STAATSRECHTELIJKE POSITIE mti DIN PRINS-GEMAAL Oranje boven m a Geheel bij de wet geregeld I*. Strijdkreet ter zee WOENSDAG 6 JANUARI 1937 Plaats van bijzonderen en kieschen aard Schoonzoon en tweede onderdaan" Positie der kinderen Het regeerend Huis Taak zelf te scheppen Regentschap en voogdij Als vlaggen wapperen in stad en land 11 MM| Wanneer een Keizer of Koning of hoe het hoofd van den Staat heeten mag, zich een levensgezellin kiest, deelt deze in naam en wezen de waardig heid van haren gemaal. Wanneer evenwel een vorstin door erfopvolging tot den troon is geroepen en zich een levensgezel heeft gekozen, is analogie niet zonder meer aan wezig te rekenen. Dat kan niet verwonderen. In de eerste plaats zijn de gevallen, dat vorstinnen regeerden, uitzonderingen, ge volg ten deele van het feit, dat de jongste zoon van den vorst boven de oudste doch ter voorgaat, ten deele van het feit, dat in vele landen, gelijk in Frankrijk door de Sa- lische wet, de vrouwen geheel van de troonsopvolging waren uitgesloten. Maar bovendien geldt in onze geordende christe lijke samenleving de man als het hoofd, als het leidend deel der echtverbintenis. Deze opvatting moet nu, in het geval de vrouw vorstin is, èn naar het innerlijk èn naar het uiterlijk, in naam en wezen in overeenstem ming worden gebracht met het staatsrech telijke feit, dat de vrouw in dat geval tot hoofdpersoon maakt. Toen onze Stadhouder Willem III, door de Engelsche ontevredenen daartoe uitgenoodigd, zich plaatste aan het hoofd van een leger en een vloot, dat zich tot taak stelde zijn schoon vader, Koning Jacobus II van Engeland te be strijden, weigerde zijn gemalin Mary, door de Engelsche wet daartoe aangewezen, de troons opvolging te aanvaarden, indien niet haar ge maal als gelijkgerechtigd vorst naast haar, en al spoedig door zijn geestesgaven boven haar, op dien troon zou plaats nemen. Het Engelsche parlement heeft in den tijd van nood, dien het land doormaakte, moeten zwichten voor de overmacht dezer noodzakelijkheid. De wet in normale gevallen is echter on vermurwbaar. Tot de meest bekende der zeld zame gevallen, dat een „man van de Koningin" naar voren treedt, behoort dat van Prins Albert van Saksen-Coburg-Gotha, die de uitverkoren levensgezel van zijn nicht, de jeugdige Koningin Victoria van Engeland werd. Victoria had gewild, dat haar man tot Koning-Gemaal, tot King- Consort zou worden verheven. Maar zij kon het van haar ministers niet gedaan krijgen. Prins Albert is Prince-Consort geworden en gebleven, en aan zijn lichtend voorbeeld is te danken, dat de titel van Prins-gemaal meer is dan een titel alleen, een begrip, een traditie is geworden! Deze plaats, zoo schreef Prins Albert aan den Hertog van Wellington in een brief, die op de rechten en plichten van zijn positie betrekking had, is van zeer bijzonderen en zeer kieschen aard. Aan een vrouwelijke regeering zijn, verge leken met die van een man, velerlei nadeelen verbonden. Maar is de vorstin gehuwd, dan biedt, indien haar echtgenoot zijn plicht beseft en vervult, haar toestand voordeelen aan, die tegen die nadeelen opwegen; zoozeer zelfs, dat op den langen duur haar positie sterker kan worden dan die van een monarch van het man nelijk geslacht. Daartoe echter wordt gevor derd, dat deze echtgenoot zijn eigen persoonlijk bestaan geheel en al weet te doen opgaan in dat zijner vrouw. Dat hij er niet op uit moet zijn macht te trekken aan zichzelf, niet wed ijveren om gezag en machtsvertoon; geen af zonderlijke verantwoordelijkheid tegenover de burgers op zich neemt, maar zijn positie ziet en beschouwt als een deel van die van zijn gemalin. Dat hij elke leemte, die zij, in het bijzonder als vrouw, in de uitoefening harer koninklijke functie openlaat, aanvulle; voortdurend angst vallig elk onderdeel der regeeringstaak in het oog houdt om in staat