De moeder van den generaal
DREIN DRENTEL EN PIET PRIKKEL
<Kdmfdaal da§
i
h
S
&oUG^
Kloosters branden
in Barcelona
vlSi
Ceer
Wfltt-Grefl16
Tsjang Kai Sjek over
zijn familie
DINSDAG 19 JANUARI 1937
VI
Het was aan zijn moeder te danken
dat de familie niet volkomen
ten onder ging
Het komt op wil aan
Emigratie naar Zuid-
Afrika
Welke beroepen kans van
slagen hebben
Andere beroepen
Verpleegsters
Dagelijks
„Kriekriefie-Df? ftClfcCgCMXl
BOEK EN BLAD
door DON LOIS ALBARON
Vv
Noi
Vr l:
wUit
üe
Generaal Tsjang Kai Sjek, de renovator van
het Chineesche volk, heeft onlangs een
boodschap tot zijn natie gericht (het was
nog vóór hij door een zijner onderbevelhebbers
werd gevangen genomen, wat wel een geweldige
smaad voor hem moest zijn), waarin hij haar
opwekte tot al de deugden, die China weer
groot en vrij kunnen maken. Het is merkwaar
dig, daarin te lezen (de boodschap verscheen
o.a. in de People's Tribune), hoezeer de groote
maarschalk ervan overtuigd is, dat hij alles
dankt aan zijn moeder en hare teedere zorgen.
Ik ben, zoo vertelt hij, geboren in een klein
dorp, waar mijn grootvader en mijn vader een
boerderij hadden en waar zü door hard werken
tot eenigen welstand waren gekomen.
Mijn vader stierf toen ik negen jaar was en
van dat oogenblik af begonnen de moeilijkheden
en de zorgen van mijn familie.
Ik moet hier in herinnering brengen, dat het
Manchu-regiem toen in zijn meest corrupte sta
dium was. Een gedegenereerde generatie en cor
rupte ambtenaren maakten er een gewoonte
van het volk te mishandelen en uit te buiten.
Mijn familie, die alleen stond en geen in
vloed had, werd ook het doelwit van zuike be-
leedigingen en mishandelingen. Zeer zware be
lastingen en openbare diensten werden ons op
gelegd en eens werden wij in het openbaar voor
het Hof beleedigd. Tot onze spijt en droefenis
bleven onze familieleden en wie wij als vrien
den beschouwden, hierbij onverschillige toe
schouwers.
De ellendige toestand waarin wij ons toen
bevonden tart iedere beschrijving. En het is
alleen te danken aan mijn moeder, haar
vriendelijkheid en haar doorzettingsvermogen,
dat onze familie niet volkomen ten onder ging.
Met een ijzeren wil nam zij de zware taak op
zich de familie daarvoor te behoeden en
rustig en zeker nam zij op zich de kinderen
op te voeden zoo goed als dat mogelijk was.
Haar taak was niet gemakkelijk, noch benij
denswaard, want zij was daartoe op den arbeid
van haar handen aangewezen.
Zij had voor mij een zeer groote liefde, die
uitging boven die van de gemiddelde moeder,
maar toch was zij in haar opvoeding zeer
streng. Wanneer ik ondeugend was, aarzelde
zij niet mij streng te straffen.
Als ik thuis kwam meest ik haar vertellen,
waar ik was geweest en wat ik had gedaan en
als ik uit school kwam vroeg zij mij wat ik dien
dag had geleerd.
Zij liet mij handenarbeid verrichten teneinde
mij physiek te trainen en al haar tijd en daad
kracht waren aan mijn welzijn gewijd.
In mijn jonge jaren was ik tamelijk ondeu
gend en vol jeugdig ongeduld en ik kon mij
moeilijk aan tucht wennen. Dikwijls was ik zoo
hulpeloos als een kind dit kan zijn en ik was
niet gezien bij andere jongens en eenmaal zelfs
hebben zij mij uit hun midden gebannen.
Toen ik man was geworden, besloot ik de
wereld in te gaan en ik koos een militaire op
leiding. Velen onzer kennissen en buren ver
wonderden zich hierover en sommigen keurden
mijn plan zelfs af.
