De moeder van den generaal DREIN DRENTEL EN PIET PRIKKEL <Kdmfdaal da§ i h S &oUG^ Kloosters branden in Barcelona vlSi Ceer Wfltt-Grefl16 Tsjang Kai Sjek over zijn familie DINSDAG 19 JANUARI 1937 VI Het was aan zijn moeder te danken dat de familie niet volkomen ten onder ging Het komt op wil aan Emigratie naar Zuid- Afrika Welke beroepen kans van slagen hebben Andere beroepen Verpleegsters Dagelijks „Kriekriefie-Df? ftClfcCgCMXl BOEK EN BLAD door DON LOIS ALBARON Vv Noi Vr l: wUit üe Generaal Tsjang Kai Sjek, de renovator van het Chineesche volk, heeft onlangs een boodschap tot zijn natie gericht (het was nog vóór hij door een zijner onderbevelhebbers werd gevangen genomen, wat wel een geweldige smaad voor hem moest zijn), waarin hij haar opwekte tot al de deugden, die China weer groot en vrij kunnen maken. Het is merkwaar dig, daarin te lezen (de boodschap verscheen o.a. in de People's Tribune), hoezeer de groote maarschalk ervan overtuigd is, dat hij alles dankt aan zijn moeder en hare teedere zorgen. Ik ben, zoo vertelt hij, geboren in een klein dorp, waar mijn grootvader en mijn vader een boerderij hadden en waar zü door hard werken tot eenigen welstand waren gekomen. Mijn vader stierf toen ik negen jaar was en van dat oogenblik af begonnen de moeilijkheden en de zorgen van mijn familie. Ik moet hier in herinnering brengen, dat het Manchu-regiem toen in zijn meest corrupte sta dium was. Een gedegenereerde generatie en cor rupte ambtenaren maakten er een gewoonte van het volk te mishandelen en uit te buiten. Mijn familie, die alleen stond en geen in vloed had, werd ook het doelwit van zuike be- leedigingen en mishandelingen. Zeer zware be lastingen en openbare diensten werden ons op gelegd en eens werden wij in het openbaar voor het Hof beleedigd. Tot onze spijt en droefenis bleven onze familieleden en wie wij als vrien den beschouwden, hierbij onverschillige toe schouwers. De ellendige toestand waarin wij ons toen bevonden tart iedere beschrijving. En het is alleen te danken aan mijn moeder, haar vriendelijkheid en haar doorzettingsvermogen, dat onze familie niet volkomen ten onder ging. Met een ijzeren wil nam zij de zware taak op zich de familie daarvoor te behoeden en rustig en zeker nam zij op zich de kinderen op te voeden zoo goed als dat mogelijk was. Haar taak was niet gemakkelijk, noch benij denswaard, want zij was daartoe op den arbeid van haar handen aangewezen. Zij had voor mij een zeer groote liefde, die uitging boven die van de gemiddelde moeder, maar toch was zij in haar opvoeding zeer streng. Wanneer ik ondeugend was, aarzelde zij niet mij streng te straffen. Als ik thuis kwam meest ik haar vertellen, waar ik was geweest en wat ik had gedaan en als ik uit school kwam vroeg zij mij wat ik dien dag had geleerd. Zij liet mij handenarbeid verrichten teneinde mij physiek te trainen en al haar tijd en daad kracht waren aan mijn welzijn gewijd. In mijn jonge jaren was ik tamelijk ondeu gend en vol jeugdig ongeduld en ik kon mij moeilijk aan tucht wennen. Dikwijls was ik zoo hulpeloos als een kind dit kan zijn en ik was niet gezien bij andere jongens en eenmaal zelfs hebben zij mij uit hun midden gebannen. Toen ik man was geworden, besloot ik de wereld in te gaan en ik koos een militaire op leiding. Velen onzer kennissen en buren ver wonderden zich hierover en sommigen keurden mijn plan zelfs af. Indien het aan