ffldvM&aal dag DREIN DRENTEL EN PIET PRIKKEL Kindeke wiegen Wie doodde Marco Graffi? 1 VALSCHE SCHILDERIJEN Spaansche kunstschatten DINSDAG 29 DECEMBER 1936 In de Nachtmis De film „Port-Arthur" fmÊM tv<. Heiligenprentjes illusie B*"s I De verloren j In vele kerken wordt de viering van Christus' geboorte niet beperkt tot het luisterrijk op dragen der H. Geheimen en 't feestelijk zingen van een gedeelte van het kerkelijk Officie, maar blijft tot na Driekoningen de Kribbe ouderen en jongeren herinneren aan het wonderlijk ge beuren van de menschwording van den Zoon Gods. Zoo worden de enkele weken, waarin de herdenking valt van eenige gebeurtenissen uit het jonge leven van het Kind Jezus, door de blijvende kribbe een blijde Kersttijd, welke vooral voor de kinderen zijn beteekenis en be koring bezit. Het gebruik, een Kerstkribbe met os en ezel, met engelen en herders in de kerk te hebben, is reeds zeer oud en dankt voor een niet gering deel zijn verbreiding aan de Kerstviering van St. Franciscus bij de Kribbe. Wat onze streken betreft zij vermeld, dat reeds in 1370 een Gel- dersch edelman, met name Werner, na zijn be zoek aan het H. Land, een kapel op zijn land goed te Steegh, thans Achterste Steeg bij Roer mond, stichtte en daarin den stal van Bethlehem liet oprichten. Voorts zij gewezen op een „Betleëm" in hout gesneden, dat de St. Ursula of Nieuwe Kerk van Delft in het begin der 16e eeuw rijk was en dat naast het hoogaltaar werd opgesteld en daar van Kerstmis tot Maria Lich- mis bleef staan. Naast de gewoonte een kribbe in de kerk op te bouwen bestond er tegelijk met of in plaats van de kribbe nog een ander gebruik, dat vooral voor de kleinere jongens en meisjes een groote vreugde beteekende: het wiegen van het Jezus- kind. Dat de plaatselijke omstandigheden en ge woonten ook op deze gebruiken him invloed deden gelden, mogen we wel aannemen, zoodat wellicht hier het eene en daar het andere ge bruik meer in zwang was of uitbundiger ge vierd werd, ofschoon toch beide elkaar geen af breuk behoefden te doen, vroeger niet in den Roomschen tijd en ook nu niet, in onze dagen. Dikwijls stond de Kerstwieg op het altaar en kwamen de kinderen met vader en moeder mee naar de kerk om er het wiegje te schommelen en het Kindeke Jezus met Kerstliederen in slaap te zingen. Hoe in Amsterdam de kinderen Kerstmis vier den met de Kerstwieg, weten wij door de notities van den feilen Calvinist Walich Syvaertszoon. In 1604 gaf hij een boekje uit, welks lange titel met dezen aanhef begint: „Roomsche Mysteriën ontdecktDit klein tractaetgen was een strijdschrift tegen de werkelijke tegenwoordig heid van Christus in het H. Sacrament, maar tevens een schotschrift op de Roomsche ceremo niën en gebruiken. De lange voorrede gebruikt de schrijver om hen, die het oude geloof wel hebben verlaten, maar misschien nog heimwee mochten hebben naar de plechtigheden van weleer, er op te wijzen dat zü „meer Heydensch ende Jodisch zijn dan datse in Godes Heylighe Woort ofte int ghebruyck der eerste Aposto lische ofte naestvolgende Kercke eenigh fonda ment souden hebben." Op het titelblad liet de schrijver slechts de initialen W. S. afdrukken. In het exemplaar, dat de Leidsche Universiteits bibliotheek bezit, zijn deze letters aangevuld: Walich Syvaertszoon. Deze Walich was in 1546 geboren en apotheker in de Warmoesstraat te Amsterdam, zijn geboortestad. In later jaren raakte ook hij van den „ouden struick" los en werd hij een fel Calvinist; jarenlang was hij ouderling der Ned. Herv. Kerk