De kroningsfeesten van 1898
D
o
ffletueïfiacU van den dag
Het Zeemonster van Nagasaki
Niet naar Spanje
Kloosters branden
in Barcelona
HERINNERINGEN UIT
LUXEMBURG
Geen filmers!
WOENSDAG 27 JANUARI 1937
Dagen vol gebeuren in het land
der Mijnheers
Gemoedelijke schets
„De Telegraafweet het
cpn ixe/
Leeuwen
aan boord
Johannes Swammer-
dam
A F1 TJ/^\T|VTC*9C °P «Rt Wad zijn Ingevolge de verzekerlngsvoorwaarden tegen 17 *7^0 levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door 17 *7 btj een ongeval met p 9 Cfj bi] verlies van een hand,
MI .1 .r. A ill |f I w I v r, ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen A WV»* verlies van beide armen, belde beenen of beide oogen doodelijken afloop een voet of een oog
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
door DON LOIS ALBARON
Wanneer men den grijzen, reeds 75 jaren
gepasseerden, hoofdredacteur van de
Luxemburger Zeitung, Batty Weber,
spreekt over hoffeesten in Nederland, dan begin
gen zyn nog kwieke oogjes te glinsteren, en dan
Saat hij vertellen over de kroningsfeesten van
1898, waarbij hij als correspondent van zijn
blad ergens in Amsterdam in de een of andere
dakgoot moet hebben gezeten.
Naar aanleiding van ons prinselijk huwelijk
Van den 7den Januari schrijft hij in zijn „Ka
lenderblaadje" in de Luxemburger Zeitung de
Volgende even hooggestemde als wèl-gestelde
berinnering:
„De kranten staan vol over de huwelijksfees
ten in Den Haag. Men staat versteld over de
geestdrift der flegmatieke Nederlanders, waar
bij men zooveel temperament niet gezocht zou
"ebben. Maar het is écht, daarvoor sta ik U in.
Dat heb ik, nu ruim achtendertig jaren geleden,
®Ven warm en oprecht ondervonden, bij de
troonsbestijging van de destijds achttien jaar ge
worden koningin Wilhelmina.
Dat waren dagen vol gebeuren in het land
ner M ij n h e e r s! En wat ik toen daar
over schreef, zal er ook vandaag aan den dag
Wel weer gelden. Reeds aan de grens bij Roo
sendaal kreeg men een voorproefje der feeste
bjkheden, waartoe Nederland zich opmaakte. Er
Was onder de menigte der in Zondagsche klee-
oij gestoken jurgers niet een, die geen „oranje-
öationaal" strikje of knoopje droeg. In Den
Raag zag men overal eerepoorten, heelemaal of
balf gereed, of houten getimmertes op den
gvond, die nog opgericht moesten worden. Aan
aUe gevels zag men arbeiders op ladders, die de
Voorbereidingen tot de illuminatie troffen. Het
Sebeurde toen wel, dat men ons met een scheel
pog aankeek, omdat wij geen oranje droegen.
Een ambtsbroeder, die goed op de hoogte was,
gaf ons den raad maar gauw een oranjestrikje
ve koopen, anders liepen we de kans, dat iemand
bit het volk al onze maagdelijke knoopsgaten
Wel eens met oranjeverf vaderlandslievend zou
bunnen bestrijken.
Maar ook zonder de vreeze Voor dezen straf-
Uiaatrege lieten wij ons gaarne op den stroom
van de volksgeestdrift meedrijven en wij rie
den „Oranje Boven" en „Leve de Koningin"
Vroolijk en met dezelfde overtuiging mee als de
beste onderdanen der schoone jonge Koningin.
Bij haar intocht in Amsterdam voelden wij ons
als Luxemburgers heelemaal thuis.
Uit den koepeltoren van het paleis liet de
beiaardier het Wilhelmus weerklinken, hetzelfde
oude Wilhelmus waaraan wij Luxemburgers van
buis uit gewoon zijn. (Het Wilhelmus is daar
te lande namelijk het lied van het Grootherto
gelijk Huis Red.).
De soldaten, die het groote plein voor het
Roninklijk paleis afzetten, zagen er met hun
donkerblauwe uniformen en roode uitmonstering
Urecies uit als de jongens bij ons thuis; de
lfde kleuren als ten tijde van den ouden
Roning-Groothertog (Willem III) woeien ook
bier van alle huizen. (Het horizontale rood-
Wit-blauw is namelijk ook de vlag van het
groothertogdom Luxemburg. Red.) Er liep
pen groote gele hond met een oranje-strik aan
den staart statig over den Dam; de volksme-
digte schaterde het uit van den larh!