hen had gelegen, zouden zij mij de uitvoering van mijn plannen belet heb ben, maar het is mijn moeder geweest die haar wil doorzette en die mij, zij het met de grootste moeite, van de noodige middelen wist te voor zien. Later, toen het algemeene principe van de Nationale Chineesche revolutie beter door mij werd begrepen en zich vaster zette in mijn geest, besloot ik mij aan de Partij en aan de natie te wijden, een stap, die aanleiding was tot groote moeilijkheden en die gevaar met zich mede bracht. In dien tijd braken al mijn fami lieleden op een ,na de betrekkingen met mij ai. De eenige die bleef vertrouwen in wat ik on dernam en wilde doen en die alles deed om mij geestelijk en materieel te helpen, was mijn moeder. Toen de republiek werd uitgeroepen, was ik vijf en twintig jaar. Maar toen was ik reeds in staat geweest om ons huis voor mijn moeder te verbeteren en aan verschillende van haar wen- schen tegemoet te komen. Ongelukkigerwijze werd de instelling van den republikeinschen Regeeringsvorm niet gevolgd door eep tijd van vrede. Overal in het land ontwikkelden zich conflic ten tusschen de militairen. Onder die omstan digheden was de toepassing van de principes der partij volkomen onmogelijk en gedurende eenigen tijd scheen de zaak van de revoluti» hopeloos verloren. Op dat critieke oogenblik stond mijn moe der mij weder met haar waardevollen raad ter zijde. Zestien jaar lang, vanaf het oogenblik dat ik mijn vader verloor tot mijn vijf en twintigsten verjaardag, was er geen dag voorbij gegaan, dat mijn moeder zich niet aan haar huishoudelijke plichten had gewijd. Hoewel zij dikwijls onge rust was over mijn zwervend leven in dien tijd, bleef zij kalm en vol zelfvertrouwen en zij beschouwde haar huis als haar eenige verant woordelijkheid. Eens zei ze tegen mij: Sedert je vaders dood ben ik maar een arme weduwe en dikwijls heb ik omstandigheden het hoofd moeten bieden, dat ik niet wist hoe eruit te komen. Alleen was ik ervan overtuigd, dat een vaderloos kind zorgvuldig moet worden opgevoed, wil net eenig succes in zijn leven hebben. Onze familie moet een erfgenaam hebben, die haar goede reputatie kan ophouden. Een andermaal zei ze: Ongelukkige omstan digheden als armoede, gevaar en menschelijk lijden komen dagelijks in ieder deel van de wereld voor. Wij moeten daaronder echter ons zelfvertrouwen behouden en naar een uitweg zoeken. Hoe grooter de moeilijkheden, hoe be langrijker het is de familietradities te hand haven. In den tijd van teleurstelling na de eerste da gen van de revolutie, was het mijn moeder, die mij te hulp kwam. Zij leerde mij hoe het prin cipe van de liefde en de achting van een zoon voor zijn ouders moest worden dienstbaar ge maakt aan de natie. Zij bracht mij in herinnering hoe wij onze huiselijke moeilijkheden waren te boven geko men, en leerde mij in een breederen, nationalen geest, volgens hetzelfde principe te handelen, opdat onrechtvaardigheid en onderdrukking uit de geschiedenis der menschheid zouden ver dwijnen. Zij bracht mij bij, dat ik door een plichtsge trouw zoon te zijn, mijn taak niet vervulde, maar dat ik mij ook moest wijden aan de zaak van de natie. Al deze goede woorden sprak mijn moeder met het doel mijn leven te leiden. En hoewel het altijd mijn vurigste wensch is geweest te handelen in overeenstemming met de wenschen van wijlen mijn moeder, heb ik tot dusverre de groote verwachtingen, die