Dr. Sun Yat Sen leeft nog
V
cMet venaal van den dag
DREIN DRENTEL EN PIET PRIKKEL
ALLE ABONNÉ'S op dit blad zijn Ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen
F 750.-
F 750.-
F 250.-
1 Wie doodde i
1 Marco Graffi? 1
HOEWEL HIJ REEDS IN
1925 STIERF
DE VERDEDIGING VAN
HET ALCAZAR
WOENSDAG 23 DECEMBER 1936
Zijn mausoleum is niet een graf
maar de verblijfplaats van
zijn levenden geest
Ook thans oefent hij
invloed uit
Lotgevallen en indrukken op
boeiende wijze beschreven
door den ooggetuige dr.
Rudolf Timmermans
Komst van den Priester
toch?"
De Ambrosiana
ORANJE BOVEN
Openluchtspel te Breda
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
Toen dezer dagen maarschalk Tsjang Soe
Liang zich tot tolk maakte van zijn tegen
de regeering van Nanking muitende gene
raals, formuleerde hij een aantal eischen, waar
van er een was, dat de beginselen, die Dr. Sun
Yat Sen aan het volk van China had voorge
houden, beter zouden worden toegepast. Van
psychologisch standpunt bezienj speelde de
maarschalk hiermede geen lage troef uit, want
nog steeds heeft het Chineesche volk den
grootsten eerbied voor Dr. Sun Yat Sen, hoewel
deze groote leider reeds in 1925 stierf. Voor het
Chineesche volk is Sun echter geen doode. El-
ken Maandagmorgen wordt zijn testament in
alle Chineesche rijksgebouwen voorgelezen, voor
zijn beeltenis worden voor den aanvang van
iedere vergadering drie buigingen gemaakt, en
zijn mausoleum is een der indrukwekkendste en
meest bezochte gebouwen van het Nieuwe
China.
Wanneer men van Nanking uit rijdt in de
richting, waar de kale toppen van het Purper-
gebergte zich verheffen, volgt men den weg,
langs welken eenige jaren geleden het stoffe
lijk overschot van China's nationalen held, om
geven door honderdduizenden van zijn aanhan
gers, naar zijn laatste rustplaats werd gedra
gen. Reeds vijf eeuwen geleden hadden de kei
zers uit de Ming-dynastie deze heuvelachtige
streek tot hun graf gekozen. Aan den voet van
den eersten berg ligt, breed maar eenvoudig,
een kolos van steen, rood geschilderd, het
hoofdgebouw van den grafkelder der keizers.
Eens voerde een weg, waarvan sommige gedeel
ten, niettegenstaande het gras, dat er op ge
groeid is, nog zichtbaar zijn, van de poorten
der stad naar de graven. De laatste duizend
meter van dezen weg worden geflankeerd door
steenen figuren, meer dan levensgroote beelden
van menschen, paarden, olifanten en andere
wezens, die aan weerszijden de wacht houden.
Sage en bijgeloof hangen rond deze figuren den
geheimzinnigen mantel der eeuwen, want hun
ouderdom is indrukwekkend.
De graven van de Ming-dynastie vindt ech
ter slechts degene, die ook aan het oude zijn
aandacht schenkt. Nieuwe, goed onderhouden
wegen voeren thans, onverschillig voor de plan
nen der ontwerpers van eeuwen geleden, langs
nieuw aangelegde beplantingen naar het voor
plein van den geweldigen trappenbouw van het
mausoleum van Sun Yat Sen, waarvan het
stralende wit en de gigantische bouw de oude
Ming-graven in het niet verzinken laten.
Wanneer men het oude en het nieuwe Nan
king kent, en weet hoe ongeloofelijk veel moeite
de Chineesche regeering heeft met het onder
brengen van haar troepenmacht, om nog niet
te spreken van het gebrek aan gebouwen voor
de departementen en andere noodzakelijke
diensten, kan men zich niet voorstellen, hoe de
regeering wel enorme bedragen voor dezen
prachtigen bouw beschikbaar kon stellen.
Lenin, de grootste revolutionnair van een
land met toch ook een Aziatischen inslag, ligt
opgebaard in een klein, eenvoudig gebouwtje
voor de poorten van het Kremlin. In zijn stille
onbewogenheid, in het geheimzinnig licht van
de doodenkamer, begeestert zijn stoffelijk over
schot nog dagelijks duizenden voor de idee der
Russische revolutie. Waarom dan richt China,
het land, dat reeds duizenden jaren volgens
democratische beginselen geregeerd wordt, voor
zijn grooten revolutionnair, die de armoede des
volks toch zoo goed kende, een grafmonument
op, gelijk er nauwelijks een tweede op heel de
aarde gebouwd is?
Het Westen geeft aan zijn groote dooden een
rustplaats, en wenscht hun den eeuwigen vrede.
