Jan Pieterszoon Coen herdacht
<ïidu&daal mn dm da§
Het Zeemonster van Na
Kloosters branden
in Barcelona
ZIJN GEBOORTESTADJE
MAANDAG 1 FEBRUARI 1937
Hij was een West friesmet al de
stoerheid- en onverzettelijkheid
van den Frieschen stam"
Een rede van Dr. Coli jn
Herdenkingsrede minister
Colijn
DEN ORANJE-BAND!
Kranslegging
Receptie ten stadhuize
Onze tuinbouwexport
In 1936 iets gestegen
STER-TABAK-PUZZLE
Geneeskundige dienst
W er eld j amboree
Verzorging van 25.000 jongens
wordt voorbereid
OFFICIEELE
CRISIS-PUBLICATIE
Steunvergoeding erwten en
veldboonen
door DON LOIS ALBARON
Het is of Barcas, de Carthager zich weer aan
HOORN, 1 Februari.
Sneeuwresten liggen nog op het
platte Hollandsche land, op de
dichtgevroren slooten, die als lange
molenwieken aan het oog van den
treinreiziger voorbijzwaaien en op de
pyramide-daken van de lage, vier
kante boerderijen; zij liggen ook
op het stadje, dat geleidelijk met
zijn kleine huizen uit het land groeit
en er nog heelemaal mee verbonden
leeft.
De straten zijn door de zon schoon-besche-
nen. De roode pannen van de hier en daar
doorzakkende daken dragen nog maar hier en
daar een spoortje van het witte dek. Scherp
teekenen de voorover hellende spitse en ge
trapte geveltjes en de dóórknikkende breede
daklyst-faqades tegen de lucht.
Hier in dit milieu, dat buiten het centrum
waar de grootere, nieuwere gebouwen staan,
nog voor een groot deel precies zoo is gebleven
als het vroeger was, dat nog geheel en al zijn
oud, gemoedelijk karakter heeft bewaard, hier
heeft Jan Pieterszoon Coen de eerste jaren van
zijn leven doorgebracht. Hier heeft hij zijn
eerste Indrukken opgedaan. Hij heeft hier het
drukke handelsleven van die dagen zien pul-
seeren en hooren vertellen van den strijd, den
bevrijdingsoorlog, waarin de lage landen ge
wikkeld waren tegen Spanje.
Dit moet alles wel een zeer levendigen in
druk op hem hebben gemaakt. Ging hij niet
op dertien- of veertien-jarigen leeftijd reeds
naar Rome met den vasten wil zich in den
handel te bekwamen en zou hij later niet den
nationalen vijand in de Oost de meest gevoe
lige klappen toebrengen, zou hij daar de op
standige Nederlandsche provinciën niet uit
bouwen tot een groot koloniaal Rijk, dat het
Rijk van den Spaanschen overheerscher in han
del en zeevaart verre zou overvleugelen.
Van Jan Pieterszoon Coen getuigde Dr.
Schaepman indertijd, toen zijn standbeeld hier
in Hoorn op de wijde Kaasmarkt tusschen het
fraaie, fijne waaggebouw en het sierlijke, zijn
rijke beeldbouwwerk hoog boven de andere hui
zen uitstekende, museum, destijds nog gerechts
hof, werd onthuld:
Jan Pietersz. Coen was met al zijne hoedanig
heden, al zijn deugden, en laat ons dit ter vol
doening voor onze zelfbehaaglijke kleinheid er
bijvoegen, de gebreken zijner deugden, een zoon
van zijn stam, een zoon van zijn volk en van
zijn tijd, maar dat alles in den breeden zin en
in dien grootschen, machtigen vorm, die de hel
den teekent. Een Westfries, met al de stoerheid,
de onverzettelijkheid, den vrijheidszin, 't rechts
gevoel, de stugge mannelijkheid, de onbuigbare
onafhankelijkheid, het harde zwijgen en de
opvlammende drift van den Frieschen stam.
Maar dit alles niet zoozeer getemperd, dan wel
lenig geworden en, zonder iets van de kracht
te verliezen, toch gemakkelijker van beweging
en vlugger en buigzamer, zonder in het minst
tot bulgen geneigd te zijn. De strijdakst, de bijl
der vaderen is omgesmeed en omgeslepen tot
een degen, die minder geweldig houwen, maar
nog zekerder treffen ze1.
