Amsterdam: een woelige stad
ÏKdveb&aal van dag
DREIN DRENTEL EN PIET PRIKKEL
Kloosters branden
in Barcelona
VRIJDAG 15 JANUARI 1937
Althans in vroeger
eeuwen
Optreden der burger
wacht
Glas en goede smaak
Broeder André over
leden
Aansprekersoproer van 1696
Beroemd bedevaartsoord
door DON LOIS ALBARON
Ontevredenheid kwam veelal in
gewelddaden tot uiting
De heer J. Z. Kannegieter heeft in het
gebouw van de Vrijwillige Burgerwacht te
Amsterdam voor de Studieclub van officie
ren van dit corps een lezing gehouden over
dit onderwerp: „Woelingen te Amsterdam
in vroeger eeuwen".
Als inleiding gaf de spreker een overzicht
van de organen die in vroeger eeuwen belast
waren met de ordehandhaving te Amsterdam:
de stedelijke politie met aan het hoofd den
Schout;
de gewapende burgermacht of schutterij, een
geer belangwekkende organisatie, die voorai
door haar sociale positie een factor van betee-
kenis was;
de gamizoenssoldaten, een niet altijd be
trouwbaar element, en ten slotte
veiligheidscorpsen ad hoe, zooals ruiterwach
ten van aanzienlijke poorterszonen.
Tot zijn onderwerp komende, deelde de spre
ker mede, dat de Amsterdamsche geschiedenis
tal van oproeren van allerlei aard kent, zoo-
dat een keuze moeilijk is. Hij zou zich echter
bepalen tot eenige der meest sprekende too-
neelen uit de drie voorafgaande eeuwen, zoo
dat hij o.a. het Wederdoopersoproer van 1535,
een om meer dan een reden merkwaardige ge
beurtenis, waarbij burgemeester Colijn om het
leven kwam, stilzwijgend moest voorbijgaan.
Als eerste behandelde spr. het z.g.
Dit was het gevolg van een keur op het trou
wen en begraven, waardoor tal van begrafenis
ondernemers zich ernstig benadeeld voelden.
Door een scheeve voorstelling van de zaak te
geven, wisten zij allerlei ongure elementen op
him hand te krijgen, die tot plundering van
eenige huizen overgingen. De gamizoenssolda
ten bleken niet in staat of niet geneigd, de orde
te herstellen. Des te beter deed de scnutterij
haar plicht, die, eenmaal in het geweer ge
roepen, den opstand spoedig gedempt had.
Van veel grooter omvang en van veel grooter
gevolgen ook was het
Pachter soproer in 1748
De gewapende burgerij weigerde de belas
tingpachters en hun bezittingen te beschermen,
waardoor de stad eenige dagen ten prooi was
aan den moedwil van het schier waanzinnige
volk. Eerst toen de Staten van Holland tot op
heffing van de pachterijen besloten hadden en
toen de stedelijke regeering den schutters drin
gend verzocht had, op te komen, kwam de bur
gerorganisatie in actie, waarna de beweging
een einde nam. Niet minder den 20 pachters
huizen waren geplunderd, sommige zelfs ten
deele afgebroken.
Het vrijwel onbeteekenende „Soeploodsop-
roertje" van 1835 dat nu volgde, behandelde de
spreker vooral, omdat de finesses zoo goed be
kend zijn geworden. Dooden zijn er niet ge
vallen, de kwetsuren bestonden uit builen en
schrammen. Buitengewoon instructief is het
echter, omdat men er uit kan leeren, hoe een
volksbeweging en scène wordt gezet.
Ten laatste besprak de heer Kannegieter het
palingoproer van 1886, dat gezien moet worden
als een uiting van ontevredenheid jegens de
stedelijke politie, maar dat tevens gevoed werd
door den nood des tijds en de hartstochtelijke
redevoeringen van de pioniers van het so
cialisme.
Lessen uit de historie
Zijn er uit het voorafgaande leeringen te
trekken voor den tegenwoordigen tijd? Men
moet onderscheid maken tusschen 'het ont
staan van oproeren en het dempen er van.
