Jan Pieterszoon Coen herdacht <ïidu&daal mn dm da§ Het Zeemonster van Na Kloosters branden in Barcelona ZIJN GEBOORTESTADJE MAANDAG 1 FEBRUARI 1937 Hij was een West friesmet al de stoerheid- en onverzettelijkheid van den Frieschen stam" Een rede van Dr. Coli jn Herdenkingsrede minister Colijn DEN ORANJE-BAND! Kranslegging Receptie ten stadhuize Onze tuinbouwexport In 1936 iets gestegen STER-TABAK-PUZZLE Geneeskundige dienst W er eld j amboree Verzorging van 25.000 jongens wordt voorbereid OFFICIEELE CRISIS-PUBLICATIE Steunvergoeding erwten en veldboonen door DON LOIS ALBARON Het is of Barcas, de Carthager zich weer aan HOORN, 1 Februari. Sneeuwresten liggen nog op het platte Hollandsche land, op de dichtgevroren slooten, die als lange molenwieken aan het oog van den treinreiziger voorbijzwaaien en op de pyramide-daken van de lage, vier kante boerderijen; zij liggen ook op het stadje, dat geleidelijk met zijn kleine huizen uit het land groeit en er nog heelemaal mee verbonden leeft. De straten zijn door de zon schoon-besche- nen. De roode pannen van de hier en daar doorzakkende daken dragen nog maar hier en daar een spoortje van het witte dek. Scherp teekenen de voorover hellende spitse en ge trapte geveltjes en de dóórknikkende breede daklyst-faqades tegen de lucht. Hier in dit milieu, dat buiten het centrum waar de grootere, nieuwere gebouwen staan, nog voor een groot deel precies zoo is gebleven als het vroeger was, dat nog geheel en al zijn oud, gemoedelijk karakter heeft bewaard, hier heeft Jan Pieterszoon Coen de eerste jaren van zijn leven doorgebracht. Hier heeft hij zijn eerste Indrukken opgedaan. Hij heeft hier het drukke handelsleven van die dagen zien pul- seeren en hooren vertellen van den strijd, den bevrijdingsoorlog, waarin de lage landen ge wikkeld waren tegen Spanje. Dit moet alles wel een zeer levendigen in druk op hem hebben gemaakt. Ging hij niet op dertien- of veertien-jarigen leeftijd reeds naar Rome met den vasten wil zich in den handel te bekwamen en zou hij later niet den nationalen vijand in de Oost de meest gevoe lige klappen toebrengen, zou hij daar de op standige Nederlandsche provinciën niet uit bouwen tot een groot koloniaal Rijk, dat het Rijk van den Spaanschen overheerscher in han del en zeevaart verre zou overvleugelen. Van Jan Pieterszoon Coen getuigde Dr. Schaepman indertijd, toen zijn standbeeld hier in Hoorn op de wijde Kaasmarkt tusschen het fraaie, fijne waaggebouw en het sierlijke, zijn rijke beeldbouwwerk hoog boven de andere hui zen uitstekende, museum, destijds nog gerechts hof, werd onthuld: Jan Pietersz. Coen was met al zijne hoedanig heden, al zijn deugden, en laat ons dit ter vol doening voor onze zelfbehaaglijke kleinheid er bijvoegen, de gebreken zijner deugden, een zoon van zijn stam, een zoon van zijn volk en van zijn tijd, maar dat alles in den breeden zin en in dien grootschen, machtigen vorm, die de hel den teekent. Een Westfries, met al de stoerheid, de onverzettelijkheid, den vrijheidszin, 't rechts gevoel, de stugge mannelijkheid, de onbuigbare onafhankelijkheid, het harde zwijgen en de opvlammende drift van den Frieschen stam. Maar dit alles niet zoozeer getemperd, dan wel lenig geworden en, zonder iets van de kracht te verliezen, toch gemakkelijker van beweging en vlugger en buigzamer, zonder in het minst tot bulgen geneigd te zijn. De strijdakst, de bijl der vaderen is omgesmeed en omgeslepen tot een degen, die minder geweldig houwen, maar nog zekerder treffen ze1. HU draagt zijne stad en züne streek in het hart; lag de keuze aan hem, Batavia zou nieuw-Hoom moeten heeten. En toch verliet hij Hoorn? Ja, Hoorn is 'n handels stad, Hoorn ligt aan de zee, en al is die zee slechts de Zuiderzee, in de korte deining van hare golven wordt soms de breedere maatslag uit het Noorden bespeurd en het geheimzinnige, het tot tochten verleidende, het tot daden verlokkende lied van den Oceaan klinkt ook hier. Naar den lande van overzee trekt Jan Pieterszoon; in den lande van overzee vindt h'j de wereld zijner da den. Het is vandaag bijzonder levendig in het stadje. Op het ruime plein voor de Nederl.