Zij, die achter bleven, gedenken hun werken en
hebben aan hun graf de overtuiging, dat deze
blijven bestaan en hun invloed blijven uitoefe
nen, doch dat de doode zelf rust. Zij wijden aan
zijn nagedachtenis monumenten, die dikwijls
worden opgericht ver van de plaats, waar zijn
lichaam rust, en eeren zijn naam.
Het Confucianisme, de godsdienstige opvat
ting in China is echter anders! Hier leeft de
doode verder voort. Zijn stoffelijk overschot,
zijn afbeelding, zijn stamboom en nog veel meer
zijn de media, welke de nabestaanden met hem
en zijn voorvaderen blijven verbinden. Hier is
de dood slechts een gedenkwaardige gebeurte
nis in het bestaan van een mensch, die onein
dig is. Daarvandaan dus de zorg, die China
heeft voor den cultus van een zijner grootste
maatschappij-vernieuwers, waarbij nog komt de
Confuciaansche opvatting, dat hooggeplaatste
verdienstelijke Staatslieden door den Staat on
derhouden en geëerd moeten worden, bij hun
leven zoowel als na hun dood.
Ook het tijdstip, waarop Dr. Sun Yat Sen ten
grave werd gedragen, doet zijn invloed gelden.
Den grootsten stoot aan hun revolutionnaire
ideeën gaf de dood zoowel van Lenin als van
'Sun Yat Sen hierdoor, dat hij in ae politiek
meest gunstige periode viel. Moskou en Nan
king Richtten voor hun nationale helden de
gedenkteekenen op, die overeenkomen met de
psyche hunner volkeren en met hun politieke
strevingen. Het grafmonument van Sun Yat
Sen moest zoo groot en geweldig zijn om op
vattingen, die afgedaan hadden, en om op
vattingen, die nieuw waren. Want leven en leer
van dezen leider kondigden voor China een
geweldige evolutie aan.
Bij het indringen van het Westen in het Rijk
van het Midden moest het volk immers vroeg
of laat tot de ondervinding komen, dat China
bedreigd werd door krachten, tegen welke de
oude geestelijke en materieele middelen van
het Oosten niet bestand waren. Dit besef gaf
voedsel aan een groeiend verzet tegen bepaalde
maatregelen van de regeering, welk verzet ten
slotte losbrak onder den schijn van religieuze
motieven. In werkelijkheid was dit de strijd van
het door het gevoel samengebonden, maar nog
niet georganiseerde nieuwe tegen het oude. Het
is logisch, dat menschen, die de politieke me
thoden, de krijgstechniek en de zeden en ge
woonten van het Westen niet kenden, ook de
diepere oorzaken van het verval van China niet
vermochten te peilen. Hiertoe waren slechts
eenige knappe koppen in staat, die zelf in het
buitenland studie gemaakt hadden van het
Westen, en de beteekenis van verscheidene zij
ner instellingen meer of minder begrepen.
Een groep van dergelijke Chineezen verbond
zich in het jaar 1893 tot een vereeniging tot
wederopbouw van China, de Hsing Chung Hui.
Hun leider was Dr. Sun Yat Sen. Zij organiseer
de een opstand tegen de regeering, die echter
mislukte. Dr. Sun Yat Sen vluchtte naar Ame
rika en organiseerde omstreeks 1905 revolu
tionnaire congressen te Brussel, Berlijn, Parijs
en Tokio. Uit de geheime vereeniging Hsing
Chung Hui kwam, in samenwerking met andere,
dergelijke groepen, de Tung Meng Hui voort, de
latere Kuo Min tang, of Nationalistische partij.
Met de revolutionnaire beweging van 10 Oct.
1911 begon de openlijke werkzaamheid der tot
dan toe geheime politieke vereeniging als partij.
Dr. Sun Yat Sen werd tijdelijk president. De
eigenlijke macht in het land werd ook toen
reeds! echter uitgeoefend door de generaals,
die elkander ook toen reeds! onderling be
streden. In 1920 riep de Kuo Mintang te Kan
ton een tegenregeering uit met Dr. Sun als
president. In 1924 kwam een grondige reorga
nisatie der partij tot stand, en in 1925, toen haar
geestelijke en politieke macht grooter was dan
ooit tevoren, stierf de leider.
Dr. Sun Yat Sen wordt door de Chineezen
niet alleen geëerd als groot geleerde en voor
treffelijk kenner der Chineesche klassieken,
maar ook als een politicus, die de massa wist
aan te vuren met alle middelen, waarvoor Oost-
Aziaten gevoelig zijn. Hij wordt ons niet ge
schilderd als een man, die zoozeer in zijn denk
beelden opging, dat hij niet tot concessies be
reid zou zijn geweest. Het was hem onverschil
lig of de stemming, die hij aantrof, zich voor of
tegen de oud-Chineesche opvattingen van recht
en billijkheid verklaarde, wanneer hij slechts
wijzen kon op het groote einddoel: een mach
tig, nieuw China, dat gelijkgerechtigd onder de
volkeren van het Oosten en het Westen der
aarde zou staan.
