De kroningsfeesten van 1898 D o ffletueïfiacU van den dag Het Zeemonster van Nagasaki Niet naar Spanje Kloosters branden in Barcelona HERINNERINGEN UIT LUXEMBURG Geen filmers! WOENSDAG 27 JANUARI 1937 Dagen vol gebeuren in het land der Mijnheers Gemoedelijke schets „De Telegraafweet het cpn ixe/ Leeuwen aan boord Johannes Swammer- dam A F1 TJ/^\T|VTC*9C °P «Rt Wad zijn Ingevolge de verzekerlngsvoorwaarden tegen 17 *7^0 levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door 17 *7 btj een ongeval met p 9 Cfj bi] verlies van een hand, MI .1 .r. A ill |f I w I v r, ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen A WV»* verlies van beide armen, belde beenen of beide oogen doodelijken afloop een voet of een oog AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL door DON LOIS ALBARON Wanneer men den grijzen, reeds 75 jaren gepasseerden, hoofdredacteur van de Luxemburger Zeitung, Batty Weber, spreekt over hoffeesten in Nederland, dan begin gen zyn nog kwieke oogjes te glinsteren, en dan Saat hij vertellen over de kroningsfeesten van 1898, waarbij hij als correspondent van zijn blad ergens in Amsterdam in de een of andere dakgoot moet hebben gezeten. Naar aanleiding van ons prinselijk huwelijk Van den 7den Januari schrijft hij in zijn „Ka lenderblaadje" in de Luxemburger Zeitung de Volgende even hooggestemde als wèl-gestelde berinnering: „De kranten staan vol over de huwelijksfees ten in Den Haag. Men staat versteld over de geestdrift der flegmatieke Nederlanders, waar bij men zooveel temperament niet gezocht zou "ebben. Maar het is écht, daarvoor sta ik U in. Dat heb ik, nu ruim achtendertig jaren geleden, ®Ven warm en oprecht ondervonden, bij de troonsbestijging van de destijds achttien jaar ge worden koningin Wilhelmina. Dat waren dagen vol gebeuren in het land ner M ij n h e e r s! En wat ik toen daar over schreef, zal er ook vandaag aan den dag Wel weer gelden. Reeds aan de grens bij Roo sendaal kreeg men een voorproefje der feeste bjkheden, waartoe Nederland zich opmaakte. Er Was onder de menigte der in Zondagsche klee- oij gestoken jurgers niet een, die geen „oranje- öationaal" strikje of knoopje droeg. In Den Raag zag men overal eerepoorten, heelemaal of balf gereed, of houten getimmertes op den gvond, die nog opgericht moesten worden. Aan aUe gevels zag men arbeiders op ladders, die de Voorbereidingen tot de illuminatie troffen. Het Sebeurde toen wel, dat men ons met een scheel pog aankeek, omdat wij geen oranje droegen. Een ambtsbroeder, die goed op de hoogte was, gaf ons den raad maar gauw een oranjestrikje ve koopen, anders liepen we de kans, dat iemand bit het volk al onze maagdelijke knoopsgaten Wel eens met oranjeverf vaderlandslievend zou bunnen bestrijken. Maar ook zonder de vreeze Voor dezen straf- Uiaatrege lieten wij ons gaarne op den stroom van de volksgeestdrift meedrijven en wij rie den „Oranje Boven" en „Leve de Koningin" Vroolijk en met dezelfde overtuiging mee als de beste onderdanen der schoone jonge Koningin. Bij haar intocht in Amsterdam voelden wij ons als Luxemburgers heelemaal thuis. Uit den koepeltoren van het paleis liet de beiaardier het Wilhelmus weerklinken, hetzelfde oude Wilhelmus waaraan wij Luxemburgers van buis uit gewoon zijn. (Het Wilhelmus is daar te lande namelijk het lied van het Grootherto gelijk Huis Red.). De soldaten, die het groote plein voor het Roninklijk paleis afzetten, zagen er met hun donkerblauwe uniformen en roode uitmonstering Urecies uit als de jongens bij ons thuis; de lfde kleuren als ten tijde van den ouden Roning-Groothertog (Willem III) woeien ook bier van alle huizen. (Het horizontale rood- Wit-blauw is namelijk ook de vlag van het groothertogdom