ga over op
voor
Gesprekken aan de biertafel
in Duitschland
<Kd wbftaal can den dag
DREIN DRENTEL EN PIET PRIKKEL
Wie doodde
Marco Graffi?
Marco Graffi?
ZATERDAG 2 JANUARI 1937
Willekeurige menschen
vertellen van hun
ervaringen
Engelsche critiek uit
vorige eeuwen
CIGARETTES
Kleingeestigheid, die Holland
belachelijk wilde maken
dig het nieuws 5 ontVOeviflg l
BOEK EN BLAD
Wanneer men een vreemd land en een
vreemd volk wil leeren kennen, ten
minste vanuit de verte, dan moet men
van dat land en dat volk de kranten lezen,
vooral de kleinere kranten. Wanneer men een
vreemd land en een vreemd volk van dichtbij
wil bestudeeren, dan moet men er de lands
taal van leeren en met de menschen spreken.
Van officieele instanties verneemt men niet
meer, dan men ook in boeken vinden kan.
„The man in the street" is het belangrijks:.
„The man in the street" is in Duitschland
„der Mann am Biertisch".
Wij noteeren een aantal gesprekken met wil
lekeurige menschen. Deze gesprekken geven
misschien een beteren kijk op de menschen
en de dingen in het Derde Rijk, dan vele diep
zinnige beschouwingen over den totalen om
keer, welken het nationaal-socialisme op poli
tiek, oeconomisch, cultureel en religieus terrein
heeft gebracht.
Een reiziger in verpakte kruideniersartikelen,
vooral koloniale waren:
„Tja, we moeten zuinig zijn. De afname? Die
is uitstekend. Met betalen hebben wy ook geen
last. Wie poffen wil, wordt niet eens meer be
zocht. Wij hebben meer klanten dan ons lief
is, die vlot over de brug komen.
„Maar ja, wat moet een mensch beginnen,
wanneer hij een goed deel van de dingen, die
de menschen hebben willen, voorloopig niet
verkoopen mag? Er zijn pas weer nieuwe be
palingen uitgekomen. Wij moeten onze voor
raden voor een groot deel tot nader order „op
zouten". En er zit ook geen groei meer in het
„Geschaft". U weet toch, dat het verboden is
voor een grossier om nog nieuwe klanten aan
te nemen?"
Een architect:
„Werk? O, meer dan genoeg en zelfs een
paar verduiveld aardige opdrachten. Maar de
fut gaat er uit. Kijk eens, ik werk niet, omdat
een of andere hartstocht mij aan mijn teeken
bord geboeid houdt. Wat ik teeken, dat wil ik
ook uitgevoerd zien. En begin daar maar eens
aan tegenwoordig. -
„Met de bouwpolitie, schoonheidscommissie
en wat dies meer zij, speel ik het wel klaar.
Dat is een kwestie van routine. Maar wat voor
paperassen moet men thans nog meer hebben!
Ten eerste 't officieele bewijs dat er voldoen
de arbeiders ter beschikking zijn. Ten tweede
het officieele bewijs, dat het de gemeenschap
niet tot schade strekt, wanneer de gevraagde
materialen ter beschikking worden gesteld. Ten
derde het officieele bewijs, dat hetgeen men
bouwen wil, van algemeen belang is.
„Het spreekt vanzelf, dat alleen voor arbei
derswoningen, boerderijen en militaire verster
kingen zonder meer die paperassen verstrekt
worden. Slaagt men er tenslotte in, ze te krijgen,
dan is men gewoonlijk juist aan het werk, wan
neer arbeiders en materialen worden opgevor
derd door de regeering, die voor een en ander
een nuttige bestemming heeft ontdekt. En het
mooiste is, dat de opdrachtgevers tegenwoordig
in het contract vastleggen, dat alle kosten, dus
ook die van het ontwerp, pas betaald worden,
wanneer het heele werk kant en klaar is."
Een koopman:
„Herr Ober, dit rondje is voor mij! Ja, ik
heb een aardig- buitenkansje gehad vandaag.