Zoo was Dr. Sun Yat Sen de leider van eer,
volk, en oefent hij nog thans zijn invloed uit,
want in zijn mausoleum ziet China niet een
graf, maar de verblijfplaats van zijn levenden
geest. Het aantal treden naar dit mausoleum
neemt geen einde. Het is, alsof ieder bezoeker
er nog eens aan herinnerd moet worden, welken
steilen, moeilijken weg het revolutionnaire Chi
na gedurende de dertig jaren, dat Dr. Sun Yat
Sen er voor gewerkt heeft, moest gaan, voordat
men het gebeente van den gestorven leider naar
dit machtig bouwwerk droeg. Het mausoleum
werd gebouwd met de middelen en de techniek
van het Westen, doch de vorm ls Chineesch.
In de gedachtenishal staat levensgroot het beeld
van den meester. De kransen, die gezanten van
de volkeren der aarde hem gewijd hebben, om
sluiten de ruimte. Achter ijzeren deuren staat
de Sarcophaag. En als men zich omkeert en
door de open poort naar buiten ziet, kijkt men
van deze hoogte ver over het onafzienbare land.
China heeft wijde perspectieven, in zijn
landen in zijn historie!
Drie prachtjongens, en alle drie
kunnen wielrijden
Dr. Rudolf Timmermans, een ooggetuige
van de heldhaftige verdediging van het
Alcazar te Toledo heeft zijn lotgevallen
en indrukken op boeiende wijze beschreven in
een boek. dat bij het Verlag Otto Walter A. G.
Olten und Konstanz, dezer dagen is versche
nen. Wij ontleenen er het volgende hoofdstuk
aan.
Bij de eerste ochtendschemering beginnen de
kanonnen den 12den September wederom hun
moordend vuur. Granaten suizen door de
lucht en wanneer zij inslaan klinkt een doffe
slag in de kelders van het Alcazar. De vrou
wen zijn bijna verheugd, want nu hooren ze
niet meer het boren in de rotsen, dat in de
stilte van den nacht zoo onheilspellend klonk.
Eerst was het een niet te definieeren, aanhou
dend geluid, dat langzamerhand sterker werd.
Men vroeg den officieren, wat dit geluid toch
bcteekende, doch de officieren ontweken zoo
lang mogelijk elk antwoord. Maar eindelijk
wist men het. De vijand boorde een gang in
de rotsen onder het Alcazar; hij was echter
nog niet ver genoeg. Er zouden tijdig maat
regelen genomen worden om het leven van de
vrouwen en kinderen in veiligheid te brengen.
Den 12den Sept. echter lag op de gezich
ten van allen een blijde glans. Een priester
zou komen, al was het dan ook maar gedu
rende drie uur. Langer stond de Madrileen-
sche regeering niet toe. Hij zou echter komen
en wel vandaag!
Een paar minuten voor achten zwijgt het
kanongebulder.
Uit de Calle de la Soledad komt een man.
in het burger gekleed, een kruis in de rech
ter hand: Camarasa, de beroemde predikant
van de kathedraal te Madrid, een priester!
Officieren van het Alcazar wachten hem op
aan de Puerta de Carros. Geblinddoekt wordt
hij het gebouw binnengebracht en naar den
commandant geleid. De doek wordt van zijn
cogen weggenomen. De commandant Moscardo
begroet den priester met ernstige stem. „Ik
dank u, Eerwaarde, voor uw komst".
Onder in de kelders, in den Zuid-Oost-hoek.
waar twee lange gangen elkaar kruisen, wordt
spoedig een altaar gemaakt. Een eenvoudige
tafel, waarover witte doeken worden uitge
spreid. Twee kaarsen die een rustig licht ver
spreiden. In de gangen verzamelen zich de
vrouwen en kinderen en een groot gedeelte der
bezetting. Buiten wordt niet gevochten. Ge
durende drie uur zullen de kanonnen zwijgen.
Niet alle mannen kunnen echter de Mis bij
wonen, daar men op alle mogelijke verrassin
gen moet zijn voorbereid.
Op het bureau van den commandant hoort
de priester van eenige officieren, soldaten en
vrouwen de biecht. Dan schrijdt hij langs de
rijen der mannen en vrouwen naar het al
taar. Wat voor een beeld ontrolt zich voor zijn
oogen!
In de voorste rijen liggen gewonden, die men
hierheen heeft gebracht en staan de kinderen.