Luxemburg. Red.) Er liep pen groote gele hond met een oranje-strik aan den staart statig over den Dam; de volksme- digte schaterde het uit van den larh! Daar komt een rij koetsen met Indische vor sten aangereden; koperbruine gezichten en fan tastische kleederdrachten. Er zijn twee kleine Prinsjes bij, die uit hun morellendonkere oogen de gapend^ menschenmenigte zelfbewust opne men. De Dam is steeds nog leeg. Landsknechten bi middeleeuwsche dracht excerceeren er on der tromgeroffel en de schrille tonen der pij lers. Daar beginnen de klokken te beieren; de Kanonnen donderen; de feestelijke stoet nadert. ®enige rijtuigen brengen een paar Indische per- s°haadjes terug: de voornaamste hunner zit biet gekruiste beenen doodkalm op de bekleede ^tting van zijn koets. Hoera!! klinkt het daar: een bruisende bran ding vaart over de tribunes, langs de venster ramen, over de daken; ontelbare witte zakdoeken Wuiven op den bewogen ondergrond der mas- SaEnkele oogenblikken later staat de Ko- bingin op het balkon van het paleis; aan haar Voeten de tienduizenden, die geen enkelingen bieer zijn, maar een saamgesmolten massa: dat 18 haar Volk! En zooals het hoerageroep uit ?He kelen tot een minutenlangen hartenskreet bieenvloeit, zoo smelten alle gevoelens in één reusachtig en machtig gevoel tezamen: niet al- *®en de liefde van een volk voor zijn lotsver- "Pnden Leidster, maar ook voor de jonge Vrouw, die in zijn midden geboren werd en opgroeide eu waarop al zijn hope sedert achttien jaren bevestigd was, evenzeer als op haar welzijn. Rn toen zong het Volk van Nederland door de Graten: „Willemien gaat nooit verloren, falde- ralderire!" tot diep in den nacht, en de opge wonden jongens en „meisje s" dit woord herinnert de schrijver zich klaarblijke' lijk nog namen de politieagenten in den kring en dansten met ze rond, tot de helmen der dienaren van de heilige Hermandad er scheef van stonden" Zoo levendig staat dit beeld, den wakkeren grijsaard nog in de herinnering, dat hij zijnen „vriendelijken lezeressen haar nieuwsgierigheid wil vervullen: Koningin Wilhelmina I droeg bij haar plechtigep intocht in de hoofdstad des lands op den 5den September 1898 een witte, en Haar Moeder een licht-lilakleurige japon"!. e Britsche Regeering heeft besloten de Foreign Enlistment Act weder in wer king te doen treden. De Onafhankelijke Labour Partij, die een paar dozijn vrijwilligers naar Spanje gestuurd heeft, en er nog een honderdtal gereed had staan om zoo spoedig mogelijk te vertrekken, beweerde dat deze wet niet op Spanje toegepast kan worden, aange zien zij niet voorziet in burgeroorlog. Een mis drijf immers wordt volgens deze wet gepleegd door „een Britsch onderdaan die in dienst treedt van een buitenlandschen staat, welke oorlog voert tegen een bevrienden staat." Dit geval doet zich met betrekking tot Spanje natuurlijk niet voor. Generaal Franco's regee ring wordt door de Britsche zelfs niet erkend, en ook wanneer zij dit wel deed zou zij moei lijk kunnen beweren, dat er twee buitenland- sche of bevriende staten zijn, die beide Spanje heeten. Wanneer de wet naar de letter niet van toepassing mocht zijn op het thans woedende conflict, dan kan zij wellicht naar den geest toch pasklaar gemaakt worden. Zij dateert van 10 Augustus 1870 veertien dagen na het uitbreken van den Fransch Duitschen oorlog. Deze verhaastte wel de af kondiging der wet, doch was er niet de oorzaak van. Het ontwerp was reeds voorbereid ver scheidene maanden vóór de afkondiging, en wel nadat Groot-Brittannië krachtens scheids rechterlijke uitspraak 15.500.000 dollars in goud aan Amerika had moeten betalen als schade loosstelling voor het optreden der Alabama tijdens den Burgeroorlog. Deze