Wedstrijd tusschen een taxi en een voetganger H Md wtfaal van den dag DREIN DRENTEL EN PIET PRIKKEL jWie doodde I Marco Graffi? 1 DE DRUKTE IN LONDEN GETYPEERD Qan, elttdutf Ifjur DONDERDAG 31 DECEMBER 1936 Bayswaterroad en Oxfordstreet ziedende en bruischende ver- keersrivieren en -zeeën De wandelaar won den kamp EINDE VOORRANG 150 M ste RECHTS GAAT VOOR! Stormen in de stratos feer I De Oudejaarsfuif Inlandsche kunst ln de missie Gedurende de groote crisis in Engeland in de eerste helft van December had men gevreesd, dat de Kersthandel ernstige schade zou lijden. Het kan zijn het is zelfs waarschijnlijk dat in die tien dagen het be zoek aan de groote magazijnen iets minder druk was dan gewoonlijk in de weken voor Kerst mis, maar de laatste dagen hebben de Londe- naars in ieder geval hun schade (of de schade die anders door de magazijnen geleden zou zijn) ingehaald. Er was „geen doorkomen aan" op straat en in de winkels. Na de spanning der vorige weken scheen een ieder besloten te hebben zich met drievoudige geestdrift over te geven aan de Kerstgenoegens. Ik stond met een collega bij Marble Arch, al dus vertelt onze Londensche correspondent, en zoover ons oog reikte, strekte zich het „verkeer" uit. Parklane en Hyde Park. de Edgware road, de Bayswater road en vooral Oxford street waren ziedende en bruisende verkeersrivieren en ver- keerszeeën. Die duizenden auto's en omnibussen bewogen zich niet voort in lange rijen, maar in compacte massa's. Vaak bewogen zij zich niet voort. Vaak was het alsof zij zich nooit weer zouden voortbewegen. „Er is maar een manier om snel de plaats zijner bestemming te bereiken," zei mijn col lega. „Te voet?" „Ja te voet." Hoewel wij het beiden zeiden, geloofde geen onzer het. Wij liepen de Bayswater op, waar het gerij wel druk, maar het aantal voetgangers ge ring was, aangezien aan deze straat geen win kels staan. Wij kwamen langs een standplaats van taxi's. „In hoeveel tijd rijdt u ons door Oxford street naar Tottenhamcourt road?" vroeg mijn vriend aan een der chauffeurs. De man weigerde een bindende verklaring af te leggen. „Als we de (verkeers) lichten mee hebben," zei hij ontwijkend, „dan doen wij er onder nor male omstandigheden zes minuten over." Maar het is iets heel abnormaals de lichten „mee te hebben". Iedereen heeft altijd de lich ten tegen. „En hoe lang zou het nu wel duren?" drong mijn collega aan. Nu heeft mijn collega een onmiskenbaar jour nalistiek type. Lombroso zou zich zeker niet in hem vergist hebben. Hoeveel minder dan een taxi-chauffeur. „Wilt u rijden of niet?" vroeg hij verstoord. En zich tot zijn confraters wendend: Die ziet me zeker aan voor Mrs. Simpson." Mijn vriend gaf zijn mislukte poging tot het interviewen van een Londenschen taxichauffeur op, opende het portier en zei: „We zullen de proef nemen. Stap in." „Neen," antwoordde ik, „ik loop. Dan zien wij wat vlugger gaat." Aangezien ik de loopende partij zou zijn, had hij er geen bezwaar tegen. De wedstrijd begon. Aanvankelijk was de taxi in het voordeel. Bij Marble Arch, dat ee'n zeer moeilijk punt is om „over te steken", had zij aanmerkelijken voorsprong. Ik stak over d°or middel van den tunnel, die van het park naar het ondergrondsche station voert, en be vond mij nu in Oxford street. Toen ik uit de ingewanden der aarde kwam, keek ik even uit naar het taxi-nummer van mijn vriend, maar het was onmogelijk een bepaalde taxi uit de onafzienbare massa voertuigen te onderschei den. Even voor het magazijn van Selfridge hoorde ik mijn naam roepen. Mijn collega reed miJ in zijn taxi voorbij. Ik had gedacht, dat hij mij reeds een goed eind vooruit was geweest, maar integendeel bleek ik het te zijn, die den voorsprong gehad had waarschijnlijk dank zij het strategisch gebruik, dat ik gemaakt had van ^er> tunnel, 't Feit, dat ik thans