Kinderen met bleeke, ingevallen wangen, don
ker omrande oogen, het lichaam met wat lap
pen bedekt. De vrouwen zien doodsbleek. De
lippen houden ze dicht opeen geknepen, van
ingehouden smart. De haren hangen verward
en de oogen schitteren koortsig bij den flak
kerenden schijn der olielichten en kaarsen.
Achteraan staan de mannen. Hun unifor
men zijn nauwelijks nog te herkennen. De ge
stalten zijn van honger en ontbering verzwakt.
Uit de ongeschoren gezichten steken de kaken
naar voren. De oogen liggen diep in hun kas
sen, maar om den mond ligt een harde, vast
beraden trek, de wil om te strijden, om weer
stand te bieden.
De priester spreekt de menschen toe. Veel
woorden zijn niet noodig. De menschen zijn op
alles voorbereid: te leven, wanneer God hun
het leven schenkt, te sterven, wanneer God
het van hen eischt! Allen buigen de knie en
bidden een akte van berouw ter vergiffenis
van hun zonden. Het gebed der honderden
weerklinkt door de onderaardsche gewelven.
Dit is echt bidden van menschen, die voor den
vijand geen oogenblik wijken, maar voor God
nederig in het stof knielen en hem smeeken
om Zijn genade en barmhartigheid.
Dan geeft de priester hun allen de absolutie
in het gevaar des doods en begint het H. Mis
offer, dat niet dikwijls in een zoo trieste om
geving zal zijn opgedragen.
De gewonden en vele anderen ontvangen de
H. Communie. Het laatste „Deo Gratias" sterft
weg. De priester keert terug naar de kamer
van den commandant, geschokt door hetgeen
hij heeft meegemaakt.
Moscardo treedt binnen:
„Overste, het leven daar in de kelders moet
verschrikkelijk zijn. Afschuwelijk. Honger, duis
ternis, de slechte lucht en het voortdurend drei
gende gevaar
„Ik weet het".
„Overste, wanneer u zich niet wilt overge
ven, laat dan de vrouwen en kinderen gaan.
Stel hen in vrijheid".
Camarasa vraagt het zeer nadrukkelijk. Het
klinkt als een verwijt
„Ik voel wat u denkt, Eerwaarde. U houdt
mij, en misschien al onze mannen voor eer
zuchtige militairen, die de vrouwen en kinde
ren hier wreedaardig opsluiten ter wille van
een zeepbel van ijdelen roem. Ik zal u daar
niet zelf op antwoorden. Ordonnans, roep
een vrouw!" „Tot uw dienst, Overste, welke?"
..Komt er niet op aan!"
Er verloopen een paar minuten.
De deur gaat open en een jonge vrouw ver
schijnt. De kleeren hangen haar slordig om
het lijf. Kousen heeft ze niet aan, haar schoe
nen zijn stuk, de haren hangen over haar bleek
gelaat. Met een vlugge handbeweging strijkt
rfj ze weg, eenigszins in de war door de plot
selinge ontmoeting met den priester en den
commandant en nog buiten adem door de in
spanning, die de bestijging der trappen van
uit de kelders, haar heeft gekost.
„Eerwaarde, stel uw vraag thans aan deze
vrouw", zegt Moscardo en gaat heen.
„Ik heb die afschuwelijke onderaardsche ge
welven gezien en zou u een vraag willen doen.
Gij allen kunt uw leven redden uit deze hel.
Kom naar buiten. De regeering zal uw leven
sparen en de vrijheid teruggeven."
De jonge vrouw staat een oogenblik als ver
stomd, dan schiet een bliksemstraal uit haar
donkere oogen en trotsch richt ze haar hoofd
op.
„Eerwaarde! Wanneer het God belieft, zal
Hij ons redden. Wij vrouwen echter zullen
Meer dan een kwartier lang zat Jimmy
Pegflie op één punt te staren. Dat punt
was het bekoorlijk gezicht van een ele
gante dame, die een paar tafeltjes van hem af
rustig haar koffie dronk en blijkbaar iemand
wachtte.
't Was nog geen elf uur en het restaurant
had weinig bezoekers. Verveeld bladerde de
dame in een tijdschrift. Jimmy Pegflie vond
liaar een schoonheid. Hij vergat zijn koffie en
zijn krant, hij bleef onveranderd zitten staren
naar de dame, die echter niet de minste notitie
van hem nam en zich van zijn aanwezigheid
niet bewust was, of in het ander geval, deze
volkomen negeerde.
Jimmy overwoog, dat de dame niet oud ge
noeg was om getrouwd te zijn en volgens de
zelfde subjectieve diagnose was het te vroeg
om een verloofde te ontmoeten. Bovendien
prikkelde haar onverschilligheid hem tot da
den: hij moest met haar kennismaken.