droeg staats rechtelijk wel een geheel ander karakter dan de strijd die thans in Spanje woedt, maar het verdient toch aandacht dat een Burgeroorlog het aanschijn gaf aan een wet waarvan thans de Onafhankelijke Labourmannen willen be weren dat zü op een Burgeroorlog niet van toepassing is. Merkwaardig is het dat onder deze wet in bijna 70 jaren tijds nog nooit een vervolging ingesteld is, ofschoon Britsche onderdanen in tal van oorlogen, waarbij hun land niet betrok ken was, meegevochten hebben. De latere Lord Kitchener, die in 1868 inge schreven was aan de militaire opleidingsschool te Woolworth, was in 1870 op bezoek bij zijn vader die te Dinan, in Frankrijk, woonde. Ter wijl hij zich daar bevond brak de Fransch- Duitsche oorlog uit. De jonge Kitchener bood den nylitairen overheden onmiddellijk zijn diensten aan. De Foreign Enlistment Act moest nog afgekondigd worden, maar als Britsch officier had Kitchener natuurlijk niet het recht in vreemden legerdienst te gaan. Zijn aanbod werd evenwel aanvaard. Kort na zijn in dienst treding vatte hij een zware kou, terwijl hij met een Fransch officier verkenningen uit voerde in een ballon captif. Men vond hem ernstig ziek in een dorpsherberg bij Laval. Zoo dra hij vervoerd mocht worden, werd hij terug gebracht naar Engeland, waar de toenmalige opperbevelhebber, de Hertog van Cambridge, hem op het terrein der Horse Guards te Lon den een hevigen uitbrander gaf. De oude Her tog hield een strenge strafrede over insubordi natie en alle straffen die hierop stonden, maar tegen het eind van zijn toespraak scheen zijn verbolgenheid af te nemen, en toen Kitchener zich min of meer berouwvol verwijderde, hoor de hij den Hertog brommen: ,,'t Kan me eigen lijk niets schelen. Als ik in jouw plaats ge weest was, zou ik waarschijnlijk hetzelfde ge daan hebben." p alle gebieden en dus ook op dat van de film is „De Telegraaf" een zonderling ver schijnsel, hét zonderlingste wellicht in ons goede vaderland. Dagelijks vindt men de be wijzen in overvloed en wie ze zou willen signa- leeren zou dagwerk hebben. Ziehier weer een geval: Een lezer zendt een stukje in, waarin hij er tegen op komt, dat de K. L. M. een opdracht tot het maken van een film verstrekte aan den Duitscher Kurt Gerron, die nog wel „de vrije hand krijgt". De inzender maakt zich bezorgd en vraagt, of er dan geen Nederlanders zijn, die een K.L.M.-film kunnen maken. En wat antwoordt een meneer van „De Telegraaf"? Wel, ongeveer het volgende: Het kan niet anders, de Nederlandsche „cineasten" kunnen niets, de industrie maakt alleen maar Bleeke Betten en andere producten van „lieder lijk alloi", maar Kurt Gerron, dié heeft talent en routine Wij stippen aan dat „het liederlijk allooi" nergens zoo geestdriftig werd bejubeld als in „De Telegraaf", die er zich iedere week opnieuw aan te buiten gaat; dat de filmcritiek van dat blad een opeenstapeling is van snobbisme, slechten smaak, la^ie en onwetendheid en dat Kurt Gerron inderdaad een zeer middelmatig filmman is, hetgeen o.a. onlangs bleek uit de film van de zich „nationaal" noemende Avro, een film die door „De Tel." sidderend werd ge prezen. Overigens komt de heer Gerron voort uit de milieu's, waar b.v. ook Richard Oswald, de regisseur vanBleeke Bet, werkzaam was. „De Telegraaf" kent geen Nederlandsche filmvaklieden. Wij kennen er een half dozijn en ieder van onze lezers kent ze. Maar „De Tel." weet het beter! Hoezeer deze mededeelingen van de Tele graaf worden beschouwd als misleiding van de ergste soort kan men vernemen uit allerlei protesten, die ons bereikten, waaronder pro testen van uitnemende vaklieden, die liever hun naam in deze kwestie niet noemen. Een uitvoerig schrijven ontvingen wij van den Nederlandschen cameraman Henk Alsem, directeur der Hispanofilm te Den Haag, die direct na lezing van het domme en lichtzin nige stukje in de Telegraaf een telegrafisch protest zond naar het hoofdbestuur van den Bioscoopbond. Hij wijst daarin op het feit, dat er talrijke Nederlanders zijn, die in staat zijn 'n goede K.L.M.