ingehaald was, leek mij nogal ontmoedigend, temeer daar op het trottoir voor Selfridge's de menigte zoo dicht was, dat ik mij niet zonder groote moeite een weg zou kunnen banen. Ik vocht als een held. Daar ik de eenlge ooggetuige van den strijd geweest ben, moet ge mij op mijn woord gelooven. Door mijn schreden te verhaasten haalde ik de taxi bijna onmiddellijk weer in. Mijn vriend' schreeuwde mij toe: „Denk er aan, je moogt hiet hollen!" Hoe ik door die winkelende volksmenigte had hunnen hollen, zelfs indien ik dit snoode plan gekoesterd had, is mij niet duide- hik. Drie met pakken beladen dames versperden den weg; de taxi reed mij voorbij. Maar het groene licht had plaats gemaakt voor 'n geel. wanneer ik Orchard street nog tijdig kon over steken, zou ik een mooien voorsprong krijgen. Ik stak Orchard street tijdig over, maar de taxi kwam er ook nog net door voor het roode licht opflikkerde. Mijn kansen stonden slecht. Nu werd ik verzwolgen door de menschen- massa's voor Selfridge's. 't Is een van de groot ste magazijnen ter wereld, maar ditmaal leek zijn voorgevel mijlen lang. Toen ik door de woeste menschenbranding in een kalmer water tusschen twee zandbanken geworpen werd, zag ik met voldoening, dat 't verkeer, zoo ver myn blik reikte, in een staat van volkomen stagnatie verkeerde. Ik schoot nu goed op, „nam" met levensgevaar verscheidene zijstraten, en was niet ver meer van Oxford circus, toen een sportief „hallo!" uit een taxi mij openbaarde dat ik, tegen allen schijn in, opnieuw een voorsprong gehad had. maar nu ingehaald werd. De voertuigen evenwel bewogen zich zoo langzaam voort, dat ik mijn mededinger met gemak achterhaalde. Bij Oxford circus stond het verkeer bijna vol komen stil. Ik schoof en kroop tusschen taxi's en bussen door, en bereikte behouden den over kant: Ik was nu een goed eind over de helft van het traject en had het moeilijkste deel achter mij. Het was nu bijna donker en met de duizenden lichten der winkels en auto's scheen de straat drukker dan ooit te zijn. Ik begon mij zeker te voelen van de eind overwinning. Als die verkeersopstopping daar achter mij nog eenige minuten wilde aanhou den.... En zij hield aan. Reeds kon ik het kruispunt bij Tottenhamcourt road vaag onderscheiden. Er kwam beweging in de voertuigen, maar toch voor slechts eventjes. Het was alsof een of ander hoofdrad van de groote verkeersma- chine gebroken was, er. deze zich nog slechts met horten en stooten voortbewegen kon. Ik vond het, zóó dicht bij honk, en nu mij de zege praal verzekerd was, zelfs niet meer noodig mij te haasten, en gunde mij zelfs den tijd tabak te koopen. Maar hierover zou ik weldra berouw voelen, want toen ik een minuut later Tottenhamcourt road bereikte, stond daar reeds mijn collega, ln de trotsche houding van een overwinnaar. „Ben je hier al lang?" vroeg ik teleurge steld. „Neen, hoogstens één minuut," erkende hij. Wij gingen een café binnen. Toen wij daar de incidenten van den grooten wedstrijd begonnen te bespreken, zei hij: „Ik moet eerlijk zijn. Ik zag je den tabakswinkel ingaan." „Dan had ik dit maar niet moeten doen," zei ik edelmoedig en berouwvol. „Ik zag je den tabakswinkel ingaan, doordat ik al vijf minuten achter je liep. Toen heb ik van de gelegenheid gebruik gemaakt om je voor te komen." vroeg ik. „Bij Oxford circus had ik de taxi al afgedankt. Ik zou er anders nooit gekomen zijn." Waar L§| zoo'n bord staat is het einde van een voorrangsweg in zicht, verderop moet u zich dus weer aan het normale voorschrift houden: In sommige streken van Thiiringen is het gebruikelijk, dat de mannen in den Nieuwjaarsnacht met fakkels de bergen beklimmen en daar de Nieuwjaarsvuren ontsteken oewel de luchtvaart thans minder dan vroeger van het weer afhankelijk is, bewijst toch de zorg, aan den weerbe- richtendienst