Wat het ontstaan betreft, moet de vraag
zeer zeker bevestigend beantwoord worden.
Het blijkt toch dat spontane commoties
tot de uitzonderingen behooren. Meestal is
er opruierij in mindere of meerdere mate
in het spel. De organisatoren blijven ech
ter achter de schermen en Jordaners of
Riddersstraters halen de kastanjes uit het
vuur.
Het zou Napoleontische regeermethode zijn,
de aanstokers, die meestal wel bekend zijn, van
te voren te interneeren.
Er blijft voor de ordebewakers dus niets an
ders over, dan af te wachten, tot er een uit
barsting komt en dan de niet het meest
schuldige belhamels te arresteeren.
Oorlog en daarmede gepaard gaande hoogc
belastingen maken de bevolking uitermate
prikkelbaar en tot opstand geneigd. In 1696
woedde de krijg met Frankrijk, in 1748 was
de vrede juist gesloten en in 1835 was het le
ger nog gemobiliseerd.
Eindelijk leert ons de geschiedenis, dat ook
de Overheid niet altijd vrij uit gaat. Zoo had
in 1748 de regentenheerschappij het contact
met de bevolking geheel en al verloren. Geen
wonder, dat men haakte naar verandering,
waarlijk niet alleen naar verbetering in het
heffen van belastingen.
Burgemeester groote macht
Wat nu de tweede vraag aangaat, het dem
pen der oproeren, heeft het behandelde ons niet
veel te zeggen, omdat de Overheid thans over
betere middelen beschikt dan vroeger. Nïet al
leen is het politie-apparaat verbeterd, maar
ook heeft de wetgever de opperste leiding toe
vertrouwd aan één persoon, ni. den burgemees
ter. Vonden de zeventiende-eeuwsche burge
meesters het nog wel eens noodig, machtiging
te vragen aan de vroedschap, om de schutterij
te doen ageeren, berustte in de eerste helft der
negentiende eeuw de zorg voor de ordehandha
ving bij het college van Burgemeester en Wet
houders, sedert het totstandkomen der Ge
meentewet in 1851 is de burgemeester alléén de
verantwoordelijke persoon. Hij alleen kan thans
bij voorkomende gelegenheden alle maatrege
len nemen, die hij noodig oordeelt, de meest
volmaakte hulpmiddelen staan hem ten dienste,
den gemeenteraad behoeft hij geen inlichtin
gen te verstrekken. Hij bezet een moeilijken en
eenzamen post, slechts geschikt voor karakters
van groot formaat.
Bij de gedachtenwisseling werd in het licht
gesteld, dat tegenwoordig, door de afschaffing
der schutterijen, de burgemeesters niet meer,
zooals in vroegere eeuwen, de beschikking heb
ben over een plaatselijke, gewapende macht tot
steun van de politie bij ernstige ongeregeldhe
den. Daar plaatselijke oproeren in tijden van
economischen druk en van sociale ontevreden
heid licht kunnen uitgroeien tot opstanden en,
ernstiger nog, tot revoluties, zijn de plaatselijke
burgerwachten, zooals die te Amsterdam, ge
roepen, op vordering van den Burgemeester, de
politie met militaire macht bij te staan, ten
einde deze in staat te stellen oproeren reeds tn
de kiem te smoren. De burgerwacht alhier zet
Voor het palingtrekken bestond
altijd een groote belangstelling
up»
ötówS&ïfcssSiè*. -*.
In de oude tijden vond onrust in de volkswijken weerklank in andere
deelen van de stad. Onze prent toont ons den Dam in de achttiende eeuw,
waar een ordebewaker door het verzet van de menigte werd gedwongen
een huis binnen te vluchten
dan ook de eeuwenoude traditie voort, dat de
Plaatselijke Overheid over een eigen gewapen
de macht beschikt, die zij'kan gebruiken in al
die gevallen, waarin de politie den toestand
niet meer beheerscht. Deze macht is samen
gesteld uit regeeringsgetrouwe mannen, met
uitbanning dus van alle extremistische ele
menten.
