Wedstrijd tusschen een taxi en
een voetganger
H
Md wtfaal van den dag
DREIN DRENTEL EN PIET PRIKKEL
jWie doodde
I Marco Graffi? 1
DE DRUKTE IN LONDEN
GETYPEERD
Qan,
elttdutf Ifjur
DONDERDAG 31 DECEMBER 1936
Bayswaterroad en Oxfordstreet
ziedende en bruischende ver-
keersrivieren en -zeeën
De wandelaar won den
kamp
EINDE VOORRANG 150 M
ste
RECHTS GAAT VOOR!
Stormen in de stratos
feer
I De
Oudejaarsfuif
Inlandsche kunst
ln de missie
Gedurende de groote crisis in Engeland in
de eerste helft van December had men
gevreesd, dat de Kersthandel ernstige
schade zou lijden. Het kan zijn het is zelfs
waarschijnlijk dat in die tien dagen het be
zoek aan de groote magazijnen iets minder druk
was dan gewoonlijk in de weken voor Kerst
mis, maar de laatste dagen hebben de Londe-
naars in ieder geval hun schade (of de schade
die anders door de magazijnen geleden zou zijn)
ingehaald.
Er was „geen doorkomen aan" op straat
en in de winkels. Na de spanning der vorige
weken scheen een ieder besloten te hebben zich
met drievoudige geestdrift over te geven aan de
Kerstgenoegens.
Ik stond met een collega bij Marble Arch, al
dus vertelt onze Londensche correspondent, en
zoover ons oog reikte, strekte zich het „verkeer"
uit. Parklane en Hyde Park. de Edgware road, de
Bayswater road en vooral Oxford street waren
ziedende en bruisende verkeersrivieren en ver-
keerszeeën. Die duizenden auto's en omnibussen
bewogen zich niet voort in lange rijen, maar in
compacte massa's. Vaak bewogen zij zich niet
voort. Vaak was het alsof zij zich nooit weer
zouden voortbewegen.
„Er is maar een manier om snel de plaats
zijner bestemming te bereiken," zei mijn col
lega.
„Te voet?"
„Ja te voet."
Hoewel wij het beiden zeiden, geloofde geen
onzer het. Wij liepen de Bayswater op, waar het
gerij wel druk, maar het aantal voetgangers ge
ring was, aangezien aan deze straat geen win
kels staan. Wij kwamen langs een standplaats
van taxi's.
„In hoeveel tijd rijdt u ons door Oxford street
naar Tottenhamcourt road?" vroeg mijn vriend
aan een der chauffeurs.
De man weigerde een bindende verklaring af
te leggen.
„Als we de (verkeers) lichten mee hebben,"
zei hij ontwijkend, „dan doen wij er onder nor
male omstandigheden zes minuten over."
Maar het is iets heel abnormaals de lichten
„mee te hebben". Iedereen heeft altijd de lich
ten tegen.
„En hoe lang zou het nu wel duren?" drong
mijn collega aan.
Nu heeft mijn collega een onmiskenbaar jour
nalistiek type. Lombroso zou zich zeker niet in
hem vergist hebben. Hoeveel minder dan een
taxi-chauffeur.
„Wilt u rijden of niet?" vroeg hij verstoord.
En zich tot zijn confraters wendend: Die ziet
me zeker aan voor Mrs. Simpson."
Mijn vriend gaf zijn mislukte poging tot het
interviewen van een Londenschen taxichauffeur
op, opende het portier en zei: „We zullen de
proef nemen. Stap in."
„Neen," antwoordde ik, „ik loop. Dan zien wij
wat vlugger gaat."
Aangezien ik de loopende partij zou zijn, had
hij er geen bezwaar tegen.
