ffldvM&aal dag
DREIN DRENTEL EN PIET PRIKKEL
Kindeke wiegen
Wie doodde
Marco Graffi? 1
VALSCHE
SCHILDERIJEN
Spaansche kunstschatten
DINSDAG 29 DECEMBER 1936
In de Nachtmis
De film „Port-Arthur"
fmÊM
tv<.
Heiligenprentjes
illusie
B*"s I De verloren j
In vele kerken wordt de viering van Christus'
geboorte niet beperkt tot het luisterrijk op
dragen der H. Geheimen en 't feestelijk zingen
van een gedeelte van het kerkelijk Officie, maar
blijft tot na Driekoningen de Kribbe ouderen en
jongeren herinneren aan het wonderlijk ge
beuren van de menschwording van den Zoon
Gods. Zoo worden de enkele weken, waarin de
herdenking valt van eenige gebeurtenissen uit
het jonge leven van het Kind Jezus, door de
blijvende kribbe een blijde Kersttijd, welke
vooral voor de kinderen zijn beteekenis en be
koring bezit.
Het gebruik, een Kerstkribbe met os en ezel,
met engelen en herders in de kerk te hebben,
is reeds zeer oud en dankt voor een niet gering
deel zijn verbreiding aan de Kerstviering van
St. Franciscus bij de Kribbe. Wat onze streken
betreft zij vermeld, dat reeds in 1370 een Gel-
dersch edelman, met name Werner, na zijn be
zoek aan het H. Land, een kapel op zijn land
goed te Steegh, thans Achterste Steeg bij Roer
mond, stichtte en daarin den stal van Bethlehem
liet oprichten. Voorts zij gewezen op een
„Betleëm" in hout gesneden, dat de St. Ursula
of Nieuwe Kerk van Delft in het begin der 16e
eeuw rijk was en dat naast het hoogaltaar werd
opgesteld en daar van Kerstmis tot Maria Lich-
mis bleef staan.
Naast de gewoonte een kribbe in de kerk op
te bouwen bestond er tegelijk met of in plaats
van de kribbe nog een ander gebruik, dat vooral
voor de kleinere jongens en meisjes een groote
vreugde beteekende: het wiegen van het Jezus-
kind.
Dat de plaatselijke omstandigheden en ge
woonten ook op deze gebruiken him invloed
deden gelden, mogen we wel aannemen, zoodat
wellicht hier het eene en daar het andere ge
bruik meer in zwang was of uitbundiger ge
vierd werd, ofschoon toch beide elkaar geen af
breuk behoefden te doen, vroeger niet in den
Roomschen tijd en ook nu niet, in onze dagen.
Dikwijls stond de Kerstwieg op het altaar en
kwamen de kinderen met vader en moeder mee
naar de kerk om er het wiegje te schommelen
en het Kindeke Jezus met Kerstliederen in
slaap te zingen.
Hoe in Amsterdam de kinderen Kerstmis vier
den met de Kerstwieg, weten wij door de notities
van den feilen Calvinist Walich Syvaertszoon.
In 1604 gaf hij een boekje uit, welks lange titel
met dezen aanhef begint: „Roomsche Mysteriën
ontdecktDit klein tractaetgen was een
strijdschrift tegen de werkelijke tegenwoordig
heid van Christus in het H. Sacrament, maar
tevens een schotschrift op de Roomsche ceremo
niën en gebruiken. De lange voorrede gebruikt
de schrijver om hen, die het oude geloof wel
hebben verlaten, maar misschien nog heimwee
mochten hebben naar de plechtigheden van
weleer, er op te wijzen dat zü „meer Heydensch
ende Jodisch zijn dan datse in Godes Heylighe
Woort ofte int ghebruyck der eerste Aposto
lische ofte naestvolgende Kercke eenigh fonda
ment souden hebben." Op het titelblad liet de
schrijver slechts de initialen W. S. afdrukken.
In het exemplaar, dat de Leidsche Universiteits
bibliotheek bezit, zijn deze letters aangevuld:
Walich Syvaertszoon. Deze Walich was in 1546
geboren en apotheker in de Warmoesstraat te
Amsterdam, zijn geboortestad. In later jaren
raakte ook hij van den „ouden struick" los en
werd hij een fel Calvinist; jarenlang was hij
ouderling der Ned. Herv. Kerk en in 1592 ook
kerkmeester van de Oude Kerk, waar hij in 1606
werd bijgezet.