- Hervormde kerk, waaromheen onder de kale boomen heel oude, kleine lage huisjes gegroe peerd staan met één grooten, hoogen trapgevel van de boterhal in hun midden, rijden auto's aan. Vele hooge gasten komen hier samen, om den driehonderdvijftigsten verjaardag te her denken van den grooten kolonisator uit Hoorn. In de kerk, die vijftig jaar geleden in Pro- testantschen stijl werd herbouwd, nadat de oude door brand was verwoest, verzamelt zich een uitgebreid gezelschap. De zachte roezemoes van menschen, die elkaar begroeten en die pra ten over ditjes en datjes, eer de plechtigheid een aanvang neemt, gonst onder het donker houten, zacht-glooiende gewelf, tusschen de zware bogen beneden en de lichte, ijle kolom metjes boven op de galerij, die om de heele kerk heenloopt. Over twaalf uur is het reeds, als het eere comité, dat een half uur tevoren op het ge meentehuis officieel werd ontvangen, de kerk binnentreedt. Het orgel, bespeeld door den heer Haalebos, zet de Marche Solemnelle van Mailly in. De burgemeester van Hoorn, de Edelachtb. heer mr. Leemhorst, bestijgt den preekstoel het donker-houten, breed-overkapte gedeelte, waarboven de zilveren orgelpijpen hoog tot de nok reiken. Het is mij een eervolle taak u, die van heinde en verre hebt willen komen en onder wie ik de hoogsten mede in den lande mag begroeten, na mens de gemeente Hoorn welkom te heeten op deze plaats, in deze plechtige bijeenkomst ter herdenking van Jan Pieterszoon Coen, die 350 jaren geleden in deze stad het eerste levens licht aanschouwde, aldus ving de burgemeester zijn rede aan. Zijn grooten zoon eerend en diens liefde voor zijn vaderstad niet vergetend, is Hoorn verblijd tot deze herdenking het initiatief te hebben mogen nemen. Coen's nagedachtenis verdient een andere bejegening dan haar ten deelt valt van hen, binnen wier al te engen ge zichtskring slechts valt, wat hij heeft misdaan voor al te velen helaas datgene, wat zij het gemakkelijkst in anderen vermogen waar te nemen en wien ten eenen male ontgaan die prachtige eigenschappen, die hem hebben doen zijn, wat hij voor ons geweest is en die hem hebben doen volbrengen, wat hij ons heeft na gelaten. Zeker, hardvochtigheid heeft een donkere schaduw op zijn leven geworpen, maar hoe talrijke andere eigenschappen heeft hij niet bezeten, die hem aanspraak geven op althans onze bewondering en onze dankbaarheid. Vast heid van karakter heeft hem gekenmerkt en getrouwheid aan wat hij als zijn plicht zag. Met ijzeren wil heeft hij, in ononderbroken harden arbeid, aan de moeilijkste omstandig heden het hoofd geboden. Loyaal tegenover zijn lastgevers, de heeren 17, heeft hij in zijn aan dezen gerichte brieven, zich zijner waarde en waardigheid steeds bewust, in mannelijke open hartigheid een critiek op him beleid geoefend, die de grenzen eener gepaste vrijmoedigheid wel eens heeft overschreden, maar die steeds de critiek des bouwmeesters, niet die des sloo- pers is geweest. Bezield met een vurige liefde voor zijn vaderland, toegerust met uitgebreide kundigheden, begaafd met een groot verstand, ja met een verzienden blik, heeft hij, onver schrokken in de grootste gevaren en ook dan nimmer wanhopend, de grondslagen gelegd voor Nederlands kolonisatie van Indië. Een herdenking van Coen moest een natio nale herdenking zijn: niet aan Hoorn behoort zijn figuur, maar aan geheel Nederland in Europa en in de tropen. Spr. besloot met den wensch, dat deze on danks haren eenvoud schoone immers be zielde herdenking in aller gedachten zal mo gen blijven voortleven als een daad van een voudige rechtvaardigheid jegens den grooten Nederlander Jan Pieterszoon Coen. De organist speelde hierop een fantasie over Valerius' „Wilt