De glaskunst is geen verschijnsel van dezen
tijd. Ze werd reeds bij de Egyptenaren
beoefend en de werktuigen, die thans nog
bij het glasblazen in gebruik zijn, verschillen
in principe maar heel weinig met die der oude
Egyptenaren. Een geweldige routine wordt van
den glasblazer vereischt: is hij een veertien
dagen ziek, dan heeft hij drie maanden noodig,
om zich weer geheel in te werken.
Vroeger stond het vak van den glasblazer
zeer in aanzien, en terecht. De Fransche konin
gen, die er een hobby voor fraai kunstglas op
na hielden, haalden de glasblazers uit het bui
tenland (voornamelijk België en ook Duitsch-
land) weg en zij slaagden hierin wonderwel,
door ze bij hun vestiging in Frankrijk in den
Franschen adelstand te verheffen.
Er is sindsdien veel veranderd en voor den
glasblazer is het zoo geworden, dat niemand
met meer recht van dien „goeden ouden tijd"
kan gewagen dan hij. Ondanks de groote rou
tine, die nog voor de richtige uitoefening van
zijn vak vereischt wordt, ondanks den moei
lijken en zwaren arbeid, is het aanzien van den
glasblazer zeer gedaald en wordt op zijn vak
neergezien.
Het moet velen, die bij den aankoop van
glas- en aardewerk ook hun aandacht plegen
te schenken aan kleur en vorm van het be
treffende artikel, opgevallen zijn, dat den laat-
sten tijd de aesthetische schoonheid van het
glas- en aardewerk er eerder op achter- dan
vooruitgaat. Van de goede richting, die voor
eenige jaren schuchter ingeslagen werd en een
meer verantwoorden, soberen en doelmatigen
vorm voorstond, terwijl ook de kleur een belang
rijk punt van overweging ging uitmaken en
zelfs al vaak haar kermisbontheid verloor, van
deze goede richting wordt steeds meer afge
weken. De koppen en schoteltjes met bloem-
décor nemen in al hun bonte onbescheidenheid
bezit van de étalages en eischen geheel de
aandacht op van het koopende publiek. Glazen
met patroontjes, gekarteld z.g. „geslepen kris
tal", gelden als het nieuwste en gaan schrik
wekkend grif van de hand, zoodat de glasfa
brieken te dezen opzichte hun „handen" vol
hebben voor tijdig nieuwen aanmaakt.
Maar hoe komt het, dat we ten deze van
den goeden weg zijn afgeraakt en weer dreigen
terug te vallen in de algemeenheid van bonte
kermiskraamartikelen, die van elke aesthetische
schoonheid gespeend zijn en den goeden smaak
van den enkeling geweld aandoen?
Zijn hier de glasfabrieken schuldig? We
kennen een glasfabriek, wier zolders opgesta
peld staan met glas- en aardewerk, dat aan
vele, zoo niet alle aesthetische eischen voldoet
en waar ware kunststukjes onder zijn, een lust
voor de oogen. Echter, de verkoopafdeeling van
de fabriek regelt den aanmaak van de artikelen
naar de momenteele vraag der tusschenhan-
delaren, de winkeliers, en houdt daarbij tevens
de fabricage der concurreerende fabrieken in
het oog bij den aanmaak van artikelen, die
gaan". Komt een harer reizigers b.v. met een
goedkoop glas, dat een koopgraag publiek ge
vonden heeft, dan zullen zij, om niet ten ach
ter te geraken, ook iets dergelijks moeten gaan
produceeren. 2!akenmenschen, fabrikanten, zijn
nu eenmaal geen philantropen en men kan niet
van hen verwachten, dat zij kunstenaars of
idealisten zijn. De „besten" onder hen willen er
wel eens een keer een paar honderd gulden aan
wagen, maar dan is het ook afgeloopen. Kop
pen en schotels zónder bloemetjes gaan gemeen
lijk, als er een kooper voor gevonden wordt,
voor de helft minder in waarde weg. Welke
handelsman zou niet, al moge hij met idealis
tische neigingen „behept" zijn, voor de verlei
ding bezwijken en er een goedkoop bloemen-
patroontje op laten zetten?