Vanmiddag komen er twee heeren op bezoek,
bontjassen, een pracht van wagen met chauf
feur in uniform; er ontbrak werkelijk niets
aan en die vragen, of ik bereid ben, „die fa
briek van me" te verkoopen. Ik zeide, dat ik
heelemaal geen fabriek in mijn bezit heb, doch
toen bleek, dat ze een of andere ruïne op het
oog hadden, een kilometer of twintig ten Noor
den van Berlijn. Ik heb daar in opdracht eens
een complex gekocht. Ik bleef toen zitten met
wat thans plots voor een fabriek doorgaat en
en dat uit niet meer bestaat, dan een paar in
gevallen muren, een massa gegolfd plaatijzer en
een hoop oud roest, overschot van machines
of iets dergelijks. Ik had er al een paar keeren
een slooper bij gehaald, maar niemand voelde
er wat voor. Tenzij ik er natuurlijk het noodige
bij legde. Enfin, ik heb er nu 'n goeden dag aan
gehad. Die twee meenen, dat er voor oud ma
teriaal binnen korten tijd uitstekende prijzen
te maken zullen zijn. Zouden we weer „Sach-
wertenflucht" krijgen, als tijdens de inflatie?"
Een zadelmaker:
„Pech! Vrijdagavond de boodschap meege
kregen, dat ik Dinsdag maar eens moet komen
hooren, wanneer we weer aan het werk gaan.
Het kan nog tot Vrijdag duren voor er weer
materiaal is. Materiaal! Als er geen werk is,
dan houdt alles op. Daar kan niemand wat aan
doen. Maar geen materiaal. Gelukkig hadden
er drie de griep. Dat bezorgde ons nog materiaal
voor twee dagen.
„Dag in dag uit hetzelfde theater met de
klanten. Ze eischen hun bestellingen op en wij
hebben geen materiaal om ze uit te voeren. Wij
vragen voor betrekkelijk kleine dingen nu al een
leveringstermijn van drie tot zes maanden. Het
is jammer. Rond drie jaar werkloos geweest en
nu we per week zoo veel verdienen, als we vroe
ger per maand aan steun ontvingen, nu is er
gèen materiaal."
Een ambtenaar:
„Ik kan u een aardige bijzonderheid mee-
deelen. Ik heb het niet uit de zooveelste hand,
maar spreek uit persoonlijke ervaring. De
„Reichsnahrstand" had besloten om den minister
van Landbouw, Walther Darré, in zijn hoedanig
heid van Rijksboerenleider "op den „Reichs-
bauerntag" van Goslar een maarschalksstaf te
overhandigen. Een kunstenaar had opdracht
gekregen om een ontwerp in te dienen, en toen
dit was goedgekeurd, zond men het door naar
een juwelier met de opdracht, een zilveren
maarschalksstaf te maken. De juwelier rekende
uit, dat hij zeven kilo zilver noodig had en vroeg
den „Reichsnahrstand", bij de Reichsbank te
willen aanvragen, of hem dit materiaal ter be
schikking kon worden gesteld. De „Reichsnahr
stand" geloofde aanvankelijk niet, dat ook hij
zoo'n „Genehmigung" noodig had, doch toen
bleek, dat dit wel het geval was, ging er een
formeel briefje naar de „Überwachungsstelle"
voor edele metalen. En wie denkt u dat er ant
woordde? Dr. Schacht persoonlijk! Hij stelde
één kilo zilver ter beschikking!"
Een fabrikant:
„Een mooi zaakje heb ik aan de hand. Een
zakenvriend van me, fabrikant in Beieren,
vraagt me, of ik hem aan een hoeveelheid alu
minium helpen kan. Ik heb zelf ook niets in
voorraad, maar weet toevallig een aardig koopje
op den kop te tikken en biedt hem dat aan. Hij
wil het graag hebben en de zaak wordt dus be
klonken. Nu is het aluminium, dat ik gekocht
heb, echter geen ruw materiaal, maar een groot
pakhuis vol bordjes, kopjes, schoteltjes en an
deren rommel, zooals men indertijd alles van
aluminium probeerde te maken. Ik bel dus een
andere relatie op en vraag of hij den heelen boel
maar weg wil halen en smelten. Graag, zegt hij,
maar waar heb jij een smeltvergunning van
daan? Smeltvergunning? Nooit van gehoord!
Hij heeft echter gelijk. Er bestaat werkelijk eën
smeltvergunning en opdat het toezicht op onzen
metaalvoorraad zoo streng mogelijk zij, wordt
die vergunning eenvoudig niet verleend. Maar
wat moet ik nu begiitnen met mijn aluminium?
Mijn vriend in Beieren heeft het noodig, ik heb
plechtig verklaard, het hem te zullen leveren,
maar als ik het weg stuur zooals het is, dan
heb ik een heelen goederentrein noodig en dat
kost veel en veel meer dan de heele rataplan
waard is!"