zij van mij had, niet kunnen vervullen. Als ik aan het verleden terugdenk, kan ik niet anders dan bidden, dat eens de dag zal komen, dat ik dit op waardige wijze zal kun nen doen. Zoo is de groote schuld, die ik ten opzichte van mijn land heb, zoo is de groote schuld, die ik heb aan de nagedachtenis van mijn moeder. Soms heb ik de gebeurtenissen in mijn leven gedurende deze vijftig jaar overdacht. Mijn moeilijkheden zijn groot geweest. Ik werd dik wijls gehandicapt door gebrek aan middelen en telkens weer leerde ik ook, dat mijn kennis te kort schoot. Op mijn schouders rust de grootsche taak van de redding der natie. En het komt mij voor, dat alles wat in die jaren van strijd en moeite gebeurde, eerst gisteren voorviel. Landgenooten en kameraden. Het komt op iemands eigen wil aan om de eigen glorie van het verleden terug te winnen. Wijlen onze leider, Dr. Soen Jat Sen, heeft eens gezegd, zoo besluit Tsjang Kai Sjek, dat het bestaan van China als een natie geheel af hangt van het volgen van de lijn van de be stemming van China. Wij moeten daarbij het Westen niet navolgen, noch moeten wij het machtsdoctrine van imperialistische landen overnemen. De acht groote deugden, loyaliteit, eerbied voor de ouders, vriendelijkheid, liefde, eerlijkheid, rechtvaardigheid, zin voor vrede en voor gerechtigheid, zijn in overeenstemming met het karakter van China. Wat den eerbied voor onze ouders betreft, moeten wij daarbij twee fundamenteele principes in acht nemen. Het eene is onze ouders te eeren, het andere, ons waardig te gedragen. Wij moeten trachten ons zelf te verbeteren en de leeringen van onze voorouders in prac.tijk te brengen. Wij moe ten eerlijk en trouw zijn in ons dagelijksch leven, teneinde onze ouders niet te vernederen. De Chineesche natie heeft een lange geschie denis en een oude cultuur. Geen andere natie kan ons ten onder brengen, tenzij wij dit zelf doen. Op 'n drogen weg moet uw auto bij 40 km per uur binnen 16 meter kunnen stoppen. Maar bij 80 km per uur is die remweg niet 32, maar 64 meter! C5/ O Er zat niets anders op dan terug te keeren naar de stad vanwaar ze gekomen waren. Daar werden ze juist gezocht door een aantal met bloemen en kransen beladen heeren, die hen beiden wilden huldigen voor hun prestaties tijdens den voet balwedstrijd. Tevens werd hen aangezocht om mee te willen spelen in een voetbalwedstrijd tegen het Nederlandsche elftal. Piet Prikkel en Drein Drentel besloten het aanbod aan te nemen en weldra kwam de dag van den grooten voetbalwed strijd EuropaNederland. Ze kwamen thans zonder veel moeite hun vaderland binnen, waar ze geweldig werden toe gejuicht. Met zorg bereidden ze zich op den grooten wedstrijd voor- Hun voeten die door al het reizen en trekken danig vermoeid waren geworden, lieten ze heerlijk in koud water spoelen en weldra voelden ze zich weer aardig op dreef. De Nederlandsch Zuid-Afrikaansche Ver- eeniging brengt ter kennis van belang hebbenden, dat hoewel tot nu toe alle in den laatsten tijd vertrokken timmerlieden ge plaatst zijn, momenteel toch de arbeidsmarkt in Johannesburg verzadigd schijnt. In de andere centra is dit althans tot op heden niet het geval. .Vanzelfsprekend is echter het zoeken naar werk, gaande van plaats tot plaats, belang rijk riskanter dan volgens de tot dusver gebrui kelijke methode: recht doorgaan naar 't centrum der bedrijvigheid: Johannesburg. Hoewel