We hebben het gezien: de opvoeding tot
goeden smaak moet van onderaf aanvangen,
bij het publiek. En het is dan allereerst taak
bij de jeugd te beginnen en bij haar aan te
kweeken het gevoel voor de aesthetica en
schoonheid. Voor het lager onderwijs, dat niet
slechts deze zijde van de opvoeding verwaar
loost, maar indien zulks mogelijk nog verder
verknoeit en tientallen jaren ten achter is bij
de huidige moderne opvattingen over schoon
heid en cultuur, voor dit lager onderwijs is nog
een schoone, doch dringende taak weggelegd.
De smederij „De Drie gekroonde Hamers"
dateerde uit 1676.
't Was een zaak met een naam en al
werd uit eerbied voor den stichter de poort
t-n de balk daarboven met den uitgehouwen
datum en het smids-embleem behouden, ach
ter die poort was de smederij echter met haar
tijd meegegaan. Daar heerschten de macht en
de kracht van den meester-smid en zijn zonen
onveranderd fier en kundig met thans de mo
dernste gereedschappen en hulpmiddelen. En
tusschen smederij en woonhuis lag een vredig
niemandsland. Daar woonde onder velen de
koster.
De koster was een kip; haar uitzonderlijke
naam herinnerde aan den vroegeren eigenaar.
Die kip was de trots der smeden-familie, zij
was de kampioene onder haar acht soortge-
nooten. Ze had haar entrée gemaakt vanuit
een doodgewonen zak en, na eenige veront
waardigde wiekslagen, met van verwondering
knippende oogleden haar nieuwe omgeving nek-
rekkend aangestaard. Behalve mede-kippen
had ze een pracht van een haan opgemerkt,
maar ook een groot slag met vele duiven, een
los rondspringend konijn, een hond, twee kat
ten en zelfs een paar eenden, die naar water
niet schenen te talen zelfs. Spoedig was de
koster gewend en bleek inderdaad een kip, die
haar vak verstond. Nagenoeg dagelijks leverde
zij een ei, dat overigens ook in grootte niets
te wenschen overliet. Dus liet als vanzelfspre
kend de koster zich haar eereplaats voorstaan;
er werd voor gewerkt.
Doch ook in een kippenleren zijn van die
bepaalde gevoelens tegenover anderen en van
die maatschappelijke verhoudingen, welke niet
nalaten eenige bitterheid door de dagelij ksche
geneugten te mengen. Zoo noopt Tommy, de
hond, die uit puur medelijden staart en ooren
had mogen behouden, al was hij ook een ras
pincher, de koster meermalen de dikke, veilige
takken te bezoeken van den stok-ouden pere
boom, die ieder jaar een verminderende hoe
veelheid sappige vruchten afwierp.
Eenden vallen buiten de standsbegrippen
van een kip en de koster toonde dan ook zelfs
geen belangstelling voor haar openbare baden
in een grooten, ouden spoelbak uit de smederij.
Duiven, die vlogen om af en toe eens een week
vrij voer of een medaille te winnen, reikten
riet aan de waardigheidsvoorstelling van de
koster en de kattenkatten schijnen voor
kippen als duivels voor menschen te zijn. In
ieder geval was de koster doodeljjk beangst
voor de poesen; nóg meer voor Dirk, de doch
ter, dan voor Willem, de moeder. Haar kake
lende vreugde was haast onbegrensd, toen, juist
tegen Kerstmis, Dirk, die altijd het meest werd
vertroeteld, plotseling verdween en nimmer
werd teruggezien. Doch de winter bracht ook
leed, zelfs rouw in de kringen van de koster.
Op een vinnig kouden morgen na een nacht
van felle vorst, kraaide geen haan. De meester
van het kippenhuis bleef onbewogen op stok.
De kippen waren er zenuwachtig van en toen
één der smeden een onderzoek instelde, dron
gen ze angstig by elkaar, knipperden met de
oogleden en klokten.