heden nu treden...." Vervolgens betrad de minister-president, dr. H. Colijn het spreekgestoelte voor het houden van een herdenkingsrede, getiteld: „Desespereert niet...." Spr. begon met op te merken, dat de vijftig tot zestig jaren, die in ongeveer gelijke deelen, gegroepeerd liggen ter weerszijden van den over gang van de 16e naar de 17e eeuw, in onze rijke volkshistorie de belangrijkste zijn te achten. Toen in 1597 de klokken beierden bij den terug keer op de Tesselsche reede van Houtman's ex peditie, zou toen de 10-jarige Hoornsche knaap, Jan Pietersz., die in 1587 het levenslicht in deze stad aanschouwde, hebben meegejuicht over den gelukkigen afloop van een stoutmoedigecL tocht? We kunnen het niet zeggen, want de jaren zijner jeugd liggen voor ons grootendeels in het duister. Maar we weten wel dat, na Houtman's terug keer in 1597, behalve te Amsterdam, ook elders nieuwe reederijen voor de groote vaart opge richt werden en we weten ook, dat Hoorn daar bij niet achter bleef, en als men dan verder weet, dat Pieter Jansz. „van Twisk" in staat geweest is zijn zoon Jan 'n zoodanige opvoeding te geven, dat deze 'n zes a zevental jaren te Rome op een handelskantoor werkzaam kon blijven, dan schijnt het niet al te gewaagd aan te nemen, dat Coen uit een burgerlijke omgeving stamt, niet van middelen ontbloot en dus waarschijnlijk be- hoorend tot dien kring van burgers wier be langstelling verder reikte dan hunne onmiddel lijke omgeving met dagelijksche kleine belang- gen. En dat dus ook deze 10-jarige knaap in 1597 heeft hooren spreken, niet slechts over Houtman en de zijnen, maar ook over de nieuwe plannen, waarvan men in die dagen repte. Is van dit alles invloed uitgegaan op de lots bestemming van dezen knaap, dan heeft het evenwel toch nog tien verdere jaren geduurd al vorens het schip de Nieuwe Hoorn hem, als onder-koopman voor de Oost-Indische Compag nie, naar het verre Oosten voerde, om daar de loopbaan te beginnen, die hem maken zou tot den man van eminent formaat, tot den grond legger van het Nederlandsche gezag in Azië, wiens werk de eeuwen heeft verduurd en die daarom aanspraak maken mag op de dankbare herinnering van het nageslacht. Spr. bracht hierna de voornaamste feiten uit Coen's loopbaan in herinnering. Het is voor ons, kinderen der 19e en 20ste eeuw, vervolgde spr., niet eenvoudig het werk der mannen uit de eerste jaren der 17de eeuw te waardeeren zooals dat zou behooren te ge schieden. Het is niet voldoende te wijzen op het zeer uiteenloopende der materieele om standigheden toen en thans, al zijn die ver schillen ook zoo groot, dat we er ons nauwelijks een goede voorstelling van kunnen maken, gewend als wij zijn aan al de technische hulp middelen van dezen tijd. Ontzaglijk noemde spr. de taak waarvoor Coen in 1618 gesteld was. Niet het minst, wijl hij bü de volvoering van zijn plannen voortdu rend de Engelschen op zijn weg vond en de bei de naties in Europa met elkander in vriend schap leefden. Spr. ging uitvoerig in op de gebeurtenissen aan het einde van het jaar 1618, toen de open oorlog tusschen de Nederlanders en de Engel schen in de wateren van West-Java was uitge broken en toen Coen een besluit nam, dat hem voor altijd rangschikt onder de grootste bevel hebbers van vroeger en later tijd. De verspreide vloot wordt vereenigd, het dreigende gevaar af gewend, Bantams macht wordt gebroken en wij hebben, zoo bericht Coen naar het vaderland, „voet en dominie in 't land van Java becomen". Spr. behandelde vervolgens Coen's beide land- voogdelijke perioden, waarvan de eerste een mi litair, de tweede een staatkundig karakter droeg. Het militair optreden droeg in dit tweede tijd vak een duidelijker staatkundigen achtergrond, waarbij Coen zekere denkbeelden huldigde, die eerst in later eeuwen, zij het in gewijzigden vorm, toepassing hebben gevonden. Spr. wees in dit verband op Coen's pleidooi voor een blijvende kolonisatie van