dever- eeniging dus momenteel niet afwijzend staat tegenover aanvragen van timmerlieden dient deze categorie immigranten zich wel terdege rekenschap te geven van bovengenoemde om standigheid. De werkgelegenheid voor metselaars, tegelzet ters, en in mindere mate ook stucadoors, lood gieters, machinale houtbewerkers en bij uitzon dering ook schilders is over het algemeen goed te noemen. Electriciens ondervinden in Johannesburg moeite de vereischte licentie, of zelfs maar een tijdelijke licentie te verkrijgen. Hebben zij deze dan is er wel werk. Metaalbewerkers hebben weinig kans. Alleen prima bankwerkers, draaiers, en electrische las- schers zouden het er op mogen wagen te ver trekken. Slechts zeer bekwame automonteurs met ten minste 5 jaar practijk hebben kans. Tegen het vertrek van modelmakers behoeft geen bezwaar te bestaan. Bekwame, georgani seerde machinezetters, die ook Engelsche copy kunnen leveren zouden wel kans op spoedige plaatsing hebben. Voor kleermakers zijn er be perkte kansen, hoewel, door de kortgeleden ge forceerde Joodsche immigratie vele vacatures, ook in die van banketbakkers, kappers e.a. vak ken zijn gevuld. Een goede dames- zoowel als heerenkapper, die goed Engelsch kent heeft echter wel kans. Geen kans van slagen hebben: onderwijzers, kantoorbedienden, handelsreizigers en in het algemeen zij, die een intellectueel beroep uit oefenen. Wat betreft hooger personeel hebben eigen lijk alleen bekwame bouwkundigen met mid delbare of universitaire opleiding kans om als teekenaar op een architectenbureau geplaatst te worden. Voor andere M. T. S.-ers en inge nieurs is de onmiddellijke kans van slagen be perkt, door de concurrentie van Zuid-Afrikaan sche gegradueerden. Vandaar dat de vereeniging zoo zeer den na druk legt op de noodzaak van het behalen van Zuid-Afrikaansche (universitaire) diploma's. Nadere inlichtingen over de studie aan Zuid- Afrikaansche universiteiten zijn op aanvraag verkrijgbaar. Een bijzonder goede kans van slagen hebben gediplomeerde (diploma Witte Kruis A) ver pleegsters, die Engelsch kennen speciaal ver pleegsters-termen. In 1936 zijn een 40-tal vrijwel onmiddellijk geplaatst. Hun aantal had groo ter kunnen zijn. Voor hierboven niet genoemde beroepen vrage men inlichtingen aan het bureau der ver eeniging, Keizersgracht 141, Amsterdam-C. Niemand ga echter op eigen gelegenheid, doch uitsluitend na inlichtingen te hebben in gewonnen bij de Stichting Landverhuizing „Ne derland" en de Nederlandsch Zuid-Afrikaan sche Vereeniging en de bemiddeling van deze instellingen te hebben ingeroepen. De vertegenwoordiger der Nederlandsch Zuid-Afrikaansche Vereeniging te Kaapstad komt de emigranten van boord halen en helpt hen bij het passeeren der Immigratie en Douane en met het vervullen van andere formaliteiten Ook helpt de vertegenwoordiger bij doorreis alsmede bij het zoeken naar werk. De vele hon derden die reeds met den vertegenwoordiger hebben kennis gemaakt, hebben maar één roep over zijn werk: voortreffelijk. De Nederlandsch Zuid-Afrikaansche Vereeni ging heeft ook een kantoor in Johannesburg. Als ik nu maar wist, waarom ik zoo hink?