Wanneer de klokken begonnen te beieren over
de oude stad, verlieten de Amsterdammers hun
huizen aan het donkere water of in de duistere
straatjes en togen ter Nachtmis. Zij echter niet
alleen; ook de kinderen gingen mee naar de
feestelijk verlichte kerk, waar naar de vrome
gewoonte dier dagen met een overvloed van licht
van lampen en kaarsen symbolisch werd voor
gesteld hoe de donkere winternacht, waarin de
menschheid zoo lang had verzucht, door de
komst van den Verwachte der volkeren in een
blijden lentedag was herschapen.
Laten wij echter den Calvinist zelf vertellen
wat er gebeurde, maar nu met een doel, geheel
tegenovergesteld aan dat, waarvoor hij zijn no-
titled maakte;
„Sy weten, vertelt hij, hoemen op Kersdach
een wieghsken met een Beeldeken daer inne, nae
een cleyn kindeken, lighende in de luyers, ge-
fatsoneert, opt hooch autaer plachten te setten,
ende dat d'Ouders, hare kinderen met een
wiegsken ende schelle in de kercke leyden; ende
als de priester onder de Misse het kindeken,
op t Autaer staande, begoste te wiegen, ende
te singhen: Eia, Eia, Eia etc., soo vinghen de kin
deren voort mede aen elck zijne kindeken te
wieghen, ende Eia te singhen, maeckende daer
benevens een groot gheluyt ende gheclanck met
haere schellen, dat de gheheele kercke daervan
vervult was, waer onder de orghel op eene son-
derlinghe wyse was spelende, die het spel hielp
vercieren."
Met dit Eia wordt bedoeld de sequentie Eia
eia recolamus laudibus piis, Komt, laten wij met
vrome lofzangen den dag vieren, waarop het
Licht der wereld voor ons is opgegaan, welke in
het toen gebruikte Utrechtsche missaal voor
komt. Het moet ontroerend geweest zijn, als
plots de heldere kinderstemmen door de kerk
klonken en de schelletjes rinkelden!
Het bleef echter niet beperkt tot de kerk
alleen: „En is dit niet aldus Walich eene
fraeye oeffeninghe in de Christelijcke Religie
om op soodanlghe klndische ende belachelijcke
wijze gheheughenisse te houden van de gheboor
te onses Salichmakers, ende dit wert noch onder
hunluyden voor costelijck dingh ghehouden ende
planten hare kinderen op die tijt binnenhuys
dit Poppenwerck noch inne, ghelijck sy oock
mede doen op Derthienden avent, als sy coning-
sken speelen", waarvoor men zich als protestant
toch schamen moest, vindt Walich.
Door deze beschrijving van het Kerstwiegje
der kinderen is tevens een nog bestaande volks
uitdrukking verklaard, het Kindeke wiegen, in
Walich vergeet te vermelden hoe laat de
de beteekenis van naar de Nachtmis gaan.
Nachtmis toen werd opgedragen, en ook wat hij
verstaat onder Poppenwerck, wieg en kribbe of
wiegje alleen.
Nog heden ten dage, aldus wijlen Mgr. Hen-
sen in zijn boek „In den Hollandschen Tuin",
vindt men in alle kerken van Rome en gansch
Italië, zij het dan met vele variaties, een wiegje
met het Jezuskind. Zoo was in de San Carlo al
Corso boven het zijaltaar, waaraan hij de H.
Mis las, een verguld wiegje geplaatst, dat het
beeld bevatte van het Goddelijk Kind, met zil
verlaken geheel omzwachteld. Overbekend ls
daarenboven de Santo Bambino in de Mariakerk
van Aracoeli, waar vele Romeinen en alle vreem
delingen gedurende de feestweek van Kerstmis
heentrekken om er de kinderen te hooren
preeken.