te zijn haar te raden en bij te staan in al die moeilijke vraagstukken en plichtsoverwegingen, die zich voor een re gee- rende vorstin voordoen, nu eens een inter nationaal dan wederom een politiek karakter dragen, nu eens van maatschappelijken dan van persoonlijken aard zijn. Als natuurlijk hoofd van haar gezin, daardoor als opperste leider van haar huis en hofhouding, bewaker van haar particuliere belangen, eenig vertrou welijk raadsman in staatkundige aangelegen heden en eenige bijstand in haar verkeer met de hoogste staatsambtenaren, is hij vóór alles de echtgenoot der Koningin, voogd der konink lijke kinderen, de aangewezen particulier-secre taris der vorstin en haar voortdurende bijzon dere minister. Het kan, zoo is menigmaal opgemerkt, moei lijk beter en vollediger worden gezegd welk een zware, maar tegelijk dankbare taak op de WËm -M Stadhouder Willem Ui, tevens Koning van Engeland De a.s. Prins der Nederlanden schouders van den Prins-Gemaal kan drukken. Vooral wanneer gelijk Aberdeen ten opzichte van de verhouding tusschen Koningin Victoria en Prins Albert terecht heeft opgemerkt, wordt bedacht, dat de banden van natuur en gezond verstand nu eenmaal machtiger zijn dan staats rechtelijke finesses. Waarbij intusschen in het geval, dat thans aan het Nederlandsche volk voor oogen staat, te bedanken valt, dat het niet de gemaal van een regeerende Vorstin is, die zich zijn positie moet afbakenen, maar de echtgenoot van een Kroon prinses, die, gezien de gelukkig goede gezond heid, waarin onze Konirigin zich mag verheu gen, nog langen tijd naast den troon zal heb ben te arbeiden. Wat voor den Prins-Gemaal eener regeerende vorstin reeds moeilijk is, kan gemakkelijker zijn voor den gemaal eener kroonprinses; heeft echter ook dubbele bezwa ren, omdat hij tegelijk schoonzoon en onder daan is van zijn schoonmoeder! Inderdaad, voor alles is de Prins-Gemaal, of hij gehuwd is met de Kroonprinses dan wel met de Koningin, onderdaan van deze. Niet eens eerste onderdaan. Onze Grondwet zegt het uitdrukkelijk, dat de trponsopvolger, de Prins van Oranje, of, gelijk thans het geval is, de Prinses van Oranje, de eerste onderdaan is. Wordt uit het huwelijk van Koningin en Prins- Gemaal een kind geboren, dan neemt dit, on geacht of het van het mannelijk of vrouwelijk geslacht is, de eerste plaats in. Zoolang Prinses Juliana Kroonprinses blijft, gaan haar kinderen in rang niet bij den vader voor; neemt zij eenmaal, om welke redenen dan ook, de plaats van haar Moeder in, dan is haar oudste zoon of dochter de eerste onder daan en als zoodanig, gelijk men het bij open bare plechtigheden heeft gezien als de Ko ningin zoowel door Prins Hendrik als door Prinses Juliana werd vergezeld, de meerdere in rang boven den Vader. Het onderdaanschap moge vader en kind gemeen zijn, de formeel meer dan in wezen beteekenisvolle positie van eersten onderdaan komt, gelijk het staatsrecht het vereischt, slechts aan het kind ten goede. Ten tijde, dat Portugal een Koninkrijk was, voorzag de Portugeesche grondwet in deze -iet wat zonderlinge verhouding door voor te schrij ven, dat bij de geboorte van een Prins of Prin ses den Gemaal der Koningin de koninklijke titel en de koninklijke eerbewijzen toekwamen. Zelfs al zou onze Grondwet, wat niet het geval is, een dergelijk voorschrift bevatten, het ver andert niets aan het feit, dat zoomin als de Prins-Gemaal, gehuwd met de regeerende Ko ningin, aanspraak kan maken op eenig onder deel der koninklijke waardigheid, zoo min ook aan Prins Bernhard na zijn huwelijk eenig pre rogatief kan toevallen, dat de Grondwet na drukkelijk voor den Prins of de Prinses van Oranje zelf bewaart. Tot in den naam komt dit naar voren. Een prinses uit den vreemde komt door haar hu welijk in het vorstelijk huis van haar echtge noot. De gemaal eener regeerende Koningin vestigt