Indien het aan hen had gelegen, zouden zij
mij de uitvoering van mijn plannen belet heb
ben, maar het is mijn moeder geweest die haar
wil doorzette en die mij, zij het met de grootste
moeite, van de noodige middelen wist te voor
zien.
Later, toen het algemeene principe van de
Nationale Chineesche revolutie beter door mij
werd begrepen en zich vaster zette in mijn
geest, besloot ik mij aan de Partij en aan de
natie te wijden, een stap, die aanleiding was tot
groote moeilijkheden en die gevaar met zich
mede bracht. In dien tijd braken al mijn fami
lieleden op een ,na de betrekkingen met mij ai.
De eenige die bleef vertrouwen in wat ik on
dernam en wilde doen en die alles deed om mij
geestelijk en materieel te helpen, was mijn
moeder.
Toen de republiek werd uitgeroepen, was ik
vijf en twintig jaar. Maar toen was ik reeds in
staat geweest om ons huis voor mijn moeder te
verbeteren en aan verschillende van haar wen-
schen tegemoet te komen.
Ongelukkigerwijze werd de instelling van den
republikeinschen Regeeringsvorm niet gevolgd
door eep tijd van vrede.
Overal in het land ontwikkelden zich conflic
ten tusschen de militairen. Onder die omstan
digheden was de toepassing van de principes
der partij volkomen onmogelijk en gedurende
eenigen tijd scheen de zaak van de revoluti»
hopeloos verloren.
Op dat critieke oogenblik stond mijn moe
der mij weder met haar waardevollen raad ter
zijde.
Zestien jaar lang, vanaf het oogenblik dat ik
mijn vader verloor tot mijn vijf en twintigsten
verjaardag, was er geen dag voorbij gegaan, dat
mijn moeder zich niet aan haar huishoudelijke
plichten had gewijd. Hoewel zij dikwijls onge
rust was over mijn zwervend leven in dien tijd,
bleef zij kalm en vol zelfvertrouwen en zij
beschouwde haar huis als haar eenige verant
woordelijkheid.
Eens zei ze tegen mij: Sedert je vaders dood
ben ik maar een arme weduwe en dikwijls heb
ik omstandigheden het hoofd moeten bieden,
dat ik niet wist hoe eruit te komen. Alleen was
ik ervan overtuigd, dat een vaderloos kind
zorgvuldig moet worden opgevoed, wil net
eenig succes in zijn leven hebben. Onze familie
moet een erfgenaam hebben, die haar goede
reputatie kan ophouden.
Een andermaal zei ze: Ongelukkige omstan
digheden als armoede, gevaar en menschelijk
lijden komen dagelijks in ieder deel van de
wereld voor. Wij moeten daaronder echter ons
zelfvertrouwen behouden en naar een uitweg
zoeken. Hoe grooter de moeilijkheden, hoe be
langrijker het is de familietradities te hand
haven.
In den tijd van teleurstelling na de eerste da
gen van de revolutie, was het mijn moeder, die
mij te hulp kwam. Zij leerde mij hoe het prin
cipe van de liefde en de achting van een zoon
voor zijn ouders moest worden dienstbaar ge
maakt aan de natie.
Zij bracht mij in herinnering hoe wij onze
huiselijke moeilijkheden waren te boven geko
men, en leerde mij in een breederen, nationalen
geest, volgens hetzelfde principe te handelen,
opdat onrechtvaardigheid en onderdrukking uit
de geschiedenis der menschheid zouden ver
dwijnen.
Zij bracht mij bij, dat ik door een plichtsge
trouw zoon te zijn, mijn taak niet vervulde,
maar dat ik mij ook moest wijden aan de zaak
van de natie.
Al deze goede woorden sprak mijn moeder
met het doel mijn leven te leiden. En hoewel
het altijd mijn vurigste wensch is geweest te
handelen in overeenstemming met de wenschen
van wijlen mijn moeder, heb ik tot dusverre de
groote verwachtingen, die zij van mij had, niet
kunnen vervullen.
Als ik aan het verleden terugdenk, kan ik
niet anders dan bidden, dat eens de dag zal
komen, dat ik dit op waardige wijze zal kun
nen doen.