Daar komt een rij koetsen met Indische vor
sten aangereden; koperbruine gezichten en fan
tastische kleederdrachten. Er zijn twee kleine
Prinsjes bij, die uit hun morellendonkere oogen
de gapend^ menschenmenigte zelfbewust opne
men. De Dam is steeds nog leeg. Landsknechten
bi middeleeuwsche dracht excerceeren er on
der tromgeroffel en de schrille tonen der pij
lers. Daar beginnen de klokken te beieren; de
Kanonnen donderen; de feestelijke stoet nadert.
®enige rijtuigen brengen een paar Indische per-
s°haadjes terug: de voornaamste hunner zit
biet gekruiste beenen doodkalm op de bekleede
^tting van zijn koets.
Hoera!! klinkt het daar: een bruisende bran
ding vaart over de tribunes, langs de venster
ramen, over de daken; ontelbare witte zakdoeken
Wuiven op den bewogen ondergrond der mas-
SaEnkele oogenblikken later staat de Ko-
bingin op het balkon van het paleis; aan haar
Voeten de tienduizenden, die geen enkelingen
bieer zijn, maar een saamgesmolten massa: dat
18 haar Volk! En zooals het hoerageroep uit
?He kelen tot een minutenlangen hartenskreet
bieenvloeit, zoo smelten alle gevoelens in één
reusachtig en machtig gevoel tezamen: niet al-
*®en de liefde van een volk voor zijn lotsver-
"Pnden Leidster, maar ook voor de jonge Vrouw,
die in zijn midden geboren werd en opgroeide
eu waarop al zijn hope sedert achttien jaren
bevestigd was, evenzeer als op haar welzijn.
Rn toen zong het Volk van Nederland door de
Graten: „Willemien gaat nooit verloren, falde-
ralderire!" tot diep in den nacht, en de opge
wonden jongens en „meisje s" dit
woord herinnert de schrijver zich klaarblijke'
lijk nog namen de politieagenten in den
kring en dansten met ze rond, tot de helmen
der dienaren van de heilige Hermandad er
scheef van stonden"
Zoo levendig staat dit beeld, den wakkeren
grijsaard nog in de herinnering, dat hij zijnen
„vriendelijken lezeressen haar nieuwsgierigheid
wil vervullen: Koningin Wilhelmina I droeg bij
haar plechtigep intocht in de hoofdstad des
lands op den 5den September 1898 een witte, en
Haar Moeder een licht-lilakleurige japon"!.
e Britsche Regeering heeft besloten de
Foreign Enlistment Act weder in wer
king te doen treden. De Onafhankelijke
Labour Partij, die een paar dozijn vrijwilligers
naar Spanje gestuurd heeft, en er nog een
honderdtal gereed had staan om zoo spoedig
mogelijk te vertrekken, beweerde dat deze wet
niet op Spanje toegepast kan worden, aange
zien zij niet voorziet in burgeroorlog. Een mis
drijf immers wordt volgens deze wet gepleegd
door „een Britsch onderdaan die in dienst
treedt van een buitenlandschen staat, welke
oorlog voert tegen een bevrienden staat."
Dit geval doet zich met betrekking tot Spanje
natuurlijk niet voor. Generaal Franco's regee
ring wordt door de Britsche zelfs niet erkend,
en ook wanneer zij dit wel deed zou zij moei
lijk kunnen beweren, dat er twee buitenland-
sche of bevriende staten zijn, die beide Spanje
heeten.
Wanneer de wet naar de letter niet van
toepassing mocht zijn op het thans woedende
conflict, dan kan zij wellicht naar den geest
toch pasklaar gemaakt worden.
Zij dateert van 10 Augustus 1870 veertien
dagen na het uitbreken van den Fransch
Duitschen oorlog. Deze verhaastte wel de af
kondiging der wet, doch was er niet de oorzaak
van. Het ontwerp was reeds voorbereid ver
scheidene maanden vóór de afkondiging, en
wel nadat Groot-Brittannië krachtens scheids
rechterlijke uitspraak 15.500.000 dollars in goud
aan Amerika had moeten betalen als schade
loosstelling voor het optreden der Alabama
tijdens den Burgeroorlog. Deze droeg staats
rechtelijk wel een geheel ander karakter dan
de strijd die thans in Spanje woedt, maar het
verdient toch aandacht dat een Burgeroorlog
het aanschijn gaf aan een wet waarvan thans
de Onafhankelijke Labourmannen willen be
weren dat zü op een Burgeroorlog niet van
toepassing is.