„Bevroren," constateerde de smidszoon,
„witte puntjes op zijn kam en stijve kuiten."
De koster, een kip, was zelfs verontwaardigd
over dergelijke harteloosheid, welke nog gelach
oogstte.
Kippen kunnen zwaar piekeren over iets en
de gebeurtenissen van den laatsten tijd zaten
de koster heel erg dwars. Zij besloot te deser-
teeren.
Een zonnige lente-middag zag haar, onder
de „Drie Gekroonde Hamers'' door, de wijde
wereld instappen met lange, nieuwsgierig rek
kende passen. Maar een agent de politie ziet
alles hield haar aan, zij het met groote
moeite en gevaren voor zijn waardigheid. De
koster werd in arrest gesteld en de toevallige
omstandigheden brachten de koster in de
krant, vermeld namelijk in de rubriek „gevon
den voorwerpen."
Onder de vleugels gedragen, werd de koster
weer naar het paradijs der dieren terugge-
tm
Toen Drein zijn wedervaren aan Piet vertelde, werd deze Met z'n tweeën trokken ze er thans op uit om een honderdtal Na eenige uren hadden ze een prachtverzameling van alle
kwaad. „Wat riep hij, „ze weigeren ons? Ga mee, Drein, ik bedelaars te verzamelen. Hoe viezer ze er uitzagen, des te nogelijke landloopers-typen om zich verzameld. „Zie, jongens",
wil eens zien of ze ons niet toelaten. Ik heb geld in mijn zak
eerder kwamen ze in aanmerking voor het plannetje van Piet. zei Piet. „Nu gaan we met zijn allen lekker eten in Hotel Royal.'
om kamers te betalen voor wel honderd landloopers en bede
laars."
bracht, dat zij niet had weten te waardeeren,
doch de ongewone gebeurtenissen hadden haar
ran haar stuk en van den leg gebracht. ZÜ
vergat haar kippenplicht en daardoor haar be*
staansrecht. Om te beginnen kostte haar deze
tragedie haar goeden naam, weinig vleiends
opmerkingen van haar meesters volgden
spoedig.
De koster werd baloorig en baldadig. Ze be
gon te pikken naar haar zusters, stond me'
slaande wieken en wijdopen snavel in gevechts
positie tegenover den hond en deed zelfs ver
woede uitvallen. Niemand vermoedde, dat de
oorzaak van dit |nj
optreden heel be-
langrijk was. De
koster werd naar T\ bnctw"
uiterlijk en schijn i XVt; rCUo tb
beoordeeld, en er j
werd zelfs niet
gedacht aan de
natuurlijke neiging tot verdediging van eigen
dommen. Zoo werd de stemming ten opzichte
van de koster steeds slechter en de jongst®
smid verklaarde, dat „de koster rijp werd voor
de braadslee!"
Onverwacht voelde de koster zich op eeu
middag aangegrepen en ondervond aan den
lijve, dat smeden ook slagerscapaciteiten kun
nen bezitten. De koster sneuvelde, kakelend en
klokkend, onschuldig op het veld van eer, in
dit geval een keukentafel, en den anderen dag
roemden de huisgenooten om strijd haar ge
braden kwaliteiten en genoten de malschheid
van haar blank vleesch en haar prachtig vet.
Drie maanden later, bij het leeghalen van
het „kachel-nok" in den herfst, bleek het on
recht, dat de koster was aangedaan. In een
ouden haard zonder deurtjes en roosters, vond
de jongste smid een groote partij onbruikbare
eieren, welke de koster in klokkende blijmoe
digheid daar had neergelegd en verzameld.
Op Driekoningen overleed te Montreal een
eenvoudig leekebroeder van de Congre
gatie van het H. Kruis, die in geheel
Canada bekend stond als de stichter van de
beroemde bedevaartskerk te Mont Royal, welke
aan den H. Jozef is toegewijd.
De merkwaardige levensgeschiedenis van de
zen „wonderdoener" vonden wij beschreven in
de Universe.
