Niezen kan goed zijn voor den mensch De fauteuil van Molière <Kdvcfiftaal den iaq Het Zeemonster van Nagasaki e ■Mm Kloosters branden in Barcelona EEN GEBRUIKELIJKE HEILWENSCH BEZIENSWAARDIGHEID TE PARIJS 4 WOENSDAG 3 FEBRUARI 1937 Wie driemaal niest, kan het gast huis verlaten, aldus een oud gezegde Opvattingen van de Ouden ■PHNKKk Negenhonderd keer werd de arm stoel gebruikt bij opvoeringen van „De Ingebeelde Zieke Herinnering aan den tooneelschrjjver g0Dend'veeibeio- Het spaarzakje Mgr. E. Lebouille C.M. door DON LOIS ALBARON Wil mogen wel aannemen dat het uitge sloten is een ander en meer algemeen gebruik aan te wijzen, dan de gewoon te, den niezenden mensch het gevoel van ver kwikking na zijn schokkend geproest nog te Veraangenamen met een korten, maar krachti- Ben heilwensch. Van alle windstreken immers uit de grijze oudheid de verspreide berich ten tot ons gekomen over deze gewoonte, welke ^ch aan de schommelingen der geschiedenis biets liet gelegen liggen en ondanks alle ver anderingen in opvattingen en gebruiken hard nekkig volhield de weldoende ontspanning na een stevig at-sji met een paar vriendelijke Woorden te bezegelen. Het mag ons niet verwonderen, dat menig geleerde er zijn vrije uren aan gewaagd heeft 0jn rond te neuzen in de anecdoten over me ende neuzen teneinde te achterhalen waar die onuitroeibare gewoonte zijner discipelen, zijn hinderlijk niezen steeds met een vroolijken Wcnsch te beantwoorden, haar oorsprong vindt. Dat de uitkomsten van hun onderzoek zoo Weinig positief zijn en zij zich met veronderstel lingen moesten vergenoegen, is waarlijk hun schuld niet. De berichtgevers uit de oudheid wisten het blijkbaar ook niet al te zeker en Waren, zoo zij het al wisten, toch ook als echte kroniekschrijvers behept met de gewoonte niet hit te weiden over de nuchtere dingen uit het hagelijksch leven, waar elke tijdgenoot mee op he hoogte was, er hierbij niet aan denkend, dat Jhist deze. kennis zoo gemakkelijk voor latere geslachten verloren gaat. Hun vergissing heeft echter nog dezen goeden kant, dat er nu meer sport is te beleven aan de beoefening der ge schiedenis en menig professor, leeraar en be schrijver der gebeurtenissen van weleer zich een scherpzinnigen detective kan wanen. Toch zijn er in de aanteekeningen der vor- schende snuffelaars wel interessante bijzonder heden te vinden en geenszins slechts wetens- Waardigheden, die men zonder scha of schan de weer vergeten kan. Integendeel, wij vinden hi menige variatie een, oude waarheid ver hield, welke voor ons in den hoest- en proest- Üd, dien wij nu beleven, een aanleiding is om er vroolijk op los te niezen. Niezen immers is veelal gezond en voorspelt beterschap! De oude rabbijnen, die in het uitdenken van Wonderlijke verhalen geen bekrompen fantasie hadden, wisten te vertellen, dat er eens een kwaadaardige ziekte heerschte, die eerst de kinderen, later de volwassenen aantastte, en hat zij, die niesden, er zeker van waren, dat hun einde naderde. Dit bleef zoo, totdat Jacob hen Heer bad, dat dit onheilspellend voortee ken in een gunstig mocht worden veranderd. Van toen af riep men den niezende toe, dat hem het geneesmiddel heilzaam mocht zijn en het leven voordeelig. He Joden wisten dan ook wel dat niezen niet f00 ongezond is. Zoo werd in den Bijbel opge rekend dat de zoon der Sunamietdsche vrouw tevenmaal niesde, daarna zijn oogen opende en hit het leven terugkeerde. Ook Aristoteles, de wijsgeer, en Hippocrates, he dokter, waren van meening, dat het niezen her zieken een gunstig voorteeken was en dron- ®^n er op aan, dat men hen aan het niezen roest brengen. Zoo men hier niet in slaagde, kon men alle hoop op herstel uitgesloten achten. Zeiden bovendien niet in later tijd de Fran- Schen, dat een niezer zijn dokter hiermee zijn h°hgé gaf, en