De wedstrijd begon. Aanvankelijk was de
taxi in het voordeel. Bij Marble Arch, dat ee'n
zeer moeilijk punt is om „over te steken", had zij
aanmerkelijken voorsprong. Ik stak over
d°or middel van den tunnel, die van het park
naar het ondergrondsche station voert, en be
vond mij nu in Oxford street. Toen ik uit de
ingewanden der aarde kwam, keek ik even uit
naar het taxi-nummer van mijn vriend, maar
het was onmogelijk een bepaalde taxi uit de
onafzienbare massa voertuigen te onderschei
den. Even voor het magazijn van Selfridge
hoorde ik mijn naam roepen. Mijn collega reed
miJ in zijn taxi voorbij. Ik had gedacht, dat hij
mij reeds een goed eind vooruit was geweest,
maar integendeel bleek ik het te zijn, die den
voorsprong gehad had waarschijnlijk dank zij
het strategisch gebruik, dat ik gemaakt had van
^er> tunnel, 't Feit, dat ik thans ingehaald was,
leek mij nogal ontmoedigend, temeer daar op het
trottoir voor Selfridge's de menigte zoo dicht
was, dat ik mij niet zonder groote moeite een
weg zou kunnen banen.
Ik vocht als een held. Daar ik de eenlge
ooggetuige van den strijd geweest ben, moet ge
mij op mijn woord gelooven.
Door mijn schreden te verhaasten haalde ik
de taxi bijna onmiddellijk weer in. Mijn vriend'
schreeuwde mij toe: „Denk er aan, je moogt
hiet hollen!"
Hoe ik door die winkelende volksmenigte had
hunnen hollen, zelfs indien ik dit
snoode plan gekoesterd had, is mij niet duide-
hik.
Drie met pakken beladen dames versperden
den weg; de taxi reed mij voorbij. Maar het
groene licht had plaats gemaakt voor 'n geel.
wanneer ik Orchard street nog tijdig kon over
steken, zou ik een mooien voorsprong krijgen.
Ik stak Orchard street tijdig over, maar de
taxi kwam er ook nog net door voor het
roode licht opflikkerde. Mijn kansen stonden
slecht.
Nu werd ik verzwolgen door de menschen-
massa's voor Selfridge's. 't Is een van de groot
ste magazijnen ter wereld, maar ditmaal leek
zijn voorgevel mijlen lang. Toen ik door de
woeste menschenbranding in een kalmer water
tusschen twee zandbanken geworpen werd, zag
ik met voldoening, dat 't verkeer, zoo ver myn
blik reikte, in een staat van volkomen stagnatie
verkeerde.
Ik schoot nu goed op, „nam" met levensgevaar
verscheidene zijstraten, en was niet ver meer
van Oxford circus, toen een sportief „hallo!"
uit een taxi mij openbaarde dat ik, tegen allen
schijn in, opnieuw een voorsprong gehad had.
maar nu ingehaald werd. De voertuigen evenwel
bewogen zich zoo langzaam voort, dat ik mijn
mededinger met gemak achterhaalde.
Bij Oxford circus stond het verkeer bijna vol
komen stil. Ik schoof en kroop tusschen taxi's
en bussen door, en bereikte behouden den over
kant: Ik was nu een goed eind over de helft
van het traject en had het moeilijkste deel
achter mij. Het was nu bijna donker en met de
duizenden lichten der winkels en auto's scheen
de straat drukker dan ooit te zijn.
Ik begon mij zeker te voelen van de eind
overwinning. Als die verkeersopstopping daar
achter mij nog eenige minuten wilde aanhou
den....
En zij hield aan. Reeds kon ik het kruispunt
bij Tottenhamcourt road vaag onderscheiden.
Er kwam beweging in de voertuigen, maar
toch voor slechts eventjes. Het was alsof een
of ander hoofdrad van de groote verkeersma-
chine gebroken was, er. deze zich nog slechts
met horten en stooten voortbewegen kon. Ik
vond het, zóó dicht bij honk, en nu mij de zege
praal verzekerd was, zelfs niet meer noodig mij
te haasten, en gunde mij zelfs den tijd tabak
te koopen.
Maar hierover zou ik weldra berouw voelen,
want toen ik een minuut later Tottenhamcourt
road bereikte, stond daar reeds mijn collega, ln
de trotsche houding van een overwinnaar.
„Ben je hier al lang?" vroeg ik teleurge
steld.
„Neen, hoogstens één minuut," erkende hij.