** Mijnheer in hoogst eigen persoon zou ko men eten. Of de koning kwam, zoó voel den zich Paul en Pauline. „Zorg in 's hemelsnaam, dat er niets aan je kokerij mankeert," meende Paul te mogen op merken. „Het kan me mijn ontslag, maar ze ker een salarisverhooging kosten." „Zou je dat niet aan me overlaten?" weerde Pauline onmiddellijk af. „Als je salarisverhoo ging er door komt, zal dat het resultaat van mijn werk zijn, Verpruts jij maar niets met je uitvallen en opmerkingen. Jij verknoeit meer op één dag op je kantoor, dan ik in een jaar aan mijn eten." „Ach vrouw," besloot Paul op de gebruike lijke wijze, „hoepel nou maar op en laat mij met rust!" „Ja, anders weet je nooit te zeggen," bitste mevrouw. „Ik ga, maar onthoud, wat ik je gezegd heb." Het diner bij Pauline was een volledig succes geweest; mijnheer toonde zich hoogst tevreden en Paul prees zich gelukkig, dat hij er in ge slaagd was zijn patroon over te halen zijn nieu we woning te kunnen bewonderen. Op uitnoodiging van Pauline gingen zij met oen gast naar het salon, om er een glaasje li keur te drinken en een sigaret te rooken. Daar ontdekte de bezoeker in den hoek de glimmend koperen kooi met een bonte papegaai. „Och, kijk eens, een papegaai hebben jelui ook." „Ja,' zei Paul vergenoegd, „mijn vrouw is dol cp zoo'n beest." „En spreekt ie ook?" vroeg de gast naderbij tredend. „O ja," lachte Pauline, „u kunt u niet voor stellen, wat ie allemaal bij elkander praat." „Zoo, zoo," zei de gast, en hij sprak tot den vogel: „Hoe heet ie dan? Nou, heet ie dan?" „Pfie. .hie, rie..pie," deed de papegaai. „Heeft u het gehoord? Fifi heet ie!" juichte Pauline. „Je zou het kunnen verstaan, zooals je wilt," meende de bezoeker. „Dat denkt u, omdat u niet aan hem gewend bent," zei Pauline. „Anders zoudt u er versteld over staari, wat hij weet te vertellen." „En verstandig dat ie is," vulde Paul aan, „niet te gelooven. Toen de papegaaienziekte heerschte, hebben we ons heel bezorgd over hem gemaakt en...." „Ja, en weet u wat ie op een morgen zei?" onderbrak Pauline. „Heel duidelijk zei hij op eens: Fifi niet ziek!" „Dat is zeldzaam," gaf de patroon toe, „zoo iets zou ik ook wel eens willen hooren. Spreekt hij werkelijk zoo duidelijk?" „Woord voor woord te verstaan," prees op nieuw Pauline. „Laten we maar eens probeeren. Hij verstaat ailes en geeft overal antwoord op." Flacons van 0.60, 1.— en 1.75 Tuben 0.40 s*?zeichen Da gehesle dag een mooie matte huid door "Matt- Creme". de klassieke "4711" schoon- heidscrcme. Voortreffelijk als onder laag voor de fijne, zachte '4711" poeder. s-Avonds 'a-Morgens verwijdert "Terci" de resten van de Cold Cream. Terci" reinigt ver- frischt verjongt. Terci, het heerlijk zachte gezichts water reinigt de huid van poeder en creme. Daarna de huid met "4711 Cold Cream inwrijven, de voedende creme voor de nacht. Potjes 0.60 en 0.90 Tuben 0.35 0.60 Goed," zei de gast, en tot den vogel: fi.goeden dag, Fifi." De papegaai knipoogde. „Nu?zeg dan: goeden dag, Fifi," moe* digde Pauline aan. De papegaai haakte zijn snavel om een spil1 van de kooi. „Als ik thuis kom, roept hij: Dag Paul, en tegen mijn vrouw: Hoe gaat het Pauline." „Ja, daar mankeert nooit iets aan, maar nu ziet hü zeker vreemden." j.Fieeeeekrief iekriehiehieeeee snerpte de papegaai opeens. „Hoort u het?" riepen Paul en Pauline t6' gelijk. „Zeg het nog eens, Fifi!" smeekte Pauline. „Moet u goed hooren, dan zegt hij nog eens pre- cies hetzelfde." j\- pfiekriefieI kraakte de vo- gel moeilijk. „Ziet u wel? Fifi is zoet, zegt ie," zei Pauline- „Frigrigrigri.phie. .krie..frie gon de papegaai weer. „Hoort u het?" vroeg Paul trotsch, „geef h", wat eten," zegt ie. Hoor eens, dat