HU draagt zijne stad en züne streek in
het hart; lag de keuze aan hem, Batavia
zou nieuw-Hoom moeten heeten. En toch
verliet hij Hoorn? Ja, Hoorn is 'n handels
stad, Hoorn ligt aan de zee, en al is die zee
slechts de Zuiderzee, in de korte deining
van hare golven wordt soms de breedere
maatslag uit het Noorden bespeurd en het
geheimzinnige, het tot tochten verleidende,
het tot daden verlokkende lied van den
Oceaan klinkt ook hier. Naar den lande van
overzee trekt Jan Pieterszoon; in den lande
van overzee vindt h'j de wereld zijner da
den.
Het is vandaag bijzonder levendig in het
stadje. Op het ruime plein voor de Nederl.-
Hervormde kerk, waaromheen onder de kale
boomen heel oude, kleine lage huisjes gegroe
peerd staan met één grooten, hoogen trapgevel
van de boterhal in hun midden, rijden auto's
aan. Vele hooge gasten komen hier samen, om
den driehonderdvijftigsten verjaardag te her
denken van den grooten kolonisator uit Hoorn.
In de kerk, die vijftig jaar geleden in Pro-
testantschen stijl werd herbouwd, nadat de
oude door brand was verwoest, verzamelt zich
een uitgebreid gezelschap. De zachte roezemoes
van menschen, die elkaar begroeten en die pra
ten over ditjes en datjes, eer de plechtigheid
een aanvang neemt, gonst onder het donker
houten, zacht-glooiende gewelf, tusschen de
zware bogen beneden en de lichte, ijle kolom
metjes boven op de galerij, die om de heele
kerk heenloopt.
Over twaalf uur is het reeds, als het eere
comité, dat een half uur tevoren op het ge
meentehuis officieel werd ontvangen, de kerk
binnentreedt. Het orgel, bespeeld door den heer
Haalebos, zet de Marche Solemnelle van Mailly
in.
De burgemeester van Hoorn, de Edelachtb.
heer mr. Leemhorst, bestijgt den preekstoel
het donker-houten, breed-overkapte gedeelte,
waarboven de zilveren orgelpijpen hoog tot de
nok reiken.
Het is mij een eervolle taak u, die van heinde
en verre hebt willen komen en onder wie ik de
hoogsten mede in den lande mag begroeten, na
mens de gemeente Hoorn welkom te heeten op
deze plaats, in deze plechtige bijeenkomst ter
herdenking van Jan Pieterszoon Coen, die 350
jaren geleden in deze stad het eerste levens
licht aanschouwde, aldus ving de burgemeester
zijn rede aan.
Zijn grooten zoon eerend en diens liefde
voor zijn vaderstad niet vergetend, is Hoorn
verblijd tot deze herdenking het initiatief te
hebben mogen nemen. Coen's nagedachtenis
verdient een andere bejegening dan haar ten
deelt valt van hen, binnen wier al te engen ge
zichtskring slechts valt, wat hij heeft misdaan
voor al te velen helaas datgene, wat zij het
gemakkelijkst in anderen vermogen waar te
nemen en wien ten eenen male ontgaan die
prachtige eigenschappen, die hem hebben doen
zijn, wat hij voor ons geweest is en die hem
hebben doen volbrengen, wat hij ons heeft na
gelaten.
Zeker, hardvochtigheid heeft een donkere
schaduw op zijn leven geworpen, maar hoe
talrijke andere eigenschappen heeft hij niet
bezeten, die hem aanspraak geven op althans
onze bewondering en onze dankbaarheid. Vast
heid van karakter heeft hem gekenmerkt en
getrouwheid aan wat hij als zijn plicht zag.
Met ijzeren wil heeft hij, in ononderbroken
harden arbeid, aan de moeilijkste omstandig
heden het hoofd geboden. Loyaal tegenover zijn
lastgevers, de heeren 17, heeft hij in zijn aan
dezen gerichte brieven, zich zijner waarde en
waardigheid steeds bewust, in mannelijke open
hartigheid een critiek op him beleid geoefend,
die de grenzen eener gepaste vrijmoedigheid
wel eens heeft overschreden, maar die steeds
de critiek des bouwmeesters, niet die des sloo-
pers is geweest. Bezield met een vurige liefde
voor zijn vaderland, toegerust met uitgebreide
kundigheden, begaafd met een groot verstand,
ja met een verzienden blik, heeft hij, onver
schrokken in de grootste gevaren en ook dan
nimmer wanhopend, de grondslagen gelegd
voor Nederlands kolonisatie van Indië.
Een herdenking van Coen moest een natio
nale herdenking zijn: niet aan Hoorn behoort
zijn figuur, maar aan geheel Nederland in
Europa en in de tropen.
Spr. besloot met den wensch, dat deze on
danks haren eenvoud schoone immers be
zielde herdenking in aller gedachten zal mo
gen blijven voortleven als een daad van een
voudige rechtvaardigheid jegens den grooten
Nederlander Jan Pieterszoon Coen.