zelf een huis, is lid van een ander vor stelijk huis, blijft daartoe behooren en heeft krachtens de algemeen geldende opvattingen van het familierecht uit zijn huwelijk afstam melingen, die tot zijn huis behooren. Het natio naal gevoel echter" zal, ook voordat deze kin deren den troon hebben bestegen, niet slechts de Moeder, maar ook de kinderen rekenen als leden van het Huis der Moeder. Men krijgt dus het ietwat zonderlinge geval, dat wel de kinde ren en hun afstammelingen, maar niet de vader, zoo straks de grootvader behooren tot het Huis, dat nog altijd het Koninklijk Huis is. Aan zulke moeilijkheden is, toen de Koningin op het punt stond de hand te reiken aan Prins Hendrik, een oplossing gegeven, doordat bij een aan het huwelijk voorafgegane wet, de verklaring werd uitgesproken, dat van het oogenblik der huwelijksvoltrekking af de echt genoot der Koningin zou worden gerekend tot het Koninklijk Huis te behooren. Een prak tisch gevolg trouwens van de goedkeuring, door de Volksvertegenwoordiging tot dit huwelijk verleend, zonder welke goedkeuring noch de Koningin, noch de Kroonprinses haar positie en haar rang kunnen blijven innemen. Dat neemt niet weg, dat in het algemeen de geschiedkundige geslachtsleer de opvatting hul digt, dat een nieuw vorstelijk huis optreedt. Wanneer wij op de schoolbanken leeren, dat Gravin Margaretha van Henegouwen met Lo- dewijk van Beieren huwt, leeren wij ook, dat Holland dientengevolge Graven kreeg uit het Beiersche Huis. Gelijk anderhalve eeuw later Philips de Schoone, zoon van Marie van Bour- gondië en Maximiliaan van Oostenrijk, de grondlegger werd van het Oostenrijksche Huis in de Nederlanden, zoo is Prins Hendrik de grondlegger geworden van het Huis Oranje- Nassau-Mecklenburg, gelijk uit de echtverbin tenis van Prinses Juliana het Huis Oranje- Nassau-Mecklenburg-Lippe zal voortkomen. Al moge er feitelijk verschil zijn tusschen de Ko ningin, die trouwde en de Kroonprinses, die trouwt, in dit opzicht is er zoodanige analogie, dat de wetten van 1901, op enkele uitzonderin gen na, voor het betreffend geval bijna konden worden nageschreven. Ook in dit opzichfcf dat Prins Bernhard, voor dat hij aan Prinses Juliana de hand reikt, als Nederlander zal zijn erkend. Anders zou hij op dat oogenblik vreemdeling zijn, en terwijl de vrouw door haar huwelijk tot de nationaliteit van haar man overgaat, is dit omgekeerd geenszins het geval. Naturalisa tie is de normale weg om tot het Nederlan derschap te komen, maar zes jaren voor afgaand verblijf hier te lande zijn daarvoor noodzakelijk. .De Kroonprinses kan niet gedurende dien tijd in den echt verbonden zijn met een Prins tot een vreemde natio naliteit behoorende; de inmiddels uit dat huwelijk geboren kin deren zouden als vreemdelingen geboren worden en eerst later, tegelijk met den vader en tengevolge van diens naturalisatie, het Nederlanderschap deelachtig worden. Bo vendien zouden op den Prins-Gemaal ge durende dien tijd nog verplichtingen jegens zijn geboorteland kunnen rusten. Men zou zelfs de vraag kunnen stellen of niet de Koningin oi' Kroonprinses, een huwelijk sluitend met een vreemdeling, het Nederlanderschap zou verlie zen. De overigens niet van verwikkelingen vrij te pleiten wet op het Nederlanderschap schept echter de mogelijkheid om naturalisatie, ook zonder voorafgaand zesjarig verblijf, om rede nen van staatsbelang te verleenen. Zoodoende is bij het huwelijk van de Koningin de wet aangenomen, die den aanstaanden echtgenoot Ne derlander maakte op hetzelfde oogenblik, dat hij uit het vroeger staatsverband zou zijn getreden. Prins Hendrik werd Nederlander op denzelfden dag, dat hij het Mecklenburgsche staatsver band verloor, en op dien avond, toen hij met groote geestdrift in de Residentie als bruidegom werd verwelkomd, verleende de Koningin hem den titel van Prins der