Zoo is de groote schuld, die ik ten opzichte
van mijn land heb, zoo is de groote schuld, die
ik heb aan de nagedachtenis van mijn moeder.
Soms heb ik de gebeurtenissen in mijn leven
gedurende deze vijftig jaar overdacht. Mijn
moeilijkheden zijn groot geweest. Ik werd dik
wijls gehandicapt door gebrek aan middelen
en telkens weer leerde ik ook, dat mijn kennis
te kort schoot.
Op mijn schouders rust de grootsche taak van
de redding der natie. En het komt mij voor,
dat alles wat in die jaren van strijd en moeite
gebeurde, eerst gisteren voorviel.
Landgenooten en kameraden. Het komt op
iemands eigen wil aan om de eigen glorie van
het verleden terug te winnen.
Wijlen onze leider, Dr. Soen Jat Sen, heeft
eens gezegd, zoo besluit Tsjang Kai Sjek, dat
het bestaan van China als een natie geheel af
hangt van het volgen van de lijn van de be
stemming van China. Wij moeten daarbij het
Westen niet navolgen, noch moeten wij het
machtsdoctrine van imperialistische landen
overnemen. De acht groote deugden, loyaliteit,
eerbied voor de ouders, vriendelijkheid, liefde,
eerlijkheid, rechtvaardigheid, zin voor vrede en
voor gerechtigheid, zijn in overeenstemming
met het karakter van China. Wat den eerbied
voor onze ouders betreft, moeten wij daarbij
twee fundamenteele principes in acht nemen.
Het eene is onze ouders te eeren, het andere,
ons waardig te gedragen. Wij moeten trachten
ons zelf te verbeteren en de leeringen van onze
voorouders in prac.tijk te brengen. Wij moe
ten eerlijk en trouw zijn in ons dagelijksch
leven, teneinde onze ouders niet te vernederen.
De Chineesche natie heeft een lange geschie
denis en een oude cultuur. Geen andere natie
kan ons ten onder brengen, tenzij wij dit zelf
doen.
Op 'n drogen weg moet uw auto
bij 40 km per uur binnen 16
meter kunnen stoppen. Maar bij
80 km per uur is die remweg
niet 32, maar 64 meter!
C5/ O
Er zat niets anders op dan terug te keeren naar de stad
vanwaar ze gekomen waren. Daar werden ze juist gezocht door
een aantal met bloemen en kransen beladen heeren, die hen
beiden wilden huldigen voor hun prestaties tijdens den voet
balwedstrijd. Tevens werd hen aangezocht om mee te willen
spelen in een voetbalwedstrijd tegen het Nederlandsche elftal.
Piet Prikkel en Drein Drentel besloten het aanbod aan te
nemen en weldra kwam de dag van den grooten voetbalwed
strijd EuropaNederland. Ze kwamen thans zonder veel
moeite hun vaderland binnen, waar ze geweldig werden toe
gejuicht.
Met zorg bereidden ze zich op den grooten wedstrijd voor-
Hun voeten die door al het reizen en trekken danig vermoeid
waren geworden, lieten ze heerlijk in koud water spoelen en
weldra voelden ze zich weer aardig op dreef.
De Nederlandsch Zuid-Afrikaansche Ver-
eeniging brengt ter kennis van belang
hebbenden, dat hoewel tot nu toe alle
in den laatsten tijd vertrokken timmerlieden ge
plaatst zijn, momenteel toch de arbeidsmarkt
in Johannesburg verzadigd schijnt. In de andere
centra is dit althans tot op heden niet
het geval. .Vanzelfsprekend is echter het zoeken
naar werk, gaande van plaats tot plaats, belang
rijk riskanter dan volgens de tot dusver gebrui
kelijke methode: recht doorgaan naar 't centrum
der bedrijvigheid: Johannesburg. Hoewel dever-
eeniging dus momenteel niet afwijzend staat
tegenover aanvragen van timmerlieden dient
deze categorie immigranten zich wel terdege
rekenschap te geven van bovengenoemde om
standigheid.