De organist speelde hierop een fantasie over
Valerius' „Wilt heden nu treden...."
Vervolgens betrad de minister-president, dr.
H. Colijn het spreekgestoelte voor het houden
van een herdenkingsrede, getiteld: „Desespereert
niet...."
Spr. begon met op te merken, dat de vijftig
tot zestig jaren, die in ongeveer gelijke deelen,
gegroepeerd liggen ter weerszijden van den over
gang van de 16e naar de 17e eeuw, in onze rijke
volkshistorie de belangrijkste zijn te achten.
Toen in 1597 de klokken beierden bij den terug
keer op de Tesselsche reede van Houtman's ex
peditie, zou toen de 10-jarige Hoornsche knaap,
Jan Pietersz., die in 1587 het levenslicht in deze
stad aanschouwde, hebben meegejuicht over
den gelukkigen afloop van een stoutmoedigecL
tocht?
We kunnen het niet zeggen, want de jaren
zijner jeugd liggen voor ons grootendeels in het
duister.
Maar we weten wel dat, na Houtman's terug
keer in 1597, behalve te Amsterdam, ook elders
nieuwe reederijen voor de groote vaart opge
richt werden en we weten ook, dat Hoorn daar
bij niet achter bleef, en als men dan verder weet,
dat Pieter Jansz. „van Twisk" in staat geweest
is zijn zoon Jan 'n zoodanige opvoeding te geven,
dat deze 'n zes a zevental jaren te Rome op een
handelskantoor werkzaam kon blijven, dan
schijnt het niet al te gewaagd aan te nemen,
dat Coen uit een burgerlijke omgeving stamt, niet
van middelen ontbloot en dus waarschijnlijk be-
hoorend tot dien kring van burgers wier be
langstelling verder reikte dan hunne onmiddel
lijke omgeving met dagelijksche kleine belang-
gen. En dat dus ook deze 10-jarige knaap in
1597 heeft hooren spreken, niet slechts over
Houtman en de zijnen, maar ook over de nieuwe
plannen, waarvan men in die dagen repte.
Is van dit alles invloed uitgegaan op de lots
bestemming van dezen knaap, dan heeft het
evenwel toch nog tien verdere jaren geduurd al
vorens het schip de Nieuwe Hoorn hem, als
onder-koopman voor de Oost-Indische Compag
nie, naar het verre Oosten voerde, om daar de
loopbaan te beginnen, die hem maken zou tot
den man van eminent formaat, tot den grond
legger van het Nederlandsche gezag in Azië,
wiens werk de eeuwen heeft verduurd en die
daarom aanspraak maken mag op de dankbare
herinnering van het nageslacht.
Spr. bracht hierna de voornaamste feiten uit
Coen's loopbaan in herinnering.
Het is voor ons, kinderen der 19e en 20ste
eeuw, vervolgde spr., niet eenvoudig het werk
der mannen uit de eerste jaren der 17de eeuw
te waardeeren zooals dat zou behooren te ge
schieden. Het is niet voldoende te wijzen
op het zeer uiteenloopende der materieele om
standigheden toen en thans, al zijn die ver
schillen ook zoo groot, dat we er ons nauwelijks
een goede voorstelling van kunnen maken,
gewend als wij zijn aan al de technische hulp
middelen van dezen tijd.
Ontzaglijk noemde spr. de taak waarvoor
Coen in 1618 gesteld was. Niet het minst, wijl
hij bü de volvoering van zijn plannen voortdu
rend de Engelschen op zijn weg vond en de bei
de naties in Europa met elkander in vriend
schap leefden.
Spr. ging uitvoerig in op de gebeurtenissen
aan het einde van het jaar 1618, toen de open
oorlog tusschen de Nederlanders en de Engel
schen in de wateren van West-Java was uitge
broken en toen Coen een besluit nam, dat hem
voor altijd rangschikt onder de grootste bevel
hebbers van vroeger en later tijd. De verspreide
vloot wordt vereenigd, het dreigende gevaar af
gewend, Bantams macht wordt gebroken en wij
hebben, zoo bericht Coen naar het vaderland,
„voet en dominie in 't land van Java becomen".
Spr. behandelde vervolgens Coen's beide land-
voogdelijke perioden, waarvan de eerste een mi
litair, de tweede een staatkundig karakter droeg.
Het militair optreden droeg in dit tweede tijd
vak een duidelijker staatkundigen achtergrond,
waarbij Coen zekere denkbeelden huldigde, die
eerst in later eeuwen, zij het in gewijzigden
vorm, toepassing hebben gevonden.
Spr. wees in dit verband op Coen's pleidooi
voor een blijvende kolonisatie van Nederlanders
in verschillende deelen van den archipel.