Een aannemer:
„Wat een mensch toch beleven kan. Ik ben voor
een paar dagen in Oost-Pruisen, ontmoet een
ouden kennis, die daar prachtig mooi werk
heeft een heel nieuw soort betonconstructie
en die my natuurlijk uitnoodigt om eens te ko
men kijken. Ik doe dat graag. Hij vertelt mij
nog terloops, dat hij in opdracht van het leger
werkt, maar zelf niet weet, wat hij eigenlijk
bouwt, en daar blijft het voorloopig bij. Een dag
later zitten wij in ons hotel en drinken een
glas wijn met een of anderen hoogen oome uit
Berlijn, die inspecteur was van het ministerie
of zoo. Zoo onschuldig als een lam, vertel ik,
wat ik gezien had. De man geeft niet eens ant
woord en vraagt mijn ouden vriend, of hij mij
misschien had rondgeleid. Mijn vriend zegt na-
tuuriyk ja. En wat denkt u, dat die inspecteur
zegt? Ik zou daar maar geen gewoonte van
maken, als ik u was. U weet misschien, dat in
dergeiyke gevallen geen enkele andere rechtbank
competent is dan het „Volksgericht". En het
„Volksgericht" legt gewoonlijk voor alle soorten
van landverraad de.... doodstraf op."
Toen de Republiek der Nederlanden in onze
glorierijke zeventiende eeuw een eerste
plaats innam in de ry der Europeesche
Staten, werd de voorspoed van ons land ons
vooral door Engeland benüd. Een der klein
geestige gevolgen daarvan was een neiging bij
de Engelschen om Holland belachelijk te maken,
en in een minder gunstig daglicht te stellen.
In een uitgebreid Engelsch woordenboek zal
men onder „Dutch" tal van zegswijzen en uit
drukkingen vinden, die meestal dagteekenen uit
le zeventiende eeuw en getuigen van genoemde
gestemdheid der Engelschen.
Wel dient er rekening mee te worden gehou
den, dat door een geograpische woordverwarring
„Dutch" vooral bij vroegere schrijvers dikwyis
het thans daarvan gescheiden begrip „Duitsch"
uitdrukt. De ongunstige beteekenis behoeft dus
niet altijd op Holland en de Hollanders te slaan.
Zoo komt in Shakespeare het woord „Dutch"
herhaaldelijk voor, waarby echter uit het ver
band blijkt, dat er mee bedoeld wil zijn, wat
volgens het hedendaagsche gebruik door Ger
maan wordt aangegeven.
Een van de hoofdfouten van het Nederland-
sche volkskarakter, waar Engelsche schryvers
uit de zeventiende eeuw en ook uit de acht
tiende eeuw satyriek telkens weer op terugko
men, is de onmatigheid in het gebruik van ster
ken drank. Natuuriyk met de noodige overdry-
Is. Israels: De Processie
ving. Een voorbeeld is de uitdrukking „Dutch
courage", „Hollandsche moed", voor jenever,
alsof deze de eenige stimulans was voor de Hol
landsche dapperheid, waarmee de Engelschen
tot hun nadeel meermalen en ruimschoots ge
legenheid hadden kennis te maken. Zoo spreekt
Dickens in „Onze wederzijdsche vriend" van
„die vierkante, dikke flesschen, met korte hal
zen, waarin de Hollander, zooals het heette,
zyn moed zou bewaren". En onder „een Hol-
landsch feest", (a Dutch feast) wordt verstaan
een maaltijd, waarbij de gastheer zelf het eerst
onder de tafel ligt.
Het flegma, dat den Hollanders volgens de
Engelschen in hooge mate eigen is, wordt ge-
illustreerd door de uitdrukking „Hollandsche
troost: gelukkig dat het niet erger is" (Dutch
consolation). Addison verhaalt daarvan den
oorsprong: „Ik ben altijd bijzonder ingenomen",
zegt hij, „met het verhaal van dien goeden Hol
lander, die, toen hij by een val uit den grooten
mast zijn been brak, uitriep, dat het een groote
troost was, dat hy zyn hals niet gebroken had."
Een andere grief tegen de Hollanders is ge
brek aan kunstsmaak, platheid en ruwe ma
nieren, plus een kruideniersachtige gezindheid,
wat alle hoogere aspiratie bij hen uitsluit. Zoo
is een Hollandsch concert (Duch concert) een
muziekuitvoering, waarby ieder op eigen houtje
speelt.
En Churchil, een hekeldichter uit de acht
tiende eeuw, zegt, dat het genie onafhankelijk
is van zijn kring en dat het ook onder ongun
stige omstandigheden zich een weg weet te ba
nen. Hy zet zyn betoog klem by door te be
sluiten: „Wellicht zal 't eens zelfs in Holland
verrijzen!"