Nederlanden en militaire functies. Prins Bernhard was eveneens, zoodra hü uit het Duitsche staatsverband was getreden, Ne derlander geworden en kwam in aanmerking voor die onderscheidingen en functies, welke de Koningin aan Nederlanders kan verleenen. Het Grootkruis van onze hoogste ridderorde, den Nederlandschen Leeuw, kon daaraan voorafgaan, omdat het verleenen van deze onderscheiding evenzeer aan buitenlandsche vorsten als aan vooraanstaande Nederlanders geschiedt. Intus schen, ook al valt aan Prins Bernhard de titel van Prins der Nederlanden ten deel, waardoor hij gelijke titulatuur en rang krijgt als zijn ge malin, hij is daarmede nog niet, en kan ook nooit worden wat de Grondwet noemt een der Prinsen van het Koninklijk Huis. Dit kunnen slechts zijn de Prinsen en Prinsessen, die krach tens geboorte of verwantschap daartoe behooren, en ook in dit geval is bij afzonderlijke wet de gelijkstelling van Prins Bernhard daarmede moeten worden uitgesproken, ten einde hem over alle de desbetreffende voorrechten te doen beschikken. Deze vraag is van meer dan voorbijgaand be lang, juist ten aanzien van de staatsrechtelijke positie van den gemaal der Kroonprinses. Onge acht 't feit, dat hij, noch op dit oogenblik noch later als zijn vrouw tot de regeering wordt ge roepen, haar eerste onderdaan zal zijn, is en blijft hij rechten behouden als de vader van zijn kinderen. Algemeen wordt dan ook erkend, dat de Prins-Gemaal de eerst aangewezene is om bij de wet te worden benoemd tot Regent en tot voogd. Er waren bijzondere redenen, dat men ten aanzien van Prins Hendrik van dezen staatsrechtelijken regel afweek. Financieele positie Gelijk op grond van het Voorloopig Verslag, door de Tweede Kamer over de aanhangige voor stellen tot herziening der Grondwet uitgebracht, mag worden aangenomen, dat men thans met grooter kieschheid is toegerust jegens de finan cieele positie van den Gemaal der Kroonprinses dan in 1901 'n enkele partij het was jegens die van den a.s. echtgenoot der Koningin. Het is be kend, dat de toenmalige regeering ernstig dacht over 'n voorstel om aan. Prins Hendrik, ook ge durende het leven van de Koningin, 'n jaarlijk- sche toelage toe te kennen, doch in dit voor nemen werd verhinderd door het feit, dat van bepaalde zijde daartegen oppositie zou zijn ge voerd, die men, terwille van den Prins zeiven, niet wenschte te ontketenen. Zoodoende zou Prins Hendrik alleen dan, wanneer hij als we duwnaar was achtergebleven, een toelage uit de schatkist hebben genoten. Toch kan men niet ontkennen, dat, in moderne tijden nog meer dan vroeger, het noodzakelijk is voor den Prins- Gemaal gelijk voor den echtgenoot der Kroon prinses een eigen staat te kunnen voeren. Ten einde de staatsrechtelijke bezwaren, die vroe ger tegen het verleenen van zoodanig tracte- ment werden aangevoerd, bij voorbaat te ont zenuwen, is nu de mogelijkheid van een zoo danig tractement in de Grondwet voorzien en in de plaats getreden van de vroegere bepaling, dat de toelage van de Prinses van Oranje zou verdubbelen wanneer en zoodra zij in het hu welijk trad. Al zal dan Prins Bernhard niet in het genot van deze toelage treden vanaf den dag van zijn huwelijk, omdat de Grondwetsher ziening, die een dubbele Kamerontbinding eischt, eerst in 1937 zal plaats vinden, bij voor» baat mag hij rekenen op een financieele positie, die alleszins behoorlijk is. Die hem ook in staat stelt zijn eigen Huis te onderhouden, zijn eigen staat te voeren. Hierbij heeft men intusschen te bedenken, dat, al zal Prins Bernhard be schikken over zulk een eigen Huis, vermoede lijk voorloopig uit een particulier-secretaris en een of meer adjudanten bestaande, de dienaren bij dit Huis evenzeer als die van het Huis der Kroonprinses, door de Koningin worden be noemd. Nog altijd geldt het betreffende Ko ninklijk Besluit van Koning Willem