Merkwaardig is het dat onder deze wet in
bijna 70 jaren tijds nog nooit een vervolging
ingesteld is, ofschoon Britsche onderdanen in
tal van oorlogen, waarbij hun land niet betrok
ken was, meegevochten hebben.
De latere Lord Kitchener, die in 1868 inge
schreven was aan de militaire opleidingsschool
te Woolworth, was in 1870 op bezoek bij zijn
vader die te Dinan, in Frankrijk, woonde. Ter
wijl hij zich daar bevond brak de Fransch-
Duitsche oorlog uit. De jonge Kitchener bood
den nylitairen overheden onmiddellijk zijn
diensten aan. De Foreign Enlistment Act
moest nog afgekondigd worden, maar als
Britsch officier had Kitchener natuurlijk niet
het recht in vreemden legerdienst te gaan. Zijn
aanbod werd evenwel aanvaard. Kort na zijn in
dienst treding vatte hij een zware kou, terwijl
hij met een Fransch officier verkenningen uit
voerde in een ballon captif. Men vond hem
ernstig ziek in een dorpsherberg bij Laval. Zoo
dra hij vervoerd mocht worden, werd hij terug
gebracht naar Engeland, waar de toenmalige
opperbevelhebber, de Hertog van Cambridge,
hem op het terrein der Horse Guards te Lon
den een hevigen uitbrander gaf. De oude Her
tog hield een strenge strafrede over insubordi
natie en alle straffen die hierop stonden, maar
tegen het eind van zijn toespraak scheen zijn
verbolgenheid af te nemen, en toen Kitchener
zich min of meer berouwvol verwijderde, hoor
de hij den Hertog brommen: ,,'t Kan me eigen
lijk niets schelen. Als ik in jouw plaats ge
weest was, zou ik waarschijnlijk hetzelfde ge
daan hebben."
p alle gebieden en dus ook op dat van de
film is „De Telegraaf" een zonderling ver
schijnsel, hét zonderlingste wellicht in ons
goede vaderland. Dagelijks vindt men de be
wijzen in overvloed en wie ze zou willen signa-
leeren zou dagwerk hebben.
Ziehier weer een geval: Een lezer zendt een
stukje in, waarin hij er tegen op komt, dat de
K. L. M. een opdracht tot het maken van een
film verstrekte aan den Duitscher Kurt Gerron,
die nog wel „de vrije hand krijgt". De inzender
maakt zich bezorgd en vraagt, of er dan geen
Nederlanders zijn, die een K.L.M.-film kunnen
maken. En wat antwoordt een meneer van „De
Telegraaf"? Wel, ongeveer het volgende: Het
kan niet anders, de Nederlandsche „cineasten"
kunnen niets, de industrie maakt alleen maar
Bleeke Betten en andere producten van „lieder
lijk alloi", maar Kurt Gerron, dié heeft talent
en routine
Wij stippen aan dat „het liederlijk allooi"
nergens zoo geestdriftig werd bejubeld als in
„De Telegraaf", die er zich iedere week opnieuw
aan te buiten gaat; dat de filmcritiek van dat
blad een opeenstapeling is van snobbisme,
slechten smaak, la^ie en onwetendheid en dat
Kurt Gerron inderdaad een zeer middelmatig
filmman is, hetgeen o.a. onlangs bleek uit de
film van de zich „nationaal" noemende Avro,
een film die door „De Tel." sidderend werd ge
prezen. Overigens komt de heer Gerron voort
uit de milieu's, waar b.v. ook Richard Oswald,
de regisseur vanBleeke Bet, werkzaam was.
„De Telegraaf" kent geen Nederlandsche
filmvaklieden. Wij kennen er een half dozijn
en ieder van onze lezers kent ze. Maar „De
Tel." weet het beter!
Hoezeer deze mededeelingen van de Tele
graaf worden beschouwd als misleiding van de
ergste soort kan men vernemen uit allerlei
protesten, die ons bereikten, waaronder pro
testen van uitnemende vaklieden, die liever
hun naam in deze kwestie niet noemen.