Wij gingen een café binnen. Toen wij daar de
incidenten van den grooten wedstrijd begonnen
te bespreken, zei hij: „Ik moet eerlijk zijn. Ik
zag je den tabakswinkel ingaan."
„Dan had ik dit maar niet moeten doen," zei
ik edelmoedig en berouwvol.
„Ik zag je den tabakswinkel ingaan, doordat
ik al vijf minuten achter je liep. Toen heb ik
van de gelegenheid gebruik gemaakt om je voor
te komen."
vroeg ik.
„Bij Oxford circus had ik de taxi al afgedankt.
Ik zou er anders nooit gekomen zijn."
Waar L§| zoo'n bord staat is het
einde van een voorrangsweg in
zicht, verderop moet u zich dus
weer aan het normale voorschrift
houden:
In sommige streken van Thiiringen is het gebruikelijk, dat de mannen
in den Nieuwjaarsnacht met fakkels de bergen beklimmen en daar de
Nieuwjaarsvuren ontsteken
oewel de luchtvaart thans minder dan
vroeger van het weer afhankelijk is,
bewijst toch de zorg, aan den weerbe-
richtendienst besteed, de nog steeds groote
belangrijkheid van deze factor.
In de, ons meest bekende, onderste laag van den
dampkring, de troposfeer, daalt die lucht,
temperatuur als regel met gemiddeld 5 a 7 gr.
Celcius voor eiken kilometer, dien wij stijgen.
Deze laag reikt boven ons land tot een hoogte
van 10 a 11 km. De dikte is niet over het ge-
heele oppervlak dezelfde. Boven Indië is zij
b.v. 17 km.
De verschillende weersprocessen spelen zich in
de troposfeer af. Zij vinden hun oorzaak in de
temperatuursverschillen, die ontstaan bij onge
lijkmatige verwarming van het aardoppervlak.
Hoe het komt, dat verschillende deelen van het
aardoppervlak ongelijkmatig verwarmd worden,
zal ons onmiddelijk duidelijk worden als wij den
ken aan de tegenstellingen poolstreken tro
pen, zee land, bosch hei; het luchtruim
van de troposfeer is daardoor een wispelturig
gebied, vol wolken, onweer en stormwinden.
Boven deze laag begint de stratosfeer, een
luchtlaag van constante temperatuur. Daarna
neemt de temperatuur bij verdere stijging
toe.
Waar hoogteverschil in de stratosfeer niet
met temperatuursverschil gepaard gaat, ont
breekt in dit gedeelte van den dampkring dus
de voornaamste weerveroorzakende factor.
Men heeft daarom wel van de stratosfeer ge
sproken als van de „luchtlaag zonder weer".
Dit is in zooverre juist, als de wolkenvorming
bij rond 10 tot 12 km. hoogte ophoudt en verti
cale luchtstroomingen op grooter hoogte dus
niet te verwachten zijn. Dat er echter horizon
tale winden van zeer aanzienlijke sterkte in de
stratosfeer waaien kunnen is uit meteoorwaar
nemingen gebleken. Zoo werd in Amerika boven
Texas en Oklahoma een reusachtige vuurbol
waargenomen, waaraan metingen verricht wer
den. De vuurbol liet op een hoogte van 30 km.
een lange rookvaan achter zich, die zich
langzaam in kleine wolkjes oploste en met den
wind wegdreef. En deze wind joeg, zooals de
metingen uitwezen, voort met een snelheid
van 320 km. per uur!
Wanneer deze waarnemingen door andere
bevestigd zouden worden, zullen de stratosfeer-
vliegers dus met geweldige stormen ta rekenen
hebben.
Er blijven echter nog altijd genoeg voor-
deelen over, om het stratosfeervliegen tot een
ideaal te maken, waard om met inspanning /an
alle krachten nagestreefd te worden.
HENRI VAN MANDELE
De heer en mevrouw Paul en Pauline Bell-
fort zaten aan de koffietafel. Ze waren
reeds getrouwd, dus las Paul de krant
en Pauline hield zich bezig met een magasin
Onbewust roerden ze gelijktijdig hun koffie.