De werkgelegenheid voor metselaars, tegelzet
ters, en in mindere mate ook stucadoors, lood
gieters, machinale houtbewerkers en bij uitzon
dering ook schilders is over het algemeen goed
te noemen.
Electriciens ondervinden in Johannesburg
moeite de vereischte licentie, of zelfs maar een
tijdelijke licentie te verkrijgen. Hebben zij deze
dan is er wel werk.
Metaalbewerkers hebben weinig kans. Alleen
prima bankwerkers, draaiers, en electrische las-
schers zouden het er op mogen wagen te ver
trekken.
Slechts zeer bekwame automonteurs met ten
minste 5 jaar practijk hebben kans.
Tegen het vertrek van modelmakers behoeft
geen bezwaar te bestaan. Bekwame, georgani
seerde machinezetters, die ook Engelsche copy
kunnen leveren zouden wel kans op spoedige
plaatsing hebben. Voor kleermakers zijn er be
perkte kansen, hoewel, door de kortgeleden ge
forceerde Joodsche immigratie vele vacatures,
ook in die van banketbakkers, kappers e.a. vak
ken zijn gevuld.
Een goede dames- zoowel als heerenkapper,
die goed Engelsch kent heeft echter wel kans.
Geen kans van slagen hebben: onderwijzers,
kantoorbedienden, handelsreizigers en in het
algemeen zij, die een intellectueel beroep uit
oefenen.
Wat betreft hooger personeel hebben eigen
lijk alleen bekwame bouwkundigen met mid
delbare of universitaire opleiding kans om als
teekenaar op een architectenbureau geplaatst
te worden. Voor andere M. T. S.-ers en inge
nieurs is de onmiddellijke kans van slagen be
perkt, door de concurrentie van Zuid-Afrikaan
sche gegradueerden.
Vandaar dat de vereeniging zoo zeer den na
druk legt op de noodzaak van het behalen van
Zuid-Afrikaansche (universitaire) diploma's.
Nadere inlichtingen over de studie aan Zuid-
Afrikaansche universiteiten zijn op aanvraag
verkrijgbaar.
Een bijzonder goede kans van slagen hebben
gediplomeerde (diploma Witte Kruis A) ver
pleegsters, die Engelsch kennen speciaal ver
pleegsters-termen. In 1936 zijn een 40-tal vrijwel
onmiddellijk geplaatst. Hun aantal had groo
ter kunnen zijn.
Voor hierboven niet genoemde beroepen
vrage men inlichtingen aan het bureau der ver
eeniging, Keizersgracht 141, Amsterdam-C.
Niemand ga echter op eigen gelegenheid,
doch uitsluitend na inlichtingen te hebben in
gewonnen bij de Stichting Landverhuizing „Ne
derland" en de Nederlandsch Zuid-Afrikaan
sche Vereeniging en de bemiddeling van deze
instellingen te hebben ingeroepen.
De vertegenwoordiger der Nederlandsch
Zuid-Afrikaansche Vereeniging te Kaapstad
komt de emigranten van boord halen en helpt
hen bij het passeeren der Immigratie en Douane
en met het vervullen van andere formaliteiten
Ook helpt de vertegenwoordiger bij doorreis
alsmede bij het zoeken naar werk. De vele hon
derden die reeds met den vertegenwoordiger
hebben kennis gemaakt, hebben maar één roep
over zijn werk: voortreffelijk.
De Nederlandsch Zuid-Afrikaansche Vereeni
ging heeft ook een kantoor in Johannesburg.
Als ik nu maar wist, waarom ik zoo
hink?**
Mijnheer in hoogst eigen persoon zou ko
men eten. Of de koning kwam, zoó voel
den zich Paul en Pauline.
„Zorg in 's hemelsnaam, dat er niets aan je
kokerij mankeert," meende Paul te mogen op
merken. „Het kan me mijn ontslag, maar ze
ker een salarisverhooging kosten."
„Zou je dat niet aan me overlaten?" weerde
Pauline onmiddellijk af. „Als je salarisverhoo
ging er door komt, zal dat het resultaat van
mijn werk zijn, Verpruts jij maar niets met
je uitvallen en opmerkingen. Jij verknoeit meer
op één dag op je kantoor, dan ik in een jaar
aan mijn eten."