Als Jimmy iets in zijn hoofd haalde, zette hij
door en hield hij vast. als een fox-terrier! Zon
der meer stond hij op, ging regelrecht naar d:
bekoorlijke dame, groette met een beschaafde
buiging en zei met een stralend gezicht:
„Wat een gelukkig toeval, u hier te treffen
mevrouw. U kent mij toch nog wel?"
De dame zag Jimmy verbaasd aan, dan
lichtte er spot in haar oogen en met een aller-
innemendsten glimlach antwoordde ze: ,Ik ge
loof, dat u zich vergist, ik ken u in het ge
heel niet."
„Nee maar," lachte Jimmy spontaan, „u kent
mii natuurlijk wel. Ik hen immers Jimmy
Pegflie.... Jimmy Pegflie."
„Aangenaam, mijnheer pegflie, maar.... ik
herken u in geen geval."
,Dat is sterk," ging Jimmy onverstoord ver
der, „herinnert u zich niethet vorig jaar
heb ik kennis met u gemaakt te X. U had toen
zoo'n prachtigen barsois bij u."
,Kijk eens," trachtte de dame hem te over
tuigen, „dat moet een vergissing zijn. Ik ben
nog nooit te X. geweest en aan een barsois
heb ik altijd een hekel gehad."
.Werkelijk?", zei Jimmy enthousiast en hij
ging zitten. „Ik vind ook, dat ze eigenlijk on
uitstaanbaar zijn. Zulke lange pooten, en zoo
mager zijn ze, nietwaar?"
,Dat ben ik niet met u eens," weersprak de
dame, „ik vind ze juist elegant, maar ik kan
niet uitstaan, dat men overal in huis hun ha
ren vindt, op kussens, op het tapijt
„Volkomen waar," onderbrak Jimmy, „en
dan dat eeuwige geblaf en gejank, dat wer.a
op je zenuwen, vooral daar u zeker heel muzi
kaal bent?"
minimum ii iniimiiMii
„Dat is een verkeerde veronderstelling, ik
geef niet veel om muziek."
„Geen wonder, 't is tegenwoordig niet an
ders dan die verschrikkelijke jazz-muziek, die
men hoort," vond Jmmy.
„O, dat moet u niet zeggen, ik bewonder het
rhythme der jazz-muziek buitengewoon,"
meende de dame te mogen opmerken.
„Dan zijn we het volmaakt eens! Ik ben dol
op jazz om het
rhythme; men
kan er zoo ver- f tj i f
rukkelijk op dan- i U Kent 1/llJ
sen."
„Meent u? Ik
vind de moder-
ne dansen an-
ders vrij smakeloos," bekende de dame open
hartig.
„Smakeloos. Ja, dat is het juiste woord. Het
doet me genoegen, dat we zoo dezelfde over
tuiging hebben. Het komt immers zoo zelden
voor, dat een vrouw en een man elkander zoo
uitnemend begrijpen."
„Maar ik begrijp u in het geheel niet. U is..
u is mij te lyrisch, laat ik zeggen."
„Hoe heeft u het zoo treffend kunnen uite
drukken!" juichte Jimmy. „U heeft gevoel voor
kunst. Ik geloof, dat u aanleg heeft een groote
filmster te zijn."
De oogen van de onbekende dame begonnen
te schitteren.
„Gelooft u dat werkelijk?" vroeg ze met
duidelijke belangstelling.
„Beslist," verzekerde hij haar, overtuigd ein
delijk haar zwak te hebben gevonden. „Mis
schien," zoo vervolgde Jimmy, „kan ik u hier
bij van dienst zijn. Ik ben met een der meest
vooraanstaande filmregisseurs en producers
zeer bevriend."
„Wat een gelukkig toeval," glimlachte de
dame allerinnemendst. „Wie is hij, als ik vra
gen mag?"
„Abel Moyce," zei Jimmy.
,Ach," antwoordde de dame teleurgesteld,
„geeft u zich dan geen moeite. Die heeft mij
eens zóó in mijn gezicht gelegd, dat ik voor
de film zelfs geen kruimeltje talent bezit."
Jimmy Pegflie sloeg in zijn verontwaardiging
met de hand op tafel en hij schold met geest
drift: „Zoo'n prutser, zoo'n nul! Hoe komt hij
er bijMaar hij heeft misschien heelemaal geen
notitie van u genomen en is nooit eens met u
in aanraking geweest?"
„Toch wel," antwoordde de onbekende
schoone met een betooverenden glimlach, „hy
is namelijk mijn verloofde, weet u!"
nooit deze vesting verlaten om ons aan de
handen der vijanden over te leveren. En wan
neer de mannen sneuvelen, zullen wij naar de
wapenen grijpen."