-film te vervaardigen. Een en ander schijnt reeds aanleiding geweest te zijn voor de KL.M. om de opdracht nog niet defi nitief te maken, doch een prijsvraag uit te schrijven voor een scenario onder de Neder landsche filmers. Er is ditmaal dus eens niets vergeefs gepro testeerd en de Telegraafmethode mist ditmaal dus volledig haar doel. Ook „Het Volk" maakt zich warm over de kwestie en schrijft als volgt: „Het idee om in Nederland een K.L.M.-film te maken is al oud. Sinds Theo Güsten een voor die tijd zeer geslaagde K.L.M.-film „Am sterdamBatavia" monteerde, grotendeels uit reeds aanwezig materiaal, heeft het idee om een nieuwe grote K.L.M.-film te maken eigen lijk de Nederlandse filmers nimmer los gela ten. Theo Güsten, Otto van Neyenhoff, Henk Al sem, Gerard Rutten, Han Rust, John Fern- hout, Jan Hin, Kees Stroband, Max de Haas, Heinz Josephson, Hugenot van der Linden, Andyr von Barsy, Jo de Haas, Man- nus Franken, heel deze hoopvolle brigade van verdienstelijke Nederlandse filmers om nog Tijdens de plechtigheden in de Nieuwe Kerk te Amsterdam bij de inhuldiging van H.M. Koningin Wilhelmina in 1898 niet te noemen him aller voorganger en voor beeld Joris Ivens al deze ijverige werkers, die voor een deel ons land al internationaal be kend hadden gemaakt door de film, toen er van een Nederlandse filmindustrie geen sprake was en die voor een ander deel ondanks de weinige kansen, die de vaderlandse industrie hun gaf ook in de industrie-periode doorgingen met het volgen van artistieke intenties, zij allen vrijwel zonder uitzondering hebben met plannen rondgelopen om een K.L.M.-film tc maken. Niets ligt immers meer voor de hand. Zoals vroeger Hollandse avontuurdrift en romantiek zich konden uitleven in de roemrijke scheep vaart en de triomfantelijke verheerlijking daarvan, zo vonden thans heldenverering, romantiek encommerciële zin gelijkelijk him object in de K.L.M. Verschillende van deze plannen zijn zo ver geweest dat bespre kingen met de K.L.M. geopend werden. Maar telkens bleken er beletselen. Voor zui ver documentaire, culturele of propagandisti sche films achtte men vaak de publieke be langstelling niet voldoende, voor speelfilms met een verhaal en op het voorbeeld van de Amerikaanse vliegfilms met stunts en dramatische ongelukken, leek het moeilijk om de medewerking van de K.L.M. te verkrijgen. Vooral toen deze maatschappij door enkele ongelukken werd getroffen. Het bleef dus bij plannen, tot er dan deze keer initiatief uitging van de K.L.M. en de Amsterdamse gemeentelijke instantie „Han- delsinrichtingen" zelf. Plannen van andere zijde, die reeds tot con tact met Nederlandse filmers geleid hadden, verdwenen hiermee automatisch, want in plaats van een filmpje van tien minuten zal thans een film van 40 a 50 minuten gemaakt wor den." Verder wendde het blad zich tot het bestuur van den Bioscoopbond, waar eveneens veront waardiging heerscht over het optreden van de Telegraaf. En tenslotte becriticeert Het Volk de houding van de Telegraaf als volgt: ,,Deze onwaardige aanval op alle harde wer kers voor de Nederlandse filmkunst, wier werken en wier bestaan hier eenvoudig ont kend worden, kunnen wü niet anders dan grof beledigend, anti-artistiek en anti-natio naal in de hoogste mate noemen." En verder: ,,Wij tekenen hierbij voorlopig slechts aan, dat, terwijl enkele Nederlandse dagbladen ver