besteed, de nog steeds groote belangrijkheid van deze factor. In de, ons meest bekende, onderste laag van den dampkring, de troposfeer, daalt die lucht, temperatuur als regel met gemiddeld 5 a 7 gr. Celcius voor eiken kilometer, dien wij stijgen. Deze laag reikt boven ons land tot een hoogte van 10 a 11 km. De dikte is niet over het ge- heele oppervlak dezelfde. Boven Indië is zij b.v. 17 km. De verschillende weersprocessen spelen zich in de troposfeer af. Zij vinden hun oorzaak in de temperatuursverschillen, die ontstaan bij onge lijkmatige verwarming van het aardoppervlak. Hoe het komt, dat verschillende deelen van het aardoppervlak ongelijkmatig verwarmd worden, zal ons onmiddelijk duidelijk worden als wij den ken aan de tegenstellingen poolstreken tro pen, zee land, bosch hei; het luchtruim van de troposfeer is daardoor een wispelturig gebied, vol wolken, onweer en stormwinden. Boven deze laag begint de stratosfeer, een luchtlaag van constante temperatuur. Daarna neemt de temperatuur bij verdere stijging toe. Waar hoogteverschil in de stratosfeer niet met temperatuursverschil gepaard gaat, ont breekt in dit gedeelte van den dampkring dus de voornaamste weerveroorzakende factor. Men heeft daarom wel van de stratosfeer ge sproken als van de „luchtlaag zonder weer". Dit is in zooverre juist, als de wolkenvorming bij rond 10 tot 12 km. hoogte ophoudt en verti cale luchtstroomingen op grooter hoogte dus niet te verwachten zijn. Dat er echter horizon tale winden van zeer aanzienlijke sterkte in de stratosfeer waaien kunnen is uit meteoorwaar nemingen gebleken. Zoo werd in Amerika boven Texas en Oklahoma een reusachtige vuurbol waargenomen, waaraan metingen verricht wer den. De vuurbol liet op een hoogte van 30 km. een lange rookvaan achter zich, die zich langzaam in kleine wolkjes oploste en met den wind wegdreef. En deze wind joeg, zooals de metingen uitwezen, voort met een snelheid van 320 km. per uur! Wanneer deze waarnemingen door andere bevestigd zouden worden, zullen de stratosfeer- vliegers dus met geweldige stormen ta rekenen hebben. Er blijven echter nog altijd genoeg voor- deelen over, om het stratosfeervliegen tot een ideaal te maken, waard om met inspanning /an alle krachten nagestreefd te worden. HENRI VAN MANDELE De heer en mevrouw Paul en Pauline Bell- fort zaten aan de koffietafel. Ze waren reeds getrouwd, dus las Paul de krant en Pauline hield zich bezig met een magasin Onbewust roerden ze gelijktijdig hun koffie. Daar kwam Mary, het meisje, binnen. „Er is een duif, mevrouw." „Wie zeg je?" vroeg Pauline, „Ben duif. Die werd hier afgegeven," zei Mary. „Een duif?" herhaalde mevrouw met ver wonderden nadruk. „Ja, mevrouw. En er hing een briefje aan zijn poot." Mevrouw Bellfort stond haastig op en verliet met Mary de kamer; de heer Bellfort haalde de schouders op en las verder in zijn krant. Eenige oogenblikken later kwam mevrouw ontdaan en hevig geagiteerd terug: „Kijk toch eens, Paul. Wat vreeselijk. Hier dit briefje." Bedaard nam de heer Bellfort het vodje pa pier van haar over en las: „Lui. Ik weet wat van jelui. Je zou het bester ven, als jelui snapte, wat ik bedoel. Pas maar op, dat een ander het niet te weten komt. Ik stuur jelui een postduif, die kun je direct los laten met een tien-pondsbriefje aan zijn poot. Als het geld niet binnen twaalf ui$r bij mij is, zullen jelui een vreeselijken oudejaarsavond be leven. Een toegenegen zwijger." „Is 't niet schandelijk? Dat is afpersing," jammerde Pauline. „Volkomen duidelijk," zei Paul. „De politie moet ervan...." „Onzin," zei Paul, ,,'tis veel te onbelangrijk." „Maar wat dan, Paul?" „De duif den nek omdraaien en ter herinne ring op oudejaarsavond opeten," beval Paul. Den volgenden dag was er weer een duif, en weer een briefje: „Waaghalzen! Ik kreeg geen geld en geen