Daar in Italië het protestantisme geen gele
genheid gehad heeft zijn vervlakkenden invloed
te doen gelden, zijn de oude kerkelijke gebruiken
er ongestoord blijven voortbestaan, zoodat wij
in deze volksgewoonten van het Katholieke Italië
een levend voorbeeld bezitten om ons gemak
kelijker het maatschappelijk en religieus leven
onzer voorvaderen in den Roomschen tijd te
kunnen voorstellen, toen zeden en gebruiken
zich nog grootëndeels richtten naar de verschil
lende feesten van het kerkelijk jaar.
Bij ons zijn zé verloren geraakt in de jaren
dat het Calvinisme zijn verkillenden adem als een
scherpen winterstorm over onze streken deed
gaan en de trouwe katholieken terugdrong in
sloppen en stegen. Vele der kerkelijke gebruiken
hebben deze overwintering niet kunnen door
staan en vooral de meer uitbundige en zwierige
gewoonten zijn voorgoed door de benauwenis
der verdrukking uit ons openbaar godsdienstig
leven verdwenen.
Zoo verdwenen ook de Kerstwieg en de klinge
lende schel uit de feestelijke Nachtmis, maar
bleef de stille Kribbe. Als beeld van de armoede,
waarin de Christus ter wereld kwam, paste zij
in de weggestopte schuilkerken der opgejaagde
Katholieken.
Er is den laatsten tijd nog al eens gesproken
over katholieke gezinsgebruiken, waarbij meer
dere oude gewoonten weer zijn opgehaald.
Daarbij werd van verschillende kanten soms wel
opgemerkt, dat men dooden gebruiken niet zoo
maar nieuw leven kan inblazen. Zou dit wel
gezegd kunnen worden van een Kerstwieg voor
onze kinderen, b.v. in school of thuis, zonder het
geroezemoes in de kerk of de „verstoring" van
de Nachtmis? Voor een antwoord op de vraag
of de oude feestelijke gebruiken uit onzen
Roomschen tijd nu nog levensvatbaarheid kun
nen bezitten, zouden wij mede willen verwijzen
naar de gebruiken, welke nog heden in Italië in
zwang zijn. J. R.
Naar aanleiding van een Berlijnsche corres
pondentie, getiteld „Over scenario's", in welk
artikel ook sprake is van de film „Fort Arthur",
deelt de directie van Tobis ons mede, dat ge
noemde film geen Duitsche film is en dus niet
kan gelden als voorbeeld in het betoog van
onzen correspondent. De film is n.l. een Tsje-
chisch-Fransch product, geregisseerd door den
Hongaar Nicolas Farkas. Het zou dus onjuist
zijn te beweren dat deze film nu juist de theo
rie bevestigt, dat Duitschland voornamelijk ro
mantische films produceert.
Dit neemt echter niet weg, dat de vertoo
ning van deze film wèl een bewijs kan zijn
voor den hang naar romantiek, Waarmede
overigens niets kwaads en niets goecfe is gezegd
aan het adres van bedoelde film noch van den
filmsmaak in Duitschland. Het betoog tegen de
opvatting van Gerhart Menzel wordt er boven
dien niet door verzwakt.
r
M vvf"' M
Gezicht in de diep
te van een groote
diamantmijn in
Zuid-Afrïka
Wat maakt men nu voor een drukte?
Zooveel schilderijen valsch?
Moet men daar nu plots van
schrikken
Wat is dat nu toch voor mals?
't Heele land in consternatie.
Alles scheldt en raast en gromt
Om een feit, dat heusch niet nieuw is,
Dat je dagelijks tegenkomt.
Is van zulke schilderijen
d' oorsprong dan niet ongerept,
Wel, ze zijn vaak knap geschilderd,
En je ziet toch wat je hebt.
Valsche-schilderijenzwendel,
Maakt men daar plots drukte van?
Lieve menschen, kijk dan liever
Vele dames even an!
Zoo'n geweeklaag om die valschheid
Lijkt mij vrijwel ongegrond,
Hoeveel valsche schilderstukken
Loopen er niet vrij nog rond?
Valsche schilderijen echter
Kun je zien zooals ze zijn,
Valsche wangen, valsche lippen
Zijn tenslotte nóg maar schijn!
HERMAN KRAMER
De Boekdrukkerij Helmond brengt in den
handel een serie heiligenprentjes, kerkelijk goed
gekeurd, die zijn vervaardigd naar aquarellen
van de schilderes Genia Liicker.
De serie bestaat uit 10 verschillende prentjes.