en in 1592 ook kerkmeester van de Oude Kerk, waar hij in 1606 werd bijgezet. Wanneer de klokken begonnen te beieren over de oude stad, verlieten de Amsterdammers hun huizen aan het donkere water of in de duistere straatjes en togen ter Nachtmis. Zij echter niet alleen; ook de kinderen gingen mee naar de feestelijk verlichte kerk, waar naar de vrome gewoonte dier dagen met een overvloed van licht van lampen en kaarsen symbolisch werd voor gesteld hoe de donkere winternacht, waarin de menschheid zoo lang had verzucht, door de komst van den Verwachte der volkeren in een blijden lentedag was herschapen. Laten wij echter den Calvinist zelf vertellen wat er gebeurde, maar nu met een doel, geheel tegenovergesteld aan dat, waarvoor hij zijn no- titled maakte; „Sy weten, vertelt hij, hoemen op Kersdach een wieghsken met een Beeldeken daer inne, nae een cleyn kindeken, lighende in de luyers, ge- fatsoneert, opt hooch autaer plachten te setten, ende dat d'Ouders, hare kinderen met een wiegsken ende schelle in de kercke leyden; ende als de priester onder de Misse het kindeken, op t Autaer staande, begoste te wiegen, ende te singhen: Eia, Eia, Eia etc., soo vinghen de kin deren voort mede aen elck zijne kindeken te wieghen, ende Eia te singhen, maeckende daer benevens een groot gheluyt ende gheclanck met haere schellen, dat de gheheele kercke daervan vervult was, waer onder de orghel op eene son- derlinghe wyse was spelende, die het spel hielp vercieren." Met dit Eia wordt bedoeld de sequentie Eia eia recolamus laudibus piis, Komt, laten wij met vrome lofzangen den dag vieren, waarop het Licht der wereld voor ons is opgegaan, welke in het toen gebruikte Utrechtsche missaal voor komt. Het moet ontroerend geweest zijn, als plots de heldere kinderstemmen door de kerk klonken en de schelletjes rinkelden! Het bleef echter niet beperkt tot de kerk alleen: „En is dit niet aldus Walich eene fraeye oeffeninghe in de Christelijcke Religie om op soodanlghe klndische ende belachelijcke wijze gheheughenisse te houden van de gheboor te onses Salichmakers, ende dit wert noch onder hunluyden voor costelijck dingh ghehouden ende planten hare kinderen op die tijt binnenhuys dit Poppenwerck noch inne, ghelijck sy oock mede doen op Derthienden avent, als sy coning- sken speelen", waarvoor men zich als protestant toch schamen moest, vindt Walich. Door deze beschrijving van het Kerstwiegje der kinderen is tevens een nog bestaande volks uitdrukking verklaard, het Kindeke wiegen, in Walich vergeet te vermelden hoe laat de de beteekenis van naar de Nachtmis gaan. Nachtmis toen werd opgedragen, en ook wat hij verstaat onder Poppenwerck, wieg en kribbe of wiegje alleen. Nog heden ten dage, aldus wijlen Mgr. Hen- sen in zijn boek „In den Hollandschen Tuin", vindt men in alle kerken van Rome en gansch Italië, zij het dan met vele variaties, een wiegje met het Jezuskind. Zoo was in de San Carlo al Corso boven het zijaltaar, waaraan hij de H. Mis las, een verguld wiegje geplaatst, dat het beeld bevatte van het Goddelijk Kind, met zil verlaken geheel omzwachteld. Overbekend ls daarenboven de Santo Bambino in de Mariakerk van Aracoeli, waar vele Romeinen en alle vreem delingen gedurende de feestweek van Kerstmis heentrekken om er de kinderen te hooren preeken. Daar in Italië het protestantisme geen gele genheid gehad heeft zijn vervlakkenden invloed te doen gelden, zijn de oude kerkelijke gebruiken er ongestoord blijven voortbestaan, zoodat wij in deze volksgewoonten van