„Ach vrouw," besloot Paul op de gebruike
lijke wijze, „hoepel nou maar op en laat mij
met rust!"
„Ja, anders weet je nooit te zeggen," bitste
mevrouw. „Ik ga, maar onthoud, wat ik je
gezegd heb."
Het diner bij Pauline was een volledig succes
geweest; mijnheer toonde zich hoogst tevreden
en Paul prees zich gelukkig, dat hij er in ge
slaagd was zijn patroon over te halen zijn nieu
we woning te kunnen bewonderen.
Op uitnoodiging van Pauline gingen zij met
oen gast naar het salon, om er een glaasje li
keur te drinken en een sigaret te rooken.
Daar ontdekte de bezoeker in den hoek de
glimmend koperen kooi met een bonte papegaai.
„Och, kijk eens, een papegaai hebben jelui
ook."
„Ja,' zei Paul vergenoegd, „mijn vrouw is dol
cp zoo'n beest."
„En spreekt ie ook?" vroeg de gast naderbij
tredend.
„O ja," lachte Pauline, „u kunt u niet voor
stellen, wat ie allemaal bij elkander praat."
„Zoo, zoo," zei de gast, en hij sprak tot den
vogel: „Hoe heet ie dan? Nou, heet ie dan?"
„Pfie. .hie, rie..pie," deed de papegaai.
„Heeft u het gehoord? Fifi heet ie!" juichte
Pauline.
„Je zou het kunnen verstaan, zooals je wilt,"
meende de bezoeker.
„Dat denkt u, omdat u niet aan hem gewend
bent," zei Pauline. „Anders zoudt u er versteld
over staari, wat hij weet te vertellen."
„En verstandig dat ie is," vulde Paul aan,
„niet te gelooven. Toen de papegaaienziekte
heerschte, hebben we ons heel bezorgd over
hem gemaakt en...."
„Ja, en weet u wat ie op een morgen zei?"
onderbrak Pauline. „Heel duidelijk zei hij op
eens: Fifi niet ziek!"
„Dat is zeldzaam," gaf de patroon toe, „zoo
iets zou ik ook wel eens willen hooren. Spreekt
hij werkelijk zoo duidelijk?"
„Woord voor woord te verstaan," prees op
nieuw Pauline. „Laten we maar eens probeeren.
Hij verstaat ailes en geeft overal antwoord op."
Flacons van
0.60, 1.—
en 1.75
Tuben 0.40
s*?zeichen
Da gehesle dag
een mooie matte huid door "Matt-
Creme". de klassieke "4711" schoon-
heidscrcme. Voortreffelijk als onder
laag voor de fijne, zachte
'4711" poeder.
s-Avonds
'a-Morgens
verwijdert "Terci" de
resten van de Cold Cream.
Terci" reinigt ver-
frischt verjongt.
Terci, het heerlijk zachte gezichts
water reinigt de huid van poeder en
creme. Daarna de huid met "4711
Cold Cream inwrijven, de voedende
creme voor de nacht.
Potjes
0.60 en
0.90
Tuben
0.35
0.60
Goed," zei de gast, en tot den vogel:
fi.goeden dag, Fifi."
De papegaai knipoogde.
„Nu?zeg dan: goeden dag, Fifi," moe*
digde Pauline aan.
De papegaai haakte zijn snavel om een spil1
van de kooi.
„Als ik thuis kom, roept hij: Dag Paul, en
tegen mijn vrouw: Hoe gaat het Pauline."
„Ja, daar mankeert nooit iets aan, maar nu
ziet hü zeker vreemden."
j.Fieeeeekrief iekriehiehieeeee
snerpte de papegaai opeens.
„Hoort u het?" riepen Paul en Pauline t6'
gelijk.
„Zeg het nog eens, Fifi!" smeekte Pauline.
„Moet u goed
hooren, dan zegt
hij nog eens pre-
cies hetzelfde." j\-
pfiekriefieI
kraakte de vo-
gel moeilijk.