Wat Coen begon, is door een Van Diemen,
een Van Goens, een Speelman en om er een
van lateren tijd te noemen een Van Heutsz
voltooid geworden.
Coen zelf stierf in den nacht van 20 op 21
September na nog op den 20sten zelf van Bata-
via's wallen de verdediging te hebben geleid. De
volledige overwinning heeft hij niet meer aan
schouwd, maar in het geloof aan de zegepraal
heeft hij de oogen mogen sluiten. Tien dagen na
zijn verscheiden was zij werkelijkheid geworden
en de vrucht ervan is zichtbaar tot op dezen
dag.
Het werk van de grooten uit onzen bloeitijd
dwingt het nageslacht tot dankbare erkentelijk
heid. Ze waren talrijk die bouwers van „grooter
Nederland".
Zij allen dienden het vaderland met eere,
bouwden aan zijn roem en grootheid, maar van
die allen verdient Coen toch de eereplaats, wijl
hij eens voor al de grondslagen legde van ons
Aziatisch rijk.
Deze man spreekt tot ons eeuwen nadat hij
gestorven is. Hij eischt iets van ons: hij wil dat
wij zijn voorbeeld zullen volgen in opofferings-
gezindheid, in kloekheid, in zorgvuldig beraad,
als het er om gaat de zaak van het vaderland
en die van „grooter Nederland" te dienen.
De plechtigheid in de kerk werd daarop be
sloten met het gezamenlijk zingen van het
Wilhelmus met orgelbegeleiding.
Onmiddellijk na afloop van de plechtigheid
in de kerk begaven autoriteiten en genoodigden
zich naar het standbeeld van Jan Pieterszoon
op de Roodesteen.
Allereerst legde de minister-president dr. H.
Colijn een krans aan den voet van het stand
beeld. Daarna volgden kransen van het ge
meentebestuur van Hoorn en van een aantal
organisaties.
De stafmuziek der Koninklijke Marine luis
terde deze plechtigheid op.
Des middags tusschen half drie en half vier
had ten stadhuize een ontvangst plaats. Deze
geschiedde in de raadzaal, waar door de zorgen
van den conservator van het West-Friesch Mu
seum te Hoorn, den heer J. C. Kerkmeyer, ten
toongesteld waren de portretten van Coen en
van zijn vrouw Eva Ment uit het West-Friesch
Museum, alsmede enkele belangwekkende archi
valia, welke op Coen betrekking hebben.
De herdenking werd besloten met een con
cert door de stafmuziek der Koninklijke Marine
in den Parkschouwburg.
Vanavond wordt op de Veemarkt door de
zelfde stafmuziek met medewerking van tam
boers en pijpers der mariniers een taptoe ge
geven.
De totale export van tuinbouwproducten
is in het afgeloopen jaar voor het eerst
sinds 1928 weer eenigszins gestegen, hoewel
het totaal toch nog een droevig beeld geeft
van den ineengeschrompelden afzet van
onzen export.
Terwijl in 1935 een bedrag van f 27.685.000
aan tuinbouwproducten naar het buitenland kon
worden gezonden, is in het afgeloopen jaar dit
bedrag gestegen tot f 29.965.000.
Hiertoe hebben verschillende factoren bij
gedragen, waarbij evenwel de export naar den
voornaamsten afnemer sinds vele jaren,
Duitschland, niet verbeterde. Naar dit land liep
de export zelfs nog terug, n.l. van f 11.200.000
in 1935 tot f 10.300.000 in het afgeloopen jaar.
Ook België heeft geen verbetering in onzen ex
port gebracht; daarentegen viel eenige stijging
in den afzet waar te nemen naar Zwitserland.
Een verbetering viel ook te constateeren in den
afzet naar Frankrijk, Zweden, Noorwegen en
Finland, waardoor dus de totale positie iets is
verbeterd.
Garrits was knecht in de groote meubel
zaak der fa. Burell Conside in Brook
lyn. Al een kleine dertig jaar was hij bij
de firma; de zaak was toen slechts een een
voudige tweede-hands meubelwinkel. Nu was
het een groote prachtzaak met 150 kostbaar
ingerichte modelkamers. Alleen beneden in het
souterrain was nog een goedkoope afdeeling,
waar voor 't meerendeel beschadigde meubels
aan de vrouw of aan den man gebracht wer
den. Het was hier, dat de kleine Garrits heer
en meester was. De natuur had hem eigenaar
dig begiftigd: z'n groot massief hoofd rustte op
breede schouders ea deze weer op een breede,
gespierde borst. Maar z'n onderstel stond ab
soluut niet in verhouding met het bovenwerk
en z'n beenen waren opvallend en belachelijk
kort.