I van 1820, dat vaststelt, dat alle personen, in dienst hij de Koningin, bij den Prins van Oranje en bij de verdere Prinsen en Prinsessen van het Ko ninklijk, Huis, allen door den Koning worden benoemd, wien daartoe door de betreffende vorstinnen of vorsten voordrachten kunnen worden aangeboden. Zoo is het ten opzichte van het Huis van Prins Hendrik geweest, hetgeen een inbreuk schijnt op den regel, gesteld in hét schrijven van Prins Albert, maar een inbreuk die begrijpelijk is, omdat degene, die aan het hoofd der regeering staat, de béslissing moet hebben over alle degenen die aan het Konink lijk Huis in den uitgestrektsten zin des woords zijn verbonden. De verantwoordelijkheid, die op de omgeving van de vorsten rust, op de consti- tutioneelen wellicht het meest, maakt dit slechts niet wenschelijk, doch noodzakelijk. De positie van den Prins-Gemaal behoort niet tot de gemakkelijkste in het openbare leven. Prins Albert van Engeland heeft het in de eerste jaren van zijn huwelijk ondervonden, en ook in Nederland weten wij bij ervaring, dat goede wil alleen niet voldoende is om de po sitie van den Prins-Gemaal te scheppen. Ten deele heeft de Gemaal van een Kroonprin ses het gemakkelijker dan die van een regee rend vorstin. Hij kan zich vrijer bewegen dan deze; hij is in ons land gelijk elders minder aan tradities, conventies en voorschriften gebonden. Aan den anderen kant zijn voor hem feitelijke en representatieve werkzaamheden minder aan gewezen dan voor den Gemaal der Koningin. Van beiden geldt echter, dat zij, zeker in een land, dat nog ten deele de eigenaardige stad houderlijke tradities van vroeger eeuwen hul digt, him positie zelf te maken hebben. De Ge maal van de Kroonprinses zal, evenzeer als tevoren de Gemaal van de Koningin, worden opgenomen in de harten van alle Nederlanders, indien hij, wat alleszins waarschijnlijk is, de niet zoo moeilijke kunst verstaat om in deze harten te lezen. Staatsrechtelijk moge zijn po sitie ten deele geregeld en zelfs afgebakend zijn, ook de meest nauwkeurige van zoodanige/ staatsrechtelijke voorschriften kunnen de kracht der psychologie niet geheel wegnemen. Moge het Prins Bernhard gegeven zijn om zichzelf als Gemaal van de Kroonprinses een traditie te scheppen, die zal blijven leven! Toen Prinses Juliana geboren was en krach tens de Grondwet zoowel in een eventueel regentschap als in haar voogdij moest worden voorzien, had Nederland de volle herinnering aan het zegenrijk regentschap van Juliana's Grootmoeder, Koningin Emma. Geen Prins-Gemaal kon het opvatten als een beleediging, dat men aan Haar de voorkeur schonk,, om, ware dit noodzakelijk geweest, op nieuw het regentschap uit te oefenen. Maar den vader bleef de voogdij voorbehouden. In tusschen dient niet uit het oog te worden ver loren, dat, krachtens de Grondwet, slechts de Koningin en de Kroonprinses, limitatief ge nomen, van persoonlijke lasten vrij zijn, en dat verder van voorrechten op het stuk van belas tingen geen sprake kan zijn. Gelijk in het ge val van Prins Hendrik geschiedde, zal het Wetboek van Strafrecht zoodanig moeten worden aangevuld, dat de bepaling, die de misdrijven, gericht tegen het leven, de vrijheid, de aan randing van de persoon, de opzettelijke be leediging van de regeerende Koningin straf baar stelt, wordt uitgebreid tot haar echtge noot, zoodra Prinses Juliana de regeering aan vaardt. Gelijk het ook ditmaal gewenscht zal worden gerekend, om ten aanzien van het vernemen van de getuigenissen in strafzaken van leden van het Koninklijk geslacht een bijzondere voorziening te treffen ten opzichte van den Gemaal der Kroonprinses, die nu eenmaal niet direct behoort tot de Prinsen van „Ons Huis". Men kan hem, evenmin als eenigen anderen Prins van die getuigenis vrijstellen, gelijk voor het Hoofd van den Staat geschiedt. Maar even min is het