het Katholieke Italië een levend voorbeeld bezitten om ons gemak kelijker het maatschappelijk en religieus leven onzer voorvaderen in den Roomschen tijd te kunnen voorstellen, toen zeden en gebruiken zich nog grootëndeels richtten naar de verschil lende feesten van het kerkelijk jaar. Bij ons zijn zé verloren geraakt in de jaren dat het Calvinisme zijn verkillenden adem als een scherpen winterstorm over onze streken deed gaan en de trouwe katholieken terugdrong in sloppen en stegen. Vele der kerkelijke gebruiken hebben deze overwintering niet kunnen door staan en vooral de meer uitbundige en zwierige gewoonten zijn voorgoed door de benauwenis der verdrukking uit ons openbaar godsdienstig leven verdwenen. Zoo verdwenen ook de Kerstwieg en de klinge lende schel uit de feestelijke Nachtmis, maar bleef de stille Kribbe. Als beeld van de armoede, waarin de Christus ter wereld kwam, paste zij in de weggestopte schuilkerken der opgejaagde Katholieken. Er is den laatsten tijd nog al eens gesproken over katholieke gezinsgebruiken, waarbij meer dere oude gewoonten weer zijn opgehaald. Daarbij werd van verschillende kanten soms wel opgemerkt, dat men dooden gebruiken niet zoo maar nieuw leven kan inblazen. Zou dit wel gezegd kunnen worden van een Kerstwieg voor onze kinderen, b.v. in school of thuis, zonder het geroezemoes in de kerk of de „verstoring" van de Nachtmis? Voor een antwoord op de vraag of de oude feestelijke gebruiken uit onzen Roomschen tijd nu nog levensvatbaarheid kun nen bezitten, zouden wij mede willen verwijzen naar de gebruiken, welke nog heden in Italië in zwang zijn. J. R. Naar aanleiding van een Berlijnsche corres pondentie, getiteld „Over scenario's", in welk artikel ook sprake is van de film „Fort Arthur", deelt de directie van Tobis ons mede, dat ge noemde film geen Duitsche film is en dus niet kan gelden als voorbeeld in het betoog van onzen correspondent. De film is n.l. een Tsje- chisch-Fransch product, geregisseerd door den Hongaar Nicolas Farkas. Het zou dus onjuist zijn te beweren dat deze film nu juist de theo rie bevestigt, dat Duitschland voornamelijk ro mantische films produceert. Dit neemt echter niet weg, dat de vertoo ning van deze film wèl een bewijs kan zijn voor den hang naar romantiek, Waarmede overigens niets kwaads en niets goecfe is gezegd aan het adres van bedoelde film noch van den filmsmaak in Duitschland. Het betoog tegen de opvatting van Gerhart Menzel wordt er boven dien niet door verzwakt. r M vvf"' M Gezicht in de diep te van een groote diamantmijn in Zuid-Afrïka Wat maakt men nu voor een drukte? Zooveel schilderijen valsch? Moet men daar nu plots van schrikken Wat is dat nu toch voor mals? 't Heele land in consternatie. Alles scheldt en raast en gromt Om een feit, dat heusch niet nieuw is, Dat je dagelijks tegenkomt. Is van zulke schilderijen d' oorsprong dan niet ongerept, Wel, ze zijn vaak knap geschilderd, En je ziet toch wat je hebt. Valsche-schilderijenzwendel, Maakt men daar plots drukte van? Lieve menschen, kijk dan liever Vele dames even an! Zoo'n geweeklaag om die valschheid Lijkt mij vrijwel ongegrond, Hoeveel valsche schilderstukken Loopen er niet vrij nog rond? Valsche schilderijen echter Kun je zien zooals ze zijn, Valsche wangen, valsche lippen Zijn tenslotte nóg maar schijn! HERMAN KRAMER De Boekdrukkerij Helmond brengt in den handel een serie heiligenprentjes, kerkelijk goed gekeurd, die zijn vervaardigd naar aquarellen van de schilderes Genia Liicker. De serie bestaat uit 10 