Isaac D'Israëli, de schrijver van de „Curiosi
ties of Literature", die verscheidene jaren in
Holland doorbracht en aan de Leidsche Hooge -
school studeerde hij kon dus beter weten) zegt
in genoemd werk: „Vondel heeft een vreemden
zeer ongelukkigen smaak: de dichter kende geen
enkel Grieksch origineel, maar schreef over de
een of andere nationale stof, de zekerste weg
om toejuiching te oogsten. In den Lucifer wordt
het onderwerp op de ruwste wijze geprofaneerd,
doordat deze trotsche gevallen engel verliefd
wordt op Eva en om harentwille de booze enge
len tot opstand aanzet"(!)
Voorts zegt D'Israëli: „Ik geloof, dat het van
algemeene bekendheid is, dat de acteurs op het
Hollandsche tooneel gewoonlyk handwerklieden
zyn, die tegen den aanvang der voorstelling
hun schootsvel afwerpen. Dit was zoo, toen ik
veertig jaar geleden in Holland woonde. Hun
blijspelen zyn walglijk door de ruwheid hun
ner komische tooneelen. Ik heb twee hunner be
roemde treurspelen gezien. Een daarvan was
Gijsbrecht van Amsterdam, een krygsman, die
gedurende de burgeroorlogen door zyn helden
moed deze stad redded). Na een vreeselijke
slachting blijven ovèrwinnaars en overwonnenen
gedurende tien minuten op het tooneel zwygend
en onbeweeglyk in de houding staan, waarin zij
waren gevallen en dit pantomimisch pathos
wordt door het publiek met luide goedkeuring
ontvangen." En verder: „De Hollandsche dich
ter KatzO) heeft een gedicht geschreven over
„Kinderspelen", waarin aan alle spelen een
zedekundige uitlegging wordt gegeven: ik ver
moed, dat 's dichters smaak zoowel als zyn on
derwerp kinderachtig is. Wanneer een natie
niets heeft voortgebracht, dat zich boven net
middelmatige verheft, dan geldt by haar één
zekere middelmatigheid voor voortreffelijkheid,
terwijl aan den anderen kant haar meester
stukken een volk, dat een hoogere beschaving
verworven heeft, slechts gebrekkig schooljon-
genswerk toeschynen."
Onze taal werd gaarne gebruikt om aardig
heden te debiteeren. Double Dutch is brabbel
taal, koeterwaalsch, ook taal van een beschon-
kene als zyn tong dubbel slaat. De Engelsch-
man zegt „dat is Hollandsch voor mij," waar
wij zeggen, „dat is voor mij Arabisch." Baby-
Dutch is de alleen voor de huisgenooten ver
staanbare taal van een kind, dat pas leert pra
ten. Het sterkst komt die vroegere antipathie
tot uiting in de spreekwyze: „Ik ben een Hol
lander als ik het niet doe," „I am a Dutchman
if I don 't). Hollander is dan zoo ongeveer
synoniem met schurk....
De zoon van millionnair Morrison was
ontvoerd. De geheime dienst verwonderde
er zich in het geheel niet over. In den
loop der jaren raakt men aan ontvoeringsge-
vallen even gewend als aan andere soorten
diefstal en afpersing.
De grootste moeilijkheden had natuurlijk de
betrokkene, doch ditmaal moest toch inspec
teur Norman zijn uiterste best doen om den
beroofden millionnair Morrison gerust te stellen
en vooral vertrouwen in te boezemen voor de
bekwaamheid van den geheimen dienst.
Detective Selby werd met de oplossing, en
eventueel ontmaskering, van het geval belast.
Inspecteur Norman vond het bovendien noodig
Selby mee te deelen: „Ik heb juist jou geko
zen, Selby, omdat ik je vertrouwen kan. Om
meerdere redenen dient deze zaak te worden
opgehelderd. Kom dus niet terug, vóór je ge
slaagd bent."
Selby voelde zich vereerd, doch weinig in
genomen met het geval, dat moest worden
opgelost.
Hij arriveerde aan de villa van Morrison en
overzag de situatie: Alles lamenteerde en jam
merde, nieuwsgierigen verdrongen zich tot in
het park om het huis, het plaatselyk hoofd
der politie was verontwaardigd, dat hij „het
geval" uit handen moest geven en er volgden
slechts traag de noodige inlichtingen.
Tegen het einde van den eersten dag had
Selby zyn noodzakelyke verhooren afgenomen
en op zijn gemak recapituleerde hy in zijn
kamer de verzamelde gegevens.