mag je ni6' vragen, als er gasten zijn. Begrepen, Fifi!" Fifi staarde Paul doodstil, zonder een enkel beweging aan. „Hoe verstandig, hè?" zei Pauline, „dat SF zitten beteekent dat ie zich schaamt." „Fifi," vroeg Paul, „wat zeg je altijd als Je slapen gaat?" „Kriekriepfie-pfiefffifie „Juist, en wat beteekent dat?" vroeg de ga-s. „Kunt u dat niet eens verstaan?" klaagd® Pauline. „Hij zegt toch zóó duidelijk: Wel f rusten, wel te rusten." „Heel duidelijk vind ik het toch niet," meen de de gast bescheiden. „Nou, dan kunt u slecht een papegaai ver staan," snibde heel even Pauline. „Als u overduidelijk en woord voor woor^ verstaanbaar spreekt," verzette zich de dag€' lijksche patroon van Paul. „Zeg u maar eens, dat hij niet alles nauw keurig uitspreekt," daagde Pauline uit. P®u voelde onheil aankomen. „Maar ikhernam de gast „Juist omdat u geen verstand van papegaai6'* hebt en omdat u geen goede ooren heeft e" omdat...." snaterde Pauline. Dat werd Paul te erg. Driftig onderbrak b haar: „Ach vrouw Toen zei plotseling de papegaai, woord vo° woord verstaanbaar: „Hoepel nou maar op, en laat mij met rust- STOMME ZONDEN, door J°' hanna Breevoort. Uitc/.: H. Kok, Kampen. 4e Dnlk- De geloovige protestantsche schrijfster vah deze brochure is zonder twijfel bezield met eêJ^ edele liefde voor de jeugd. Dit erkennen öe' hoeft nog niet te leiden tot onderschrijvin® van alles wat in dit geschriftje ten beste WOr" gegeven. Zoo zou de vraag gesteld kunnen War den of toon en woordkeus op meerdere plaat sen wel geschikt zijn om aan de jeugd dien eef' bied voor het geslachtelijke bij te brengen, wel ke schrijfster zelf wil aangekweekt zien. P goede bedoeling alleen immers kan nog niet ver hinderen, dat 't jonge teere gemoed door 660 enkel woord soms zeer gevoelig gekwetst word1" Is ook het standpunt van hen, die niet de ëe' heele H. Schrift in handen van onvolwassen6 willen geven, zóó simplistisch verwerpelijk a schrijfster blijkt te meenen? (10). Kan Woord misschien soms niet te wijs zijn v de jeugd? En was 't den Joden zelfs niet ve1 boden om vóór hun dertigste jaar het Canticu1' Canticorum te lezen? Meer theologische, me.' sche, paedagogische en psychologische verd'6 ping mogen er toe bijdragen den vijfden dr^k' welken wij om de goede tendenz gaama aan d boekje toewenschen, des te aantrekkelijker 6 nuttiger te maken. U- A I ü1 A OAT 1MÉ1 op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen p 7^0 - biJ levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door p *7CCD bij een ongeval met ¥7 Al 5 ,r. /iDv/1111 ih O ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen A verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen 1 f UU»" doodelijken afloop AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL bij verlies van een han<J' een voet of een oog- 9 Het schijnsel dringt door de ruiten van het gesticht en werpt een Hakkerenden rossen gloed op de gewitte muren. Ik wil het electrisch licht aandrukken, maar de stroom is afgesneden. Aanstonds zal het overal donker zijn. Ik neem Del Torres ter zijde en geef hem den raad zich nu te verkleeden. Het gejoel lijkt nu reeds be neden in het gebouw te zijn en ik hoor het rin kelen van talrijke ruiten. Het volk raakt opgewonden van den vuur gloed, die over de huizen schijnt en het ziet de vonken, die door de lucht drijven. Het krijgt be hoefte aan een dergelijke afwisseling in de een tonigheid