Camarasa is bleek geworden. Na alles, wat
hij gezien heeft, had hij nauwelijks een ont
kennend antwoord op zijn vraag verwacht. Hij
staat verstomd over zooveel moed.
De tijd is voorbij.
Camarasa gaat heen, de blinddoek voor.
Aan de Puerta de Carros neemt men den
doek weer van zijn oogen en hij keert terug
langs denzelfden weg als hij is gekomen.
De ongewone stilte van den dag wordt dan
opeens weer wreed verstoord door het gebulder
eer kanonnen. Maar de bezetting van het Al
cazar ziet moedig de toekomst tegemoet. In
dien noodig zullen zij het offer van hun leven
voor het vaderland brengen.
Aan de hectometer-
palen met oranje
koppen kunt u zien,
dat u op een voor-
rangsweg rijdt.
De arbeid vordert goed aan de groote Leonard-
zaal, die men in het voorjaar hoopt in te wij
den in de Ambrosiaansche Pinacotheek te Mi
laan. Met Kerstmis echter denkt men gereed
te komen met de rangschikking, eenige jaren ge
leden aangevangen, van een honderdtal nieuwe
schilderijen, die in twee zalen van de tweede
verdieping worden ondergebracht. Deze beide
kleine zalen bieden de volmaakte reconstruc
tie van een voornaam Milaneesch milieu tegen
het einde der achttiende eeuw en zijn hoofd
zakelijk gebaseerd op herinneringen aan Pa-
rini en zijn intellectueelen kring. Men vindt
er o.a. manuscripten, verschillende schil
derijen van zijn vriend Andrea Appiani en een
reeks pastels, leden voorstellend der Trasfor-
mati-Academie, waartoe ook Parini heeft be
hoord. Langs de bovenzijde der muren loopt
een galerij met mooi gebonden boeken en in
het plafondgewelf het beeld van St. Ambrosius,
geschilderd op het glas van de lantaarn, om
geven door honderd geslachtswapens van adel
lijke Lombardische families. De vloer van de
eerste zaal is in terrazzo, de tweede zaal van
ingelegd hout, terwijl het plafond in vakken is
verdeeld, waaronder verzen van Parini zijn aan
gebracht.
De tweede zaal is gewijd aan Farini's vriend
Londonio, die voorzitter was van de Brera-
Academie; de werken, die er van dezen meester
hangen, zijn naar Virgiliaanschen trant, ge
ïnspireerd op landelijke en herderlijke visi
oenen. Bovendien bevat deze zaal in haar
authentieke aankleeding de particuliere boekerij
van een anderen beroemden Milanees uit dien
tijd, van Cesare Beccaria. bekend werk „Dei
delitti e delle pene", met zijn in verscheidene
talen gedrukte vertalingen, waaronder een m
Nieuw-Grieksch, en talrijke persoonlijke en fa-
milie-cimeliën.
„Weet je wat", zei Piet, „we maken gauw dat we buiten
komen. Als 't soms een ramp wordt, zijn er tenminste twee
menschen gered. En zoo holden ze door de hoofddeur naar
buiten en daar riepen ze zoo hard ze konden: „Brand, brand."
Ze waren nog niet aan den voet van den zandheuvel gekomen
of de brand nam een geweldigen omvang aan. De vlammen
sloegen flink uit. 't Ergste was echter nog, dat de hoteldirec
teur ter eere van Piet en Drein een geweldigen hoop vuurwerk
had ingekocht, dat dien avond zou worden afgestoken.
Nauwelijks had het vuur de kisten met vuurwerk bereikt, of
daar begon 't feest al. Sterretjes, donderbussen en kleurige
molentjes vlogen en spetterden door de lucht, dat het een lust
was om te zien. De vuurwerkstukken ontploften bij tien tegelijk.
Sedert geruimen tijd bestaan plannen, om in
Breda het spel: „Het Sacrament van der Nieu-
wervaert" op te voeren.
Het staat thans vast, dat het spel van Smeken
op de Groote Markt zal worden opgevoerd met
de Groote Kerk als achtergrond.
Breda, het eeuwenoude middelpunt van de
vereering van het „H. Sacrament van der
Nieuwervaert" eigent zich al bijzonder voor de
opvoering van dit Middeleeuwsche spel.
De regie zal in handen zijn van den beken
den Vlaam -hen auteur en regisseur: Anton
van de Velde.
bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door
verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen
bij een ongeval met
doodelijken afloop
ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen
bij verlies van een hand,
een voet of een oog.