Daar kwam Mary, het meisje, binnen.
„Er is een duif, mevrouw."
„Wie zeg je?" vroeg Pauline,
„Ben duif. Die werd hier afgegeven," zei
Mary.
„Een duif?" herhaalde mevrouw met ver
wonderden nadruk.
„Ja, mevrouw. En er hing een briefje aan
zijn poot."
Mevrouw Bellfort stond haastig op en verliet
met Mary de kamer; de heer Bellfort haalde
de schouders op en las verder in zijn krant.
Eenige oogenblikken later kwam mevrouw
ontdaan en hevig geagiteerd terug:
„Kijk toch eens, Paul. Wat vreeselijk. Hier
dit briefje."
Bedaard nam de heer Bellfort het vodje pa
pier van haar over en las:
„Lui. Ik weet wat van jelui. Je zou het bester
ven, als jelui snapte, wat ik bedoel. Pas maar
op, dat een ander het niet te weten komt. Ik
stuur jelui een postduif, die kun je direct los
laten met een tien-pondsbriefje aan zijn poot.
Als het geld niet binnen twaalf ui$r bij mij is,
zullen jelui een vreeselijken oudejaarsavond be
leven. Een toegenegen zwijger."
„Is 't niet schandelijk? Dat is afpersing,"
jammerde Pauline.
„Volkomen duidelijk," zei Paul.
„De politie moet ervan...."
„Onzin," zei Paul, ,,'tis veel te onbelangrijk."
„Maar wat dan, Paul?"
„De duif den nek omdraaien en ter herinne
ring op oudejaarsavond opeten," beval Paul.
Den volgenden dag was er weer een duif, en
weer een briefje:
„Waaghalzen! Ik kreeg geen geld en geen
duif terug. Maar zóó komen jelui er niet af
Wees gewaarschuwd. Met deze duif geef ik
jelui nog een kans het geld binnen twaalf uur
te sturen, anders zullen jelui den oudejaars
avond niet overleven. Jelui afperser."
„Wat zullen we doen?" vroeg Pauline angstig.
„Slachten dat beest," besliste Paul.
„Meen je dat heusch?"
„Dat meen ik," zei Paul met al zijn gezag,
„en dan hebben we tenminste ieder een duif."
Den volgenden middag, één dag voor oude
jaar, tijdens de koffietafel, werd. er gebeld. Het
meisje was uit.
„Wat zullen we doen?" vroeg mevrouw reeds
angstig.
„Opendoen," meende de heer Bellfort.
„Ik durf niet," bekende Pauline.
„Dan gaan we samen," antwoordde Paul.
Op de stoep stond een gammele vogelkooi.
Een duif zat erin; op den bodem lag een briefje.
„Wel, alle duvels," meende Paul te moeten
opmerken.
„O gunst toch," schrikte Pauline.
„Als er nu nog eens een komt, haal ik er
de politie bij," foeterde Paul, terwijl ze de kooi
mee naar de kamer namen.
„Wat schrijft ie?" vroeg Pauline.
Paul nam het briefje:
„Stommelingen! Overmoedlgen! Wat hebben
jelui met mijn duif uitgevoerd? Hier is een
allerlaatste kans. Zend direct met deze post
duif 10 pond of op oudejaarsavond precies
twaalf uur zullen twee schoten knallen! Thans
de wreker!"
„Kolossaal," zeide Paul nuchter.
„Zouden we toch maar niet liever...." be
gon Pauline.
„Wat?" informeerde Paul uitdagend.
„Het geld sturen, Paul?" stelde Pauline voor.
„Ben je nu heelemaai! Ik denk er niet over.
Tien pond, en dat in dezen slechten tijd. Be
dreigingen van deze soort lap ik aan mijn
schoenen. En wie weet waar die duif terecht
komt. Zal ik je wat zeggen? Deze wordt ook
gebraden en dan vragen we George. Ik zorg
voor wijn en jij voor een keurig soupertje. Dan
halen we er tenminste een echten oudejaars
avond uit."
„Maar Paul...."