Broeder André was de zoon van arme ouders
uit Fransch-Canada, wier gezin uit 11 kinderen
bestond. Toen Alfred Bessette zooals hij in
de wereld heette 10 jaar oud was, had hij
zijn ouders reeds verloren. Zijn zwakke gezond
heid liet hem niet toe om de school te bezoeken,
en daarom verrichtte hij allerlei werk, eerst op
een boerderij, toen bij een schoenmaker en ver
volgens op een katoenmolen in Connecticut.
Zijn gezondheidstoestand dwong hem toen
naar Canada terug te keeren, waar de pastoor
der parochie, waar hij woonde, hem allerlei
werkzaamheden liet opknappen. In dezen tijd
vond hij zijn eigenlijke roeping en begon hij ook
een groote devotie te koesteren tot den heilige0
Jozef, Canada's beschermheilige. Op den leeftijd
van 25 jaar trad hij als leekebroeder in bij °e
Congregatie van het H. Kruis. Eiken avond, ais
zijn dagtaak was verricht, bracht hij nu ure°
door in gebed voor een primitief gebouwd ka
pelletje van Sint Jozef, dat op de helling va»
den Mont Royal was gelegen.
Vervolgens werd hij portier en barbier op het
College van Notre Dame en verwierf zich wel
dra in wijden kring bekendheid wegens-de ge'
nezingen, die door zijn bemiddeling plaats von
den. En in 1904, pas 34 jaar nadat hij zijn ge
loften had afgelegd, gaf de Aartsbisschop bed1
verlof om de eerste bedevaartskapel op de°
Mont Royal te bouwen, met geld dat hij
barbier had verdiend. Hij had daartoe IcuS
moeten sparen, want voor één keer knippen in
rekende hij slechts twee-en-een-halve penny*
Deze bouw kostte hem 40 pond sterling.
Thans verrijst op dezelfde plaats de majes
tueuze bedevaartskerk, die hoog en wit boven
Montreal zich verheft en millioenen gulden5
heeft gekost. Het grootste gedeelte daarva0
werd betaald door de pelgrims. Vele gevalle11
van genezingen, die hier plaats vonden, word®0
vermeld.
Broeder André stierf in den ouderdom van 91
jaar. Hij was een verre neef van Mrs. Dionn®>
de moeder van de Canadeesche vijfling, en meJl
verhaalt hoe hij eens het leven heeft gered va°
Mrs. Dionne's moeder. Deze laatste was naWe'
hjk al maanden ziek geweest ven verzwakt®
steeds meer, toen zij hoorde, dat Broeder An
dré op een nabijgelegen boerderij verbleef.
broer van Mrs. Dionne droeg toen zijn moed®
in zijn armen naar den Broeder toe. Toen
vrouw de boerderij bereikte, lag zij op sterve0
en zij was weer gezond toen zij naar haar eige
huis terugkeerde.
ATT T7 A DDMMC^C °P dlt blad ziJn ingevolge de verzekerlngsvoorwaarden tegen C* *7CH bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door ET blJ 6611 ongeval met p OCH bij verlies van een hanf*
I .I "i x\Dvyl 1 lii O ongevallen verzekerd voor een der volgende ultkeeringen KM\Jverlies van beide armen, beide beenen of belde oogen doodelijken afloop een voet of een
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
6
„De drang, dien je hebt, om je hoofd op te
richten en tóch te kijkenEn dan zeker te
weten, dat het gebeuren zal.... Ként u dat ge
voel?"
Ik kende dit gevoel, want ik had het ook
gehad. Ik scheen er echter minder van te ge
nieten dan vriend Gomez.
We zaten nog in het zand, toen de militairen
al bezig waren, hun knieën af te slaan.
Ik had er geen flauw idee van of ze gevoch
ten hadden tegen royalisten of tegen commu
nisten. Misschien wisten ze het zelf ook niet.
„Ga mee naar huis," stelde Gomez voor en
ln één adem dóór zei hij:
„Het is een gróóte tijd, waarin wij leven."