In afwezigheid van Morrison waren twee
heeren per auto gekomen, die de bedienden
volkomen hadden verrast. Met duidelijke be
wijzen van ervaring hadden zij den kleinen
Thomas uit zijn bedje gelicht, zonder dat de
moeder er ook maar iets van had bemerkt. In
razende vaart waren ze weggereden. In nauwe
lijks tien minuten waren zij gekomen en ver
dwenen. Dan hadden de bedienden de moeder,
de politie en tenslotte ook Morrison gewaar
schuwd. Den volgenden dag had de millionnair
den brief ontvangen, om 10.000 dollar losgelo
te zenden.
Morrison zou aan dien eisch reeds voldaan
hebben, wanneer niet de politie, die zich tot
zijn verontwaardiging met het geval had be
moeid, hem de inwilliging van den eisch zonder
meer op dat moment had verboden. Overigens
was Morrison de lastigste hinderpaal in de
heele geschiedenis, want hij vreesde dat de
bemoeiingen van politie of geheimen dienst
slechts zouden leiden tot een moord op zijn
eenigen zoon.
Selby kwam tot de conclusie, dat de politie
in ieder geval een wijzen maatregel had geno
men, door een verbod om het geld te sturen.
Vervolgens constateerde Selby, dat het noodig
zou zijn al zijn gezag by Morrison te laten
gelden en tenslotte dat hij het verstandigst
deed deze uitvoering als één uit de serie te
behandelen en niet als iets buitengewóóns. De
behandeling van het geval door de bandieten
zelf wees immers op gewoonte-werk, het beste
ïesultaat zou waarschynlijk bereikt worden met
eenvoudige middelen.
Den volgenden morgen liet Selby door poli
tie de terreinen afzetten en had zelf een lang
durig onderhoud met Morrison. Na een paar
uur slaagde hij erin een brief geschreven te
krijgen, waarin aan de bandieten werd mede
gedeeld, dat geen losgeld zou worden betaald,
daar de zoon van Morrison in het geheel niet
was ontvoerd, doch de dieven den zoon van der-
tuinman hadden meegenomen.
Selby had namelyk ontdekt, dat het zoontje
van den tuinman even oud was en vrijwel de
zelfde figuur had als de kleine Thomas Morri
son. Selby was daardoor op een heel merkwaar
dig idee gekomen. In den brief aan de ont
voerders liet hij daarom voorgeven, dat de
„In orde", zeiden Piet en Drein. De meneer verliet de cabine De uitvinding deed het prachtig. De kast vloog dwars over Meteen had hij nog een paar knopjes omgedraaid. Maar nu
en daar gingen Piet en Drein naar hartelust met de knoppen Algiers en de Middellandsche Zee naar Frankryk. „Ziezoo", zei V'°°K 1 toest>el nie^ meel recht vooruit, maar ïecht omhoo.
„Mooi", zei Piet nydig, „zoo zullen we gauw pp de maan zit-
aan 't knoeien. Weldra stond de heele boel te trillen en even Piet, „zoo zullen we gauw thuis zijn. Laten we eens kyken of met de radio noodseinen te geven,
later steeg de vllegkist omhoog. ie nog harder kan vliegen." Maan dat gaf natuuriyk niets.
kleine Morrison veel samenspeelde met het
zoontje van den tuinman en dan 's avonds, als
het wat later werd, in de villa mocht blijven
slapen. De bewaking der politie was ingesteld
om mogelijk de daders te kunnen ontdekken,
doch in geen geval dacht Morrison er over om
duizenden dollars te betalen voor een kind,
dat niet het zyne was. Selby was overtuigd, dat
een zoo eenvoudig middel, goed uitgevoerd,
probaat moest helpen.
Wanneer de bandieten eenmaal geloofden in
een vergissing, zouden zij den kleine niet meer
tot hun last willen hebben zelfs en, „gewoonte
getrouw", tot een volgende ontvoering over
gaan.
Tegen den middag had Selby het zoover ge
kregen, dat de heer en mevrouw Morrison, na
dat de politie-bezetting was opgeheven, met den
kleine van den tuinman, in de kleeren van
Thomas Morrison gestoken, zich op het balcon
der villa vertoonden en zich door de nieuws
gierigen lieten
toejuichen. De i
politie had han-
van de vergissing
der bandieten l
rondgestrooid en
Selby begaf zich
vol vertrouwen met zijn brief op weg naar het
door de ontvoerders aangeduide punt.