Nederlanders in verschillende deelen van den archipel. Wat Coen begon, is door een Van Diemen, een Van Goens, een Speelman en om er een van lateren tijd te noemen een Van Heutsz voltooid geworden. Coen zelf stierf in den nacht van 20 op 21 September na nog op den 20sten zelf van Bata- via's wallen de verdediging te hebben geleid. De volledige overwinning heeft hij niet meer aan schouwd, maar in het geloof aan de zegepraal heeft hij de oogen mogen sluiten. Tien dagen na zijn verscheiden was zij werkelijkheid geworden en de vrucht ervan is zichtbaar tot op dezen dag. Het werk van de grooten uit onzen bloeitijd dwingt het nageslacht tot dankbare erkentelijk heid. Ze waren talrijk die bouwers van „grooter Nederland". Zij allen dienden het vaderland met eere, bouwden aan zijn roem en grootheid, maar van die allen verdient Coen toch de eereplaats, wijl hij eens voor al de grondslagen legde van ons Aziatisch rijk. Deze man spreekt tot ons eeuwen nadat hij gestorven is. Hij eischt iets van ons: hij wil dat wij zijn voorbeeld zullen volgen in opofferings- gezindheid, in kloekheid, in zorgvuldig beraad, als het er om gaat de zaak van het vaderland en die van „grooter Nederland" te dienen. De plechtigheid in de kerk werd daarop be sloten met het gezamenlijk zingen van het Wilhelmus met orgelbegeleiding. Onmiddellijk na afloop van de plechtigheid in de kerk begaven autoriteiten en genoodigden zich naar het standbeeld van Jan Pieterszoon op de Roodesteen. Allereerst legde de minister-president dr. H. Colijn een krans aan den voet van het stand beeld. Daarna volgden kransen van het ge meentebestuur van Hoorn en van een aantal organisaties. De stafmuziek der Koninklijke Marine luis terde deze plechtigheid op. Des middags tusschen half drie en half vier had ten stadhuize een ontvangst plaats. Deze geschiedde in de raadzaal, waar door de zorgen van den conservator van het West-Friesch Mu seum te Hoorn, den heer J. C. Kerkmeyer, ten toongesteld waren de portretten van Coen en van zijn vrouw Eva Ment uit het West-Friesch Museum, alsmede enkele belangwekkende archi valia, welke op Coen betrekking hebben. De herdenking werd besloten met een con cert door de stafmuziek der Koninklijke Marine in den Parkschouwburg. Vanavond wordt op de Veemarkt door de zelfde stafmuziek met medewerking van tam boers en pijpers der mariniers een taptoe ge geven. De totale export van tuinbouwproducten is in het afgeloopen jaar voor het eerst sinds 1928 weer eenigszins gestegen, hoewel het totaal toch nog een droevig beeld geeft van den ineengeschrompelden afzet van onzen export. Terwijl in 1935 een bedrag van f 27.685.000 aan tuinbouwproducten naar het buitenland kon worden gezonden, is in het afgeloopen jaar dit bedrag gestegen tot f 29.965.000. Hiertoe hebben verschillende factoren bij gedragen, waarbij evenwel de export naar den voornaamsten afnemer sinds vele jaren, Duitschland, niet verbeterde. Naar dit land liep de export zelfs nog terug, n.l. van f 11.200.000 in 1935 tot f 10.300.000 in het afgeloopen jaar. Ook België heeft geen verbetering in onzen ex port gebracht; daarentegen viel eenige stijging in den afzet waar te nemen naar Zwitserland. Een verbetering viel ook te constateeren in den afzet naar Frankrijk, Zweden, Noorwegen en Finland, waardoor dus de totale positie iets is verbeterd. Garrits was knecht in de groote meubel zaak der fa. Burell Conside in Brook lyn. Al een kleine dertig jaar was hij bij de firma; de zaak was toen slechts een een voudige tweede-hands meubelwinkel. Nu was het een groote prachtzaak met 150 kostbaar ingerichte modelkamers. Alleen beneden in het souterrain was nog een goedkoope afdeeling, waar voor 't meerendeel beschadigde meubels aan de vrouw of aan den man gebracht wer den. Het was hier, dat de kleine Garrits heer en meester was. De natuur had hem eigenaar dig begiftigd: z'n groot massief hoofd rustte op breede schouders ea deze