passend te achten, dat hij gedag vaard wordt om in de wachtkamer der getuigen te wachten totdat de deurwaarders hem op roepen. Dit zijn slechts een paar voorbeelden van bepalingen, die getroffen dienen te worden teneinde de wel zeer bijzondere positie, die in nog meerdere mate de Gemaal van een Kroon prinses dan die van een regeerende Koningin inneemt, tot in bijzonderheden te regelen, en het kan niet verbazen, dat de juristen van de Kroon en de Regeering zich heel wat werk moesten getroosten om te voorkomen, dat in de praktijk, die wel eens het kunstigst samenstel aan flarden scheurt, leemten zullen blijken, die in zoodanige gevallen op het oogenblik zelf moeilijk direct zijn te herstellen. Dat het aan de Koningin vrij staat om, in dien daartoe de noodzakelijkheid wordt erkend, Prins Bernhard tot bijv. bijzonder lid van den Raad van State te benoemen; aan den Prins militairen of maritiemen rang te verleenen; voor hem eerbewijzen voor te schrijven; zijn verjaar dag tot 'n nationalen feestdag, gelijk dien van zijn Schoonmoeder en zijn Echtgenoote te ver heffen, spreekt vanzelf. Zoowel de Grondwet als de verschillende wetten, die ons regeeren, hebben zich sedert tientallen jaren vertrouwd moeten maken met de figuur, dat geen man nelijke nakomelingen aanwezig zijn en niet als automatisch is te voorzien in wat vroeger leem ten konden zijn. En waar de noodige elastici- citeit ontbreekt, mag men aannemen, dat de Volksvertegenwoordiging de noodzakelijkheid zal begrijpen om deze. zoo spoedig mogelijk aan te brengen. Vervolg van pag. 1 laatste kolom Sommige lieden schijnen vreeselijk bang te zijn, dat hun vlag naar beneden valt en leg gen daarom vijf of zes knoopen in het touw, maar dat is volmaakt onnoodig. Eén simpele schootsteek zie de figuur en de vlag zit voor eeuwen. Alleen moet er even op worden gelet, dat het tampje (a) niet te lang is. Zoo'n slap armpje staat niet. Bijna nog erger dan het niet goed vóór- hijschen is het te slap doorhalen van de vlag- gelijn, waardoor onze fiere driekleur als een natte luier aan de lijn komt te hangen. Dit euvel te verhelpen is slechts een kwestie van opletten en een weinig spierkracht. Maar het schijnt ook voor te komen, dat men niet in staat is, de lijn afdoende rond den stok vast te zetten. Mocht dit het geval zijn, welnu, ga naar een winkel van metaalwaren of scheepsbehoef- ten en koop een „kikker". Zoo'n metalen din getje met twee pootjes, waarop men de vlag- gelijn vastzet, alsof het een gordijnkoordje was. En als dat te veel is, draai dan twee schroeven ""rwt?wWfri' ituü'o S#»® 'W. 1 Van achter de dreigende vuurmonden der scheepskanonnen klonk eens het Oranje Boven in den strijd tegen de Duinkerker kapers in den stok. Op eenigen afstand van elkaar, met de punten schuins naar elkandér toe. Dat is even best en even afdoende. Doch zoowel bij de schroeven als bij den kikker, dient men er op te letten, dat het recht onder het schijfje in den kloot valt. Als dan de vlag goed is vóórgeheschen en behoorlijk strak zit, dan nog één wenk: als de vlag horizontaal hangt, zorg dan, dat de schijf in den kloot en de vlaggelijn aan de onderzijde van den stok zitten. En als tenslotte iemand niet mocht weten, hoe hij de schoot van het lijk aan de vlaggelijn moet verbinden, welnu, hij make een over-de-handsteek. Hij neemt de beide einden samen en legt er een knoop in. Waarbij hij natuurlijk oppast, geen al te lange tampjes over te houden. Is aldus de vlag behoorlijk aan den stok gekomen, dan kunnen we eenige gevallen on derscheiden. Ten eerste: de stok staat verticaal op dak. Dan hebben we verder geen omkijken meer. Ten tweede: de stok staat in vaste hou ders schuin voor den gevel. Mocht zoo'n vlag rond den stok waaien, dan halen we de vlag even neer als de vlaggelijn goed zit gaat dat heel gemakkelijk „klaren" of ontwarren de vlag en