„Ziet u wel? Fifi is zoet, zegt ie," zei Pauline-
„Frigrigrigri.phie. .krie..frie
gon de papegaai weer.
„Hoort u het?" vroeg Paul trotsch, „geef h",
wat eten," zegt ie. Hoor eens, dat mag je ni6'
vragen, als er gasten zijn. Begrepen, Fifi!"
Fifi staarde Paul doodstil, zonder een enkel
beweging aan.
„Hoe verstandig, hè?" zei Pauline, „dat SF
zitten beteekent dat ie zich schaamt."
„Fifi," vroeg Paul, „wat zeg je altijd als Je
slapen gaat?"
„Kriekriepfie-pfiefffifie
„Juist, en wat beteekent dat?" vroeg de ga-s.
„Kunt u dat niet eens verstaan?" klaagd®
Pauline. „Hij zegt toch zóó duidelijk: Wel f
rusten, wel te rusten."
„Heel duidelijk vind ik het toch niet," meen
de de gast bescheiden.
„Nou, dan kunt u slecht een papegaai ver
staan," snibde heel even Pauline.
„Als u overduidelijk en woord voor woor^
verstaanbaar spreekt," verzette zich de dag€'
lijksche patroon van Paul.
„Zeg u maar eens, dat hij niet alles nauw
keurig uitspreekt," daagde Pauline uit. P®u
voelde onheil aankomen.
„Maar ikhernam de gast
„Juist omdat u geen verstand van papegaai6'*
hebt en omdat u geen goede ooren heeft e"
omdat...." snaterde Pauline.
Dat werd Paul te erg. Driftig onderbrak b
haar: „Ach vrouw
Toen zei plotseling de papegaai, woord vo°
woord verstaanbaar:
„Hoepel nou maar op, en laat mij met rust-
STOMME ZONDEN, door J°'
hanna Breevoort. Uitc/.:
H. Kok, Kampen. 4e Dnlk-
De geloovige protestantsche schrijfster vah
deze brochure is zonder twijfel bezield met eêJ^
edele liefde voor de jeugd. Dit erkennen öe'
hoeft nog niet te leiden tot onderschrijvin®
van alles wat in dit geschriftje ten beste WOr"
gegeven. Zoo zou de vraag gesteld kunnen War
den of toon en woordkeus op meerdere plaat
sen wel geschikt zijn om aan de jeugd dien eef'
bied voor het geslachtelijke bij te brengen, wel
ke schrijfster zelf wil aangekweekt zien. P
goede bedoeling alleen immers kan nog niet ver
hinderen, dat 't jonge teere gemoed door 660
enkel woord soms zeer gevoelig gekwetst word1"
Is ook het standpunt van hen, die niet de ëe'
heele H. Schrift in handen van onvolwassen6
willen geven, zóó simplistisch verwerpelijk a
schrijfster blijkt te meenen? (10). Kan
Woord misschien soms niet te wijs zijn v
de jeugd? En was 't den Joden zelfs niet ve1
boden om vóór hun dertigste jaar het Canticu1'
Canticorum te lezen? Meer theologische, me.'
sche, paedagogische en psychologische verd'6
ping mogen er toe bijdragen den vijfden dr^k'
welken wij om de goede tendenz gaama aan d
boekje toewenschen, des te aantrekkelijker 6
nuttiger te maken.
U-
A I ü1 A OAT 1MÉ1 op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen p 7^0 - biJ levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door p *7CCD bij een ongeval met ¥7
Al 5 ,r. /iDv/1111 ih O ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen A verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen 1 f UU»" doodelijken afloop
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
bij verlies van een han<J'
een voet of een oog-
9
Het schijnsel dringt door de ruiten van het
gesticht en werpt een Hakkerenden rossen gloed
op de gewitte muren.
Ik wil het electrisch licht aandrukken, maar
de stroom is afgesneden.
Aanstonds zal het overal donker zijn. Ik neem
Del Torres ter zijde en geef hem den raad zich
nu te verkleeden. Het gejoel lijkt nu reeds be
neden in het gebouw te zijn en ik hoor het rin
kelen van talrijke ruiten.