(.H. Maria, H. Moeder Anna, H. Elisabeth van
Thuringen, H. Cecilia, H. Agnes, H. Theresia van
Lisieux, H. Joseph, H. Petrus, H. Johannes, H.
Franciscus van Assisië).
Ze zijn in een formaat van 7 x 11 c.M. uitge
voerd op zwaar kunstdrukpapier in een helderen
driekleurendruk, met op de achterzijde de ver
schillende gebedjes tot den Patroonheilige, van
de bekende schrijfster Cor Lindeman.
H:t was Zaterdag. Juffrouw Balls was bezig
aan een japon voor de dochter van den
dokter. D'r kamer was klein en donker,
het meubilair ouderwetsch en vrij versleten. In
de kachel brandde een schraal vuurtje en op
den schoorsteen stond het portret van een man
in militaire uniform en ervoor een verkleurde
papieren chrysanthemum. 'tWas herinnerings
dag van de in den wereldoorlog gesneuvelden en
morgen zou bij het oorlogsgedenkteeken naast
de kerk de plechtige herdenking gehouden
worden. Daarvoor had juffrouw Balls haar hoed
eens extra opgeknapt met een groot lint. Mor
gen zou het voor haar een belangrijke dag zijn.
Ze stak d'r lamp aan en ging den tuin in
om haar rozenboom eens te bekijken. Er ben
gelden twee donkerroode bloemen aan, die
treurig naar beneden hingen, maar juffrouw
Balls vond ze prachtig voor November. Morgen
zou ze die meenemen naar 't dorp en ze op
den oorlogsgedenksteen leggen. Dan zouden de
dorpelingen weer aan haar denken, zich herin
neren dat ze dit deed ter gedachtenis aan Joyce
Wenham, die tuinman geweest was bij den dok
ter. En ze haalde zich d'r treurige geschiede
nis voor den geest, hoe Joyce kort voordat ze
zouden trouwen, gesneuveld was. Toen ze weer
in d'r kamertje was, keek juffrouw Balls weer
naar 't portret van Joyce Wenham. De rozen
zette ze in een vaasje op den schoorsteen. Ja,
morgen zou ze een persoon van gewicht zijn;
iedereen zou aan d'r liefdesroman denken, haar
met achting bejegenen en groeten. Ze nam d'r
opgeknapten hoed uit de kast en streek er
liefdevol overheen.
Juffrouw Balls was klein en mager; d'r mond
sloot zich niet geheel over de twee nog restee-
rende tanden; haar gezicht was bleek en d'r
neus te groot, terwijl d'r grijze oogen achter
een grooten bril verborgen waren.
Er klonk een voetstap en een klop op de
deur. 'tWas de nieuwe keukenmeid van den
dokter, een vrouw uit Leeds, die familie had
in Jalvey. Juffrouw Balls zei haar goeden dag,
maar niet van harte.
Juffrouw Price, de bezoekster, viel op een
stoel neer naast het kleine kacheltje.
„Ik had maar een half uurtje tijd," zei ze,
„maar ik ben toch hier gekomen om je het een
en ander uit Jalvey te vertellen."
Juffrouw Balls rammelde met kopjes en scho
tels; ze ging thee schenken.
„Dien hoed van je kan ik niet erg mooi vin
dien," zei juffrouw Price weer, „zoo opzichtig
met dat groote lint."
„Ik paste hem maar even," sprak juffrouw
Balls.
„Als ik jou was, zou ik hem nooit dragen,
je bent te oud om je zoo op te dirken. Maar,"
ging de bezoekster voort, „ik heb nieuws ont
vangen uit Jalvey, van m'n familie daar."
„Dat dacht ik wel," beaamde juffrouw Balls,
en er klonk bitterheid in d'r stem.
„Daar woont dezelfde Joyce Wenham, die
een kruidenierswinkel heeft; dezelfde als die
daar," en juffrouw Price knikte naar de foto
op den schoorsteen. „Hij heeft volstrekt geen
bloemen noodig; je moest hem op Zaterdag
avond eens zien, als hij doodmoe is van 't ver-
koopen.
„Is hij dan niet gedood?" mompelde juffrouw
Balls verlegen.