47
Na al de gegevens, die ons aangaande juf
frouw Morro ten dienste staan, nog eens nauw
keurig te hebben nagegaan, ben ik zoo vrij er u
op attent te maken, dat zij in haar beroep als
zangeres is opgetreden, en dat u misschien iets
over haar te weten zou kunnen komen bij di
recteuren en managers van gelegenheden, waar
ze kan zijn opgetreden, daar het naar mijn
meening hoogst waarschijnlijk is, dat ze, nadat
ze uit het hospitaal, waarnaar Lady Wargrave
u heeft verwezen, is ontslagen, haar oude be
roep weer heeft opgevat.
Ik zend u overigens mijn beste wenschen voor
het welslagen van uw onderneming.
Met de meeste hoogachting,
Matthias P. Kenrick."
Graye stak den brief in de enveloppe, en
wandelde weer heel wat opgewekter naar buiten.
„Bij heel zijn opgepriktheid en zijn om-de-zaak
heen-praten, is die Kenrick toch zoo gek nog
niet," mompelde hij. „Dat is een heel goed idee
van die variété's. Waar zouden die hier ergens
zijn? Enfin, dat zullen ze in het hotel wel
Weten."
Na bü den portier van het hotel inlichtingen
te hebben ingewonnen, stevende Graye, met de
namen van de directeuren van een half dozijn
van de voornaamste cabarets van de stad op
een lijstje in zijn zak, weer de stad in. En bij den
eersten den besten waar hij terecht kwam, had
hij al succes. En hij trof het des te meer, daar
de directeur, bij wien hy werd binnengelaten
een beetje Engelsch sprak. Dit heerschap maak
te groote gebaren zoodra Graye de foto voor
hem neerlegde.
„Kent u die dame, Signor?" vroeg Graye.
„Haar kennen? En heel goed zelfs zeker!
Kijk hier, Signor," hij trok een la open en
liet Graye een half dozijn foto's van Ottilia
Morro zien „wel zeker, hier is ze nog eens
en nog eens, en nog èens een heeleboel
keeren. Zij teekent daar op dat portret als
Ottilia, Signor, maar haar tooneelnaam was, m
dat eene seizoen, toen zij hier gewerkt heeft
tenminste, Adelina Di Bramante. Wie weet hoe
ze werkeiyk heette, en wat komt het er op aan?
Maar kyk eens wat een stil, droef gelaat dit is,
Signor. Zoo was ze altüd in het particuliere
leven. Maar op het tooneel een en al leven,
een en al beweeglijkheid en temperament. Dan
was ze heel anders. Ja, een kort seizoen van
grooten roem, en toen ja, toen is ze ver
dwenen, als de rook van mijn sigaar."
„U weet dus niet, waar ze is Signor?"
„Evenmin als ik de namen weet van de men
schen, die ginds in Pompei' begraven liggen.
Toen haar contract afgeloopen was, is ze ver
dwenen. Dat is nu vijf jaar geleden. Ze was een
zeer kalm meisje, en leefde als een kluizenares.
Maar ik kan u wel het adres geven van een,
vrouw hier in de stad, by wie ze gewoond heeft
die weet misschien waar ze ergens is. Maar
ik weet nog, wat ze op den laatsten avond van
haar optreden tegen me zei: Signor, zei ze, ik
heb mijn laatste lied gezongen, Carpetto! Hoe
jammer was dat. Ik had haar voor nog één
seizoen meer dan duizend pond in Engelsch
geld willen uitbetalen, Signor Doctor."
Graye kreeg het adres en ging naar het aan
geduide huis. Daar vond hij een oude vrouw,
die zoo weinig van zijn Italiaansch gestamel
verstond, dat hij eerst de hulp van een tolk
moest gaan inroepen.
De vrouw luisterde ernstig naar alles, wat
Graye haar vertelde en gaf ten slotte een even
ernstig antwoord aan den tolk. En Graye kon
scherp toeluisterend haar antwoord verstaan:
„Signor, er is maar één mensch, die weet waar
de Signorina nu is en dat is een oude priester,
die leeft in het klooster van San Lorenzo. Men
noemt hem den Abbate Parenti."
HOOFDSTUK V
Het notitieboekje
Wirlescombe verliet na het vooronderzoek
het gebouw in Bow Street in een toestand van
de grootste verbazing. Hy geloofde niet aan
Lady Wargrave's schuld. Hy durfde zelfs de
veronderstelling niet wettigen, dat ze ooit iets
van den moord op haar grootvader geweten had.
