palen met oranje koppen kunt u zien, dat u op een voor- rangsweg rijdt. De arbeid vordert goed aan de groote Leonard- zaal, die men in het voorjaar hoopt in te wij den in de Ambrosiaansche Pinacotheek te Mi laan. Met Kerstmis echter denkt men gereed te komen met de rangschikking, eenige jaren ge leden aangevangen, van een honderdtal nieuwe schilderijen, die in twee zalen van de tweede verdieping worden ondergebracht. Deze beide kleine zalen bieden de volmaakte reconstruc tie van een voornaam Milaneesch milieu tegen het einde der achttiende eeuw en zijn hoofd zakelijk gebaseerd op herinneringen aan Pa- rini en zijn intellectueelen kring. Men vindt er o.a. manuscripten, verschillende schil derijen van zijn vriend Andrea Appiani en een reeks pastels, leden voorstellend der Trasfor- mati-Academie, waartoe ook Parini heeft be hoord. Langs de bovenzijde der muren loopt een galerij met mooi gebonden boeken en in het plafondgewelf het beeld van St. Ambrosius, geschilderd op het glas van de lantaarn, om geven door honderd geslachtswapens van adel lijke Lombardische families. De vloer van de eerste zaal is in terrazzo, de tweede zaal van ingelegd hout, terwijl het plafond in vakken is verdeeld, waaronder verzen van Parini zijn aan gebracht. De tweede zaal is gewijd aan Farini's vriend Londonio, die voorzitter was van de Brera- Academie; de werken, die er van dezen meester hangen, zijn naar Virgiliaanschen trant, ge ïnspireerd op landelijke en herderlijke visi oenen. Bovendien bevat deze zaal in haar authentieke aankleeding de particuliere boekerij van een anderen beroemden Milanees uit dien tijd, van Cesare Beccaria. bekend werk „Dei delitti e delle pene", met zijn in verscheidene talen gedrukte vertalingen, waaronder een m Nieuw-Grieksch, en talrijke persoonlijke en fa- milie-cimeliën. „Weet je wat", zei Piet, „we maken gauw dat we buiten komen. Als 't soms een ramp wordt, zijn er tenminste twee menschen gered. En zoo holden ze door de hoofddeur naar buiten en daar riepen ze zoo hard ze konden: „Brand, brand." Ze waren nog niet aan den voet van den zandheuvel gekomen of de brand nam een geweldigen omvang aan. De vlammen sloegen flink uit. 't Ergste was echter nog, dat de hoteldirec teur ter eere van Piet en Drein een geweldigen hoop vuurwerk had ingekocht, dat dien avond zou worden afgestoken. Nauwelijks had het vuur de kisten met vuurwerk bereikt, of daar begon 't feest al. Sterretjes, donderbussen en kleurige molentjes vlogen en spetterden door de lucht, dat het een lust was om te zien. De vuurwerkstukken ontploften bij tien tegelijk. Sedert geruimen tijd bestaan plannen, om in Breda het spel: „Het Sacrament van der Nieu- wervaert" op te voeren. Het staat thans vast, dat het spel van Smeken op de Groote Markt zal worden opgevoerd met de Groote Kerk als achtergrond. Breda, het eeuwenoude middelpunt van de vereering van het „H. Sacrament van der Nieuwervaert" eigent zich al bijzonder voor de opvoering van dit Middeleeuwsche spel. De regie zal in handen zijn van den beken den Vlaam -hen auteur en regisseur: Anton van de Velde. bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen bij een ongeval met doodelijken afloop ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen bij verlies van een hand, een voet of een oog. 47 Na al de gegevens, die ons aangaande juf frouw Morro ten dienste staan, nog eens nauw keurig te hebben nagegaan, ben ik zoo vrij er u op attent te maken, dat zij in haar beroep als zangeres is opgetreden, en dat u misschien iets over haar te weten zou kunnen komen bij di recteuren en managers van gelegenheden, waar ze kan zijn opgetreden, daar het naar mijn meening hoogst waarschijnlijk is, dat ze, nadat ze uit het hospitaal, waarnaar Lady Wargrave u heeft verwezen, is ontslagen, haar oude be roep weer heeft opgevat. Ik zend u overigens mijn beste wenschen voor het welslagen van uw onderneming. Met