„Dat weet je zelf ook wel," luidde het hef
tige antwoord. ,,'tWas een vergissing in de
krant en jij wist het, juffrouw Balls. Toch liet
je z'n naam op het oorlogsgedenkteeken plaat
sen en deed het voorkomen alsof hij je wilde
trouwen."
De aangevallene dronk stilzwijgend haar thee,
„Verbeeld je, juffrouw Balls, wat een leugens
dat je over hem verteld hebt," verweet de an
dere weer scherp. „Hij herinnerde zich jou zeer
goed; hij is nu invalide, getrouwd en heeft
een zaak in Jalvey; hij lacht nog om al de
pakjes, die je hem naar het front stuurde."
„Iedereen hier weet niet beter of hij is dood,"
zei juffrouw Balls zenuwachtig.
„Allemaal smoesjes," hoonde de nieuwe keu
kenmeid van den dokter; „hij is trouwens wel
twintig jaar Jonger dan jij."
„Achttien," protesteerde juffrouw Balls,
„achttien."
,,'tls een schande om dat praatje rond se
strooien dat hij je achterna liep, terwijl je hier
z'n portret met bloemen versiert."
„Het hindert hem toch niet," verdedigde zich
juffrouw Bails. „Hij weet er niets van. Nie
mand weet dat hij leeft en hij weet niet dat
hij dood verklaard is."
„Het is een schande," herhaalde de veront
waardigde juffrouw Price.
„Wat steekt er nu voor kwaad in?" vroeg
juffrouw Balls zacht. „Iedereen respecteert
hem; z'n naam komt voor op het oorlogsge
denkteeken en
,,'t Mocht wat. Ze zouden niet aan hem den
ken als ze wisten dat hij in Jalvey een kruide
nierswinkel had. En jij met je leugens!"
„De man had een zwak voor me," stamelde
juffrouw Balls.
„Waarom? Hij kwam voor jou toch niet te
rug, maar trouwde met iemand anders."
„Dat is juist
m'n kruis," zei
„Nu, ik zou H
maar beginnen H
met de bloemen
weg te nemen,
als ik je was. Ik sta verbaasd over je."
Een huivering voer de arme juffrouw Balls
door de leden. Jaren lang had ze geleefd op
deze romantische, niet bestaande liefdesgeschie
denis van een doode. die leefde. Als een stra
lenkrans had het verlies haar armzalig figuurtje
omgeven. Ze dacht aan den dag van morgen,
aan de toespraak bij het oorlogsmonument, aan
de vriendelijke blikken der menschen. Ze zag
zich reeds de twee rozen neerleggen op den
gedenksteen. Ze wist dat de menschen dan
weer zouden zeggen: Hoe treurig toch voor
juffrouw Balls. Zij dacht dan wat ze verliezen
zou, als juffrouw Price haar geheim openbaar
de: het aanzien, de vriendelijkheid, de eer van
den naam van haar geliefde, diep in 't mar
mer uitgehouwen. En wat zouden ze lachen,
vooral die vrouwen, die toch zoo wreed konden
zijn.
„Ik zal je zes pond geven," zei juffrouw Balls
met een hoogroode kleur.
Juffrouw Price aarzelde. „Nu, die kan ik
goed gebruiken," zei ze eindelijk.
„Niemand zal het te weten komen, als je het
niet vertelt," opperde de arme juffrouw Balls.
D'r oogen waren nat van tranen.
Haastig knielde ze voor een kastje en grab
belde op den bodem van een lade, tusschen
allerlei zijden en wollen lappen. Toen ze zich
omkeerde, had ze een klein ijzeren kistje tus
schen d'r vingers. Zenuwachtig opende ze het
en telde het geld in de begeerig uitgestoken
handen van juffrouw Price.
„Ik heb maar vijf pond, zeventien shilling en
zeven pence," verzekerde juffrouw Balls.
„Je schijnt nog al aardig wat met dat naai
werk te verdienen," meende de verfoeilijke juf
frouw Price. „Die zeven pence kan je houden.
Ik zal geen woord vertellen."
Ze stak het geld in d'r portemonnaie en ver
liet het kamertje der arme vrouw, die ze van
d'r laatste spaarpenningen beroofd had.