was niet 'n Nederlandsch spreek woord het gezegde, dat wie driemaal niest het gasthuis kan verlaten? ,De mensch, die de kriebelende prikkeling in rjn neus voelt opkomen en met onfeilbare ze kerheid weet, dat hij niezen moet, laat plot- kehng alles in den steek waar hij mee bezig is, ®mit zijn oogen en niest en proest zoolang het "teval maar wil. Het is, dachten de ouden en henken de primitieven, alsof de mensch bij het •bezen door de hand van een god wordt gegre- hcn. De primitieve volkeren moeten door hun onwetendheid een sterke neiging bezitten om b- al wat hun onverklaarbaar voorkomt, den bivloed van de godheid te zien. Deze plotseling, Seheel onverwacht komende drang tot niezen, bet totaal onweerstaanbare van dien aan- hrang, het begeleidende scherpe geluid, waarin menigeen bovendien nog twee woorden meende te onderkennen, die de godheid den mensch dwong te spreken, dit heele geval, waarin de bienschelijke wil niets heeft in te brengen, zou han als iets bovennatuurlijks zijn beschouwd en den omstanders aanleiding zijn geweest tot het uitspreken van een kort gebed. Zoo zou dan de bedoeling zijn van den eeuwenouden heilwensch dat de godheid, die bij het niezen in den mensch ten goede werkzaam is, hem ook verder moge zegenen. Dat het formuleeren van juist een heilwensch voor een groot deel zijn verklaring vindt in het gevoel van opluchting en verkwikking, dat de mensch na een of een paar maal niezen on dervindt, is licht te begrijpen. Veelvuldig nie zen is echter geenszins iets aangenaams; in tegendeel; voor een verzwakt gestel kunnen de gevolgen uiterst nadeelig zijn. De zieke die herhaaldelijk en kort na elkaar hevige nies buien krijgt, verzwakt ontzettend, zoodat de dood er niet zelden door wordt verhaast. Bij pest, typhus en andere epidemieën, is niezen het teeken soms van het naderend einde. Een enkele niesbui is echter, zooals de onder vinding leert, een verkwikking. Het niezen im mers geeft het geheele lichaam een schok en doet de organen dan even beter functionnee- ren. Menige zieke zal het aan den lijve onder vonden hebben, dat met niezen zijn beterschap begon. Menig inwendig gezwel, meent men, is tijdig doorgebroken door de hevige schokken, die het lichaam plotseling onderging en de hef tige bewegingen, die het geheele organisme zoo onverwacht doortrilden. Hoe goed het niezen voor den mensch kan zijn, moge voorts blijken uit het feit, dat vele kinderen niezend hun leven beginnen. Door de ze krachtige uitademingen door den neus wordt het ademhalingsorganisme ten zeerste tot werk zaamheid aangespoord, wat van groot belang is voor den nieuwen wereldburger. In dit niezen der kinderen mogen we boven dien nog de verklaring vinden van een ver haal uit de mythologie, volgens hetwelk Pro metheus een beeld had gemaakt uit klei, een standbeeld van Zeus, dat hij met leven wist te bezielen. Door het een zonnestraal onder den neus te houden begon het te niezen, het eerste teeken van leven, van het tot leven gekomen starre kleibeeld. Deze nieuwe mensch deed la ter zijn nakomelingen een heilwensch uitspre ken over elkeen, die niezen zou, opdat zij hier mee dankbaar henienken zouden, hoe hun stam vader in het leven was gekomen. Dat het juist een zonnestraal was welke dit goede gevolg had, zal wel aan de ondervinding te wijten zijn, dat kijken in de zon niezen tot gevolg heeft, daar de sterk geprikkelde oog zenuw de zenuwen van den neus beïnvloedt. Veel zou er nog te zeggen zijn ter illustratie van het bovenstaande, over de opvattingen der Ouden en de heilwenschen van Ouden zoowel als Nieuwen. Wij vragen slechts: Niest U reeds? Ja toch! Welnu, dan is het leed van de griep geleden! U hebt nog geen kaartje gekocht We moeten bezuinigen, zegt de regeering. Guerin Meschino Ook Japan, en vooral het beroemde kersendal