verschillende prentjes. (.H. Maria, H. Moeder Anna, H. Elisabeth van Thuringen, H. Cecilia, H. Agnes, H. Theresia van Lisieux, H. Joseph, H. Petrus, H. Johannes, H. Franciscus van Assisië). Ze zijn in een formaat van 7 x 11 c.M. uitge voerd op zwaar kunstdrukpapier in een helderen driekleurendruk, met op de achterzijde de ver schillende gebedjes tot den Patroonheilige, van de bekende schrijfster Cor Lindeman. H:t was Zaterdag. Juffrouw Balls was bezig aan een japon voor de dochter van den dokter. D'r kamer was klein en donker, het meubilair ouderwetsch en vrij versleten. In de kachel brandde een schraal vuurtje en op den schoorsteen stond het portret van een man in militaire uniform en ervoor een verkleurde papieren chrysanthemum. 'tWas herinnerings dag van de in den wereldoorlog gesneuvelden en morgen zou bij het oorlogsgedenkteeken naast de kerk de plechtige herdenking gehouden worden. Daarvoor had juffrouw Balls haar hoed eens extra opgeknapt met een groot lint. Mor gen zou het voor haar een belangrijke dag zijn. Ze stak d'r lamp aan en ging den tuin in om haar rozenboom eens te bekijken. Er ben gelden twee donkerroode bloemen aan, die treurig naar beneden hingen, maar juffrouw Balls vond ze prachtig voor November. Morgen zou ze die meenemen naar 't dorp en ze op den oorlogsgedenksteen leggen. Dan zouden de dorpelingen weer aan haar denken, zich herin neren dat ze dit deed ter gedachtenis aan Joyce Wenham, die tuinman geweest was bij den dok ter. En ze haalde zich d'r treurige geschiede nis voor den geest, hoe Joyce kort voordat ze zouden trouwen, gesneuveld was. Toen ze weer in d'r kamertje was, keek juffrouw Balls weer naar 't portret van Joyce Wenham. De rozen zette ze in een vaasje op den schoorsteen. Ja, morgen zou ze een persoon van gewicht zijn; iedereen zou aan d'r liefdesroman denken, haar met achting bejegenen en groeten. Ze nam d'r opgeknapten hoed uit de kast en streek er liefdevol overheen. Juffrouw Balls was klein en mager; d'r mond sloot zich niet geheel over de twee nog restee- rende tanden; haar gezicht was bleek en d'r neus te groot, terwijl d'r grijze oogen achter een grooten bril verborgen waren. Er klonk een voetstap en een klop op de deur. 'tWas de nieuwe keukenmeid van den dokter, een vrouw uit Leeds, die familie had in Jalvey. Juffrouw Balls zei haar goeden dag, maar niet van harte. Juffrouw Price, de bezoekster, viel op een stoel neer naast het kleine kacheltje. „Ik had maar een half uurtje tijd," zei ze, „maar ik ben toch hier gekomen om je het een en ander uit Jalvey te vertellen." Juffrouw Balls rammelde met kopjes en scho tels; ze ging thee schenken. „Dien hoed van je kan ik niet erg mooi vin dien," zei juffrouw Price weer, „zoo opzichtig met dat groote lint." „Ik paste hem maar even," sprak juffrouw Balls. „Als ik jou was, zou ik hem nooit dragen, je bent te oud om je zoo op te dirken. Maar," ging de bezoekster voort, „ik heb nieuws ont vangen uit Jalvey, van m'n familie daar." „Dat dacht ik wel," beaamde juffrouw Balls, en er klonk bitterheid in d'r stem. „Daar woont dezelfde Joyce Wenham, die een kruidenierswinkel heeft; dezelfde als die daar," en juffrouw Price knikte naar de foto op den schoorsteen. „Hij heeft volstrekt geen bloemen noodig; je moest hem op Zaterdag avond eens zien, als hij doodmoe is van 't ver- koopen. „Is hij dan niet gedood?" mompelde juffrouw Balls verlegen. „Dat weet je zelf ook wel," luidde het hef tige antwoord. ,,'tWas een vergissing in de krant en jij wist het, juffrouw