Juffrouw Balls keek met betraande oogen in
het leege geldkistje, naar een brief, die op den
bodem lag. Alles scheen haar nu levenloos toe;
niets romantisch meer, zooals eerst. Ze haalde
den brief er uit en vttiwde dien langzaam open.
Hij was van een handelaar in grafsteenen en
bevatte de volgende prijsopgaaf:
„Ingevolge uw aanvrage deelen wü u mede,
dat van een grafsteen met de inscriptie: Joyce
Wenham, gesneuveld in Frankrijk in 1916. Ge
plaatst als herinnering aan zijn groote liefde
door Ruth Balls," de kosten zeven en een half
pond zullen bedragen. Gaarne uw bestelling
tegemoet ziende, enz."
Met den brief in haar handen bleef juffrouw
Balls met haar verloren illusie in t donker
voor het raam zitten en snikte haar groot ver
driet uit.
Terwijl de gevangenisdokter even weg was, maakten Piet en
Drein van de gelegenheid gebruik om het hazenpad te kiezen.
In de Vestibule namen ze nog gauw een wandelstok en een pa-
rapluie mee, maar Drein had een strop met deze parapluie,
daar ze zich in een streek bevonden, waar het nooit regende.
Zoo trokken ze steeds verder noordwaarts, op zoek naar
werk, om geld te verdienen. Drein wist een betrekking te krij
gen als omroeper, maar toen hij eens een flink pak slaag kreeg,
omdat hij omriep, dat de belasting voor de landbouwers ver
hoogd werd, was de aardigheid er af.
Op een van hun wandelingen ontmoetten Piet en Drein een
schilder, die niets anders dan woestijnlandschappen schilderde.
„Zoo, zoo", zei Piet tegen hem, „ben jij met je baantje hier al
net zoover van huis als de schilders bij ons?"
De voorzitter van de Spaansche commissie
voor kunstschatten heeft bekend gemaakt, dat
het grootste deel van de zeldzame boeken,
kunstvoorwerpen en schilderijen uit de Natio
nale Bibliotheek en het Prado Museum te
Madrid gered zijn. Sinds de opening der vijan
delijkheden in Spanje heeft de defensie-junta
te Madrid 600.000 boeken, manuscripten en gra
vures die „door de eigenaars achtergelaten" wa
ren in de Bibliotheek verzameld. De voornaam
ste stukken werden in de kelders opgeborgen en
met zandzakken beschermd. Onder deze verza
meling bevinden zich o.a. 3000 schilderijen uit de
musea. De junta te Madrid heeft verder nog
14.000 kunstvoorwerpen bijeen gebracht „waar
onder 30 Goya's, 15 El Greco's, en andere stuk
ken, van een deel waarvan men niet eens wist
dat zü bestonden".
Binnen 8 meter van
straathoeken is stil
staan met auto's en
andere voertuigen te
genwoordig verboden!
w W-I IC* op dit blad zijn Ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen 17 levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door tl 7 RA bij een ongeval met H 7ni
J\ I r. iiL# \j DJ P, |j ongevallen verzekerd voor een der volgende ultkeeringen verlies van belde armen, belde beenen of belde oogen doodelijken afloop
AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
bij verlies van een hand,
een voet of een oog.
60
De oude man boog weder het hoofd.
„Dood voor de wereld!" mompelde hü. „Dood
voor de wereld."
„Ik vermoed, dat u bedoelt, dat zij de wereld,
waarin wü leven, verlaten heeft, en dat ze in
een religieuze orde is ingetreden", zei Graye.
„Toen u die uitdrukking gebruikte, moest ik
denken aan wat de directeur van dat cabaret
vertelde, dat ze hem gezegd had dat ze haar
laatste lied gezongen had..,, Is mün veronder
stelling juist, pater?"
„Ze is ten deele juist, mün zoon. Ottilia Morro
gaf haar beroep op, en trad zes jaar geleden uit
deze wereld, om zich als leeke-verpleegster te
wüden aan de verzorging van onze zieken. Ze
woont onder een anderen naam, met goedvin
den van Moeder Overste, in het. klooster, d.w.z.
in het ziekenhuis en ze is voor niemand buiten
haar beroep, te spreken.
„Ja, maar Pater", drong Graye aan. „Hoe kan
ik haar dan spreken, haar hulp inroepen?"