de meeste hoogachting, Matthias P. Kenrick." Graye stak den brief in de enveloppe, en wandelde weer heel wat opgewekter naar buiten. „Bij heel zijn opgepriktheid en zijn om-de-zaak heen-praten, is die Kenrick toch zoo gek nog niet," mompelde hij. „Dat is een heel goed idee van die variété's. Waar zouden die hier ergens zijn? Enfin, dat zullen ze in het hotel wel Weten." Na bü den portier van het hotel inlichtingen te hebben ingewonnen, stevende Graye, met de namen van de directeuren van een half dozijn van de voornaamste cabarets van de stad op een lijstje in zijn zak, weer de stad in. En bij den eersten den besten waar hij terecht kwam, had hij al succes. En hij trof het des te meer, daar de directeur, bij wien hy werd binnengelaten een beetje Engelsch sprak. Dit heerschap maak te groote gebaren zoodra Graye de foto voor hem neerlegde. „Kent u die dame, Signor?" vroeg Graye. „Haar kennen? En heel goed zelfs zeker! Kijk hier, Signor," hij trok een la open en liet Graye een half dozijn foto's van Ottilia Morro zien „wel zeker, hier is ze nog eens en nog eens, en nog èens een heeleboel keeren. Zij teekent daar op dat portret als Ottilia, Signor, maar haar tooneelnaam was, m dat eene seizoen, toen zij hier gewerkt heeft tenminste, Adelina Di Bramante. Wie weet hoe ze werkeiyk heette, en wat komt het er op aan? Maar kyk eens wat een stil, droef gelaat dit is, Signor. Zoo was ze altüd in het particuliere leven. Maar op het tooneel een en al leven, een en al beweeglijkheid en temperament. Dan was ze heel anders. Ja, een kort seizoen van grooten roem, en toen ja, toen is ze ver dwenen, als de rook van mijn sigaar." „U weet dus niet, waar ze is Signor?" „Evenmin als ik de namen weet van de men schen, die ginds in Pompei' begraven liggen. Toen haar contract afgeloopen was, is ze ver dwenen. Dat is nu vijf jaar geleden. Ze was een zeer kalm meisje, en leefde als een kluizenares. Maar ik kan u wel het adres geven van een, vrouw hier in de stad, by wie ze gewoond heeft die weet misschien waar ze ergens is. Maar ik weet nog, wat ze op den laatsten avond van haar optreden tegen me zei: Signor, zei ze, ik heb mijn laatste lied gezongen, Carpetto! Hoe jammer was dat. Ik had haar voor nog één seizoen meer dan duizend pond in Engelsch geld willen uitbetalen, Signor Doctor." Graye kreeg het adres en ging naar het aan geduide huis. Daar vond hij een oude vrouw, die zoo weinig van zijn Italiaansch gestamel verstond, dat hij eerst de hulp van een tolk moest gaan inroepen. De vrouw luisterde ernstig naar alles, wat Graye haar vertelde en gaf ten slotte een even ernstig antwoord aan den tolk. En Graye kon scherp toeluisterend haar antwoord verstaan: „Signor, er is maar één mensch, die weet waar de Signorina nu is en dat is een oude priester, die leeft in het klooster van San Lorenzo. Men noemt hem den Abbate Parenti." HOOFDSTUK V Het notitieboekje Wirlescombe verliet na het vooronderzoek het gebouw in Bow Street in een toestand van de grootste verbazing. Hy geloofde niet aan Lady Wargrave's schuld. Hy durfde zelfs de veronderstelling niet wettigen, dat ze ooit iets van den moord op haar grootvader geweten had. Nadat hij gehoord had, wat ze op de zitting vertelde, was hij er van overtuigd geweest, dat ze een eeriyk, oprecht, en volkomen waar ver haal verteld had. Het mocht misschien voor veel menschen vreemd ïyken, dat ze in deze dagen, nu er zoo'n direct contact was tusschen de verschillende landen, nu er zooveel kranten waren en het nieuws door reizigers zoo snel verspreid werd, van haar grootvaders dood ge- heal onkundig was gebleven. Maar voor Wir lescombe, een man van vijf en twintigjarige ondervinding, stak daar niets vreemds in. Hij vond het niet moeiiyk te gelooven, dat een jonge vrouw, die in vreemde landen van de eene stad naar de andere trok, zooals z« toegaf gedaan te hebben, die zich bewoog in kringen, waar