duif terug. Maar zóó komen jelui er niet af Wees gewaarschuwd. Met deze duif geef ik jelui nog een kans het geld binnen twaalf uur te sturen, anders zullen jelui den oudejaars avond niet overleven. Jelui afperser." „Wat zullen we doen?" vroeg Pauline angstig. „Slachten dat beest," besliste Paul. „Meen je dat heusch?" „Dat meen ik," zei Paul met al zijn gezag, „en dan hebben we tenminste ieder een duif." Den volgenden middag, één dag voor oude jaar, tijdens de koffietafel, werd. er gebeld. Het meisje was uit. „Wat zullen we doen?" vroeg mevrouw reeds angstig. „Opendoen," meende de heer Bellfort. „Ik durf niet," bekende Pauline. „Dan gaan we samen," antwoordde Paul. Op de stoep stond een gammele vogelkooi. Een duif zat erin; op den bodem lag een briefje. „Wel, alle duvels," meende Paul te moeten opmerken. „O gunst toch," schrikte Pauline. „Als er nu nog eens een komt, haal ik er de politie bij," foeterde Paul, terwijl ze de kooi mee naar de kamer namen. „Wat schrijft ie?" vroeg Pauline. Paul nam het briefje: „Stommelingen! Overmoedlgen! Wat hebben jelui met mijn duif uitgevoerd? Hier is een allerlaatste kans. Zend direct met deze post duif 10 pond of op oudejaarsavond precies twaalf uur zullen twee schoten knallen! Thans de wreker!" „Kolossaal," zeide Paul nuchter. „Zouden we toch maar niet liever...." be gon Pauline. „Wat?" informeerde Paul uitdagend. „Het geld sturen, Paul?" stelde Pauline voor. „Ben je nu heelemaai! Ik denk er niet over. Tien pond, en dat in dezen slechten tijd. Be dreigingen van deze soort lap ik aan mijn schoenen. En wie weet waar die duif terecht komt. Zal ik je wat zeggen? Deze wordt ook gebraden en dan vragen we George. Ik zorg voor wijn en jij voor een keurig soupertje. Dan halen we er tenminste een echten oudejaars avond uit." „Maar Paul...." „Ja, een gezellige oudejaarsfuif, we zullen het lot tarten! En jij zorgt dat de spullen in orde zijn," besloot Paul. „Je bent een man, Paul" zei Pauline vol bewondering over zooveel moed. „Dat ben ik ook! En daarom wil ik duif eten. Overigens eet ik dolgraag duif. Waarom eten we eigenlijk nooit duif?" verwon- derde zich Paul. „Morgen eten we toch duif," merkte Pauline voorzichtig op. „Ja, morgen. Maar anders! We zijn tien jaar getrouwd en hebben nooit een duif gegeten. Waarom niet?" „Dat weet je toch, Paul. 't Is zoo'n vreeselijk werk. Al die veertjes en die beentjes en alles even peuterig.Ik zie er nu ook erg tegen op." „Juist, maar nu zullen we dien lummel van een afperser leeren. Nu eten we duif, nu zullen we met mijn compagnon samen een oudejaars fuif hebben. Begrepen?" „Maar Paul „Basta," zei Paul, „die kerel moet vernederd worden." Oudejaarsavond werd een allergezelligst feest. Het hoogtepunt was het intieme soupertje. Pau line, Paul en hun gast George smulden. De duiven waren kostelijk; als boter, meende Paul. „Vertel me eens," vroeg George, toen Pauline het vaatwerk terugbracht naar de keuken, „hoo komt het, dat ik duif bij jelui eet? Ik dacht dat je je vrouw daar maar niet toe kon krijgen." „Vrouwen, die iets met tegenzin moeten doen, verknoeien je fijnste tractatie," vertrouwde Paul zijn compagnon toe en nam nog een slok heer lijke Bourgogne. „De kwestie is, we moeten nu wel duif eten. Een afperser smokkelde hier drie duiven binnen. Als we met zijn duiven geen IC pond terugstuurden, zou het Pauline en mij slecht bekomen. Ik heb bevel gegeven de zaak om te draaien en tenslotte was Pauline er ge heel mee accoord. Mijn afperser mist zijn dui ven en mij, tenminste, is het best bekomen." De compagnons verstonden elkaar, ze klon ken nog eens op het komend jaar. Toen zei Paul vertrouwelijk: „Overigens heb je er geen idee van, George, hoe afschuwelijk moeilijk 't is zoo met je linker-, hand te schrijven, dat je vrouw het lezen kan, zonder je schrift te herkennen." aar „Fides" meldt, heeft de Propaganda- N Congregatie aan den Ap. Delegaat van den Congo een schrijven gericht, onder teekend door kard. Fumasoni Biondi en mgr. Costantini, waarin n. .a. v. een tentoonstelling ODD LABcuai.