„Er zün tüden, gelegenheden, waarop zelfs de
dooden zü, die voor de wereld dood zün, tot
het leven moeten worden teruggeroepen."
„En dit is er zoo een."
Hij hief zün uitgeteerde hand op en nam den
Engelschman bij de mouw en hield hem met
bevende vingers vast.
.Duister!" zei hü. „Misschien begrüpt ge
me, mijn zoon? Misschien weet ik meer van die
zaak af, dan gü zoudt denken. Wij mogen niet
aanzien, dat een onschuldige lüdt."
Graye sprong op. 'n Plotseling vermoeden, dat
bijna een overtuiging was, kwam hem in den
geest. Hü bekeek den ouden priester onderzoe
kend aan.
„Ah, u weet, dat Gemma onschuldig is!" riep
hü uit.
Maar pater Parent! hief zün hand weer op.
„Vraag me niet, wat ik weet of niet weet, mün
zoon!" antwoordde hü met nadruk. „Wat ik zeg
is voldoende: wü mogen niet aanzien, dat een
onschuldige lüdt. Het was door mün invloed, dat
Ottilia, volgens haar verlangen als Ignatia Do
lores, als inwonend verpleegster werd aangeno
men in het St. Lucia-gasthuis te Rome, waar ze
nu is. Ik heb daar wel eenigen invloed, ook bij
Ottilia. En in deze omstandigheden zal ik van
dezen invloed gebruik maken."
Adrian wou zün dank betuigen, maar de oude
man ging verder.
„U zult naar Rome moeten gaan. Er zullen
wel eenige moeilükheden zün, maar ik zal het
u zoo makkelük maken als ik kan. Komt u mor
gen terug, dan schrü'f ik intusschen enkele
brieven. U kunt dan den middagtrein naar
Rome nemen hoe eerder u daar bent, hoe
beter. Laat me eens even denken. Ja! Bestaat
er niet zooiets als een getuigenverklaring voor
n commissie?"
„Ik geloof het wel. Maar het zou veel meer
effect hebben, als we Ottilia zelf konden laten
getuigen."
„Zeker, zeker! Wel, we zullen zien, wat er ge
daan kan worden. Tot morgenvroeg dus."
Opgemonterd en blü ging Graye naar zün
hotel terug. Ten langen laatste was hij op den
weg naar iets positiefs. Ottilia Morro leefde in
ieder geval, en hü wist waar. Hij zou hemel en
aarde bewegen, om haar mee te krijgen naar
Londen.
In het hotel lag een telegram voor hem te
wachten. Hij scheurde het open en zag, dat het
van Wirlescombe was. Hü las het bericht over
en begreep er niets van.
„Vertrek naar Rome tengevolge van nieuwe
ontdekkingen en wendingen in zaak-Graffi.
Stel u met mij in verbinding in Grand Hotel
Continental.
Wirlescombe."
Den volgenden avond kwam Graye met ver
schillende brieven van den priester op zak, het
Hotel Continental te Rome binnengestapt en
vroeg naar Wirlescombe. En tegelükertüd kwam
de detective van achter op hem toe en sloeg hem
op den schouder.
HOOFDSTUK VII
Te Iaat.
Zonder een woord te zeggen, liepen ze samen
de hal .door en zochten een rustig hoekje uit.
Daar wendde Wirlescombe zich glimlachend tot
Graye.
„Weer een bewijs van de waarheid van het
gezegde, dat alle wegen naar Rome leiden", zei
hü. „De uwe heeft u er in ieder geval naar toe
gebracht."
„En de uwe klaarblijkelijk ook", antwoordde
Graye. „En nu die twee wegen toch eenmaal
zün samengekomen
„Zou u wel eens willen weten, hoe de müne
hiertoe geleid heeft?" zei Wirlescombe. „Mis
schien moesten we elkaar hier wel ontmoeten.
U bent natuurlijk aan 't zoeken naar Ottilia
Morro. Laat ons om te beginnen kort en duide-
lük zün. U eerst. Hebt u ze gevonden?"
„Ja. Ze is ziekenzuster hier in Rome. Ze ont
vangt absoluut niemand en is intern. Maar ik
heb introductie-brieven bü me, waarvan ik wel
geloof, dat ze haar in ieder geval voor den dag
zullen brengen. Luister!"