Geen vijf minuten zelfs behoefde Selby te
wachten. Een motorrijder stopte, vroeg of hij
door Morrison was gezonden en Selby gaf hem,
terwijl hij zich bedwingen moest op den kerel
niet zijn bokskunst te demonstreeren, den brief
over. Zonder overhaasting reed de vreemde
koerier weg. Selby noteerde voor alle zekerheid
ziin nummer en keerde terug naar de villa.
Voor hem was het nog slechts een kwestie van
wachten en geduld geworden.
Twee dagen later vernam Selby dat het mo
tornummer er een was van den geheimen
dienst, maar er kwam ook een dreigbrief voor
Morrison. De millionnair was wanhopig en het
kostte Selby al zijn talenten Morrison te over
tuigen dat zijn methode veilig was en de ge-
wenschte oplossing moest brengen. Want Mor
rison nam aan, dat de bandieten geloofden dat
zy bedrogen werden en voor het laatst hun
eisch stelden. Doch hij begreep ook het argu
ment van Selby, dat het sturen van het geld
slechts als resultaat zou hebben, dat steeds
meer geld geëischt zou worden en hij zijn zoon
evenmin zou terugbekomen.
Selby gaf zichzelf maar een geringe kans
doch hij forceerde de belofte, dat Morrison geen
enkel antwoord meer zou geven.
De millionnair hield woord en Selby kreeg
zijn kans. Hij had zich niet vergist; het bleek
dat hy de zaak psychologisch juist had gezien.
Toen de bandieten niets meer vernamen en
hun dreigementen zonder resultaat bleven, gin
gen ze den brief en het loopende nieuws geloof
schenken.
Bijna veertien dagen na de ontvoering hield
een auto voor de villa van Morrison stil. De
inzittende dame en heer hadden een-jongetje
meegebracht, dat huilend midden op den weg
stond, een half uur gaans van de villa. Om zyn
hals hing een briefje: „Eigendom van Morri
son, multimillionnair."
Detective Selby werd korten tijd later tot
inspecteur bevorderd.
TAALGEBRUIK, door M. Men
del. Uitg.: J. B. Wolters
Groningen, Batavia.
Dit werkje bevat ruim 100 Oefeningen voor
leerlingen van Inrichtingen voor Voortgezet
Onderwijs. Ze hebben volgens schr. het dub
bele doel: verstaan en zelf zeggen. „By de be
antwoording van de vragen gaat het niet in de
eerste plaats om 't „weetje", maar om het .for
muleeren van een goed antwoord, van een, dat
„sluit" op de vraag."
Genoemde oefeningen zyn inderdaad wel ge
schikt om het „al doende leert men" naar
schryvers wensch tot verwezenlijking te bren
gen. „Opstellen laten maken" zegt de
auteur in zijn voorbericht „is heel goed,
maar een bezwaar hierby is, dat slechts een be
paalde hoeveelheid taaleigen in gebruik komt."
Hy wil dus met zijn opgaven bereiken, dat „het
taai-gebruik de macht van de leerlingen over
hun „zegging" versterkt."
Alle opgaven zyn mooi, maar sommige num
mers achten we voor Ulo-scholen wat te zwaar,
zoodat we de uitgave, vooral omdat er nog een
2e deeltje ter perse ligt, gerust aan studeerenden
voor een onderwys-diploma, en ten gebruike in
enkele klassen van het M. O, kunnen aanbe
velen. G. J.
Het Katholicisme kan zyn goddehjke
zending in deze wereld niet vol
ledig ontplooien zonder Universi
teiten. Het is daarom plicht van iederen
katholiek zyn eigen Universiteit naar ver
mogen te steunen.
63
Graye keek op. Het idee, dat al eerder by
hem op was gekomen, kwam weer terug.
„U bedoelt de Di Spadas!" riep hy uit.
„Ik bedoel de Di Spadas! Alle drie. Waar-
Bchynlyk zijn het Stefano en zyn vrouw ge
weest, die Ottilia ontvoerd hebben; in dat
geval is het zeker, dat ze heel goed wisten, waar
Ottilia was, terwijl u naar haar moest zoeken.
Allemaal redenen te meer, om hen zoo snel
mogelijk op het spoor te komen. Laat mü nu
naar het telegraafkantoor gaan, en zorg, dat u
klaar bent om elk oogenblik uit Rome te kun
nen vertrekken."
„Maar uw onderzoek hier dan?" zei Graye.
,Met mijn onderzoek hier ben ik vanmorgen
woeg al klaar gekomen.
HOOFDSTUK IX
VENDETTA?