- TOT2JUM „Nou Piet", zuchtte Drein, toen ze weer buiten stonden, „daar zijn we goed afgekomen. Ik dacht al dat we vast en zeker doodgeschoten zouden worden." „Welnee", antwoordde Piet trotsch, „als je zulke gevalletjes maar door mij laat opknap pen, dan gebeurt er nooit wat." En later ontmoetten Piet en Drein achter een heuveltje een meneer, die daar een soort van fabriekje had staan. Laborato rium stond op de deur geschreven. „Zeg eens", zei de meneer, „ik heb een nieuw model vliegmachine gebouwd, maar ik weet niet of het ding gaat. Voelen jullie ervoor om het eens te probeeren?" „Goed", antwoordde Drein, die zag dat er wat te verdienen was. De meneer bracht hen nu in een soort kist met allerlei pijpen en buizen en hij wees hun aan Wat ze doen moesten om met die kist door de lucht te vliegen. van kerkelijke kunst in Leopoldville belangrijke beginselen voor de gewijde kunst in de Missies worden geformuleerd. Na waardeering te hebben uitgesproken voor- het tentoongestelde werk, vervolgt dit schrijven: „Zeker moet de kunst van den Congo met andere oogen beschouwd worden dan onze oude christelijke kunst. Er ligt iets primitiefs en ge brekkigs in haar vorm, maar tegelijk iets van den kinderlijken eenvoud en oprechtheid, iets van de bekoring, die van de uitingen van het volksleven uitgaat en ook in de muziek en de gezangen der primitieven te vinden is. Overigens heeft ook de Europeesche kunst in haar aanvang iets gebrekkigs; men denke slechts aan de beeldhouwwerken van onze Romaan- sche kathedralen, die aan het beeldhouwwerk van de primitieve volken in Afrika en elders doen denken. Wij mogen daarbij niet vergeten, dat de inlandsche christelijke kunst niet zoo zeer ons alswel den inlanders moet behagen." De prefect der Propaganda citeert vervolgens met instemming de volgende woorden van den Apost. delegaat: „De katholieke Kerk is noch Belgisch, noch Fransch, noch Italiaansch, noch Amerikaansch; zij is katholiek. Maar zij is Bel gisch in België, Fransch in Frankrijk, Engelsch in Engeland enz. In den Congo moet zij Congo- leesch zijn; bij den bouw van kerken, bij de ver vaardiging van gewjjde voorwerpen moet zij zich geheel houden aan de lijnen, de kleuren en de andere eigenschappen der Congoleesche kunst. Wanneer dan ook de negers in de stilte van de kerk bidden en aan de plechtigheden van den eeredienst deelnemen, moet het gansche gebouw een ware uitdrukking van hun ziel zijn, die den lof Gods meezingt en meebidt. Dan eerst heeft de kerk te midden van een volk haar volle be- teekenis naar goddelijken en menschelijken kant: zij is het huis van God, vol van Zijn te genwoordigheid; maar zij is ook het huis van de geloovigen, met hun handen gebouwd en met hun kunst gesierd." ATT F1 A DrMVTTVTC' *Q °P dit blad zijn Ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen p *7^lO levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door ÏT *7 CH bij een ongeval met p 2FJ0 verlies van AI .1 .1". jf\jDv/l 1 llUi O ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen A uu» verlies van beide armen, beide beenen of belde oogen A doodelijken afloop een voet of AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL 52 Ze vertelden, dat Lady Wargrave was be schuldigd van moord op haar grootvader, en dat alleen Ottilia haar onschuld kon bewijzen. En zooals ik daarjuist al zei, ze vertoonden brieven van aanbeveling, die hoogst geloofwaar dig waren. En de Oversten hier waren het er over eens, dat Ottilia Morro mee moest gaan, terstond! En Zoo is ze dan gisteravond met hen meegegaan." Weer keken riraye en Wirlescombe elkaar aan. Ze