Een uitvoerig schrijven ontvingen wij van
den Nederlandschen cameraman Henk Alsem,
directeur der Hispanofilm te Den Haag, die
direct na lezing van het domme en lichtzin
nige stukje in de Telegraaf een telegrafisch
protest zond naar het hoofdbestuur van den
Bioscoopbond. Hij wijst daarin op het feit, dat
er talrijke Nederlanders zijn, die in staat zijn
'n goede K.L.M.-film te vervaardigen. Een en
ander schijnt reeds aanleiding geweest te zijn
voor de KL.M. om de opdracht nog niet defi
nitief te maken, doch een prijsvraag uit te
schrijven voor een scenario onder de Neder
landsche filmers.
Er is ditmaal dus eens niets vergeefs gepro
testeerd en de Telegraafmethode mist ditmaal
dus volledig haar doel.
Ook „Het Volk" maakt zich warm over de
kwestie en schrijft als volgt:
„Het idee om in Nederland een K.L.M.-film
te maken is al oud. Sinds Theo Güsten een
voor die tijd zeer geslaagde K.L.M.-film „Am
sterdamBatavia" monteerde, grotendeels uit
reeds aanwezig materiaal, heeft het idee om
een nieuwe grote K.L.M.-film te maken eigen
lijk de Nederlandse filmers nimmer los gela
ten.
Theo Güsten, Otto van Neyenhoff, Henk Al
sem, Gerard Rutten, Han Rust, John Fern-
hout, Jan Hin, Kees Stroband, Max de
Haas, Heinz Josephson, Hugenot van der
Linden, Andyr von Barsy, Jo de Haas, Man-
nus Franken, heel deze hoopvolle brigade van
verdienstelijke Nederlandse filmers om nog
Tijdens de plechtigheden in de Nieuwe Kerk te Amsterdam bij de inhuldiging van H.M. Koningin Wilhelmina in 1898
niet te noemen him aller voorganger en voor
beeld Joris Ivens al deze ijverige werkers, die
voor een deel ons land al internationaal be
kend hadden gemaakt door de film, toen er
van een Nederlandse filmindustrie geen sprake
was en die voor een ander deel ondanks de
weinige kansen, die de vaderlandse industrie
hun gaf ook in de industrie-periode doorgingen
met het volgen van artistieke intenties, zij
allen vrijwel zonder uitzondering hebben met
plannen rondgelopen om een K.L.M.-film tc
maken.
Niets ligt immers meer voor de hand. Zoals
vroeger Hollandse avontuurdrift en romantiek
zich konden uitleven in de roemrijke scheep
vaart en de triomfantelijke verheerlijking
daarvan, zo vonden thans heldenverering,
romantiek encommerciële zin gelijkelijk
him object in de K.L.M. Verschillende van
deze plannen zijn zo ver geweest dat bespre
kingen met de K.L.M. geopend werden.
Maar telkens bleken er beletselen. Voor zui
ver documentaire, culturele of propagandisti
sche films achtte men vaak de publieke be
langstelling niet voldoende, voor speelfilms
met een verhaal en op het voorbeeld van
de Amerikaanse vliegfilms met stunts en
dramatische ongelukken, leek het moeilijk om
de medewerking van de K.L.M. te verkrijgen.
Vooral toen deze maatschappij door enkele
ongelukken werd getroffen.
Het bleef dus bij plannen, tot er dan deze
keer initiatief uitging van de K.L.M. en de
Amsterdamse gemeentelijke instantie „Han-
delsinrichtingen" zelf.
Plannen van andere zijde, die reeds tot con
tact met Nederlandse filmers geleid hadden,
verdwenen hiermee automatisch, want in plaats
van een filmpje van tien minuten zal thans
een film van 40 a 50 minuten gemaakt wor
den."
Verder wendde het blad zich tot het bestuur
van den Bioscoopbond, waar eveneens veront
waardiging heerscht over het optreden van de
Telegraaf.
En tenslotte becriticeert Het Volk de houding
van de Telegraaf als volgt:
,,Deze onwaardige aanval op alle harde wer
kers voor de Nederlandse filmkunst, wier
werken en wier bestaan hier eenvoudig ont
kend worden, kunnen wü niet anders dan
grof beledigend, anti-artistiek en anti-natio
naal in de hoogste mate noemen."