Balls. Toch liet je z'n naam op het oorlogsgedenkteeken plaat sen en deed het voorkomen alsof hij je wilde trouwen." De aangevallene dronk stilzwijgend haar thee, „Verbeeld je, juffrouw Balls, wat een leugens dat je over hem verteld hebt," verweet de an dere weer scherp. „Hij herinnerde zich jou zeer goed; hij is nu invalide, getrouwd en heeft een zaak in Jalvey; hij lacht nog om al de pakjes, die je hem naar het front stuurde." „Iedereen hier weet niet beter of hij is dood," zei juffrouw Balls zenuwachtig. „Allemaal smoesjes," hoonde de nieuwe keu kenmeid van den dokter; „hij is trouwens wel twintig jaar Jonger dan jij." „Achttien," protesteerde juffrouw Balls, „achttien." ,,'tls een schande om dat praatje rond se strooien dat hij je achterna liep, terwijl je hier z'n portret met bloemen versiert." „Het hindert hem toch niet," verdedigde zich juffrouw Bails. „Hij weet er niets van. Nie mand weet dat hij leeft en hij weet niet dat hij dood verklaard is." „Het is een schande," herhaalde de veront waardigde juffrouw Price. „Wat steekt er nu voor kwaad in?" vroeg juffrouw Balls zacht. „Iedereen respecteert hem; z'n naam komt voor op het oorlogsge denkteeken en ,,'t Mocht wat. Ze zouden niet aan hem den ken als ze wisten dat hij in Jalvey een kruide nierswinkel had. En jij met je leugens!" „De man had een zwak voor me," stamelde juffrouw Balls. „Waarom? Hij kwam voor jou toch niet te rug, maar trouwde met iemand anders." „Dat is juist m'n kruis," zei „Nu, ik zou H maar beginnen H met de bloemen weg te nemen, als ik je was. Ik sta verbaasd over je." Een huivering voer de arme juffrouw Balls door de leden. Jaren lang had ze geleefd op deze romantische, niet bestaande liefdesgeschie denis van een doode. die leefde. Als een stra lenkrans had het verlies haar armzalig figuurtje omgeven. Ze dacht aan den dag van morgen, aan de toespraak bij het oorlogsmonument, aan de vriendelijke blikken der menschen. Ze zag zich reeds de twee rozen neerleggen op den gedenksteen. Ze wist dat de menschen dan weer zouden zeggen: Hoe treurig toch voor juffrouw Balls. Zij dacht dan wat ze verliezen zou, als juffrouw Price haar geheim openbaar de: het aanzien, de vriendelijkheid, de eer van den naam van haar geliefde, diep in 't mar mer uitgehouwen. En wat zouden ze lachen, vooral die vrouwen, die toch zoo wreed konden zijn. „Ik zal je zes pond geven," zei juffrouw Balls met een hoogroode kleur. Juffrouw Price aarzelde. „Nu, die kan ik goed gebruiken," zei ze eindelijk. „Niemand zal het te weten komen, als je het niet vertelt," opperde de arme juffrouw Balls. D'r oogen waren nat van tranen. Haastig knielde ze voor een kastje en grab belde op den bodem van een lade, tusschen allerlei zijden en wollen lappen. Toen ze zich omkeerde, had ze een klein ijzeren kistje tus schen d'r vingers. Zenuwachtig opende ze het en telde het geld in de begeerig uitgestoken handen van juffrouw Price. „Ik heb maar vijf pond, zeventien shilling en zeven pence," verzekerde juffrouw Balls. „Je schijnt nog al aardig wat met dat naai werk te verdienen," meende de verfoeilijke juf frouw Price. „Die zeven pence kan je houden. Ik zal geen woord vertellen." Ze stak het geld in d'r portemonnaie en ver liet het kamertje der arme vrouw, die ze van d'r laatste spaarpenningen beroofd had. Juffrouw Balls keek met betraande oogen in het leege geldkistje, naar een brief, die op den bodem lag. Alles scheen haar nu levenloos toe; niets romantisch meer, zooals eerst. Ze haalde den brief er uit en vttiwde dien