Die beenen waren de oorzaak dat Garrits, na
25, 30 dienstjaren, nog altijd in de goedkoope
afdeeling bleef en geen promotie maakte.
Garrits was daardoor natuurlijk gegriefd. Hij
wist hoezeer hij achteruit gesteld was bij de
groote fa. Burell Conside.
Het griefde hem te meer, daar z'n ideaal was
verkooper te worden in de prachtige modelka
mers. Maar daartoe moest men op de eerste
plaats over een goed voorkomen beschikken,
en dat had hy door z'n belachelijk korte bee
nen allerminst. Garrits wist veel meer van het
meubelbedrijf dan wie ook van 't personeel,
want hij hield er van. Elke houtsoort kende hij
op z'n duimpje; van eiken stijl wist hij tal van
bijzonderheden. Kortom, de kortbeenige Gar
rits had een kennis van de meubelindustrie
die de heeren Burell en Conside versteld zou
hebben doen staan. Maar die heeren wisten
het niet, of als ze het wisten, dan dachten ze
er nooit aan.
De bekwame man bleef dus buiten de prach
tige modelkamers als verkooper.
Op zekeren dag was hij toevallig boven in
een dier kamers bezig met het uit elkaar nemen
van een eetkamer-ameublement, dat dien mid
dag moest afgeleverd worden. 'tWas omstreess
twee uur 's middags en 't heele personeel, be
halve de chef, die in een andere afdeeling was,
was gaan lunchen.
Garrits was geheel alleen en druk bezig, toen
hem eensklaps een vrouwenstem in de ooren
klonk:
„Is er misschien ook iemand die mij te woord
kan staan?"
Garrits keerde zich om en keek de klant
aan. Hij wist dat hij de dame eerst een stoel
moest aanbieden, dan Waller, den chef, moest
roepen en zelf met z'n verhit gezicht en opge
stroopte hemdsmouwen direct moest verdwij
nen. Maar hjj zei alleen: „Zeker, mevrouw,
gaat u zitten."
Hij begreep dat nu z'n groote kans daar was.
„En wat is er van uw dienst, mevrouw?"
„Ik wilde graag een buffet hebben, iets de
gelijks en toch sierlijk."
Garrits liet alle buffetten zien die er waren.
„En dit, mevrouw," zei hij op gepast overtui
genden toon, „is het mooiste en beste buffet
dat wij hebben. Kijk u eens, wat een warme
kleur, hoe mooi van lijn en hoe zuiver van
afwerking."
De man raakte in vuur en somde verder alle
goede eigenschappen van het meubelstuk op.
Blijkbaar kwam de dame onder den indruk,
want na nog eens rondgekeken te hebben, be
paalde zfj haar keus op het door Garrits zoo
warm aangeprezen buffet.
„Ik neem dit en zal er direct een chèque
voor uitschrijven."
Garrits kreeg een kleur van voldoening. Het
kon hem niets schelen, toen de firmant Con
side en Waller, de chef, op dit oogenblik de
modelkamer binnen traden. Dadelijk overzag
Waller den toestand. Daar stond me die Gar
rits met opgeslagen hemdsmouwen met een
deftige dame te spreken!
„Garrits!" riep hij.
Maar Garrits liep met schitterende oogen
op de beide mannen toe en sprak: „Ik heb een
Engelsch buffet verkocht, heeren."
Conside en Wal
ler fronsten hun
wenkbrauwen. Hot enrroe
Dat kleine man- SULCVS
netje met z'n f
korte beentjes, UCITI KjClI'I l tS E
die het bijna
uitkraaide van
plezier, omdat hij wat verkocht had.
„Ga direct naar beneden," beval Waller nij
dig.
Garrits antwoordde niet, ging, maar bleef
aan de deur staan.
Mijnheer Waller richtte nu het woord tot
de dame:
„Ja, ik heb besloten dit te nemen."
De chef keek verwonderd. Het buffet was een
incourant model, dat de firma tevergeefs ge
tracht had kwijt te worden, maar hij zei: „Uit
stekend, mevrouw, maar 't is een prachtstuk."
„Een oogenblik," verzocht de klant, na even
nagedacht te hebben, ,,'t Komt me nu in eens
zoo klein voor. Toen die andere mijnheer het
me liet zien, viel me dat heelemaal niet op."
Ze keek van Waller naar den kortbeenigen
Garrits, die bij de deur staande, stil toekeek.
„Ik denk, hernam de dame, „dat het komt,
omdat hij zooveel kleiner is. Ik heb dat geluk
kig nog bijtijds gezien."