met op den achtergrond den heiligen berg Fuji, in in wintersch gewaad gehuld Parijs is onmetelijk rijk aan bezienswaardig heden, dat is voor niemand nieuws. Van die bezienswaardigheden is één de fauteuil van Molière. Het zou ook gezocht kunnen schij nen, om onder de ontelbare Parijsche beziens waardigheden juist de aandacht te vestigen op dezen fauteuil ondanks den illusteren naam van het personage, dat er een drietal eeuwen geleden in zetelde die onder de bezienswaar digheden toch maar een historisch en antiqua risch kleinood is, ware het niet, dat deze fau teuil door Parijs zelf nu eens in het zonnetje is gezet. Ter gelegenheid van Molière's geboortedag, 15 Januari 1622, heeft namelijk de directie van de Comédie Framjaise, waar de „Malade imagi naire" altijd nog een der klassieke successtuk ken is, de gelukkige idee gehad, dezen fau teuil, waarin Molière zelf, in de rol van Argan, in het genoemde stuk optrad, voor het publiek ten toon te stellen, in den grooten openbaren foyer van het gebouw. Wat al herinneringen en geschiedenis zitten aan dezen fauteuil vast! Ontroerende herinne ringen, zeggen de landgenooten van den genia- len tooneelschrijver. Het is in dezen fauteuil zelf, dat Molière, ter wijl hij de rol van Argan speelde, de eerste aanvallen voelde van de kwaal, waaraan hii zou sterven, den avond van de vierde voorstel ling van zijn laatste blijspel, de ingebeelde zieke n.b.! Het eerbiedwaardige meubel is een armstoel van notenhout, voortbeweegbaar op rolletjes, stevig met ijzer beslagen: een bijzonder mecha nisme maakt het mogelijk de rugleuning naar voren en naar achteren te verzetten; twee ijze ren staafjes, die uit de armleuningen staken, hadden ten doel voor den „zieke" het tablet te plaatsen, waarop men de verschillende requl- sieten, benoodigd voor de eerste scène, rang schikte: de beurs, de agenda van den apothe ker Mr. Fleuran, de schel enz. Achter in de rugleuning waren twee haakjes aangebracht, één voor den stok, waarvan de zieke zich be diende, en het ander voor de roede, bestemd voor de kleine Louison. Bij den dood van Molière werd de fauteuil eerbiedig aangehouden door zijn kameraden, en na tien dagen werd hij reeds gebruikt door la Thorillière, die de rol van Argan geërfd had. De daaropvolgende Paschen verliet de „trou pe" en met haar de fauteuil het „Palais Royal" om op te treden in het theater Guéné- gand, rue Mazarine. In 1689 werd opnieuw ver huisd. Ditmaal bleef de „Comédie" tachtig jaar gevestigd in hetzelfde gebouw, rue des Fossés- Saint-Germain-des-Prés. De fauteuil had zijn plaats in de vergaderzaal en was de eere-zetel. Hij werd slechts naar het theater gebracht om dienst te doen in de „Ingebeelde Zieke". In 1770 volgde de fauteuil de Comédie naar de Tuilerieën, in 1782 ging hij weer naar den overkant van de Seine, waar hij „optrad" ter gelegenheid van de opening van het theater van de Faubourg-Saint-Germain, het tegenwoor dige Odéon-theater. De revolutie had tot gevolg, dat de acteurs van de „Comédie" verstrooid werden, de fau teuil bleef echter in het theater op den linker oever, mèt de bustes, portretten, het stand beeld van Voltaire, het archief enz. In 1799 brak echter brand uit in het Odéon-theater. Het gerucht verspreidde zich in Parijs, dat de „fau teuil van Molière" in de vlammen was „omge komen"; de dagbladen van toen, la „Décade philosophique" en de „Moniteur", bevestigden dit categorisch. Gelukkig was het nieuws on juist. Ten tijde van den brand was de fauteuil reeds niet meer in het Odéon; twee en een halve maand tevoren had men hem geleend aan Talma, voor een opvoering met den fauteuil Luister eens, Rudy,' zei het jonge meisje, „je bent maar een heel klein directeurtje en je zult nooit wat anders worden. Pret tig om bij je vandaan te gaan, vind ik 't niet. Maar