hijschen haar weer goed voor. Ten derde: de stok wordt practisch horizontaal uit een zolderraam gestoken. Als de vlag rond den stok is gewaaid, is de behandeling prac tisch gelijk aan die van een schuinen stok, doch om dit euvel zooveel mogelijk te voorko men, dienen enkele goede raden: Steek de vlag zoo ver mogelijk uit den gevel; bevestig den stok zooveel mogelijk schuin naar boven; haal eventueele spionnetjes of houders daarvoor weg. Een ander ding dat nadere bespreking ver langt is het veelvuldig vastbinden van een tipje van de vlag, om over den stok waaien te voorkomen. In het algemeen is dit af te raden omdat het geheel in strijd is met de natuur van een vlag. Eén vlag moet kunnen wapperen. En daarbij is het een patent-methode om een vlag te vernielen. Doch indien de kans bestaat dat de vlag in hijschbalken, balkonhekken, tramdraden of nog veel erger spijkers van een leien dak verward raakt, bestaat er na tuurlijk geen bezwaar, om van twee kwaden het minst te kiezen. Ook afwijkingen van de normale vlag en den normalen vlaggestok komen voor. Tame lijk veel ziet men nog vlaggen, die met strikjes aan den stok bevestigd moeten worden. Daar bij is het aan te raden, de tippen van de strikjes op den stok met punaises vast te zet ten. Zoo'n rijtje strikjes staat anders even leelijk als een lusje uit een halskraag. Bij vlag- gestokken, en met name bij moderne vlagge- stokken, komt het veelvuldig voor, dat de vlag gelijn niet over een schijfje of rolletjes in den kloot loopt, doch over een katrolletje daaronder. Hierdoor is het onmogelijk, om ooit een vlag goed vóór te hijschen. Het is een zoo intens leelijk gebruik, dat er slechts één remedie tegen helpt: dat katrolletje te verwijderen en te ver vangen door een gewoon koperen schroefoogje, dat vlak onder den kloot in den stok wordt geschroefd. Zoo wil het ook wel eens gebeuren, dat het oogje van het lijk, door het opschuiven van de vlag, te ver boven de roode baan komt te zitten. Doch ook in dit opzicht is de kwaal niet zoo erg. Men stroopt de vlag aan de broe king krachtig naar boven, tot het oogje is be reikt, waarna enkele steken met sterk garen een hervallen in het oude kwaad beletten. Ziehier eenige practische wenken, waarmee ieder in de huidige dagen zijn voordeel kan doen. Een vlag is een uiting van feestvreugde en even zoo goed als niemand met 'n verfom faaid smokingcostuum naar een feest zou gaan, geeft 't ook geen pas, om 't fiere rood- wit-blauw op slordige en onverzorgde wijze uit te steken. Het vormt een wanklank in de feest vreugde en bovendien onze vaderlandsche vlag moet ons daarvoor te goed zijn. Groot is het enthousiasme, dat alom in den lande is losgeslagen door de verloving en het huwelijk van onze kroonprinses en uitbundig zijn de bewijzen van hartelijk medeleven, welke het prinse lijk paar uit alle oorden des lands bereiken. Overal klinkt weer de leuze Oranje boven als aanhef en slot der uitingen van aanhan kelijkheid. Oranje boven geldt hierbij als een kernachtige aanduiding van een inge nomen standpunt, als een devies, dat den ken en doen bestuurt, en, zoo noodig, .als een strijdkreet voor ons Koninklijk Huis. Dat inderdaad deze uitroep in vroeger eeuwen een strijdkreet is geweest, is niet algemeen meer bekend en nog minder bekend is dat het toen allereerst de bovenste baan onzer drie kleur gold en dus slechts middellijk ook het huis der Oranjes. Het is dan ook aan de onderzoekers naar den oorsprong en de geschiedenis van onze Neder landsche vlag te danken, dat wij bekend zijn met de beteekenis en het gebruik van het eeuwen trotseerende Oranje boven. In de studie, welke Jan Ter Gouw in 1863 schreef over onze driekleur, vinden we de ver schillende verklaringspogingen opgesomd met aan het eind een korte aanhaling uit een boek je van 1623, waardoor aan allen twijfel een einde wordt gemaakt. Oranje