„Mag ik u dan misschien iets anders laten
zien?" vroeg mijnheer Waller.
„Neen, dank u. Ik vond dit erg mooi, maar
't spijt me. Goeden dag."
Maar ze was nog niet de deur uit, toen mijn
heer Conside snel ingreep en riep:
„Garrits, hielp jij deze dame niet?"
De situatie was hiermee gered, want direct
trad Garrits weer als verkooper op. Na eenig
heen-en-weer-gepraat, kocht de dame 't buffet
en overhandigde Garrits de chèque.
De kleine, onooglijke man begeleidde de
dame met een beleefde buiging naar de deur.
Intusschen zei mijnheer Conside tot z'n chef:
„Er zit meer in dien kleinen Garrits dan ik
dacht. Hij is zóó klein, dat de meubels er veel
grooter en massiever door schijnen, als hy er
naast staat. Daarom heeft hy dat buffet ver
kocht. Het zou jou met je lange beenen nooit
gelukt zyn. Zeg hem dat hy van af Maandag
tien dollars per week meer krygt, zich in een
behooriyk costuum steekt en dan in de model
kamers als eerste verkooper moet optreden."
Een kwartier later schreide en lachte de
kleine Garrits van vreugde in het donkere
souterrain en mompelde:
„Eindeiyk heb ik, ondanks m'n kleinheid,
m'n doel bereikt; eindeiyk heeft m'n kennis van
meubelen mij in die prachtige modelkamers
gebracht."
Was het niet eerder om z'n korte beenen, dat
Garrits promotie had gemaakt?
Dat er echter nog geenszins reden tot jui
chen is, moge blijken uit het feit, dat onze
tuinbouwexport in 1929 niet minder dan byna
f 89.000.000 beliep. Daarna is het in vry snel
dalende lün omlaag gegaan, totdat in 1935 dan
het laagste record tot nu toe werd bereikt.
Vooral de producten appelen, vruchtenpulp,
spruitkool, boonen en nero hadden onder ver
minderden export in het afgeloopen jaar te
ïyden. Een algemeene opleving kan dus nog niet
worden vastgesteld en het feit dat de export
naar Duitschland nog terug liep, is voor den
tuinbouw nog weinig bemoedigend.
Wy ontvingen heden een exemplaar van de
Ster-Tabak Puzzle, welke deze week door ge
heel Nederland huis aan huis verspreid is.
Tot 15 Maart as. kunnen oplossingen worden
MAM? DE
Piet Prikkel, die overtuigd was van de macht der reclame,
zette op het front: „ALLE SCHILDERWERK IS UITGEVOERD
DOOR DREIN DRENTEL EN PIET PRIKKEL. „Ziezoo", zei
Piet, „nu kunnen die Grieken tenminste zien waar ze terecht
kunnen voor netjes werk.
Intusschen was er in Athene weer een trein uit Duitschland
aangekomen met een heele lading geleerden. Er waren ook twee
geleerden bU, die de gewoonte hadden om in de kranten te
schryven. Ze waren nu hier gekomen om naar de Grieksche
tempel-bouwvallen te kijken en daar ook wat over te schryven.
Toen de geleerden zagen hoe Piet Prikkel en Drein Drentel
al die bouwvallen hadden toegetakeld, schreven ze allemaal
woeste artikelen voor de dagbladen van de heele wereld.
Daarin konden de menschen lezen, dat het een schandaal was.
De Grieksche post had groote zakken voor alle steden, vol met
brieven. Dat waren allemaal kwade artikelen van de twee ge
leerden.
ingezonden, terwyi de uitslag op 30 April as.
zal worden bekend gemaakt.
Voor de pryzen welke voor deze puzzle worden
uitgeloofd, zie men de advertentie in dit num
mer. tri
Het comité voor geneeskundige verzorging en
hygiëne der Wereldjamboree 1937 onder lei
ding van dr. L. S. Hannema te 'sGravenhage
(Roode Kruis-ziekenhuis) bereidt de genees
kundige verzorging der ongeveer 25.000 jongens
voor. Ernstige zieken zullen naar Haarlem wor
den vervoerd. Op het terrein zelf komt een
noodziekenhuis met 100 bedden en 8 hulppos
ten, waaraan verbonden een koternest, een
chirurg, een tropenarts en 12 kampartsen, welke
laatste in het kamp zelf onder dak worden
gebracht.
De Nederlandsche Akkerbouwcentrale maakt
bekend, dat de steunvergoeding voor groene
erwten van de kwaliteitsklasse C, gedenatu
reerd in het tydvak 18 Januari 1937 tot en met
23 Januari 1937 f 1.20 per 100 kg. zal bedraden.
Voor in datzelfde tydvak gedenatureerde
groene erwten is de steunvergoeding bepaald
op f 0.70 per 100 kg.