langzaam open. Hij was van een handelaar in grafsteenen en bevatte de volgende prijsopgaaf: „Ingevolge uw aanvrage deelen wü u mede, dat van een grafsteen met de inscriptie: Joyce Wenham, gesneuveld in Frankrijk in 1916. Ge plaatst als herinnering aan zijn groote liefde door Ruth Balls," de kosten zeven en een half pond zullen bedragen. Gaarne uw bestelling tegemoet ziende, enz." Met den brief in haar handen bleef juffrouw Balls met haar verloren illusie in t donker voor het raam zitten en snikte haar groot ver driet uit. Terwijl de gevangenisdokter even weg was, maakten Piet en Drein van de gelegenheid gebruik om het hazenpad te kiezen. In de Vestibule namen ze nog gauw een wandelstok en een pa- rapluie mee, maar Drein had een strop met deze parapluie, daar ze zich in een streek bevonden, waar het nooit regende. Zoo trokken ze steeds verder noordwaarts, op zoek naar werk, om geld te verdienen. Drein wist een betrekking te krij gen als omroeper, maar toen hij eens een flink pak slaag kreeg, omdat hij omriep, dat de belasting voor de landbouwers ver hoogd werd, was de aardigheid er af. Op een van hun wandelingen ontmoetten Piet en Drein een schilder, die niets anders dan woestijnlandschappen schilderde. „Zoo, zoo", zei Piet tegen hem, „ben jij met je baantje hier al net zoover van huis als de schilders bij ons?" De voorzitter van de Spaansche commissie voor kunstschatten heeft bekend gemaakt, dat het grootste deel van de zeldzame boeken, kunstvoorwerpen en schilderijen uit de Natio nale Bibliotheek en het Prado Museum te Madrid gered zijn. Sinds de opening der vijan delijkheden in Spanje heeft de defensie-junta te Madrid 600.000 boeken, manuscripten en gra vures die „door de eigenaars achtergelaten" wa ren in de Bibliotheek verzameld. De voornaam ste stukken werden in de kelders opgeborgen en met zandzakken beschermd. Onder deze verza meling bevinden zich o.a. 3000 schilderijen uit de musea. De junta te Madrid heeft verder nog 14.000 kunstvoorwerpen bijeen gebracht „waar onder 30 Goya's, 15 El Greco's, en andere stuk ken, van een deel waarvan men niet eens wist dat zü bestonden". Binnen 8 meter van straathoeken is stil staan met auto's en andere voertuigen te genwoordig verboden! w W-I IC* op dit blad zijn Ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen 17 levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door tl 7 RA bij een ongeval met H 7ni J\ I r. iiL# \j DJ P, |j ongevallen verzekerd voor een der volgende ultkeeringen verlies van belde armen, belde beenen of belde oogen doodelijken afloop AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL bij verlies van een hand, een voet of een oog. 60 De oude man boog weder het hoofd. „Dood voor de wereld!" mompelde hü. „Dood voor de wereld." „Ik vermoed, dat u bedoelt, dat zij de wereld, waarin wü leven, verlaten heeft, en dat ze in een religieuze orde is ingetreden", zei Graye. „Toen u die uitdrukking gebruikte, moest ik denken aan wat de directeur van dat cabaret vertelde, dat ze hem gezegd had dat ze haar laatste lied gezongen had..,, Is mün veronder stelling juist, pater?" „Ze is ten deele juist, mün zoon. Ottilia Morro gaf haar beroep op, en trad zes jaar geleden uit deze wereld, om zich als leeke-verpleegster te wüden aan de verzorging van onze zieken. Ze woont onder een anderen naam, met goedvin den van Moeder Overste, in het. klooster, d.w.z. in het ziekenhuis en ze is voor niemand buiten haar beroep, te spreken. „Ja, maar Pater", drong Graye aan. „Hoe kan ik haar dan spreken, haar hulp inroepen?" „Er zün tüden, gelegenheden, waarop zelfs de dooden zü, die voor de wereld dood zün, tot het leven moeten worden teruggeroepen." „En dit is er zoo een." Hij hief zün uitgeteerde hand op en nam den Engelschman bij de mouw en hield hem met bevende vingers vast. .Duister!" zei hü. „Misschien begrüpt ge me, mijn zoon? Misschien weet ik meer van die zaak af, dan gü zoudt denken. Wij mogen niet aanzien, dat een onschuldige lüdt." Graye sprong op. 