En verder:
,,Wij tekenen hierbij voorlopig slechts aan,
dat, terwijl enkele Nederlandse dagbladen ver
schillende moeilijkheden hebben getrotseerd
door de Nederlandse industriefilms serieus te
beoordeelen, juist de Telegraaf totnogtoe
steeds het blad is geweest, dat al deze films
vrijwel heeft goedgepraat, als zij eenmaal ge.
adverteerd en gelanceerd werden. Maar thans
deelt het blad in het voorbijgaan even medt.
dat deze werken van „veelal liederlijk allooi'
waren"....
Reeds eenige dagen had de „Argentinia"
de haven van Buenos Aires verlaten voor
den tocht over den grooten Atlantischen
Oceaan.
In geriefelijke ligstoelen brachten de passa
giers den yuurheeten dag op het promenade
dek door, beschut tegen de directe zonnehitte
door zeilen en kunstmatige koelte genietend
door groote ventilatoren. Doch 's avonds leefde
men op, men zocht eikaars gezelschap, er werd
gemusiceerd, gedanst, gesoupeerd en geconver
seerd. Ieder van dit gemengde gezelschap had
in zijn groote verscheidenheid van levenserva
ringen wel een of ander avontuur, dat de be
langstelling en aandacht kon trekken.
De groote sensatie aan boord was echter
Senoritas Dolores di Castellena, die met een
groep schitterende Berber-leeuwen de reis naar
de oude wereld maakte. De slanke imponee-
rende gestalte van de dompteuze had tegelij
kertijd een bekoorlijke gratie, welke ieder voor
haar innam; zij bleef daarbij echter in haar
optreden zoo bescheiden en onmiskenbaar aria
tocratisch, dat zij voor al haar mede-passa
giers een hoogst interessant probleem vormde
Vriendelijk en innemend, luisterde zij met be
langstelling naar de verhalen van anderen,
doch nimmer deed zij die zelf en men durfde
er haar niet om te vragen.
Op het achterdek bevonden zich in groote
sterke kooien haar leeuwen, goedverzorgde die'
ren met glanzende huid en lange manen, die
urenlang onbeweeglijk konden liggen overdag
en alleen tegen den avond, wanneer Senorita
Dolores hen kwam voederen, een heesch keel
geluid uitstootten of een dof gebrul. Veel van
hun aanwezigheid werd in het verblijf der pas
sagiers echter niet bemerkt en 's avonds, als op
het tusschendek de muziek speelde en de rei
zigers zich aangenaam bezighielden, was er
niemand die aan het medegezelschap van een
aantal leeuwen zelfs maar dacht.
Op den avond van den zesden dag was voor
de passagiers een feestavond georganiseerd. Als
de schemering gevallen was, werden bontge
kleurde lampions ontstoken, de gasten versche
nen in avondtoilet en de kapel zette een flinken
marsch in. Men lachte en schertste, het was
een prettige avond aan boord, als in een groot
gezin en tusschen die vele tijdelijke familie
leden bevond zich ook de bewonderde en te
gelijk geheimzinnige Senorita Dolores di Cas-
tellona.
Plotseling brak de muziek af in een schrillen
dissonnant, een paar glazen vielen rinkelend aan
scherven, een tafel tuimelde met een vreem
den bons tegen het dek
In het veelkleurig lampionlicht stond daar
Toen Drein Drentel zag hoe mooi Piet van zijn bulten was
afgekomen en Piet hem gezegd had, dat het niet erg zeer deed,
belde hij ook nog eens aan bij het tehuis voor ouden van dagen
en liet eveneens tusschen de deur zijn bult afknijpen. Zoo
stonden de twee daar, moederziel alleen in het oude Grieken
land.
Ze stonden daar net zoolang tot ze een deftigen Griekschen
heer ontmoetten, die hen van het hoofd tot de voeten aan
keek. „Wie zijn jullie?" vroeg de meneer. „Wij zijn een paar
Hollandsche kunstenaars", antwoordde Drein Drentel met
trots. „O, dat treft goed", zei de meneer, „ik ben een schouw
burgdirecteur, jullie kunnen vanavond bij mü in den schouw
burg meespelen."
Zoo kwam het, dat Drein Drentel en Piet Prikkel dien avond
achter het tooneel stonden te wachten tot het hun beurt was
om op te komen. Piet speelde voor koning en Drein voor beul.