En hü gaf den detective 'n kort overzicht van
alles wat hij gehoord en gedaan had, en legde
speciaal den nadruk op het feit, dat de oude
priester wel drie maal had gezegd, dat onschul-
digen niet mochten lüden.
„Het trof me, en het heeft me niet meer los
gelaten; en op mijn reis tusschen Napels en
Rome ben ik er steeds meer van overtuigd ge
worden, dat de oude priester néér van de zaak
afweet, dan hü me vertelde", besloot Graye. „Ik
denk, dat Ottilia Morro hem er in vertrouwen
heel wat over verteld heeft, want het was dui
delijk, dat hü schrok en er erg overstuur van
was, toen ik hem vertelde, dat Lady WaTgrave
van moord op haar grootvader beschuldigd
wordt."
„Ja, maar van hem zul je vermoedelük dan
ook niet méér te weten komen, dan van deze
tafel", zei Wirlescombe. „Onze eenige hoop is,
dat we Ottilia er toe zullen kunnen brengen,
om datgene wat ze waarschijnlijk aan den pries
ter heeft verteld, ook te vertellen op de terecht
zitting. En zoo zullen we, geloof ik, tot meer
positieve resultaten komen, dan we wel denken.
Heb ik u niet altüd gezegd, dat ik er zeker van
was, dat we, als we den moordenaar van dien
onbekende zouden kunnen vinden, we den moor
denaar van den ouden Graffi zouden hebben?"
„Ja. En?"
„Wei ik heb in ieder geval uitgevonden, wie
die onbekende man was. Ik ben er tenminste
vrij zeker van, wie het was. Hij heet Carlo Caf-
ferata, en had iets uit te staan met nummer
200 in de Via Nazionale hier te Rome."
„Hoe hebt u dat uitgevonden?"
„U hebt me uw wederwaardigheden verteld,
nu zal ik u de müne eens vertellen", zei Wirles
combe. En hü begon hem de geschiedenis uit te
leggen van het notitieboekje, en wat hü daar
in gevonden had. „Ten laatste ben ik, geloof ik,
op het goede spoor. Het ziet er naar uit, dat
die Cafferata van hier naar Parüs en Londen
is gegaan, dat hü in de eerste stad Stefano Di
Spado bezocht, en in de tweede Lucien gezocht
heeft. In ieder geval is hü bü Marco Graffi op
bezoek geweest in den nacht, waarin deze ver
moord werd. Volgens uw verklaring heeft Marco
Graffi tüdens het gesprek, dat hü met hem had,
papieren uit de slaapkamer gehaald, en er be
staat, van wat ik me nog van mün onderzoek
van den vuurhaard herinner een sterk vermoe
den, dat die papieren door de twee mannen in
de zitkamer verbrand zün. Cafferata is daarna
weggegaan, en in denzelfden nacht is Marco
Graffi toen vermoord. En 't heele probleem ligt
volgens mij in het antwoord op deze vraag: Wat
voor verband bestond er tusschen Cafferata, de
Di Spada's en Graffi, en hadden de Di Spada's
en Cafferata tezamen een complot gesmeed om
zich van Graffi te ontdoen? En waarom?"
„Dat is zeer zeker niet één vraag, maar dat
zün er drie, die op hun beurt slechts een onder
deel schünen uit te maken van een heele serie
andere vragen", zei Graye. „Mag ik nu eens
iets voorstellen? Zoover als ik me herinner, is
er niet aan getwüfeld, dat het wapen, dat toen
bü het onderzoek voor den Coroner door dien
werkman voor den dag is gebracht, datgene was,
waarmee de oude man vermoord was, dien stil-
letto, waarvan het toch vaststond, dat hü van
Gemma van Lady Wargrave was?"
„Neen, daar bestond niet veel twüfel over",
antwoordde Wirlescombe na even te hebbben
nagedacht. „Neen, dat herinner ik me nog wel."
„En die vrouw van den concierge, juffrouw.
„Acock."
„Juffrouw Acock, juist, zei die niet, dat het
stilletto al een tüdje vóór den moord verdwe
nen was?"
„Ze zei, dat ze het al een tüdje niet had zien
liggen op de kaptafel van juffrouw Gemma,
waar het gewoonlük gelegen had."
(Wordt vervolgd)