Het volk raakt opgewonden van den vuur
gloed, die over de huizen schijnt en het ziet de
vonken, die door de lucht drijven. Het krijgt be
hoefte aan een dergelijke afwisseling in de een
tonigheid van het dagelijksche leven.
De Overste, die fier aan den ingang van een
der zalen staat, weigert even beslist als Don
Pedro om zich te verkleeden.
Beneden in de gang staat de kolonel te
schreeuwen.
ieve SpanjeHooren jullie het.... Ik
roep Leve Spanje Viva el Rey."
De man zet de heele zaak op stelten.
Met zijn „leve Spanje, leve de koning", brengt
hij het gesticht noodeloos in gevaar.
Zijn fanatisme doet mij pijn.
Het gaat hier als overal in het land.
De kolonel zal sterven met de woorden Leve
Spanje.
Gomez zal sterven met den kreet „Viva
Espana."
In gedachten zie ik die menschen voor den
Grooten Accountant staan:
„Heb je alles gedaan, wat je kon om Mij te
behagen en Mü lief te hebben."
„Ik riep Viva Espana," zal Gomez zeggen.
„Heb je Mij liefgehad in je dagelijksch werk?
In je buurman, in de aardige parodie, die de
burgemeester heeft gemaakt van Mijn Wil? Heb
je je vijanden vergeven en him fouten getoetst
aan die van jou?"
„Neen," zegt Gomez, „maar toen ik stierf
riep ik: Viva „Espana". Kan dat Viva Espana
het Eeuwig failliet voorkomen?
De Mooren aan den overkant gaan in den
dood met den kreet:
„Salli en Nebbi, Rasoel Oellah...."
Zou Gomez het niet warm krijgen naast die
Mooren?
In de kapel reciteeren de zustertjes het
Miserere.
Zij zingen zacht hun stemmen worden ge
temperd door de vrees, die haar lippen trillen
doet.
De psalm vervult mij met eén diepe ont
roering. Nog nooit heb ik zoo goed de machtige
schoonheid van deze woorden begrepen.
Er zijn enkele zusters bij, die den Rozen
krans bidden, hardop tegen alles in. Het doet
mij aan weerlooze schipbreukelingen denken,
die zich voorbereiden op den dood.
Als die kolonel nu maar ophield met zijn
geklets: als iedereen zich kalm houdt, zal alles
nog wel goed kunnen loopen.
Bij de Communiebank richt ik mij tot de
zusters. Achter in de kapel zie ik, beschenen
door het zwakke kaarslicht, de smalle bleeke
gezichten van de drie paters. Zij hebben de
kapel nog niet verlaten,
De vele kaarsen werpen een goud licht op de
eerste rijen en ik zie dat de meeste zusters
schreien. Ik kan er echter niet toe komen, om
opbeurende woorden te spreken. Alle woorden
zouden valsch klinken en de zusters kunnen
mijn opbeuring evenmin dulden als iemand, die
pas een dierbaren bloedverwant heeft verloren.
Ik geef alleen met klem den prachtischen
raad, om zoo spoedig mogelijk burgerkleeding
op te zoeken.
Dat is alles.
De zuster, die vóór heeft gezongen, ziet mij
een oogenblik aan met strakke, droge oogen en
ik zie er iets in, dat op verachting lijkt.
Zij zingt verder en geeft den anderen het sein
voor het responsorium.
Een scrupuleus nonnetje staat op en vraagt
mij met een paar groote oogen om te mogen
biechten.
Ik zal Del Torres gaan halen.
In de gang hoor ik duidelijk, dat de menschen
nu binnen zijn.
Er wordt gegild en geschreeuwd en onder een
helsch gehuil worden de schilderijen van den
muur gescheurd.
Ik ga naar de kapel en waag nog een laatste
poging.
Ik beveel,*alsof ik een troep jongens van den
katechismus voor mij heb:
„Onmiddellijk verkleeden."
Een enkele zuster ziet even achterom, de
anderen zingen door, de bleeke gezichten eer
biedig opgeheven naar het H. Sacrament.