Ze waren natuurlijk een beetje zenuwachtig, want ze hadden
niet veel tijd gehad om hun rol te leeren.
was hij gereed een
een groote, forsche leeuw; hij staarde recht
voor zich uit, een dreigend gebrom klonk door
dc beklemmende stilte.
Ontzet en bewegingloos staarden de menschen
naar het roofdier, dat daar hoog zich oprich
tend in deze eigenaardige belichting, nog drei
gender, nog schrikwekkender scheen. Een plot
selinge verlamming had ieder getroffen, een
angst die de keel dichtkneep.
Onbegrijpelijk, hoe het dier uit zijn kooi had
kunnen ontsnappen, doch het stond daar en
beheerschte de situatie. De groene, schitteren
de oogen keken
scherp voor zich
uit, de lange
puntige tanden
waren zichtbaar i
onder den onheil- i
spellend opge- i
trokken muil, de
borstspieren trilden, als
sprong te doen
Daar trad langzaam en rustig een vrouw op
den leeuw toe: Senorita Dolores di Castellona.
Onbeweeglijk staat zij in haar matglanzend
avondtoilet van roode zijde voor den leeuw stil.
Dit is geen circusspel, geen vertooning zonder
onmiddellijke gevaren; hier wordt een spel ge
speeld op leven en dood.
Een verschrikkelijke spanning heerschte on
der deze toeschouwers, allen persoonlijk zijn zij
by dit optreden geïnteresseerd.
Dan kromt de leeuw de achterpooten, als
Om zijn sprong te wagen; een dof gebrul stoot
bij uit zijn opengesperden bek. Een scherpe
klank snijdt door de stilte: „Hassan!"
Nauwelijks merkbaar, gaat dien leeuw een
rilling door de leden bij deze harde stem, en
hy richt zich langzaam op. Opnieuw buigt hu
de achterpooten; hij schijnt zich te willen
omkeeren, maar wordt vastgehouden door den
blik uit de oogen dezer vrouw. Hij wil dien
scherpen blik ontgaan, hij tracht te vluchten,
maar zy verspert hem den weg. Senorita Do
lores spreekt enkele Spaansche woorden, lang
zaam maar scherp bevelend, en het dier ge
hoorzaamt, bedwongen door de rust en de wils
kracht van deze vrouw.
Onwillig, stap voor stap, wijkt hij terug, zijn
oogen zien ononderbroken in die van zijn mees
teres. Nog eens weerklinkt een dof brullen,
doch de scherpe stem weerklinkt opnieuw als
een zweepslag: „Hassan!" De laatste tegen
stand is gebroken, de leeuw wendt zich om,
schudt de manen en verdwijnt snel naar het
achterdek, waar hy door de ontstelde bewa
kers in zijn kooi wordt teruggedreven.
Senorita Dolores di Castellona glimlacht even
naar de menschen om haar heen, dan laat zy
zich byna uitgeput in een fauteuil zakken.
In haar nerveuse hand knapt de voet van
een wijnglas en van alle kanten komen de pas
sagiers, nog bleek van ontzetting, nader om
hun redster te danken.
Binnenkort zal het derde geboorte-eeuwfeest
voorden herdacht van Johannes Swammerdam,
die 12 Februari 1637 te Amsterdam werd ge
boren. Aan de Leidsche Universiteit studeerde
hy in de geneeskunde, waar hij in 1667 de doc
torale waardigheid verkreeg. In 1669 gaf hij een
algemeene geschiedenis over de insecten uit,
welk werk werd gevolgd door zijn ontleed-ge-
neeskundige studie „Miraculum Naturae", welke
zijn beroemdste werk is en dat meermalen werd
herdrukt. Door zijn aanhoudend studeeren ver
viel hy tot zwaarmoedigheid. De dweperyen
van Antoinette Bourignon maakten zulk een
diepen indruk op hem, dat hij haar naar Hol-
stein volgde. Ontmoedigd en verbitterd keerde
hij al spoedig weer naar Amsterdam terug, waar
hy in 1680 stierf. Zijn handschriften, welke hy
uit gebrek aan Thevenot had verkocht, kwamen
later in bezit van Boerhaave, die ze onder den
titel „Biblia Naturae" publiceerde. Tevens
schreef Boerhaave een levensbeschrijving van
Swammerdam.
16
ZESDE HOOFDSTUK
Sebastian was een oud zeeman.
Ry kende de wereld op zyn duimpje en was
h schatkamer van anthropologische kennis.