Nadat hij gehoord had, wat ze op de zitting
vertelde, was hij er van overtuigd geweest, dat
ze een eeriyk, oprecht, en volkomen waar ver
haal verteld had. Het mocht misschien voor
veel menschen vreemd ïyken, dat ze in deze
dagen, nu er zoo'n direct contact was tusschen
de verschillende landen, nu er zooveel kranten
waren en het nieuws door reizigers zoo snel
verspreid werd, van haar grootvaders dood ge-
heal onkundig was gebleven. Maar voor Wir
lescombe, een man van vijf en twintigjarige
ondervinding, stak daar niets vreemds in. Hij
vond het niet moeiiyk te gelooven, dat een
jonge vrouw, die in vreemde landen van de
eene stad naar de andere trok, zooals z« toegaf
gedaan te hebben, die zich bewoog in kringen,
waar men alleen belang stelde in beroepsaan
gelegenheden, weinig of niets had gehoord van
wat er gebeurd was in het land, waar zy van
daan kwam. Ook was het niet waarschijnlijk,
dat zij en haar vriendin, als ze al ooit een En-
gelsche krant gezien zouden hebben, er ook
maar vijf minuten aan zouden hebben besteed.
Wirlescombe geloofde, dat Lady Wargrave van
het begin tot het eind even onschuldig was aan
het geval als hij zelf.
Maar waar moest men dan den werkelijken
moordenaar zoeken?
Wirlescombe had, nadat hy van Lady War
grave's bezoeken aan Lucien Di Spada in diens
flat had gehoord, wel eens gedacht, dat er een
zekere verstandhouding moest zyn tusschen haar
en den man, dien ze die bezoeken bracht. Dat
Di Spada iets met den moord moest uit te
staan hebben, en dat zij vrywillig of onvry-
willig aan het feit medeplichtig moest zijn ge
weest.
Maar na de zaak nog eens ampel overwogen
te hebben, was hy er van overtuigd, dat deze
theorie niet juist kon zijn en met een feilloos
instinct voelde hy de ware reden van Lady
Wargrave's bezoek aan Di Spada. Zü was daar
naar toe gegaan, vermoedde hij, toen hy zorg
vuldig alle mogelykheden en waarschynlijk-
heden van het geval nog eens naging, in de mee
ning, dat Marco Graffi nog leefde en dat ze dien
daar vinden zou. In plaats van hem echter,
had ze zyn opvolger Di Spada gevonden en deze
was onmiddeliyk begonnen met chantage op
haar te plegen, door haar te dreigen met be
kendmaking aan de politie. Hiervan had Wirles
combe door een enkel feit zekerheid gekregen,
Toen hy Lady Wargrave op grond van het ar
restatiebevel, dat op den dag na haar vlucht
door den Coroner uitgevaardigd was, in hechte
nis had genomen, had hij 't bureautje, dat hij in
het boudoir in het kasteel van Ashendijke vond,
doorzocht en daarin het bundeltje krantenuit
knipsels gevonden, dat ze van haar eerste be
zoek aan Di Spada in het Austelitz Flatgebouw
had meegebracht. Di Spada was klaarbiykeiyk
een man, die van orde en methode hield. De
uitknipsels, afkomstig van verschillende cou
ranten, waren allemaal netjes op orde gelegd
en piet zorg in een schrift geplakt, in een zoo
danige volgorde, dat ieder, die ze zoo doorlas,
volledig op de hoogte kon komen van het ver
loop van de zaak-Graffi. Van het oogenblik af
dat er het eerst in de kranten melding van
was gemaakt, tot aan den tyd, dat er niets
meer over was verschenen, omdat niemand er
iets meer van vertellen kon. En in dit schrift,
dat zoo keurig in de juiste volgorde was volge-,
plakt en gesystematiseerd, dat er zelfs aan het
eind een inhoud in stond, prykte Di Spada's
naam als die van den eigenaar. Op het eerste
blad stond een eenvoudig geteekend ex libris
van hem en in den bovenhoek van den bin
nenkant van den omslag, was zijn naam en
adres geschreven. En Wirlescombe doorzag alles
met een zeldzame intuïtie. Di Spada had om
twee redenen deze verzameling uitknipsels aan
Lady Wargrave gegëven. Op de eerste plaats om
haar duideiyk te maken, hoe zwaar de verden
king was, die op haar rustte, en op de tweede
plaats om haar er volkomen van op de hoogte
te stellen, van wat men redelijkerwijs verwach
ten kon, dat gebeuren zou, als hij naar de
politie ging en zou vertellen, dat de boven ver
denking staande kasteelvrouwe van Ashendyke
de verdachte en veel gezochte Gemma Graffi
was.
Maar één vraag bleef dan toch nog onbeant
woord. Wie vermoordde dan wel Marco Graffi?
En op deze vraag moest een andere volgen,
die, zooals Wirlescombe voelde, even belangryk
was als deze: Wie vermoordde den onbekende,
die gelogeerd had in Hotel Aldobrandini? Wie
had Marco Graffi bezocht in den nacht van
den dikken mist? Wiens ïyk was het, dat ze
gevonden hadden in dat leege huis in Soho?
En daar was nog een derde vraag. Welk ver
band lag er tusschen den moord op den onbe
kende en dien op den ouden leeraar in talen?
(Wordt vervolgd)