Gedurende de .wee volgende uren, was Graye
getuige var, zijn metgezels vindingrijkheid en
doortastendheid. Nadat eenmaal by hem vast
stond, op welke wijze hy te werk zou gaan,
Het Wirlescombe al heel gauw zien, hoeveel men
kan doen als men eenmaal weet, wat er gedaan
moet worden, en men niet od geld hoeft te
kijken. De detective interviewde de voornaam
ste politie-autoriteiten, hij huurde zich een be-
roepstolk; hy rende in den snelsten auto, dien
hij krygen kon, van de Prefectuur naar het
station, en van het station naar het telegraaf
kantoor, en verzond telegrammen naar alle
richtingen, zonder op de kosten te letten, tot
groote verwondering van de klerken. En ten
slotte nam hij, den tolk zoolang vryaf gevend,
zyn metgezel bij den arm, en voerde hem mee
het telegraafkantoor uit, de zonnige straat op.
„Ziezoo, dat is genoeg voor vanmorgen, dok
ter," zei hij. „Laat ons nu eens een rustig
restaurant opzoeken, midden in de stad. Ik
krijg een leeg gevoel in myn Engelsche maag,
na al dat werk op 'n kopje koffie en een
broodje vanmorgen om half zeven. En ik had
al heel wat gedaan, toen ik by u terugkwam."
„In verband met Cafferata? Heet hy werke-
lyk zoo?" vroeg Graye.
„Inderdaad. Ik zal er u alles van vertellen,
als we eerst maar eens onze lunch of ons
ontbijt, of wat die kerels hier ook mogen be
doelen met hun déjeuner, op hebben. Hier heb
ben we iets, dat wel wat belooft. Lucht nu uw
Italiaansch maar eens."
In een rustig hoekje van het restaurant, dat
ze waren binnengegaan, vertelde Wirlescombe,
toen ze aan de sigaren en aan de koffie waren,
wat hij dien morgen zooal had uitgevoerd.
„Dat huis in de Via Nazionale een van
die moderne straten daar in de buurt van het
station waarvan ik het adres in dat notitie-
„boekje, waar ik u over verteld heb, gevonden
had. bleek beneden een winkelt ie te ziin. waar
ze boeken, schrijfbehoeften en briefkaarten ver
kochten. En van de verdieping daarboven wer
den kamers verhuurd. De eigenaar van den
„cartolinawinkel" was een vroolyk, gezellig
man, die, als hy niet in een gewoon pak en in
hemdsmouwen had rongeloopen, maar op een
meer schilderachtige manier zou zyn uitgedost,
er zou hebben uitgezien als een van die roovers,
zooals je ze in opera's ziet, en hij bleek ook
de man te zyn, die de kamers er boven ver
huurde. Hy sprak vrij goed Fransch, en die taal,
dokter, -spreek ik gelukkig als myn moedertaal.
Het was al niet meer te vroeg om hem een
kopje koffie en een sigaar te presenteeren in
een klein ristoranti aan den overkant. En toen
ik hem enkele dingen had uitgelegd, werd hy
spraakzaam genoeg. Ja, hij herinnerde zich
dien Cafferata nog heel goed. Hij had hem
immers een tijdlang op kamers gehad. Wel
een paar maanden lang, en al was het nu
zeven jaar geleden, dat Carlo Cafferata voor
't laatst den voet bij hem over den drempel ge
zet had, zoo herinnerde hy het zich nog, alsof
het pas gisteren gebeurd was. En toen vertelde
hij me, wat ik al lang vermoed had, en dat was,
dokter, dat Carlo Cafferata een Corsicaan was."
„Waarom vermoedde u dat?" vroeg Graye
verwonderd.
„Wacht maar. Dat vertel ik nog wel. Een
Corsicaan dus. Hij was tenminste volgens
mijn vriend van de cartolina recht van
Ajaccio naar Rome gekomen, om er een paar
rechten-colleges te loopen. Hij was iemand, die
eenvoudig leefde en veel studeerde. Toen hy
uit Rome on die fatale reis naar Londen ver
trokken is, heeft hy een heelen stapel rechtsboe
ken by zyn hospes in bewaring gegeven, en
hem gezegd, dat hy over drie weken terug zou
zyn. De huiseigenaar herkende ook het notitie
boekje aan het vergulde handelsmerk van een
boekwinkel op den Corso, daar om den hoek.
Hij had er zoo een heele party op een uitver
koop gekocht. Cafferata had er toen een van
hem gekocht. Ik twyfel er nu niet meer aan, of
de man, dien u op dien avond van den dikken
mist bij Graffi gezien hebt, die bij Aldobrandini
gelogeerd heeft, en dien wy in het leege huis
dood hebben gevonden, was de student, waar
van mijn vriend uit de cartolina me vertelde.