'n Plotseling vermoeden, dat bijna een overtuiging was, kwam hem in den geest. Hü bekeek den ouden priester onderzoe kend aan. „Ah, u weet, dat Gemma onschuldig is!" riep hü uit. Maar pater Parent! hief zün hand weer op. „Vraag me niet, wat ik weet of niet weet, mün zoon!" antwoordde hü met nadruk. „Wat ik zeg is voldoende: wü mogen niet aanzien, dat een onschuldige lüdt. Het was door mün invloed, dat Ottilia, volgens haar verlangen als Ignatia Do lores, als inwonend verpleegster werd aangeno men in het St. Lucia-gasthuis te Rome, waar ze nu is. Ik heb daar wel eenigen invloed, ook bij Ottilia. En in deze omstandigheden zal ik van dezen invloed gebruik maken." Adrian wou zün dank betuigen, maar de oude man ging verder. „U zult naar Rome moeten gaan. Er zullen wel eenige moeilükheden zün, maar ik zal het u zoo makkelük maken als ik kan. Komt u mor gen terug, dan schrü'f ik intusschen enkele brieven. U kunt dan den middagtrein naar Rome nemen hoe eerder u daar bent, hoe beter. Laat me eens even denken. Ja! Bestaat er niet zooiets als een getuigenverklaring voor n commissie?" „Ik geloof het wel. Maar het zou veel meer effect hebben, als we Ottilia zelf konden laten getuigen." „Zeker, zeker! Wel, we zullen zien, wat er ge daan kan worden. Tot morgenvroeg dus." Opgemonterd en blü ging Graye naar zün hotel terug. Ten langen laatste was hij op den weg naar iets positiefs. Ottilia Morro leefde in ieder geval, en hü wist waar. Hij zou hemel en aarde bewegen, om haar mee te krijgen naar Londen. In het hotel lag een telegram voor hem te wachten. Hij scheurde het open en zag, dat het van Wirlescombe was. Hü las het bericht over en begreep er niets van. „Vertrek naar Rome tengevolge van nieuwe ontdekkingen en wendingen in zaak-Graffi. Stel u met mij in verbinding in Grand Hotel Continental. Wirlescombe." Den volgenden avond kwam Graye met ver schillende brieven van den priester op zak, het Hotel Continental te Rome binnengestapt en vroeg naar Wirlescombe. En tegelükertüd kwam de detective van achter op hem toe en sloeg hem op den schouder. HOOFDSTUK VII Te Iaat. Zonder een woord te zeggen, liepen ze samen de hal .door en zochten een rustig hoekje uit. Daar wendde Wirlescombe zich glimlachend tot Graye. „Weer een bewijs van de waarheid van het gezegde, dat alle wegen naar Rome leiden", zei hü. „De uwe heeft u er in ieder geval naar toe gebracht." „En de uwe klaarblijkelijk ook", antwoordde Graye. „En nu die twee wegen toch eenmaal zün samengekomen „Zou u wel eens willen weten, hoe de müne hiertoe geleid heeft?" zei Wirlescombe. „Mis schien moesten we elkaar hier wel ontmoeten. U bent natuurlijk aan 't zoeken naar Ottilia Morro. Laat ons om te beginnen kort en duide- lük zün. U eerst. Hebt u ze gevonden?" „Ja. Ze is ziekenzuster hier in Rome. Ze ont vangt absoluut niemand en is intern. Maar ik heb introductie-brieven bü me, waarvan ik wel geloof, dat ze haar in ieder geval voor den dag zullen brengen. Luister!" En hü gaf den detective 'n kort overzicht van alles wat hij gehoord en gedaan