van het dagelijksche leven. De Overste, die fier aan den ingang van een der zalen staat, weigert even beslist als Don Pedro om zich te verkleeden. Beneden in de gang staat de kolonel te schreeuwen. ieve SpanjeHooren jullie het.... Ik roep Leve Spanje Viva el Rey." De man zet de heele zaak op stelten. Met zijn „leve Spanje, leve de koning", brengt hij het gesticht noodeloos in gevaar. Zijn fanatisme doet mij pijn. Het gaat hier als overal in het land. De kolonel zal sterven met de woorden Leve Spanje. Gomez zal sterven met den kreet „Viva Espana." In gedachten zie ik die menschen voor den Grooten Accountant staan: „Heb je alles gedaan, wat je kon om Mij te behagen en Mü lief te hebben." „Ik riep Viva Espana," zal Gomez zeggen. „Heb je Mij liefgehad in je dagelijksch werk? In je buurman, in de aardige parodie, die de burgemeester heeft gemaakt van Mijn Wil? Heb je je vijanden vergeven en him fouten getoetst aan die van jou?" „Neen," zegt Gomez, „maar toen ik stierf riep ik: Viva „Espana". Kan dat Viva Espana het Eeuwig failliet voorkomen? De Mooren aan den overkant gaan in den dood met den kreet: „Salli en Nebbi, Rasoel Oellah...." Zou Gomez het niet warm krijgen naast die Mooren? In de kapel reciteeren de zustertjes het Miserere. Zij zingen zacht hun stemmen worden ge temperd door de vrees, die haar lippen trillen doet. De psalm vervult mij met eén diepe ont roering. Nog nooit heb ik zoo goed de machtige schoonheid van deze woorden begrepen. Er zijn enkele zusters bij, die den Rozen krans bidden, hardop tegen alles in. Het doet mij aan weerlooze schipbreukelingen denken, die zich voorbereiden op den dood. Als die kolonel nu maar ophield met zijn geklets: als iedereen zich kalm houdt, zal alles nog wel goed kunnen loopen. Bij de Communiebank richt ik mij tot de zusters. Achter in de kapel zie ik, beschenen door het zwakke kaarslicht, de smalle bleeke gezichten van de drie paters. Zij hebben de kapel nog niet verlaten, De vele kaarsen werpen een goud licht op de eerste rijen en ik zie dat de meeste zusters schreien. Ik kan er echter niet toe komen, om opbeurende woorden te spreken. Alle woorden zouden valsch klinken en de zusters kunnen mijn opbeuring evenmin dulden als iemand, die pas een dierbaren bloedverwant heeft verloren. Ik geef alleen met klem den prachtischen raad, om zoo spoedig mogelijk burgerkleeding op te zoeken. Dat is alles. De zuster, die vóór heeft gezongen, ziet mij een oogenblik aan met strakke, droge oogen en ik zie er iets in, dat op verachting lijkt. Zij zingt verder en geeft den anderen het sein voor het responsorium. Een scrupuleus nonnetje staat op en vraagt mij met een paar groote oogen om te mogen biechten. Ik zal Del Torres gaan halen. In de gang hoor ik duidelijk, dat de menschen nu binnen zijn. Er wordt gegild en geschreeuwd en onder een helsch gehuil worden de schilderijen van den muur gescheurd. Ik ga naar de kapel en waag nog een laatste poging. Ik beveel,*alsof ik een troep jongens van den katechismus voor mij heb: „Onmiddellijk verkleeden." Een enkele zuster ziet even achterom, de anderen zingen door, de bleeke gezichten eer biedig opgeheven naar het H. Sacrament. VIERDE HOOFDSTUK Ik vluchtte over de binnenplaats en toen ik de achterzijde van de gang bereikte, zag ik in het licht van zaklantaarns en walmende fakkels een zwarten drom van schreeuwende menschen, die zóó tactloos binnendrong, dat