boven was de strijdkreet der Hollan ders, Zeeuwen en Friezen tegen de Duinkerker kapers. Bilderdijk was van meening, dat het aloude Oranje boven in gebruik is gekomen gedurende den langdurigen oorlog tegen de zeeroovers uit Duinkerken. Dezen immers hadden de gewoon te, zoodra zij een Hollandschen koopvaarder hadden overmeesterd, de princevlag naar bene den te halen, haar om te keeren en dan met het blauw als bovenste der „drij velden" weer te hijschen. Met „Oranje onder" in top zetten zij aan met het prijsgemaakte schip koers naar een veilige haven om den buit te gelde te maken. Zoo zij echter op deze reis weer schepen ontmoetten, die de princevlag voerden, ontbrandde de strijd opnieuw. De Hollanders eischten het schip op en gingen de zeeroovers te lijf met den strijd kreet: Oranje boven! Zoo spoedig zij weer heer en meester waren op het dobberend stukje Hollandsche grond, kwam de roode of oranje baan weer als boven ste der drie van den masttop te waaien. Met deze verklaring is Mr. J. C. de Jonge het eens, die in de dertiger jaren der vorige eeuw een geschiedenis schreef over het Nederland sche zeewezen en in 1831 reeds een studie over den oorsprong en geschiedenis der Nederland sche vlag had gepubliceerd. Een ander onderzoeker op dit gebied, P. C. G. Guyot. verwierp deze verklaring, daar nij meen de dat de veroveraar zijn eigen vlag in top voer de en de buitgemaakte er vlak onder, zonder deze nochtans om te keeren. Zoo wil hij dan den kreet Oranje boven uitleggen als een strijd leuze der Watergeuzen, omdat, naar hij meent, het de Watergeuzen waren die uit aanhanke lijkheid aan den Prins het rood in de toen reeds twee eeuwen oude vlag hadden verhangen door Oranje, Oranje boven! Tegenover de anderen immers, die onze drie kleur pas in den opstand voor het eerst zien gevoerd worden als „des Princen van Orangien couleuren" verdedigde Guyot en later ook D. G. Muller een veel oudere herkomst van onze vlag- Wij zouden haar te danken hebben aan de livrei-kleuren van -het Beiersche gravenhuis in onze noordelijke gewesten en/of aan de kleuren van het Bourgondische huis. Muller nu, verwerpt beide reeds genoemde verklaringen en. maakt er zich met de volgende nietszeggende algemeenheid van af, dat deze volkskreet „eerst in latere tijden van partij schap zal zijn gebezigd." Jan Ter Gouw sluit zich bij Bilderdijk aan en acht het onderzoek gesloten door een citaat dat aan allen twijfel ten eenenmale een einde maakt. In de Handelingen der Alg. Jaarl. Verg. van de Maatsch. der Ned. Lett, te Leiden 1862, deel de Prof. Fruin eenige gegevens mede over een gevecht tusschen een Duinkerker kaper en eeni ge Hollandsche wachtschepen, waarbij de Duin kerker den dans wist te ontspringen en weg- zeilde: „Burgondien boven lustig wtgevloghen, ende Orange-blanche-bleu achteraf. Averechts ommgekeert, Orange onder." De bourgondische kruisvlag, een witte of roode vlag met St. An- drieskruis er diagonaalsgewijs overheen, van den landsheer, den Spaanschen koning, in top en aan den achtermast de princevlag onderstebo ven. De aanhaling is genomen uit de „Nieuwe Tijdinghe wt Duitschlandt enz. bij Abr. Verhoe- van 't Hantwerpen 30 Junij 1623." Men vergete in dit verband niet, dat ook toen, en wellicht reeds van den aanvang af rood en oranje gelijkelijk voorkwamen in onze vlag, tus schen beide kleuren werd voor de vlag blijkbaar geen verschil gemaakt; ze golden als tinten van een kleur. Langzaam-aan echter heeft zich het rood meer en meer ingeburgerd, zoodat nog in de eerste helft der 17de eeuw het oranje zoo goed als niet meer als een der banen onzer vlag gebezigd werd. m In deze dagen gaan de herinneringen terug naar den dag, waarop Koningin Wilhelmina en Prins Hendrik in de St. Jacobskerk in den echt werden vereenigd

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1937 | | pagina 12