„Ja, een gezellige oudejaarsfuif, we zullen
het lot tarten! En jij zorgt dat de spullen in
orde zijn," besloot Paul.
„Je bent een man, Paul" zei Pauline vol
bewondering over zooveel moed.
„Dat ben ik
ook! En daarom
wil ik duif eten.
Overigens eet ik
dolgraag duif.
Waarom eten we
eigenlijk nooit
duif?" verwon-
derde zich Paul.
„Morgen eten we toch duif," merkte Pauline
voorzichtig op.
„Ja, morgen. Maar anders! We zijn tien jaar
getrouwd en hebben nooit een duif gegeten.
Waarom niet?"
„Dat weet je toch, Paul. 't Is zoo'n vreeselijk
werk. Al die veertjes en die beentjes en alles
even peuterig.Ik zie er nu ook erg tegen
op."
„Juist, maar nu zullen we dien lummel van
een afperser leeren. Nu eten we duif, nu zullen
we met mijn compagnon samen een oudejaars
fuif hebben. Begrepen?"
„Maar Paul
„Basta," zei Paul, „die kerel moet vernederd
worden."
Oudejaarsavond werd een allergezelligst feest.
Het hoogtepunt was het intieme soupertje. Pau
line, Paul en hun gast George smulden. De
duiven waren kostelijk; als boter, meende Paul.
„Vertel me eens," vroeg George, toen Pauline
het vaatwerk terugbracht naar de keuken, „hoo
komt het, dat ik duif bij jelui eet? Ik dacht
dat je je vrouw daar maar niet toe kon krijgen."
„Vrouwen, die iets met tegenzin moeten doen,
verknoeien je fijnste tractatie," vertrouwde Paul
zijn compagnon toe en nam nog een slok heer
lijke Bourgogne. „De kwestie is, we moeten nu
wel duif eten. Een afperser smokkelde hier drie
duiven binnen. Als we met zijn duiven geen
IC pond terugstuurden, zou het Pauline en mij
slecht bekomen. Ik heb bevel gegeven de zaak
om te draaien en tenslotte was Pauline er ge
heel mee accoord. Mijn afperser mist zijn dui
ven en mij, tenminste, is het best bekomen."
De compagnons verstonden elkaar, ze klon
ken nog eens op het komend jaar. Toen zei
Paul vertrouwelijk:
„Overigens heb je er geen idee van, George,
hoe afschuwelijk moeilijk 't is zoo met je linker-,
hand te schrijven, dat je vrouw het lezen kan,
zonder je schrift te herkennen."
aar „Fides" meldt, heeft de Propaganda-
N Congregatie aan den Ap. Delegaat van
den Congo een schrijven gericht, onder
teekend door kard. Fumasoni Biondi en mgr.
Costantini, waarin n. .a. v. een tentoonstelling
ODD
LABcuai.-
TOT2JUM
„Nou Piet", zuchtte Drein, toen ze weer buiten stonden,
„daar zijn we goed afgekomen. Ik dacht al dat we vast en zeker
doodgeschoten zouden worden." „Welnee", antwoordde Piet
trotsch, „als je zulke gevalletjes maar door mij laat opknap
pen, dan gebeurt er nooit wat."
En later ontmoetten Piet en Drein achter een heuveltje een
meneer, die daar een soort van fabriekje had staan. Laborato
rium stond op de deur geschreven. „Zeg eens", zei de meneer,
„ik heb een nieuw model vliegmachine gebouwd, maar ik weet
niet of het ding gaat. Voelen jullie ervoor om het eens te
probeeren?"
„Goed", antwoordde Drein, die zag dat er wat te verdienen
was. De meneer bracht hen nu in een soort kist met allerlei
pijpen en buizen en hij wees hun aan Wat ze doen moesten om
met die kist door de lucht te vliegen.
van kerkelijke kunst in Leopoldville belangrijke
beginselen voor de gewijde kunst in de Missies
worden geformuleerd.