hij zich vast klemde in de engte tusschen trap en muur. De menschen struikelden over de piedde- stals, die aan weerszijden van de gang stonden en er lagen vrouwen te gillen, die onder den voet werden geloopen. De fakkels werden vastgehouden door zwarte, vuile handen en ik zag niets dan vergroezelde, rood-bezweete gezichten met scherpe oogen er in. Ze tuurden loerend in de duistere diepte van de gang. Toen ik echter naar de zwarte, rauwe han den keek, groeide mijn afkeer om uit deze han den den marteldood te ontvangen. Het haven werk heeft mij teveel practischen zin gegeven en ik ken het volk van Barcelona te goed om een dergelijk einde op prijs te kunnen stellen. Natuurlijk dringen zich allerlei vragen tegelijk op. De eerste vraag is: „Wat wordt er op dit oogenblik van mij ver wacht?" Het antwoord ligt in een vage verte. Alles is vervormd: alles heeft een wangestalte aangeno men en ieder gedachtebeeld wordt weggedrukt door honderd andere, voor het een omlijnde gestalte heeft gekregen. Eén ding staat vast: ik voel geen martelaar vocatie en ik zal alleen een bloedgetuige kun nen worden, als de genade mij op het beslis sende oogenblik zal komen helpen. Maar ik besef ook dit: dat het begrip „mar telaarschap" eigenlijk niets met dezen toestand te maken heeft. Er is niemand, die mij vraagt mijn geloof te verzaken. Al die menschen aan het einde van de gang zullen op hun sterfbed het kruisbeeld kussen en zij zullen bekennen hetzelfde te gelooven wat ik geloof. De zaak komt hierop neer: als die menschen mij vermoorden, dan doen ze dat, omdat ze den ken, dat ik het beter heb dan zij. Daarin heb ben zij gelijk: ze hebben alleen ongelijk, als ze zich verbeelden, dat ze het beter zullen krij gen, nadat ze mij vermoord hebben. Hebben die menschen zich een veel te gunstig beeld gevormd van den pooveren welstand, waarover ik beschik? Neen. Ik ben er van overtuigd, dat ze een tamelijk zuiver beeld daarvan hebben, maar ze hebben zelf zóó weinig en er is zóóveel ellende onder hen, dat zij mij mijn betrekkelijke mate- rieele zorgeloosheid benijden. Ik vraag mij af: wat is voordeeliger: Nü voor God verschijnen met de hoogdfk vende mededeeling dat ik een Martelaar ben 0 rustig mijn ouden dag afwachten en vóór H® te komen met een ziel, wat meer geoefend liefde en geduld? De grootste misdadiger is gewend om aan neiging van zijn hart een mooien glans te gev en ik kies het laatste. Deze geheel individualistische en ook wel pragmatische wijsbegeerte was opgesteld in d tijd van enkele seconden en ik holde achter keuken om, waar ik de schuren wist te ligSeI1'^ Om niet te veel geluid te maken, hieldl tijdens deze vlucht mijn adem in, maar ik niet beletten, dat mijn blikken horlogekast ijzeren sleutels tegen elkaar rammelden. 5 Den toestand in aanmerking genomen, ik tamelijk kalm en ik vertrouwde nog op d goeden afloop voor iedereen. Waar de gedachte vandaan kwam, weet y niet, maar op een oogenblik herinnerde ik de gereedschapschuur in den moestuin, waar werkplunje van den ouden tuinman hing- had daar eens met den man staan praten, wijl hij zich verkleedde om naar huis te m en ik had gezien, dat hij zijn werkjasje etl. Ke( versleten broek aan een roestigen spÜ ophing. me Het schuurtje was gesloten, maar het veiligheidsslot kon aan den binnenkant geop6 worden. (Wordt vervolg0' i

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1937 | | pagina 10