weer op een breede, gespierde borst. Maar z'n onderstel stond ab soluut niet in verhouding met het bovenwerk en z'n beenen waren opvallend en belachelijk kort. Die beenen waren de oorzaak dat Garrits, na 25, 30 dienstjaren, nog altijd in de goedkoope afdeeling bleef en geen promotie maakte. Garrits was daardoor natuurlijk gegriefd. Hij wist hoezeer hij achteruit gesteld was bij de groote fa. Burell Conside. Het griefde hem te meer, daar z'n ideaal was verkooper te worden in de prachtige modelka mers. Maar daartoe moest men op de eerste plaats over een goed voorkomen beschikken, en dat had hy door z'n belachelijk korte bee nen allerminst. Garrits wist veel meer van het meubelbedrijf dan wie ook van 't personeel, want hij hield er van. Elke houtsoort kende hij op z'n duimpje; van eiken stijl wist hij tal van bijzonderheden. Kortom, de kortbeenige Gar rits had een kennis van de meubelindustrie die de heeren Burell en Conside versteld zou hebben doen staan. Maar die heeren wisten het niet, of als ze het wisten, dan dachten ze er nooit aan. De bekwame man bleef dus buiten de prach tige modelkamers als verkooper. Op zekeren dag was hij toevallig boven in een dier kamers bezig met het uit elkaar nemen van een eetkamer-ameublement, dat dien mid dag moest afgeleverd worden. 'tWas omstreess twee uur 's middags en 't heele personeel, be halve de chef, die in een andere afdeeling was, was gaan lunchen. Garrits was geheel alleen en druk bezig, toen hem eensklaps een vrouwenstem in de ooren klonk: „Is er misschien ook iemand die mij te woord kan staan?" Garrits keerde zich om en keek de klant aan. Hij wist dat hij de dame eerst een stoel moest aanbieden, dan Waller, den chef, moest roepen en zelf met z'n verhit gezicht en opge stroopte hemdsmouwen direct moest verdwij nen. Maar hjj zei alleen: „Zeker, mevrouw, gaat u zitten." Hij begreep dat nu z'n groote kans daar was. „En wat is er van uw dienst, mevrouw?" „Ik wilde graag een buffet hebben, iets de gelijks en toch sierlijk." Garrits liet alle buffetten zien die er waren. „En dit, mevrouw," zei hij op gepast overtui genden toon, „is het mooiste en beste buffet dat wij hebben. Kijk u eens, wat een warme kleur, hoe mooi van lijn en hoe zuiver van afwerking." De man raakte in vuur en somde verder alle goede eigenschappen van het meubelstuk op. Blijkbaar kwam de dame onder den indruk, want na nog eens rondgekeken te hebben, be paalde zfj haar keus op het door Garrits zoo warm aangeprezen buffet. „Ik neem dit en zal er direct een chèque voor uitschrijven." Garrits kreeg een kleur van voldoening. Het kon hem niets schelen, toen de firmant Con side en Waller, de chef, op dit oogenblik de modelkamer binnen traden. Dadelijk overzag Waller den toestand. Daar stond me die Gar rits met opgeslagen hemdsmouwen met een deftige dame te spreken! „Garrits!" riep hij. Maar Garrits liep met schitterende oogen op de beide mannen toe en sprak: „Ik heb een Engelsch buffet verkocht, heeren." Conside en Wal ler fronsten hun wenkbrauwen. Hot enrroe Dat kleine man- SULCVS netje met z'n f korte beentjes, UCITI KjClI'I l tS E die het bijna uitkraaide van plezier, omdat hij wat verkocht had. „Ga direct naar beneden," beval Waller nij dig. Garrits antwoordde niet, ging, maar bleef aan de deur staan. Mijnheer Waller richtte nu het woord tot de dame: „Ja, ik heb besloten dit te nemen." De chef keek verwonderd. Het buffet was een incourant model, dat de firma tevergeefs ge tracht had kwijt te worden, maar hij zei: „Uit stekend, mevrouw, maar 't is een prachtstuk." „Een oogenblik," verzocht de klant, na even nagedacht te hebben, ,,'t Komt me nu in eens zoo klein voor. Toen die andere mijnheer het me liet zien, viel me dat heelemaal niet op." Ze keek van Waller naar den kortbeenigen Garrits, die bij de deur staande, stil toekeek. „Ik denk, hernam de dame, „dat het komt, omdat hij zooveel kleiner is. Ik heb dat geluk kig nog