„Jaja
„Er wordt geschiedenis gemaakt."
„Zeker," zei ik. „In zooverre de geschiedenis
zich léat maken."
„Jij bent veel te sceptisch voor een priester."
Dit was al meer tegen mij gezegd.
JEr zit een vreemde kronkel in den gedach-
tengang van de menschen tegenwoordig," zei
ik. „Een menschenleven wordt te gering geacht
en de dood wordt te véél geacht. Voel je, dat
daar iets aan hapert?"
Gomez dacht aan een sophisme.
„Ik bedoel dit. De menschen maken meestal
veel te veel drukte van den dood. Ze zijn er
bang voor: veel banger dan nóódig is voor iets,
dat toch in den grond een heel gewone zaak is.
Niets is zoo algemeen als de dood."
„Natuurlijk."
„Maar bij al dien angst springen ze den dood
in de armen of ze gooien hem een ander in de
armen, of hij niets anders is dan een vogelver
schrikker."
„Ik zal je Iets zeggen," zei Gomez. „Je bent
heelemaal mis. Je vergeet wat doodsverachting
is en heldenmoed. Denk aan den commandant
van Toledo, aan Pedro Prieto. Zijn laatste
woorden waren: „Leve Spanje."
De stad wemelt reeds gedurende enkele dagen
van verhalen over menschen, die „Leve Spanje"
hebben geroepen.
„Denk aan Silvestre in Badajoz."
„Wie was dat?"
„Een grootgrondbezitter en hij had zeven
honderd morgen landDe bandieten dron
gen binnen en wilden zich meester maken van
zijn vrouw en dochter. Maar hij heeft ze dood
geschoten."
„De bandieten?"
„Neen, zijn vrouw en zijn dochter.... Zie
jedat is moed."
Ik zweeg en Gomez begon mij woedend mijn
laksheid te verwijten.
„Spanje is altijd te traag geweestin
alles," begon hij. „Wat is Spanje in de geschie
denis? Sinds de gouden eeuw is dit land niets
geweest dan een hoorigheid. Daarna zijn we
teruggevallen in de inertie van de Middel
eeuwen."
Het sprak vanzelf dat mijn tegenspraak hem
moest ontstemmen.
Ik vertelde hem dat uit de inertie van de Mid
deleeuwen kathedralen waren* opgegroeid en een
groote cultuur. Door den invloed van de Mooren
toonde onze cultuur wel typische afwijkingen
met het cultuurbeeld van Europa, maar het was
er niet minder levendig om. En wat de gouden
eeuw betrof: daar is voor het vorstenhuis van
Castilië veel geluk bijgekomen. Goed beschouwd
hebben we veel te lang zitten tobben met de
Mooren en het resultaat van de godsdienstoor
logen in het Noorden is vrij poovertjes geweest.
Bovendien vormde Spanje slechts schijnbaar
een geheel: de servituten en de privilegies in
de verschillende deelen van het rijk liepen zóó
zeer uiteen, dat het nooit een eenheid heeft kun
nen vormen.
En ten slotte meende ik de verhalen over de
ongehoorde daden van moed van beide partijen
in twijfel te mogen trekken.
„Wat ik verteld heb komt uit betrouwbare
bron," zei Gomez woedend.
We waren in de richting van het Zusterhuis
gegaan. Het was voor mij niet mogelijk om
achter de Pescaloria om mijn huis te bereiken,
zoodat mij niets anders overbleef, dan een
schuilplaats te zoeken bij de Zusters. Don
Pedro zou wel blij zijn als hij mij zag. Gomez,
scheen zijn boosheid plotseling te onderdrukken
en kalm zei hij:
„Als je mij noodig hebt dan weet je mij te
vinden. Tenminste als ik nog leef. Ik ben lid
van de Renovacion Espana en je weet, wat dat
zeggen wil."
Ja.... ik weet, wat dat zeggen wil. Dat wil
zeggen, dat Don Gomez gaarne speelt met den
dood. Zijn lidmaatschap voor de uiterste natio
nalistische partij is voor hem dezelfde gezellige
griezel als de vuurdoop onder de barricaden.