De steunvergoeding voor veldboonen, welke
volgens de dateering van het dorschbriefje zyn
gedorscht in het tijdvak 13 Januari 19J7 tot
en met 23 Januari 1937, zal f 1.75 per 100 kg.
bedragen.
20
„Heelemaal onwetenschappeiyk is dat idee van
Jou over de lijdende Kerk en de triomfeerende
Kerk niet," zei hy. „Wat die zaken betreft heeft
men dank zy Bergson een heel ander inzicht ge
kregen. En dan de parapsychologie. Al staan we
nog in het begin van de ontwikkeling van die
wetenschap: we weten er al zooveel van, dat er
wel iets moet zyn na den dood."
Dank zy de parapsychologie mocht de Hemel
zich dus tóch met Heiligen bevolken.
Zoo dompelde en dook en ploeterde Miguel
maar rond in zyn modern spiritualisme.
Hoe moest je zoo'n jongen in 's hemelsnaam
«aanpakken? Dat is er een van hen, die de
nieuwe wereld willen bouwen. Hy hoort tot de
besten onder hen: de oprechte idealisten.
Een oogenblik vergat ik mijn voornemen om
nooit meer iemand de hand op den schouder te
leggen.
„Er is voor jou maar één ding mogeiyk;
kerel," zei ik, studeer verder en dieper.
Veroordeel geen theologie en scholastiek op ge
zag van mynheer Bargson. Voor Spanje is Berg
son nieuw. Voor Europa is hy vieux-jeu. Hij is
de man van de scheppende evolutie.... Dat is
het bidkleedje van de moderne menschen, die
nog aan den geest gelooven. Maar dat bid
kleedje is net als het toovertapijt uit Duizend
en één-nachtHet hangt in de lucht en er zit
geen grond onder
Ik kon die binnenplaats niet vergeten.
„En wat daar op die binnenplaats lag, heeft
heelemaal niets met scheppende evolutie te
makenDat is alleen maar vernielende revo
lutie
Miguel is het model van den jongen, intellec-
tueelen idealist van zijn tijd. Hij heeft geplukt
uit het Marxisme, uit het Bc-rgsonisme, hy houdt
van mystiek, van Boeddha, Mohammed en Jezus
(Jezus voorél niet vóóraan); hij bewondert den
titanischen veroveraar en onderdrukker en vecht
voor de Sovjet, die de vryheid brengt.
En dat heele, schreeuwende, kakelbonte
bouquet, dat daar voor my staat, wordt om het
middel saamgebonden door ééa gordel: de natio
nale Spaansche faja.
Er is een behoefte aan scholen om de men
schen te leeren dénken. Denken is een voornaam
ding.
Daar uit de donkere diepte, onder de arkaden
duikt de kleine kroeskop van vanmiddag op.
Het ventje, dat tot aan mijn heupen reikt, had
beter in bed kunnen liggen.
Maar wie mag den Grooten Nacht verzuimen?
Zyn zwarte oogen schitteren van de koorts,
zyn witte tanden fonkelen in het harde licht.
Opeens blyf ik naar hem kyken in starre ver
bazing.
Hij heeft een revolver in de hand.
Hij mikt tegen het oog, als met een geweer en
op zijn joligen kop glimt guitige baldadigheid.
Miguel stuift naar hem toe en Paco hy heet
Paco schatert het uit van pleizier.
De revolver was een heel oud ding, de haan
en het magazijn waren ommanteld met een dikke
laag rood roest.
De vrouw, van wie hy vanmiddag een draai
om de ooren kreeg, vanwege zijn oneerbiedigheid
tegen Don Pedro, staat nu te glimlachen om
haar kranig ventje.
„Paco.... mag je niet doen.... Paco
Paco
Het is goed dat men zoo verstandig is geweest
om Paco slechts speelgoed in handen te geven.
Als het een goede revolver was geweest, dan
had Paco geschoten, op alles wat maar leefde.
Wat zal Paco lé.ter doenAls Paco gróóter
is?
Miguel had moed'geschept, het was biykbaar
tot hem doorgedrongen dat een ontmoeting met
zyn zuster nu eenmaal onvermydelyk was.
Bovendienhy moest niet zoo flauw zyn, om
zich aan haar praatjes te storen. De bouwers van
een nieuwe wereld mogen niet kleinmoedig wor
den en zich in hun groot bedryf laten weerhou
den door kleine gevoeligheden.
Hy nam zijn geweer en wy gingen de trappen
op, naar de gaandery, die rond de binnenplaats
liep.