bijtijds gezien." „Mag ik u dan misschien iets anders laten zien?" vroeg mijnheer Waller. „Neen, dank u. Ik vond dit erg mooi, maar 't spijt me. Goeden dag." Maar ze was nog niet de deur uit, toen mijn heer Conside snel ingreep en riep: „Garrits, hielp jij deze dame niet?" De situatie was hiermee gered, want direct trad Garrits weer als verkooper op. Na eenig heen-en-weer-gepraat, kocht de dame 't buffet en overhandigde Garrits de chèque. De kleine, onooglijke man begeleidde de dame met een beleefde buiging naar de deur. Intusschen zei mijnheer Conside tot z'n chef: „Er zit meer in dien kleinen Garrits dan ik dacht. Hij is zóó klein, dat de meubels er veel grooter en massiever door schijnen, als hy er naast staat. Daarom heeft hy dat buffet ver kocht. Het zou jou met je lange beenen nooit gelukt zyn. Zeg hem dat hy van af Maandag tien dollars per week meer krygt, zich in een behooriyk costuum steekt en dan in de model kamers als eerste verkooper moet optreden." Een kwartier later schreide en lachte de kleine Garrits van vreugde in het donkere souterrain en mompelde: „Eindeiyk heb ik, ondanks m'n kleinheid, m'n doel bereikt; eindeiyk heeft m'n kennis van meubelen mij in die prachtige modelkamers gebracht." Was het niet eerder om z'n korte beenen, dat Garrits promotie had gemaakt? Dat er echter nog geenszins reden tot jui chen is, moge blijken uit het feit, dat onze tuinbouwexport in 1929 niet minder dan byna f 89.000.000 beliep. Daarna is het in vry snel dalende lün omlaag gegaan, totdat in 1935 dan het laagste record tot nu toe werd bereikt. Vooral de producten appelen, vruchtenpulp, spruitkool, boonen en nero hadden onder ver minderden export in het afgeloopen jaar te ïyden. Een algemeene opleving kan dus nog niet worden vastgesteld en het feit dat de export naar Duitschland nog terug liep, is voor den tuinbouw nog weinig bemoedigend. Wy ontvingen heden een exemplaar van de Ster-Tabak Puzzle, welke deze week door ge heel Nederland huis aan huis verspreid is. Tot 15 Maart as. kunnen oplossingen worden MAM? DE Piet Prikkel, die overtuigd was van de macht der reclame, zette op het front: „ALLE SCHILDERWERK IS UITGEVOERD DOOR DREIN DRENTEL EN PIET PRIKKEL. „Ziezoo", zei Piet, „nu kunnen die Grieken tenminste zien waar ze terecht kunnen voor netjes werk. Intusschen was er in Athene weer een trein uit Duitschland aangekomen met een heele lading geleerden. Er waren ook twee geleerden bU, die de gewoonte hadden om in de kranten te schryven. Ze waren nu hier gekomen om naar de Grieksche tempel-bouwvallen te kijken en daar ook wat over te schryven. Toen de geleerden zagen hoe Piet Prikkel en Drein Drentel al die bouwvallen hadden toegetakeld, schreven ze allemaal woeste artikelen voor de dagbladen van de heele wereld. Daarin konden de menschen lezen, dat het een schandaal was. De Grieksche post had groote zakken voor alle steden, vol met brieven. Dat waren allemaal kwade artikelen van de twee ge leerden. ingezonden, terwyi de uitslag op 30 April as. zal worden bekend gemaakt. Voor de pryzen welke voor deze puzzle worden uitgeloofd, zie men de advertentie in dit num mer. tri Het comité voor geneeskundige verzorging en hygiëne der Wereldjamboree 1937 onder lei ding van dr. L. S. Hannema te 'sGravenhage (Roode Kruis-ziekenhuis) bereidt de genees kundige verzorging der ongeveer 25.000 jongens voor. Ernstige zieken zullen naar Haarlem wor den vervoerd. Op het terrein zelf komt een noodziekenhuis met 100 bedden en 8 hulppos ten, waaraan verbonden een koternest, een chirurg, een tropenarts en 12 kampartsen, welke laatste in het kamp zelf onder dak worden gebracht. De Nederlandsche Akkerbouwcentrale maakt bekend, dat de steunvergoeding voor groene erwten van de kwaliteitsklasse C, gedenatu reerd in het tydvak 18 Januari 1937 tot en met 23 Januari 1937 f 1.20 per 100 kg. zal bedraden. Voor in datzelfde tydvak gedenatureerde groene erwten is de steunvergoeding bepaald op f 0.70 per 100 kg. De steunvergoeding voor veldboonen, welke volgens de dateering van het dorschbriefje zyn gedorscht in het tijdvak 13 Januari 19J7 tot en met 23 Januari 1937, zal f 1.75 per 100 kg. bedragen. 