schillende moeilijkheden hebben getrotseerd door de Nederlandse industriefilms serieus te beoordeelen, juist de Telegraaf totnogtoe steeds het blad is geweest, dat al deze films vrijwel heeft goedgepraat, als zij eenmaal ge. adverteerd en gelanceerd werden. Maar thans deelt het blad in het voorbijgaan even medt. dat deze werken van „veelal liederlijk allooi' waren".... Reeds eenige dagen had de „Argentinia" de haven van Buenos Aires verlaten voor den tocht over den grooten Atlantischen Oceaan. In geriefelijke ligstoelen brachten de passa giers den yuurheeten dag op het promenade dek door, beschut tegen de directe zonnehitte door zeilen en kunstmatige koelte genietend door groote ventilatoren. Doch 's avonds leefde men op, men zocht eikaars gezelschap, er werd gemusiceerd, gedanst, gesoupeerd en geconver seerd. Ieder van dit gemengde gezelschap had in zijn groote verscheidenheid van levenserva ringen wel een of ander avontuur, dat de be langstelling en aandacht kon trekken. De groote sensatie aan boord was echter Senoritas Dolores di Castellena, die met een groep schitterende Berber-leeuwen de reis naar de oude wereld maakte. De slanke imponee- rende gestalte van de dompteuze had tegelij kertijd een bekoorlijke gratie, welke ieder voor haar innam; zij bleef daarbij echter in haar optreden zoo bescheiden en onmiskenbaar aria tocratisch, dat zij voor al haar mede-passa giers een hoogst interessant probleem vormde Vriendelijk en innemend, luisterde zij met be langstelling naar de verhalen van anderen, doch nimmer deed zij die zelf en men durfde er haar niet om te vragen. Op het achterdek bevonden zich in groote sterke kooien haar leeuwen, goedverzorgde die' ren met glanzende huid en lange manen, die urenlang onbeweeglijk konden liggen overdag en alleen tegen den avond, wanneer Senorita Dolores hen kwam voederen, een heesch keel geluid uitstootten of een dof gebrul. Veel van hun aanwezigheid werd in het verblijf der pas sagiers echter niet bemerkt en 's avonds, als op het tusschendek de muziek speelde en de rei zigers zich aangenaam bezighielden, was er niemand die aan het medegezelschap van een aantal leeuwen zelfs maar dacht. Op den avond van den zesden dag was voor de passagiers een feestavond georganiseerd. Als de schemering gevallen was, werden bontge kleurde lampions ontstoken, de gasten versche nen in avondtoilet en de kapel zette een flinken marsch in. Men lachte en schertste, het was een prettige avond aan boord, als in een groot gezin en tusschen die vele tijdelijke familie leden bevond zich ook de bewonderde en te gelijk geheimzinnige Senorita Dolores di Cas- tellona. Plotseling brak de muziek af in een schrillen dissonnant, een paar glazen vielen rinkelend aan scherven, een tafel tuimelde met een vreem den bons tegen het dek In het veelkleurig lampionlicht stond daar Toen Drein Drentel zag hoe mooi Piet van zijn bulten was afgekomen en Piet hem gezegd had, dat het niet erg zeer deed, belde hij ook nog eens aan bij het tehuis voor ouden van dagen en liet eveneens tusschen de deur zijn bult afknijpen. Zoo stonden de twee daar, moederziel alleen in het oude Grieken land. Ze stonden daar net zoolang tot ze een deftigen Griekschen heer ontmoetten, die hen van het hoofd tot de voeten aan keek. „Wie zijn jullie?" vroeg de meneer. „Wij zijn een paar Hollandsche kunstenaars", antwoordde Drein Drentel met trots. „O, dat treft goed", zei de meneer, „ik ben een schouw burgdirecteur, jullie kunnen vanavond bij mü in den schouw burg meespelen." Zoo kwam het, dat Drein Drentel en Piet Prikkel dien avond achter het tooneel stonden te wachten tot het hun beurt was om op te komen. Piet speelde voor koning en Drein voor beul. Ze waren