Don Gomez is een flinke man, een gezonde
levenslustige kerel maar ik acht hem zoover
zich dat laat beoordeelen nog niet rijp voor
den dood.
De dood wil zeggen: voor Gods rechterstoel
verschijnen. Een streep zetten onder de reke
ning en het saldo leeren kennen.
Staan de zaken van Don Gomez dan zóó
goed, dat hij er nu al vrijwillig uit kan
scheiden?
DERDE HOOFDSTUK
Op het plein voor het gesticht is een onge
wone drukte.
Er staan menschen, in groepjes verspreid; er
staan ook menschen op de balcons. Het ziet er
uit, of er straks een processie zal passeeren.
Het is geen dag voor bezoeken en er ligt iets
rumoerigs over deze drukte, die beklemmend
werkt.
Gomez heeft afscheid genomen op de stoep en
er wordt van verschillende zijden gefloten.
Opeens trek ik werktuiglijk mijn hoofd opzij
en er vliegt een steen door de ruiten, vlak naast
de deur.
De vensters van de benedenverdieping worden
beschermd door zware tralies, zooals men die
vindt in alle steden rond de Middellandsche
zee, zoover deze bevaren werd door Mooren en
Algerijnsche roovers. Het gebouw dateerde uit
een tijd, dat de donkere heeren van den over
kant nog wel eens overstapten, al was hun buit
dan ook niet zoo belangrijk meer als die van
hun grootvaders.
Deze tralies geven voldoende bescherming
tegen den overmoed van particuliere bestor
mers.
Ik sta te popelen, dat de oude zuster, maar
spoedig de deur los zal maken, daar ik elk
oogenblik een tweeden steen verwacht. Er komt
echter niets meer en ik heb den indruk, dat
de dader geen instemming heeft gevonden bij
de omstanders.
De werkzuster opende de deur en terwijl ze
verslagen naar het gebroken ruitje keek, zei ze
met bevende stem:
„St. Anna brandt en ook O. L. Vrouw ter
Zee."
Ik snel de trappen op en uit de gang bij de
bovenzaal zie ik achter de huizen zwarte rook
wolken, die recht de lucht in stijgen.
Ik zie ook brand vlak achter de kathedraal
en ik veronderstel, dat dit het museum is en
de bisschoppelijke bibliotheek, die daar in vlam
men opgaan.
De zusters zijn in de kapel, Rector Del Torres
had zich bij haar aangesloten. Hij had zijn
superplie en stola aan en bad het rozenhoedje
voor. Het H. Sacrament stond uitgesteld en
kaarsen brandden alsof het hoogfeest
alle
W»s'
de
Toen de Rector mij echter in de deur van
sacristie zag verschijnen stond hij biddend °"l
maakte zijn moeilijke, diepe kniebuiging en 65
een zuster een wenk om het voorbidden over
te
nemen.
We stonden in de deur van de kapel en
kon nog juist de achterste bank zien.
hadden drie mannen plaats genomen, die onbe
holpen in een confectiepakje staken. Hun te
schoren kruinen staken zonderling af bij de 8e
bloemde stropdasjes, die hun toilet voltooide0*
„Van de Cisterciënsers," zei Don Pedro,
Pasquale Martinot, Bruno ik weet zijn naa°
niet meer en Fermino Brunelli. De beide ®el
sten waren genaturaliseerde Franschen, 0
laatste, een Italiaan, was mij bekend als schril
ver van dagbladartikelen over populaire mor3*3
filosofie.
Don Pedro wist mij nauwkeurige bijzonde
heden mede te deelen over den moord °P
Karthuizers bij Badalona. Er was opdracht
geven de paters naar Barcelona te breng®'
daar er zich verschillende Franschen onder
bevonden. Men had zich op eenvoudige wu
van hen afgemaakt door hen beurtelings v
achteren neer te schieten. Later had men
eenige der gewonde Paters teruggevonden
naar het hospitaal naar Barcelona vervoerd.
(Wordt vervolgd)