had, en legde speciaal den nadruk op het feit, dat de oude priester wel drie maal had gezegd, dat onschul- digen niet mochten lüden. „Het trof me, en het heeft me niet meer los gelaten; en op mijn reis tusschen Napels en Rome ben ik er steeds meer van overtuigd ge worden, dat de oude priester néér van de zaak afweet, dan hü me vertelde", besloot Graye. „Ik denk, dat Ottilia Morro hem er in vertrouwen heel wat over verteld heeft, want het was dui delijk, dat hü schrok en er erg overstuur van was, toen ik hem vertelde, dat Lady WaTgrave van moord op haar grootvader beschuldigd wordt." „Ja, maar van hem zul je vermoedelük dan ook niet méér te weten komen, dan van deze tafel", zei Wirlescombe. „Onze eenige hoop is, dat we Ottilia er toe zullen kunnen brengen, om datgene wat ze waarschijnlijk aan den pries ter heeft verteld, ook te vertellen op de terecht zitting. En zoo zullen we, geloof ik, tot meer positieve resultaten komen, dan we wel denken. Heb ik u niet altüd gezegd, dat ik er zeker van was, dat we, als we den moordenaar van dien onbekende zouden kunnen vinden, we den moor denaar van den ouden Graffi zouden hebben?" „Ja. En?" „Wei ik heb in ieder geval uitgevonden, wie die onbekende man was. Ik ben er tenminste vrij zeker van, wie het was. Hij heet Carlo Caf- ferata, en had iets uit te staan met nummer 200 in de Via Nazionale hier te Rome." „Hoe hebt u dat uitgevonden?" „U hebt me uw wederwaardigheden verteld, nu zal ik u de müne eens vertellen", zei Wirles combe. En hü begon hem de geschiedenis uit te leggen van het notitieboekje, en wat hü daar in gevonden had. „Ten laatste ben ik, geloof ik, op het goede spoor. Het ziet er naar uit, dat die Cafferata van hier naar Parüs en Londen is gegaan, dat hü in de eerste stad Stefano Di Spado bezocht, en in de tweede Lucien gezocht heeft. In ieder geval is hü bü Marco Graffi op bezoek geweest in den nacht, waarin deze ver moord werd. Volgens uw verklaring heeft Marco Graffi tüdens het gesprek, dat hü met hem had, papieren uit de slaapkamer gehaald, en er be staat, van wat ik me nog van mün onderzoek van den vuurhaard herinner een sterk vermoe den, dat die papieren door de twee mannen in de zitkamer verbrand zün. Cafferata is daarna weggegaan, en in denzelfden nacht is Marco Graffi toen vermoord. En 't heele probleem ligt volgens mij in het antwoord op deze vraag: Wat voor verband bestond er tusschen Cafferata, de Di Spada's en Graffi, en hadden de Di Spada's en Cafferata tezamen een complot gesmeed om zich van Graffi te ontdoen? En waarom?" „Dat is zeer zeker niet één vraag, maar dat zün er drie, die op hun beurt slechts een onder deel schünen uit te maken van een heele serie andere vragen", zei Graye. „Mag ik nu eens iets voorstellen? Zoover als ik me herinner, is er niet aan getwüfeld, dat het wapen, dat toen bü het onderzoek voor den Coroner door dien werkman voor den dag is gebracht, datgene was, waarmee de oude man vermoord was, dien stil- letto, waarvan het toch vaststond, dat hü van Gemma van Lady Wargrave was?" „Neen, daar bestond niet veel twüfel over", antwoordde Wirlescombe na even te hebbben nagedacht. „Neen, dat herinner ik me nog wel." „En die vrouw van den concierge, juffrouw. „Acock." „Juffrouw Acock, juist, zei die niet, dat het stilletto al een tüdje vóór den moord verdwe nen was?" „Ze zei, dat ze het al een tüdje niet had zien liggen op de kaptafel van juffrouw Gemma, waar het gewoonlük gelegen had." (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1936 | | pagina 10