(Rij was ook een vurig Katholiek en betreurde
'tter de tydelijke afdwaling in zyn leven, toen
y zich onder invloed van zyn kapitein, en een
(.°edkoop boekje, had ingelaten met een zonder-
Darwinisme.
Ret was geen gewoon Darwinisme, dat hij had
(^gehangen: het was het Darwinisme uit het
°®kje, herzien en verbeterd door den kapitein.
>Eyn vrouw heette Chiquita, dat wil zeggen
qjUeintje" en met dezen naam werd in eerbie-
herinnering haar vroegere gestalte her-
,j.chiquita was een moderne Maria Magdalena,
echter het huwelyk met den zeeman verko-
had boven de eenzaamheid van de woestijn,
bastian had by zyn huwelyk veel tegenstand
ontmoet van welmeenende vrienden, maar in
stryd met alle voorspellingen had Chiquita het
in haar gestelde vertrouwen niet te schande ge
maakt.
Hun zoon Juan echter had een leeftijd be
reikt, waarop men alles beter weet dan iedereen
en hij was zeer revolutionnair.
Oppervlakkig beschouwd was het dus geen om
geving om een paar zusters te introduceeren, die
rechtstreeks uit het klooster kwamen.
Maar het was er wel veilig.
De oudjes zouden alles doen om de beide
zustertjes te helpen en Juan zat nog onder den
duim: hy was, wat men zou kunnen noemen:
een „binnenshuis Bolsjewiek."
Op de maat van de klepperende zolen bereik
ten wij het huisje van Sebastian. Hij woonde
tusschen een hoop op elkaar gestapelde kroegjes
met emblemen, die ieder zeemanshart sneller
deden kloppen. Zyn huis stond vlak tegen den
grillig-beschilderden totem van de Orinoco-bar,
Vóór de deur was een hoog yzeren trapje met
smalle wafel-treetjes, zooals men die in schepen
zietDe paneelen van de voordeur waren van
het allerdunste triplex, zoodat deze deur prachtig
resoneerde, maar slechts een gering defensief
vermogen had.
De zusters bleven onder aan het trapje staan
en toen ik geklopt had, deed Sebastian zelf
open.
„Ben je alléén?" vroeg ik.
Hy deed een stap naar buiten en trok de deur
achter zich toe.
„Kan niemand ons hier hooren?" vroeg ik.
Het gegroefde hoofd van Sebastian ging voor
zichtig naar binnen, waar de familie zat. Dit
moest wel argwaan wekken en een seconde later
stond ook La Chiquita in haar volle breedte
en lengte voor de deur.
„Wat is het?" vroeg ze streng, maar toen ze
mij herkende, veranderde zy van toon.
Ik moest terstond binnenkomen.
„Ik moet iets vragen," begon ik. „Kunnen
jullie die twee vrouwen bergen?"
Chiquita keek langs de leuning van het
ijzeren trapje naar beneden en ik kon op haar
gezicht zien, dat ze er niet van hield vrouwen
in huis te hebben.
„Zij zijn een paar zustertjes van Sint Joseph."
„Goede God," zei Chiquita, „had dat dan eer
der gezegd."
Met een lenigheid, die men by haar niet zou
verwachten, wipte zy de treedjes af.
„Myn kindertjes," zei ze teeder, „komt maar.
Komt er in."
Zij had de armen om de zusters heen gelegd
en drong haar vriendelyk het trapje op.
„Is Juan thuis?"
JaJuan was thuis.
„Maar hij zal zyn mond houden," zei de oude
zeeman. „Hij weet wel, dat ik hem de ribben
breek, als hij te veel kwebbelt."
Sebastian was ver over de zestig, maar hy
had een figuur die een waarborg was voor de
echtheid van zyn bedreiging.
Juan zat met een Baskische baret schuin op
het hoofd, op de punt van de tafel en rookte
een sigaret. Sinds den laatsten keer, dat ik
hem zag, had hy een klein, zwart snorretje ge
kregen. Zyn hoffelyke vroolykheid sloeg dood
tegen den stillen ernst van de nonnetjes, die niet
het minste aanpassingsvermogen toonden. Weg
gejaagd uit cel en ziekenhuis stonden ze onbe'
holpen in een hoekje, met zedig neergeslagen
oogen, die een zonderling contrast vormden met
haar brutale kleeren.
Er waren twee stoelen in huis en Sebastian
bood deze aan. De zusters weigerden echter te
gaan zitten.