met zoo'n kans, moet ik wel." Over het niet knap, maar aantrekkelijk ge zicht van den aangesprokene, vloog een pijnlijk glimlachje. „Wat zal ik je zeggen, Gonnie? Je bent jong en knap, maar klein. Bij zoo'n sterken troep val je niet op." „Ik ben 't niet met je eens," en ze bloosde van ergernis. „Ik zal succes hebben; ik ben er zeker van." „En waarmee?" hernam Rudy. „Je begrijpt toch, dat ik niet graag zou willen, dat je mis lukte. Maar bij mij was je op je plaats en ik dacht...." Hier zweeg hij en keek een anderen kant uit. „Ik weet het wel, Rudy; ik mag je heel graag, maar m'n groote kans, zie je." „Ik zeg je nog eens, kindlief, je kunt aardig praten en dat nieuwe liedje: „The black boy" zingen. Dat is alles. Dat vinden de menschen in 't eerst wel leuk, maar 't verveelt gauw en dan ligt je carrière tegen den grond." Gonnie stond op, opgewonden door toorn en schuldbesef. Zij wist dat hij van haar hield. „Ik ga toch!" riep ze. „Ik heb 't contract al geteekend." Toen ze afscheid van elkaar namen, vroeg Rudy: „Heb je je spaarzakje om?" „Neen," luidde het antwoord, „waar ik nu kom, hebben ze geen spaarzakje noodig." Hij keek haar mistroostig aan. In dien tijd van moeilijk werk droeg iedere tooneelspeler een leeren zakje om z'n hals, waarin een bank biljet van 25 pond zat. Die som was bestemd om Londen weer te bereiken, als men ergens door 't ongeluk getroffen werd. Dat zakje met z'n inhoud gaf een gevoel van veiligheid. Rudy schrok toen het jonge meisje hem on verschillig zei dat ze d'r spaarzakje in een koffer had gegooid. Nog vele maanden daarna gevoelde hij zich alleen op de wereld. Hij had gehoopt dat hij den moed zou hebben Gonny ten huwelijk te vragenmaar nu was alles uit. Uit Gonnie's geheugen daarentegen verdween al heel gauw het leed, dat ze gevoeld had, toen ze met Rudy brak. Ze werd een belangrijke tooneelverschijning in 't eerstvolgende seizoen, een aardige jonge vrouw zonder veel talent, maar die iets voor- van Molière „als gast" van het drama: Karei de Negende, door Marie-Joseph Chénier, in het theater van de republiek. Op providentieele wijze voor het vuur ge spaard, bleef de fauteuil voortaan veilig in de Rue de Richelieu. In 1815 komt hij voor in den inventaris. De „Ingebeelde Zieke" echter is een der meest gespeelde stukken van Molière, en het gebruik van den „fauteuil" was geen sinecure: in 1880 had hij in een tijdsbestek van slechts zestig jaren achtereenvolgens veertien, allen min of meer corpulente „zieken" gedragen. Dat jaar was hij aan zijn negenhonderdste voor stelling toe: zijn leer, meer dan twee eeuwen oud. had zijn natuurlijke kleur weer terugge kregen. Door den directeur van de „Comédie" werd dan ook besloten den kostbaren jubilaris op non-actief te stellen en hem door een in alle bijzonderheden eender nieuw meubel te ver vangen. De fauteuil van Molière werd zorgvul dig opgeborgen in de bergplaatsen van het thea ter, waaruit hij thans te voorschijn is gehaald en, zooals gezegd, als bezienswaardigheid ten toongesteld in den openbaren foyer van de Co médie. Wij willen evenwel niet zeggen, dat deze be zienswaardigheid alléén reeds een reis naar Parijs waard is. Het duurde echter niet lang of het tweetal arriveerde in Constantinopel. Daar bleven ze staan voor een prachtig ge bouw met een heelen hoop overbodige torentjes. „Zeker een bioscoop", zei Drein. „Welnee", antwoordde Piet, „dat is de Aya Sofia, een beroemde tempel! Die staat op alle sigaretten doosjes!" Een half uurtje later waren Piet en Drein met een bootje de Hellespont overgetrokken en nu waren ze in Klein-Azië. „Daar moeten wfe dwars doorheen", zei Piet. Dat was gemak kelijker gezegd dan gedaan, want ze kregen 't erg warm. Toen ze eindelijk Perzië bereikten, werd de warmte er niet beter op. In het hartje van Perzië ontmoetten