20 „Heelemaal onwetenschappeiyk is dat idee van Jou over de lijdende Kerk en de triomfeerende Kerk niet," zei hy. „Wat die zaken betreft heeft men dank zy Bergson een heel ander inzicht ge kregen. En dan de parapsychologie. Al staan we nog in het begin van de ontwikkeling van die wetenschap: we weten er al zooveel van, dat er wel iets moet zyn na den dood." Dank zy de parapsychologie mocht de Hemel zich dus tóch met Heiligen bevolken. Zoo dompelde en dook en ploeterde Miguel maar rond in zyn modern spiritualisme. Hoe moest je zoo'n jongen in 's hemelsnaam «aanpakken? Dat is er een van hen, die de nieuwe wereld willen bouwen. Hy hoort tot de besten onder hen: de oprechte idealisten. Een oogenblik vergat ik mijn voornemen om nooit meer iemand de hand op den schouder te leggen. „Er is voor jou maar één ding mogeiyk; kerel," zei ik, studeer verder en dieper. Veroordeel geen theologie en scholastiek op ge zag van mynheer Bargson. Voor Spanje is Berg son nieuw. Voor Europa is hy vieux-jeu. Hij is de man van de scheppende evolutie.... Dat is het bidkleedje van de moderne menschen, die nog aan den geest gelooven. Maar dat bid kleedje is net als het toovertapijt uit Duizend en één-nachtHet hangt in de lucht en er zit geen grond onder Ik kon die binnenplaats niet vergeten. „En wat daar op die binnenplaats lag, heeft heelemaal niets met scheppende evolutie te makenDat is alleen maar vernielende revo lutie Miguel is het model van den jongen, intellec- tueelen idealist van zijn tijd. Hij heeft geplukt uit het Marxisme, uit het Bc-rgsonisme, hy houdt van mystiek, van Boeddha, Mohammed en Jezus (Jezus voorél niet vóóraan); hij bewondert den titanischen veroveraar en onderdrukker en vecht voor de Sovjet, die de vryheid brengt. En dat heele, schreeuwende, kakelbonte bouquet, dat daar voor my staat, wordt om het middel saamgebonden door ééa gordel: de natio nale Spaansche faja. Er is een behoefte aan scholen om de men schen te leeren dénken. Denken is een voornaam ding. Daar uit de donkere diepte, onder de arkaden duikt de kleine kroeskop van vanmiddag op. Het ventje, dat tot aan mijn heupen reikt, had beter in bed kunnen liggen. Maar wie mag den Grooten Nacht verzuimen? Zyn zwarte oogen schitteren van de koorts, zyn witte tanden fonkelen in het harde licht. Opeens blyf ik naar hem kyken in starre ver bazing. Hij heeft een revolver in de hand. Hij mikt tegen het oog, als met een geweer en op zijn joligen kop glimt guitige baldadigheid. Miguel stuift naar hem toe en Paco hy heet Paco schatert het uit van pleizier. De revolver was een heel oud ding, de haan en het magazijn waren ommanteld met een dikke laag rood roest. De vrouw, van wie hy vanmiddag een draai om de ooren kreeg, vanwege zijn oneerbiedigheid tegen Don Pedro, staat nu te glimlachen om haar kranig ventje. „Paco.... mag je niet doen.... Paco Paco Het is goed dat men zoo verstandig is geweest om Paco slechts speelgoed in handen te geven. Als het een goede revolver was geweest, dan had Paco geschoten, op alles wat maar leefde. Wat zal Paco lé.ter doenAls Paco gróóter is? Miguel had moed'geschept, het was biykbaar tot hem doorgedrongen dat een ontmoeting met zyn zuster nu eenmaal onvermydelyk was. Bovendienhy moest niet zoo flauw zyn, om zich aan haar praatjes te storen. De bouwers van een nieuwe wereld mogen niet kleinmoedig wor den en zich in hun groot bedryf laten weerhou den door kleine gevoeligheden. Hy nam zijn geweer en wy gingen de trappen op, naar de gaandery, die rond de binnenplaats liep. De breede, uitgesleten trap stond vol met men schen en het was heel moeilyk om er door te komen. Hier stonden ze beveiligd tegen het woelend gedrang op de tegels beneden