Sebastian en Chiquita zaten te wikken en te
wegen om een goede oplossing te vinden.
Chiquita had al terstond beslist:
,;De zusters blijven hier zoolang als het noodig
is. En jij houdt je mond, begrepen?"
Het tweede lid van deze mededeeling was
voor Juan bedoeld en Juan knikte zwygend „ja
met leege zwarte oogen.
„Dat komt nou van die ideeën van jou," zei
Chiquita, alsof de heele omwenteling het werk
van Juan was, „gedraag je zooals het behoort
en blyf van de straat."
Juan haalde de schouders op en draaide een
nieuwe sigaret.
„Nou ja
Sebastian verdroeg geen tegenspraak en zei:
„Wat: nou ja?"....
„Wat weten jullie van zulke dingen af."
Sebastian vloog op. Hy was niet voor niets
drie keer de wereld rond geweest. Hy wist meer
van alles dan een kwajongen, die pas kwam
kyken.
De beleedigingen gleden langs Juan af en
vielen versuft op den tegelvloer, die reeds vol
lag met sigaretteneindjes.
„Dat zegt niets," zei Juan, die met geduldige,
beleefdheid had afgewacht tot zyn vader had
uitgeraasd. „We leven in een nieuwe wereld....
In den overgang...."
„Maar de zusters kunnen toch niet blyven
staan," meende Chiquita.
Met luidruchtige bedryvigheid ruimde Juan
het divanbed leeg, dat in een hoek van de kamer
stond. Hy duwde de zusters op een plaats en
ging daarna gemoedelyk naast haar zitten.
„Het is jullie eigen schuld," begon Juan tegen
de ongelukkige kloosterlingen, die in een verre
wereld vertoefden en er niet aan dachten om
met Juan in discussie te treden.
„Jullie hebt eindeloos geprofiteerd van aller
lei voorrechten. Jullie hebt eeuwenlang geleefd
op onzen zak."
„Sla de geschiedenis maar na," ging Juan
onverdroten voort, en hy sprak als een zelfbe
wust historicus, „de eeuwen door hebben de
kloosters niets dan gunsten en privilegies ge
noten. Of is het niet waar?"
De laatste Vraag was rechtstreeks tot my
gericht.
Onze vriend volgde de dialectische methode.
„Ja zeker," zei ik.
„Al die extra gunsten kostten geld. Veel geld.
En waar moest dat geld vandaan komen? Uit
den zak van het volk."
Triomfantelyk keek hy de zusters aan, maar
deze hielden de oogen nog steeds neergeslagen.
Ik zag echter aan het zenuwachtig trekken van
één, dat zy luisterde.
Juan bleef stil zitten wachten.
Waarop?
Hy kon toch niet verwachten, dat een van,
de zusters een zak met geld te voorschijn zou
tooveren om Juan zyn part in de bydrage terug
te geven. Juan wachtte echter op de verdediging,
„Hoor eens hier, Juan," zei ik, „laten we
niet verder over die dingen praten, want we
praten toch maar langs elkaar heen. Een blinde
kun je niet aan zijn verstand brengen, wat kleu
ren zijn en jy met je opstandigen geest kunt niet
beseffen wat hooge geestelyke waarden zyn."
Haadaar kwam het al.
„De Kunst.... de Wetenschapde Litera
tuurNet of hij als modern arbeider niet
wist wat geestelijke waarden zijn
Juan wond zich op.
„Ik ben goed ingelicht," hernam hy, en om te
laten zien, dat hij op de hoogte was begon hy:
„De exacte wetenschap
„Juan, hou je ezelskop dicht," beval Sebastian.
Maar Chiquita zei:
„Neen, neen.... Laat hem maar praten....
Laat hem maar praten. Het is juist goed, dat hij
eens iemand gevonden heeft, die al dien onzin
wel eens uit zyn hoofd zal praten. Juist goed."
En met de elleboog steunend op de tafel en
met een verpletterenden blik naar haar zoon,
wachtte ze op het ontluikend woord-gevecht. Na
hetgeen ik echter in de laatste uren had mee
gemaakt, viel het verzoek van Chiquita, om alle
sociologische en economische vragen van de
huidige samenleving met een paar woorden
recht te zetten, wel wat koud op myn dak.
Bovendien was by mijn tegenstander niet de
elementaire kennis aanwezig, die noodig is om
een vruchtbaar debat te voeren.
(Wordt vervolgd)