stonden zich beiden hetzelfde af te vragen: Was het mogelijk, dat deze menschen vrienden van Lady Wargrave waren? Die ze. zonder dat iemand het wist, naar Italië gestuurd had? En beiden kwamen tegelijk tot dezelfde conclu sie. Neen Lady Wargrave wist er niets van. Die man en die vrouw die zich mijnheer en me vrouw Stephenson noemden, waren bedriegers, en waarom moesten ze Ottilia Morro hebben? „Wat nu?" vroeg Graye aan Wirlescombe. De detective begreep, dat deze vraag betee- kende, dat hij nu de leiding maar in handen moest nemen. Hij wendde zich naar den priester, <iie er klaarblijkelijk niets van begreep en zich len zeerste verontrust* „Mag ik uw Eerwaarde een paar vragen stel len?" begon hij. „Zoveel u wilt", antwoordde de rector voor komend. „Hebben deze menschen met Ottilia gespro ken, voordat ze uit het klooster weg gingen?" „Zeker. Zoodra de oversten de zaak met haar overlegd hadden, heeft ze met hen gesproken." „Was u daarbij?" „Ja, den heelen tijd, en de Moeder Overste ook." „Kende Ottilia Morro hen?" „Neen, dat zag ik dadelijk." „Dus zij werden op hun woord geloofd?" „Men geloofde hen en het verhaal, dat zij vertelden, op grond van de brieven, die zij ver toonden, en van den ring, dien zij Ottilia Morro lieten zien, en welke onmiddellijk door deze herkend werd als een, die Lady Wargrave al had, toen zij vriendinnen waren. Ze hadden een nummer van een Engelsche krant bij zich, waar in een verslag stond van de gebeurtenissen bij het openbaar onderzoek. En daar had, zooals u wel weten zult, Lady Wargrave Ottilia's naam genoemd." „Dat weten we. We waren er bij. En maakte Ottilia er geen bezwaren tegen om hen te ver gezellen?" „Neen. Ze zei, dat ze zeker haar oude vrien din wilde redden, als ze dat kon doen door te vertellen wat zy er van wist." „Was ze opgewonden?" „Erg. En ongeduldig om weg te komen, hoe ongaarne ze ook haar eenzaamheid prijs gaf. Ze zeide ten spoedigste te zullen terugkeeren." „En zijn ze met hun drieën vertrokken?" „Niet samen van hier. Ottilia Morro heeft hen gisteravond aan het station ontmoet: ik heb haar zelf weggebracht." Wirlescombe schudde het hoofd. „Dan vrees ik, Eerwaarde, dat Ottilia met een paar bedriegers is meegereisd," zei hij. „Noch ik, noch dr. Graye kennen die menschen en ik ben er zeker van, dat Lady Wargrave hen niet heeft gestuurd. Ik vermoed, dat de brie ven vervalscht en de ring gestolen was. En nu kan ilï u bewijzen, dat vanmorgen om halftien Lady Wargrave, die in de gevangenis de be handeling van haar zaak zit af te wachten, en die op dat uur bezocht werd door haar advo caat, den heer Kentrich, vanwege een telegram, dat ik hem gisteravond heb gezonden niets af wist van deze menschen. Zie maar hier, pater." En Wirlescombe haalde Kenrick's telegram voor den dag, en overhandigde het aan den priester, die het verwonderd las. „U begrijpt toch wel, dat, als Lady Wargrave nog iemand anders naar Italië had gestuurd, behalve dr. Graye, die door haar advocaten :s uitgestuurd, dit feit dan in het telegram zou zijn vermeld. Maar er staat niets van in. En ik twij fel er niet in het minst aan, dat als we zouden telegrafeeren naar de eigenaars van de namen, waarmee de brieven van aanbeveling, welke die twee menschen u hebben laten zien, waren onderteekend, we te hooren zouden krijgen, dat ze er niets van wisten. Ik wed niet dikwijls, maar ik zou er nu toch «luizend pond om dur ven verwedden, dat die brieven vervalscht zijn." De priester staarde hem vol verbazing aan. „Maar wat willen die menschen dan van haar?" vroeg hij. „Ja, dat zou ik ook wel eens willen weten" zei Graye. „Wat is uw uitleg daarvan, Wirles combe?" De detective lachte grimmig. „Ik sta hier tusschen een priester en een dokter" zei hij. „Als er nu nog een advokaat voor me stond, zou ik de drie menschen om me heen hebben, die