natuurlijk een beetje zenuwachtig, want ze hadden niet veel tijd gehad om hun rol te leeren. was hij gereed een een groote, forsche leeuw; hij staarde recht voor zich uit, een dreigend gebrom klonk door dc beklemmende stilte. Ontzet en bewegingloos staarden de menschen naar het roofdier, dat daar hoog zich oprich tend in deze eigenaardige belichting, nog drei gender, nog schrikwekkender scheen. Een plot selinge verlamming had ieder getroffen, een angst die de keel dichtkneep. Onbegrijpelijk, hoe het dier uit zijn kooi had kunnen ontsnappen, doch het stond daar en beheerschte de situatie. De groene, schitteren de oogen keken scherp voor zich uit, de lange puntige tanden waren zichtbaar i onder den onheil- i spellend opge- i trokken muil, de borstspieren trilden, als sprong te doen Daar trad langzaam en rustig een vrouw op den leeuw toe: Senorita Dolores di Castellona. Onbeweeglijk staat zij in haar matglanzend avondtoilet van roode zijde voor den leeuw stil. Dit is geen circusspel, geen vertooning zonder onmiddellijke gevaren; hier wordt een spel ge speeld op leven en dood. Een verschrikkelijke spanning heerschte on der deze toeschouwers, allen persoonlijk zijn zij by dit optreden geïnteresseerd. Dan kromt de leeuw de achterpooten, als Om zijn sprong te wagen; een dof gebrul stoot bij uit zijn opengesperden bek. Een scherpe klank snijdt door de stilte: „Hassan!" Nauwelijks merkbaar, gaat dien leeuw een rilling door de leden bij deze harde stem, en hy richt zich langzaam op. Opnieuw buigt hu de achterpooten; hij schijnt zich te willen omkeeren, maar wordt vastgehouden door den blik uit de oogen dezer vrouw. Hij wil dien scherpen blik ontgaan, hij tracht te vluchten, maar zy verspert hem den weg. Senorita Do lores spreekt enkele Spaansche woorden, lang zaam maar scherp bevelend, en het dier ge hoorzaamt, bedwongen door de rust en de wils kracht van deze vrouw. Onwillig, stap voor stap, wijkt hij terug, zijn oogen zien ononderbroken in die van zijn mees teres. Nog eens weerklinkt een dof brullen, doch de scherpe stem weerklinkt opnieuw als een zweepslag: „Hassan!" De laatste tegen stand is gebroken, de leeuw wendt zich om, schudt de manen en verdwijnt snel naar het achterdek, waar hy door de ontstelde bewa kers in zijn kooi wordt teruggedreven. Senorita Dolores di Castellona glimlacht even naar de menschen om haar heen, dan laat zy zich byna uitgeput in een fauteuil zakken. In haar nerveuse hand knapt de voet van een wijnglas en van alle kanten komen de pas sagiers, nog bleek van ontzetting, nader om hun redster te danken. Binnenkort zal het derde geboorte-eeuwfeest voorden herdacht van Johannes Swammerdam, die 12 Februari 1637 te Amsterdam werd ge boren. Aan de Leidsche Universiteit studeerde hy in de geneeskunde, waar hij in 1667 de doc torale waardigheid verkreeg. In 1669 gaf hij een algemeene geschiedenis over de insecten uit, welk werk werd gevolgd door zijn ontleed-ge- neeskundige studie „Miraculum Naturae", welke zijn beroemdste werk is en dat meermalen werd herdrukt. Door zijn aanhoudend studeeren ver viel hy tot zwaarmoedigheid. De dweperyen van Antoinette Bourignon maakten zulk een diepen indruk op hem, dat hij haar naar Hol- stein volgde. Ontmoedigd en verbitterd keerde hij al spoedig weer naar Amsterdam terug, waar hy in 1680 stierf. Zijn handschriften, welke hy uit gebrek aan Thevenot had verkocht, kwamen later in bezit van Boerhaave, die ze onder den titel „Biblia Naturae" publiceerde. Tevens schreef Boerhaave een levensbeschrijving van Swammerdam. 16 ZESDE HOOFDSTUK Sebastian was een oud zeeman. Ry kende de wereld op zyn duimpje en was h schatkamer van anthropologische kennis. (Rij was ook een vurig Katholiek en betreurde 'tter de tydelijke afdwaling in zyn leven, toen y zich onder invloed van zyn kapitein, en een (.