en ze konden praten zooveel ze wilden. Behoedzaam schoven we er door. Hier en daar bleven oogen op my gevestigd, die my volgden. Dat waren de enkelen, die my herkenden. Er waren er die lachten om myn versleten kleeren. Hier en daar stak er een als een joviale groet zyn vuist omhoog. Over de balustrade hingen fabrieksmeisjes met haar zessen over een gekreukelde krant. Doen die ook aan politiek? Ze stonden opgetogen te praten en te trap pelen op haar fragiele hakjes. Dat was wat anders dan die dooie weverij. Ze waren kinderachtig uitgelaten. „Daar.... Kyk eens.... Juanita." „Olajazei Juanita verrukt. De krant met het portret van een aardigen luitenant uit Concha gleed van hand tot hand. Overal, waar we een weg zochten over de trap, werden de menschen tegen elkaar geperst en de meisjes werden tegen de balustrade ge drongen Maar het gesprek ratelde door, over alles heen en ze waren opgewonden of de burger oorlog niets anders was dan een stierenkamp of een voetbalwedstrijd. zy keken om en werden plotseling stil toen zy Miguel en mij zagen passeeren. Er lag een groote, stille bewondering in haar oogen, alsof ze een paar soldaten zagen, die uit de loopgraven kwamen.... Het zware geweer van Miguel en myn gescheurd pakje hielpen mee dezen indruk te versterken. En plotseling zag ik in de zwarte diepte van dien blik een brok volksziel, dat ik nog niet eerder had gezien en waaraan ik nooit had ge dacht. Die jonge vrouwen moeten toch weten, dat Miguel en ik lynrecht in meening van elkaar verschillen. De knappe luitenant uit de krant zag er trouwens heelemaal niet uit als een Bolsje wiek.... Neen, ze zyn volkomen onverschillig voor de politieke zyde van den stryd. En de financieele voordeelen? Economische verbetering? Daar gaat het by haar heeleméél niet om. Ik weet zeker dat al deze meisjes nog droomen van een ryk huweiyk, liefst met een markies of zoo. Ze zien den strijd als een stierengevecht. Ze staan te trappen en te klappen en bewonderen den moed van hen, die bloedvergieten en van hen, die vechtende weten te sterven. Ze verachten de weerloozen, die zich als lam meren laten slachten. Die verachten zij alsof het suffe stieren zyn. Zij verachten kloosterlingen, die zich in hun beschouwend en geesteiyk leven ongeschikt heb ben gemaakt voor den stryd van man tegen man. Zij kennen eenvoudig de beteekenis van die hooge waarden niet. Ze ktinnen die niet kennen. En opeens slingert mijn gedachte naar de dagen van Babyion. Wat liggen die nog dichtbij. Er is niets veranderd onder hen: de joelende drift op deze trap is dezelfde, die golfde over de trappen van den tempel van Astarte. de kust ontscheept heeft, evenals eeuwen gele den, toen hy Barcelona heeft gesticht en of hy van de overzyde heeft meegebracht den gloeienden, menschenvretenden god, den Baa-al der Carthagers. Het is Baa-al, die over Barcelona heerscht, de rood-gloeiende Baa-al, die alles vreet. Het rood-verhitte beeld van den Alverslinder verryst ginds achter de kim, achter de kan der Pyreneeën. De onmetelyke afgod, die het gloeiend metaal over de wereld stort heeft zyn voeten staan achter de blauwe zee. Wellicht in Moskou.... Eén voet in Moskou soms....? Waar staat de andere voet? De Baa-ë.1 der Carthagers was drieledig opge bouwd: er was een deel van klei, een ander deel van yzer. Er was óók een deel van goud ge maakt. Wie zyn de priesters, die Baa-al voeden? Dat zyn er velen. Het was voor my een eenigszins vreemde ge waarwording, toen ik de deur van myn apparte- mentèn gesloten vond en onbeschadigdzoo als ik straks was heengegaan. Ik kon my niet goed voorstellen, dat er in Barcelona nog iets gaaf en ongeschonden was. In de kamers hing een vreemde, warme lucht, die ik daar altyd bespeur, als ik een tyd ben weg geweest. De metalen luiken zyn nog gesloten en hebben de warmte van den dag geconserveerd. (Wordt vervolgd.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1937 | | pagina 11