men alleen belang stelde in beroepsaan gelegenheden, weinig of niets had gehoord van wat er gebeurd was in het land, waar zy van daan kwam. Ook was het niet waarschijnlijk, dat zij en haar vriendin, als ze al ooit een En- gelsche krant gezien zouden hebben, er ook maar vijf minuten aan zouden hebben besteed. Wirlescombe geloofde, dat Lady Wargrave van het begin tot het eind even onschuldig was aan het geval als hij zelf. Maar waar moest men dan den werkelijken moordenaar zoeken? Wirlescombe had, nadat hy van Lady War grave's bezoeken aan Lucien Di Spada in diens flat had gehoord, wel eens gedacht, dat er een zekere verstandhouding moest zyn tusschen haar en den man, dien ze die bezoeken bracht. Dat Di Spada iets met den moord moest uit te staan hebben, en dat zij vrywillig of onvry- willig aan het feit medeplichtig moest zijn ge weest. Maar na de zaak nog eens ampel overwogen te hebben, was hy er van overtuigd, dat deze theorie niet juist kon zijn en met een feilloos instinct voelde hy de ware reden van Lady Wargrave's bezoek aan Di Spada. Zü was daar naar toe gegaan, vermoedde hij, toen hy zorg vuldig alle mogelykheden en waarschynlijk- heden van het geval nog eens naging, in de mee ning, dat Marco Graffi nog leefde en dat ze dien daar vinden zou. In plaats van hem echter, had ze zyn opvolger Di Spada gevonden en deze was onmiddeliyk begonnen met chantage op haar te plegen, door haar te dreigen met be kendmaking aan de politie. Hiervan had Wirles combe door een enkel feit zekerheid gekregen, Toen hy Lady Wargrave op grond van het ar restatiebevel, dat op den dag na haar vlucht door den Coroner uitgevaardigd was, in hechte nis had genomen, had hij 't bureautje, dat hij in het boudoir in het kasteel van Ashendijke vond, doorzocht en daarin het bundeltje krantenuit knipsels gevonden, dat ze van haar eerste be zoek aan Di Spada in het Austelitz Flatgebouw had meegebracht. Di Spada was klaarbiykeiyk een man, die van orde en methode hield. De uitknipsels, afkomstig van verschillende cou ranten, waren allemaal netjes op orde gelegd en piet zorg in een schrift geplakt, in een zoo danige volgorde, dat ieder, die ze zoo doorlas, volledig op de hoogte kon komen van het ver loop van de zaak-Graffi. Van het oogenblik af dat er het eerst in de kranten melding van was gemaakt, tot aan den tyd, dat er niets meer over was verschenen, omdat niemand er iets meer van vertellen kon. En in dit schrift, dat zoo keurig in de juiste volgorde was volge-, plakt en gesystematiseerd, dat er zelfs aan het eind een inhoud in stond, prykte Di Spada's naam als die van den eigenaar. Op het eerste blad stond een eenvoudig geteekend ex libris van hem en in den bovenhoek van den bin nenkant van den omslag, was zijn naam en adres geschreven. En Wirlescombe doorzag alles met een zeldzame intuïtie. Di Spada had om twee redenen deze verzameling uitknipsels aan Lady Wargrave gegëven. Op de eerste plaats om haar duideiyk te maken, hoe zwaar de verden king was, die op haar rustte, en op de tweede plaats om haar er volkomen van op de hoogte te stellen, van wat men redelijkerwijs verwach ten kon, dat gebeuren zou, als hij naar de politie ging en zou vertellen, dat de boven ver denking staande kasteelvrouwe van Ashendyke de verdachte en veel gezochte Gemma Graffi was. Maar één vraag bleef dan toch nog onbeant woord. Wie vermoordde dan wel Marco Graffi? En op deze vraag moest een andere volgen, die, zooals Wirlescombe voelde, even belangryk was als deze: Wie vermoordde den onbekende, die gelogeerd had in Hotel Aldobrandini? Wie had Marco Graffi bezocht in den nacht van den dikken mist? Wiens ïyk was het, dat ze gevonden hadden in dat leege huis in Soho? En daar was nog een derde vraag. Welk ver band lag er tusschen den moord op den onbe kende en dien op den ouden leeraar in talen? (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1936 | | pagina 7