De breede, uitgesleten trap stond vol met men
schen en het was heel moeilyk om er door te
komen. Hier stonden ze beveiligd tegen het
woelend gedrang op de tegels beneden en ze
konden praten zooveel ze wilden.
Behoedzaam schoven we er door.
Hier en daar bleven oogen op my gevestigd,
die my volgden. Dat waren de enkelen, die
my herkenden. Er waren er die lachten om myn
versleten kleeren.
Hier en daar stak er een als een joviale groet
zyn vuist omhoog.
Over de balustrade hingen fabrieksmeisjes met
haar zessen over een gekreukelde krant.
Doen die ook aan politiek?
Ze stonden opgetogen te praten en te trap
pelen op haar fragiele hakjes.
Dat was wat anders dan die dooie weverij.
Ze waren kinderachtig uitgelaten.
„Daar.... Kyk eens.... Juanita."
„Olajazei Juanita verrukt.
De krant met het portret van een aardigen
luitenant uit Concha gleed van hand tot hand.
Overal, waar we een weg zochten over de
trap, werden de menschen tegen elkaar geperst
en de meisjes werden tegen de balustrade ge
drongen Maar het gesprek ratelde door, over
alles heen en ze waren opgewonden of de burger
oorlog niets anders was dan een stierenkamp of
een voetbalwedstrijd.
zy keken om en werden plotseling stil toen
zy Miguel en mij zagen passeeren.
Er lag een groote, stille bewondering in haar
oogen, alsof ze een paar soldaten zagen, die uit
de loopgraven kwamen.... Het zware geweer
van Miguel en myn gescheurd pakje hielpen
mee dezen indruk te versterken.
En plotseling zag ik in de zwarte diepte van
dien blik een brok volksziel, dat ik nog niet
eerder had gezien en waaraan ik nooit had ge
dacht.
Die jonge vrouwen moeten toch weten, dat
Miguel en ik lynrecht in meening van elkaar
verschillen.
De knappe luitenant uit de krant zag
er trouwens heelemaal niet uit als een Bolsje
wiek.... Neen, ze zyn volkomen onverschillig
voor de politieke zyde van den stryd.
En de financieele voordeelen?
Economische verbetering?
Daar gaat het by haar heeleméél niet om.
Ik weet zeker dat al deze meisjes nog droomen
van een ryk huweiyk, liefst met een markies of
zoo.
Ze zien den strijd als een stierengevecht. Ze
staan te trappen en te klappen en bewonderen
den moed van hen, die bloedvergieten en van
hen, die vechtende weten te sterven.
Ze verachten de weerloozen, die zich als lam
meren laten slachten.
Die verachten zij alsof het suffe stieren zyn.
Zij verachten kloosterlingen, die zich in hun
beschouwend en geesteiyk leven ongeschikt heb
ben gemaakt voor den stryd van man tegen man.
Zij kennen eenvoudig de beteekenis van die
hooge waarden niet. Ze ktinnen die niet kennen.
En opeens slingert mijn gedachte naar de
dagen van Babyion. Wat liggen die nog dichtbij.
Er is niets veranderd onder hen: de joelende
drift op deze trap is dezelfde, die golfde over
de trappen van den tempel van Astarte.
de kust ontscheept heeft, evenals eeuwen gele
den, toen hy Barcelona heeft gesticht en of hy
van de overzyde heeft meegebracht den
gloeienden, menschenvretenden god, den Baa-al
der Carthagers.
Het is Baa-al, die over Barcelona heerscht, de
rood-gloeiende Baa-al, die alles vreet.
Het rood-verhitte beeld van den Alverslinder
verryst ginds achter de kim, achter de kan der
Pyreneeën.
De onmetelyke afgod, die het gloeiend metaal
over de wereld stort heeft zyn voeten staan
achter de blauwe zee.
Wellicht in Moskou....
Eén voet in Moskou soms....?
Waar staat de andere voet?
De Baa-ë.1 der Carthagers was drieledig opge
bouwd: er was een deel van klei, een ander deel
van yzer. Er was óók een deel van goud ge
maakt.
Wie zyn de priesters, die Baa-al voeden?
Dat zyn er velen.
Het was voor my een eenigszins vreemde ge
waarwording, toen ik de deur van myn apparte-
mentèn gesloten vond en onbeschadigdzoo
als ik straks was heengegaan.
Ik kon my niet goed voorstellen, dat er in
Barcelona nog iets gaaf en ongeschonden was.
In de kamers hing een vreemde, warme lucht,
die ik daar altyd bespeur, als ik een tyd ben
weg geweest.
De metalen luiken zyn nog gesloten en hebben
de warmte van den dag geconserveerd.
(Wordt vervolgd.)