°edkoop boekje, had ingelaten met een zonder- Darwinisme. Ret was geen gewoon Darwinisme, dat hij had (^gehangen: het was het Darwinisme uit het °®kje, herzien en verbeterd door den kapitein. >Eyn vrouw heette Chiquita, dat wil zeggen qjUeintje" en met dezen naam werd in eerbie- herinnering haar vroegere gestalte her- ,j.chiquita was een moderne Maria Magdalena, echter het huwelyk met den zeeman verko- had boven de eenzaamheid van de woestijn, bastian had by zyn huwelyk veel tegenstand ontmoet van welmeenende vrienden, maar in stryd met alle voorspellingen had Chiquita het in haar gestelde vertrouwen niet te schande ge maakt. Hun zoon Juan echter had een leeftijd be reikt, waarop men alles beter weet dan iedereen en hij was zeer revolutionnair. Oppervlakkig beschouwd was het dus geen om geving om een paar zusters te introduceeren, die rechtstreeks uit het klooster kwamen. Maar het was er wel veilig. De oudjes zouden alles doen om de beide zustertjes te helpen en Juan zat nog onder den duim: hy was, wat men zou kunnen noemen: een „binnenshuis Bolsjewiek." Op de maat van de klepperende zolen bereik ten wij het huisje van Sebastian. Hij woonde tusschen een hoop op elkaar gestapelde kroegjes met emblemen, die ieder zeemanshart sneller deden kloppen. Zyn huis stond vlak tegen den grillig-beschilderden totem van de Orinoco-bar, Vóór de deur was een hoog yzeren trapje met smalle wafel-treetjes, zooals men die in schepen zietDe paneelen van de voordeur waren van het allerdunste triplex, zoodat deze deur prachtig resoneerde, maar slechts een gering defensief vermogen had. De zusters bleven onder aan het trapje staan en toen ik geklopt had, deed Sebastian zelf open. „Ben je alléén?" vroeg ik. Hy deed een stap naar buiten en trok de deur achter zich toe. „Kan niemand ons hier hooren?" vroeg ik. Het gegroefde hoofd van Sebastian ging voor zichtig naar binnen, waar de familie zat. Dit moest wel argwaan wekken en een seconde later stond ook La Chiquita in haar volle breedte en lengte voor de deur. „Wat is het?" vroeg ze streng, maar toen ze mij herkende, veranderde zy van toon. Ik moest terstond binnenkomen. „Ik moet iets vragen," begon ik. „Kunnen jullie die twee vrouwen bergen?" Chiquita keek langs de leuning van het ijzeren trapje naar beneden en ik kon op haar gezicht zien, dat ze er niet van hield vrouwen in huis te hebben. „Zij zijn een paar zustertjes van Sint Joseph." „Goede God," zei Chiquita, „had dat dan eer der gezegd." Met een lenigheid, die men by haar niet zou verwachten, wipte zy de treedjes af. „Myn kindertjes," zei ze teeder, „komt maar. Komt er in." Zij had de armen om de zusters heen gelegd en drong haar vriendelyk het trapje op. „Is Juan thuis?" JaJuan was thuis. „Maar hij zal zyn mond houden," zei de oude zeeman. „Hij weet wel, dat ik hem de ribben breek, als hij te veel kwebbelt." Sebastian was ver over de zestig, maar hy had een figuur die een waarborg was voor de echtheid van zyn bedreiging. Juan zat met een Baskische baret schuin op het hoofd, op de punt van de tafel en rookte een sigaret. Sinds den laatsten keer, dat ik hem zag, had hy een klein, zwart snorretje ge kregen. Zyn hoffelyke vroolykheid sloeg dood tegen den stillen ernst van de nonnetjes, die niet het minste aanpassingsvermogen toonden. Weg gejaagd uit cel en ziekenhuis stonden ze onbe' holpen in een hoekje, met zedig neergeslagen oogen, die een zonderling contrast vormden met haar brutale kleeren. Er waren twee stoelen in huis en Sebastian bood deze aan. De zusters weigerden echter te gaan zitten. Sebastian en Chiquita zaten te wikken en