Er valt niet aan te twyfelen! Ook is zeker, 'dat
ze hem in dat leege huis gelokt, en daar ver
moord hebben. En daarom had ik ook zoo'n
idee, zoo'n vast idee, dat hy van Corsica
kwam."
„Ik ben niet erg vlug van begrip," zei Graye.
„Ik zou wel eens iets meer willen weten over
die Corsica-theorie. Hoe komt u daaraan, en
wat heeft dat nu met de zaak uit te staan?"
Wirlescombe glimlachte.
„Het beetje, dat ik gelezen heb, dokter, gaat
vóornamelyk over myn eigen vak. Daar heb ik
een heel aardig bibliotheekje over, dat ik u op
een of anderen keer nog wel eens zal laten zien.
Nu heb ik myn hersens zitten pynigen met
het verzinnen van allerlei motieven, die tot den
moord van Cafferata geleid zouden hebben. En
zoo schoot het me plotseling te binnen: kan het
niet het resultaat van een vendetta geweest
zyn?"
„O," riep Graye uit. „Ik begryp, wat u be
doelt. Maar ik weet niet veel over dergelijke
vendetta's."
„Dan laat me u de grondbeginselen daarvan
eens uiteenzetten", zei Wirlescombe. „Ik vertel
u natuuriyk alleen maar, wat ik uit de boeken
weet. Het is voornamelyk de familieband, die
typisch is voor de echte Corsicanen, en die hen,
zelfs van hun naaste buren in de Middelland
sche zee, volkomen doet verschillen. De eenige
wet in Corsica is de ongeschreven wet, die be
staat ten aanzien van de familie-eer. En geen
andere wet heeft er ooit zoo krachtig gewerkt
als deze. Laat een of ander familielid ook maar
de minste beleediging worden aangedaan door
een lid van een andere familie, dan ontstaat
er onmiddeliyk een bloedveete tusschen de twee
families, die haar invloed doet gelden tot by de
verst verwijderde verwanten. Het vreeselyke nu
van zoo'n bloedveete is, dat enkel en alleen de
totale vernietiging van een van de beide fami
lies ze kan uitwisschen. De oorspronkelyke par
tyen mogen sterven, hun afstammelingen
mogen sterven, geslacht na geslacht mag er
over heen gaan: zoolang er nog maar van elk
der beide families één afstammeling over is,
blyft de bloedveete bestaan.
En nu moet u in 't oog houden, dat het
een plicht is, die als heilig wordt beschouwd.
De Corsicaan, die uit lafheid iets, wat bij
een Corsicaan niet denkbaar is of uit afkeer
ervan, wat by hen beschouwd wordt als lafheid
of uit medeiyden, of om welke reden ook,
zich zou onthouden van wraak op den vijand of
diens familie wordt aangekeken met een af
schuw en een verachting, waarvan wy ons geen
denkbeeld kunnen vormen. Kortom, de ware
Corsicaan moet altijd paraat zijn, hetzij om aan
te vallen, hetzij om zich te verdedigen.
Al was u een neef, zestien graden verwyderd
van den man, die iemand van een andere fami
lie een beleediging had aangedaan, dan nog zou
zelfs het verstverwijderde lid van de familie u
zoo maar a bout portant hebben moeten dood
schieten, als hy zich zou houden aan de onge
schreven wet: de Vendetta. Ik heb zelfs gelezen
van gevallen, besloot de detective, waar van
twee bloeiende, wydvertakte families, nog maar
een afstammeling van ieder was overgebleven,
en het tenslotte den een gelukte het laatst
overgebleven lid van het andere geslacht te
dooden, voor hy zelf door hem vermoord werd."
„En u denkt, dat de moord op Cafferata ook
het gevolg kan zijn van zoo'n vendetta?" vroeg
Graye.
„Alle omstandigheden in aanmerking geno
men, ja. Hy was voorzoover wy weten, een
vreedzame, vlijtige jongeman, die rustig leefde.
En ook in Londen leefde hy gedurende het
tijdje, dat hij by Aldobrandini logeerde, zeer
sober. En dan wordt hij plotseling vermoord
gevonden onder omstandigheden, die er op
wijzen, dat hij in dat leege huis gelokt is. want
waarom zou hy daar anders naar toe zijn ge
gaan? Ja, ik geloof inderdaad, dat een Ven
detta alles zou verklaren. Maar om er alles van
te weten te komen, zouden we naar Corsica
over moeten steken. En 't zou me niets verwon
deren, als ook de moord op Marco Graffi het
gevolg was geweest van zoo'n vendetta."
(Wordt vervolgd.)