alles weten, wat er door menschen van menschen te weten valt. Kunt u het u niet indenken, heeren? Ik wel. Ik geloof, dat die menschen willen voorkomen, absoluut willen voorkomen, dat Ottilia Morro ook maar eenige getuigenis aflegt." Graye onderdrukte plotseling een uitroep. Hij begreep, wat Wirlescombe bedoelde. En de rector verbleekte. „Dus Ottilia Morro verkeert in gevaar?" vroeg hij snel. „Waarschijnlijk!" antwoordde Wirlescombe kalm. „Ik durf wel zeggen: zeker." „Wat moet er dan gedaan worden?" vroeg de priester ten zeerste ontsteld. „Ze is met zoo veel vertrouwen met die menschen meegegaan, dat ze al hun orders blindelings op zal volgen." Graye sprong op. „Laat ons iets doen, Wirlescombe!" riep hij uit. „We moeten handelen." Maar Wirlescombe bleef zitten. Hij wendde zich weer tot den rector, en haalde zijn notitie boekje voor den dag. „Vertelt u me eens een paar dingen. Ottilia Morro droeg niet haar verpleegsterkleeren, toen ze wegging?" „Neen," antwoordde de priester. „Ze droeg een eenvoudig costuum." „Zoo," zei Wirlescombe. Hij keek den geeste lijke eens aan en lachte een beetje. „Ik vrees, dat uw Eerwaarde me dat niet zal kunnen be schrijven." De priester glimlachte eveneens. „Misschien kan ik dat toch wel," zei hij. „Ik merk de dingen nogal goed op. Ik ben journa list geweest voordat ik in het klooster ging. Welnu, het was een eenvoudig reiscostuum van blauw laken, en ze droeg er een klein zwart hoedje bij, waarop een enkele zwart-witte veer zat. Is dat voldoende?" ,,'n Onopvallende dracht," antwoordde Wirles combe. „Maar met dat en met de foto's die dr. Graye uit Napels heeft meegebracht, kunnen we misschien toch wel iets doen. Nu haar ge zelschap. Hebt u misschien ook gezien, wat zij droegen?" „Tot op zekere hoogte," antwoordde de pries ter. „De man droeg een zware bruine reisjas, met een kap er aan. De dame had een donkere bontjas aan, die bruin tot zwart geweest kan zijn. Je kunt dat bij electrisch licht zoo slecht zien." „En welke klas reisden ze?" „Ze reisden in de wagons-lits. 't Leek me, naar wat ik zag, dat de man ruimschoots over geld te beschikken had." „Vanzelfsprekend, als hij namens zoo'n rijke vrouw als Lady Wargrave kwam," merkte Wir lescombe satyrisch op, terwijl hij zijn notitie boekje weer in zijn zak stak. „Ik dank u wel, Eerwaarde. Nu moet ik gaan uitvfcschen, waar* die trein gestopt heeft, en naar al die stations telegrafeeren. Ook moet ik telegrafeeren naar een agent van me in Parijs, die daar vanavond moet gaan kijken, als de trein aankomt. Maar ik denk, dat als de trein in Parijs aankomt, Ottilia Morro en haar twee reisgezellen er niet meer in zitten." „Denkt u aan een misdaad'?" vroeg de priester ongerust. „Misschien," antwoordde Wirlescombe, „en hoe eerder we onze maatregelen nemen om die te verhinderen, hoe beter." Eenmaal buiten het klooster gekomen, kon Graye zich niet meer inhouden. „In 's hemelsnaam, Wirlescombe, wat denk je er van?" vroeg hij. „Wat verwacht je?" Wirlescombe stak een sigaar op, en rookte een tijdje voor hij antwoord gaf. „Ik probeerde, terwijl we met den rector aan het praten waren een theorie op te bouwen," zei hij ten laatste. „En die theorie is deze: er schijnen menschen te zijn, die evenveel belang stellen in deze zaak als wij. Die menschen heb ben Lady Wargrave's verklaring in Bow Street gehoord: daaruit hebben ze onmiddellijk ge concludeerd, dat er ten behoeve van Lady War grave naar Ottilia Morro zou gezocht worden. Ze begrepen, dat het niet in hun belang zou zijn, als Ottilia Morro voor den dag kwam, en ze besloten dadelijk, elke poging van onzen kant om haar voor den dag te brengen te ver ijdelen. Kunt u zich nu soms een paar men schen indenken, die in deae theorie zouden pas sen?" I DlDig, smj

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1936 | | pagina 19