VIERDE HOOFDSTUK
Ik vluchtte over de binnenplaats en toen ik de
achterzijde van de gang bereikte, zag ik in het
licht van zaklantaarns en walmende fakkels een
zwarten drom van schreeuwende menschen, die
zóó tactloos binnendrong, dat hij zich vast
klemde in de engte tusschen trap en muur.
De menschen struikelden over de piedde-
stals, die aan weerszijden van de gang stonden
en er lagen vrouwen te gillen, die onder den
voet werden geloopen.
De fakkels werden vastgehouden door zwarte,
vuile handen en ik zag niets dan vergroezelde,
rood-bezweete gezichten met scherpe oogen er
in.
Ze tuurden loerend in de duistere diepte van
de gang.
Toen ik echter naar de zwarte, rauwe han
den keek, groeide mijn afkeer om uit deze han
den den marteldood te ontvangen. Het haven
werk heeft mij teveel practischen zin gegeven
en ik ken het volk van Barcelona te goed om
een dergelijk einde op prijs te kunnen stellen.
Natuurlijk dringen zich allerlei vragen tegelijk
op.
De eerste vraag is:
„Wat wordt er op dit oogenblik van mij ver
wacht?"
Het antwoord ligt in een vage verte. Alles is
vervormd: alles heeft een wangestalte aangeno
men en ieder gedachtebeeld wordt weggedrukt
door honderd andere, voor het een omlijnde
gestalte heeft gekregen.
Eén ding staat vast: ik voel geen martelaar
vocatie en ik zal alleen een bloedgetuige kun
nen worden, als de genade mij op het beslis
sende oogenblik zal komen helpen.
Maar ik besef ook dit: dat het begrip „mar
telaarschap" eigenlijk niets met dezen toestand
te maken heeft. Er is niemand, die mij vraagt
mijn geloof te verzaken. Al die menschen aan
het einde van de gang zullen op hun sterfbed
het kruisbeeld kussen en zij zullen bekennen
hetzelfde te gelooven wat ik geloof.
De zaak komt hierop neer: als die menschen
mij vermoorden, dan doen ze dat, omdat ze den
ken, dat ik het beter heb dan zij. Daarin heb
ben zij gelijk: ze hebben alleen ongelijk, als ze
zich verbeelden, dat ze het beter zullen krij
gen, nadat ze mij vermoord hebben.
Hebben die menschen zich een veel te gunstig
beeld gevormd van den pooveren welstand,
waarover ik beschik?
Neen. Ik ben er van overtuigd, dat ze een
tamelijk zuiver beeld daarvan hebben, maar ze
hebben zelf zóó weinig en er is zóóveel ellende
onder hen, dat zij mij mijn betrekkelijke mate-
rieele zorgeloosheid benijden.
Ik vraag mij af: wat is voordeeliger:
Nü voor God verschijnen met de hoogdfk
vende mededeeling dat ik een Martelaar ben 0
rustig mijn ouden dag afwachten en vóór H®
te komen met een ziel, wat meer geoefend
liefde en geduld?
De grootste misdadiger is gewend om aan
neiging van zijn hart een mooien glans te gev
en ik kies het laatste.
Deze geheel individualistische en ook wel
pragmatische wijsbegeerte was opgesteld in d
tijd van enkele seconden en ik holde achter
keuken om, waar ik de schuren wist te ligSeI1'^
Om niet te veel geluid te maken, hieldl
tijdens deze vlucht mijn adem in, maar ik
niet beletten, dat mijn blikken horlogekast
ijzeren sleutels tegen elkaar rammelden. 5
Den toestand in aanmerking genomen,
ik tamelijk kalm en ik vertrouwde nog op d
goeden afloop voor iedereen.
Waar de gedachte vandaan kwam, weet y
niet, maar op een oogenblik herinnerde ik
de gereedschapschuur in den moestuin, waar
werkplunje van den ouden tuinman hing-
had daar eens met den man staan praten,
wijl hij zich verkleedde om naar huis te m
en ik had gezien, dat hij zijn werkjasje etl. Ke(
versleten broek aan een roestigen spÜ
ophing. me
Het schuurtje was gesloten, maar het
veiligheidsslot kon aan den binnenkant geop6
worden.
(Wordt vervolg0'
i