Na waardeering te hebben uitgesproken voor-
het tentoongestelde werk, vervolgt dit schrijven:
„Zeker moet de kunst van den Congo met
andere oogen beschouwd worden dan onze oude
christelijke kunst. Er ligt iets primitiefs en ge
brekkigs in haar vorm, maar tegelijk iets van
den kinderlijken eenvoud en oprechtheid, iets
van de bekoring, die van de uitingen van het
volksleven uitgaat en ook in de muziek en de
gezangen der primitieven te vinden is.
Overigens heeft ook de Europeesche kunst in
haar aanvang iets gebrekkigs; men denke slechts
aan de beeldhouwwerken van onze Romaan-
sche kathedralen, die aan het beeldhouwwerk
van de primitieve volken in Afrika en elders
doen denken. Wij mogen daarbij niet vergeten,
dat de inlandsche christelijke kunst niet zoo
zeer ons alswel den inlanders moet behagen."
De prefect der Propaganda citeert vervolgens
met instemming de volgende woorden van den
Apost. delegaat: „De katholieke Kerk is noch
Belgisch, noch Fransch, noch Italiaansch, noch
Amerikaansch; zij is katholiek. Maar zij is Bel
gisch in België, Fransch in Frankrijk, Engelsch
in Engeland enz. In den Congo moet zij Congo-
leesch zijn; bij den bouw van kerken, bij de ver
vaardiging van gewjjde voorwerpen moet zij zich
geheel houden aan de lijnen, de kleuren en de
andere eigenschappen der Congoleesche kunst.
Wanneer dan ook de negers in de stilte van de
kerk bidden en aan de plechtigheden van den
eeredienst deelnemen, moet het gansche gebouw
een ware uitdrukking van hun ziel zijn, die den
lof Gods meezingt en meebidt. Dan eerst heeft
de kerk te midden van een volk haar volle be-
teekenis naar goddelijken en menschelijken
kant: zij is het huis van God, vol van Zijn te
genwoordigheid; maar zij is ook het huis van de
geloovigen, met hun handen gebouwd en met
hun kunst gesierd."
ATT F1 A DrMVTTVTC' *Q °P dit blad zijn Ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen p *7^lO levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door ÏT *7 CH bij een ongeval met p 2FJ0 verlies van
AI .1 .1". jf\jDv/l 1 llUi O ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen A uu» verlies van beide armen, beide beenen of belde oogen A doodelijken afloop een voet of
AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
52
Ze vertelden, dat Lady Wargrave was be
schuldigd van moord op haar grootvader, en
dat alleen Ottilia haar onschuld kon bewijzen.
En zooals ik daarjuist al zei, ze vertoonden
brieven van aanbeveling, die hoogst geloofwaar
dig waren. En de Oversten hier waren het er
over eens, dat Ottilia Morro mee moest gaan,
terstond! En Zoo is ze dan gisteravond met hen
meegegaan."
Weer keken riraye en Wirlescombe elkaar aan.
Ze stonden zich beiden hetzelfde af te vragen:
Was het mogelijk, dat deze menschen vrienden
van Lady Wargrave waren? Die ze. zonder dat
iemand het wist, naar Italië gestuurd had?
En beiden kwamen tegelijk tot dezelfde conclu
sie. Neen Lady Wargrave wist er niets van. Die
man en die vrouw die zich mijnheer en me
vrouw Stephenson noemden, waren bedriegers,
en waarom moesten ze Ottilia Morro hebben?
„Wat nu?" vroeg Graye aan Wirlescombe.
De detective begreep, dat deze vraag betee-
kende, dat hij nu de leiding maar in handen
moest nemen. Hij wendde zich naar den priester,
<iie er klaarblijkelijk niets van begreep en zich
len zeerste verontrust*
„Mag ik uw Eerwaarde een paar vragen stel
len?" begon hij.
„Zoveel u wilt", antwoordde de rector voor
komend.
„Hebben deze menschen met Ottilia gespro
ken, voordat ze uit het klooster weg gingen?"
„Zeker. Zoodra de oversten de zaak met haar
overlegd hadden, heeft ze met hen gesproken."
„Was u daarbij?"
„Ja, den heelen tijd, en de Moeder Overste
ook."