te wegen om een goede oplossing te vinden. Chiquita had al terstond beslist: ,;De zusters blijven hier zoolang als het noodig is. En jij houdt je mond, begrepen?" Het tweede lid van deze mededeeling was voor Juan bedoeld en Juan knikte zwygend „ja met leege zwarte oogen. „Dat komt nou van die ideeën van jou," zei Chiquita, alsof de heele omwenteling het werk van Juan was, „gedraag je zooals het behoort en blyf van de straat." Juan haalde de schouders op en draaide een nieuwe sigaret. „Nou ja Sebastian verdroeg geen tegenspraak en zei: „Wat: nou ja?".... „Wat weten jullie van zulke dingen af." Sebastian vloog op. Hy was niet voor niets drie keer de wereld rond geweest. Hy wist meer van alles dan een kwajongen, die pas kwam kyken. De beleedigingen gleden langs Juan af en vielen versuft op den tegelvloer, die reeds vol lag met sigaretteneindjes. „Dat zegt niets," zei Juan, die met geduldige, beleefdheid had afgewacht tot zyn vader had uitgeraasd. „We leven in een nieuwe wereld.... In den overgang...." „Maar de zusters kunnen toch niet blyven staan," meende Chiquita. Met luidruchtige bedryvigheid ruimde Juan het divanbed leeg, dat in een hoek van de kamer stond. Hy duwde de zusters op een plaats en ging daarna gemoedelyk naast haar zitten. „Het is jullie eigen schuld," begon Juan tegen de ongelukkige kloosterlingen, die in een verre wereld vertoefden en er niet aan dachten om met Juan in discussie te treden. „Jullie hebt eindeloos geprofiteerd van aller lei voorrechten. Jullie hebt eeuwenlang geleefd op onzen zak." „Sla de geschiedenis maar na," ging Juan onverdroten voort, en hy sprak als een zelfbe wust historicus, „de eeuwen door hebben de kloosters niets dan gunsten en privilegies ge noten. Of is het niet waar?" De laatste Vraag was rechtstreeks tot my gericht. Onze vriend volgde de dialectische methode. „Ja zeker," zei ik. „Al die extra gunsten kostten geld. Veel geld. En waar moest dat geld vandaan komen? Uit den zak van het volk." Triomfantelyk keek hy de zusters aan, maar deze hielden de oogen nog steeds neergeslagen. Ik zag echter aan het zenuwachtig trekken van één, dat zy luisterde. Juan bleef stil zitten wachten. Waarop? Hy kon toch niet verwachten, dat een van, de zusters een zak met geld te voorschijn zou tooveren om Juan zyn part in de bydrage terug te geven. Juan wachtte echter op de verdediging, „Hoor eens hier, Juan," zei ik, „laten we niet verder over die dingen praten, want we praten toch maar langs elkaar heen. Een blinde kun je niet aan zijn verstand brengen, wat kleu ren zijn en jy met je opstandigen geest kunt niet beseffen wat hooge geestelyke waarden zyn." Haadaar kwam het al. „De Kunst.... de Wetenschapde Litera tuurNet of hij als modern arbeider niet wist wat geestelijke waarden zijn Juan wond zich op. „Ik ben goed ingelicht," hernam hy, en om te laten zien, dat hij op de hoogte was begon hy: „De exacte wetenschap „Juan, hou je ezelskop dicht," beval Sebastian. Maar Chiquita zei: „Neen, neen.... Laat hem maar praten.... Laat hem maar praten. Het is juist goed, dat hij eens iemand gevonden heeft, die al dien onzin wel eens uit zyn hoofd zal praten. Juist goed." En met de elleboog steunend op de tafel en met een verpletterenden blik naar haar zoon, wachtte ze op het ontluikend woord-gevecht. Na hetgeen ik echter in de laatste uren had mee gemaakt, viel het verzoek van Chiquita, om alle sociologische en economische vragen van de huidige samenleving met een paar woorden recht te zetten, wel wat koud op myn dak. Bovendien was by mijn tegenstander niet de elementaire kennis aanwezig, die noodig is om een vruchtbaar debat te voeren. (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1937 | | pagina 9