„Kende Ottilia Morro hen?"
„Neen, dat zag ik dadelijk."
„Dus zij werden op hun woord geloofd?"
„Men geloofde hen en het verhaal, dat zij
vertelden, op grond van de brieven, die zij ver
toonden, en van den ring, dien zij Ottilia Morro
lieten zien, en welke onmiddellijk door deze
herkend werd als een, die Lady Wargrave al had,
toen zij vriendinnen waren. Ze hadden een
nummer van een Engelsche krant bij zich, waar
in een verslag stond van de gebeurtenissen bij
het openbaar onderzoek. En daar had, zooals
u wel weten zult, Lady Wargrave Ottilia's naam
genoemd."
„Dat weten we. We waren er bij. En maakte
Ottilia er geen bezwaren tegen om hen te ver
gezellen?"
„Neen. Ze zei, dat ze zeker haar oude vrien
din wilde redden, als ze dat kon doen door te
vertellen wat zy er van wist."
„Was ze opgewonden?"
„Erg. En ongeduldig om weg te komen, hoe
ongaarne ze ook haar eenzaamheid prijs gaf.
Ze zeide ten spoedigste te zullen terugkeeren."
„En zijn ze met hun drieën vertrokken?"
„Niet samen van hier. Ottilia Morro heeft
hen gisteravond aan het station ontmoet: ik heb
haar zelf weggebracht."
Wirlescombe schudde het hoofd.
„Dan vrees ik, Eerwaarde, dat Ottilia met
een paar bedriegers is meegereisd," zei hij.
„Noch ik, noch dr. Graye kennen die menschen
en ik ben er zeker van, dat Lady Wargrave hen
niet heeft gestuurd. Ik vermoed, dat de brie
ven vervalscht en de ring gestolen was. En nu
kan ilï u bewijzen, dat vanmorgen om halftien
Lady Wargrave, die in de gevangenis de be
handeling van haar zaak zit af te wachten,
en die op dat uur bezocht werd door haar advo
caat, den heer Kentrich, vanwege een telegram,
dat ik hem gisteravond heb gezonden niets af
wist van deze menschen. Zie maar hier, pater."
En Wirlescombe haalde Kenrick's telegram
voor den dag, en overhandigde het aan den
priester, die het verwonderd las.
„U begrijpt toch wel, dat, als Lady Wargrave
nog iemand anders naar Italië had gestuurd,
behalve dr. Graye, die door haar advocaten :s
uitgestuurd, dit feit dan in het telegram zou zijn
vermeld. Maar er staat niets van in. En ik twij
fel er niet in het minst aan, dat als we zouden
telegrafeeren naar de eigenaars van de namen,
waarmee de brieven van aanbeveling, welke
die twee menschen u hebben laten zien, waren
onderteekend, we te hooren zouden krijgen,
dat ze er niets van wisten. Ik wed niet dikwijls,
maar ik zou er nu toch «luizend pond om dur
ven verwedden, dat die brieven vervalscht zijn."
De priester staarde hem vol verbazing aan.
„Maar wat willen die menschen dan van
haar?" vroeg hij.
„Ja, dat zou ik ook wel eens willen weten"
zei Graye. „Wat is uw uitleg daarvan, Wirles
combe?"
De detective lachte grimmig.
„Ik sta hier tusschen een priester en een
dokter" zei hij. „Als er nu nog een advokaat
voor me stond, zou ik de drie menschen om
me heen hebben, die alles weten, wat er door
menschen van menschen te weten valt. Kunt
u het u niet indenken, heeren? Ik wel. Ik geloof,
dat die menschen willen voorkomen, absoluut
willen voorkomen, dat Ottilia Morro ook maar
eenige getuigenis aflegt."
Graye onderdrukte plotseling een uitroep. Hij
begreep, wat Wirlescombe bedoelde. En de rector
verbleekte.
„Dus Ottilia Morro verkeert in gevaar?" vroeg
hij snel.
„Waarschijnlijk!" antwoordde Wirlescombe
kalm. „Ik durf wel zeggen: zeker."
„Wat moet er dan gedaan worden?" vroeg
de priester ten zeerste ontsteld. „Ze is met zoo
veel vertrouwen met die menschen meegegaan,
dat ze al hun orders blindelings op zal volgen."
Graye sprong op.
„Laat ons iets doen, Wirlescombe!" riep hij
uit. „We moeten handelen."
Maar Wirlescombe bleef zitten. Hij wendde
zich weer tot den rector, en haalde zijn notitie
boekje voor den dag.
„Vertelt u me eens een paar dingen. Ottilia
Morro droeg niet haar verpleegsterkleeren, toen
ze wegging?"
„Neen," antwoordde de priester. „Ze droeg
een eenvoudig costuum."
„Zoo," zei Wirlescombe. Hij keek den geeste
lijke eens aan en lachte een beetje. „Ik vrees,
dat uw Eerwaarde me dat niet zal kunnen be
schrijven."
De priester glimlachte eveneens.
„Misschien kan ik dat toch wel," zei hij. „Ik
merk de dingen nogal goed op. Ik ben journa
list geweest voordat ik in het klooster ging.
Welnu, het was een eenvoudig reiscostuum van
blauw laken, en ze droeg er een klein zwart
hoedje bij, waarop een enkele zwart-witte veer
zat. Is dat voldoende?"
,,'n Onopvallende dracht," antwoordde Wirles
combe. „Maar met dat en met de foto's die dr.
Graye uit Napels heeft meegebracht, kunnen
we misschien toch wel iets doen. Nu haar ge
zelschap. Hebt u misschien ook gezien, wat zij
droegen?"
„Tot op zekere hoogte," antwoordde de pries
ter. „De man droeg een zware bruine reisjas,
met een kap er aan. De dame had een donkere
bontjas aan, die bruin tot zwart geweest kan
zijn. Je kunt dat bij electrisch licht zoo slecht
zien."
„En welke klas reisden ze?"
„Ze reisden in de wagons-lits. 't Leek me,
naar wat ik zag, dat de man ruimschoots over
geld te beschikken had."
„Vanzelfsprekend, als hij namens zoo'n rijke
vrouw als Lady Wargrave kwam," merkte Wir
lescombe satyrisch op, terwijl hij zijn notitie
boekje weer in zijn zak stak. „Ik dank u wel,
Eerwaarde. Nu moet ik gaan uitvfcschen, waar*
die trein gestopt heeft, en naar al die stations
telegrafeeren. Ook moet ik telegrafeeren naar
een agent van me in Parijs, die daar vanavond
moet gaan kijken, als de trein aankomt. Maar
ik denk, dat als de trein in Parijs aankomt,
Ottilia Morro en haar twee reisgezellen er niet
meer in zitten."
„Denkt u aan een misdaad'?" vroeg de priester
ongerust.
„Misschien," antwoordde Wirlescombe, „en
hoe eerder we onze maatregelen nemen om die
te verhinderen, hoe beter."
Eenmaal buiten het klooster gekomen, kon
Graye zich niet meer inhouden.
„In 's hemelsnaam, Wirlescombe, wat denk
je er van?" vroeg hij. „Wat verwacht je?"
Wirlescombe stak een sigaar op, en rookte
een tijdje voor hij antwoord gaf.
„Ik probeerde, terwijl we met den rector aan
het praten waren een theorie op te bouwen,"
zei hij ten laatste. „En die theorie is deze: er
schijnen menschen te zijn, die evenveel belang
stellen in deze zaak als wij. Die menschen heb
ben Lady Wargrave's verklaring in Bow Street
gehoord: daaruit hebben ze onmiddellijk ge
concludeerd, dat er ten behoeve van Lady War
grave naar Ottilia Morro zou gezocht worden.
Ze begrepen, dat het niet in hun belang zou
zijn, als Ottilia Morro voor den dag kwam, en
ze besloten dadelijk, elke poging van onzen
kant om haar voor den dag te brengen te ver
ijdelen. Kunt u zich nu soms een paar men
schen indenken, die in deae theorie zouden pas
sen?"
I DlDig, smj