Piet en Drein een ge- heimzinnigen man, die een soort vergrootglas had. „Als je dit glas hebt", zei de man, „dan kun je overal doorheen kijken. Hier, Piet", voegde de man er aan toe, „dat mag jij hebben." Piet was natuurlijk erg dankbaar en besloot het instrument bij de eerstvolgende gelegenheid eens te probeeren. I III tlllllil II III III •••■«•■II MUM droeg, dat insloeg bij 't publiek. Met haar lief, maar niet omvangrijk stemgeluid zong ze „The black boy", en ze had daarmee een overwel digend succes. Binnen eenige maanden was ze in heel Engeland bekend als Gonnie van de „black boy". De „bands" speelden het en de radio. In 't volgend seizoen zou ze met een revue uitkomen en een filmmaatschappij sloot met haar een contract. Dat duurde zoo een half jaar, maar ze kwam tot de bevinding, dat ze niet gelukkig Was. Ze miste Rudy en schreef hemt Hij antwoordde be leefd, maar koel. Hij was in z'n trots en z'n liefde gekrenkt, dacht ze, en ze schreef niet meer. Toen, onverwacht, begon ze haar populariteit te verliezen. Ze had weelderig, tot verkwistend toe, geleefd, en was nu aan weel de en comfort jj film werd een mislukking. Ze probeerde haar succes met nieuwe liederen; 't gaf niets. Ze had niet het talent om zich in de hoogte te werken. Het duurde niet lang of het publiek had haar vergeten. Toen verscheen de dag, dat ze nergens meer een contract kon krijgen. Ze was eenzaam en verarmd. Teruggaan naar Rudy, dat ging niet. Ze had hem in z'n liefde gekrenkt en ze was zelf te trotsch, om zich nu tot hem: te wenden. Het uur brak aan, dat ze niet meer in eigen onderhoud kon voorzien; ze leed honger, pe herinnering rees in haar op aan een veilig en blij verleden, en ja, daar ergens in een van d'r koffers lag het oude spaarzakje met 25 pond, een bedrag, dat haar nu een fortuin toescheen. Met koortsachtigen ijver begon ze te zoeken. Als het bankbiljet eens verdwenen was! Ze zocht en ze zocht en ja.... daar was het! Be vend van aandoening haalde zij het uit het zakje.... er kwam een strookje papier mee uit. Ze vouwde het open en staarde.... op hec schrift van Rudy Bevin. Ze las: „Lieve Gonnie, als je dit briefje leest, zal het zijn omdat je radeloos bent, anders zou ik 't niet durven schrijven. Ik weet, dat je nooit naar je spaarzakje zult grijpen, als de nood niet hoog gestegen is. Daarom hoop ik voor jou, dat je 't briefje nooit vindt.' Maar als je hec vindt, heb je me noodig, en dan zal 't voor mij een groot geluk zijn, je te helpen, Rudy. Drie kwartier later zei een jonge klerk op 't telegraafkantoor tot z'n collega: „Heb je die knappe jonge vrouw gezien, die zooeven hier was, Phil? Die heeft een telegram verzonden, zooals ik nog nooit heb aangenomen, t Was geadresseerd aan een man en ze vroeg hem ronduit ten huwelijk. En schijn bedriegt, dat heb ik nu weer ondervonden. In haar sjofele kleeren zag ze er armoedig uit, maar ze be taalde met een biljet van 25 pond, en zei, dat ze geen kleiner geld had." 7 Februari a.s. hoopt Mgr. Eugène Lebouille C. M., tit. bisschop van Comana en coadjutor van Z. Exc. Mgr. Franciscus Geurts C. M., bisschop van Yungpingfu, zijn zestigsten ver jaardag te herdenken. Mgr. Lebouille werd ge boren 7 Februari 1877 te Hoensbroek (L.). In 1897 trad hij te Parijs in de Congregatie der Lazaristen, na eerst gestudeerd te hebben aan het St. Vincentius Seminarie te Wemhouts- brug. Hij voltooide zijn studies aan het kloos ter te Parijs en later te Helden-Panningen (L.). Op 28 Mei 1904 werd Mgr. Lebouille priester ge wijd door Z. H. E. Mgr. van de Ven in de St. Janskerk te 's-Hertogenbosch. Eenige weken na zijn priesterwijding vertrok hij naar de missie in China, waar hem als arbeidsveld het Vica riaat Yungpingfu werd aangewezen, in welk district hij thans nog werkzaam is. In Juli 1928 werd Mgr. Lebouille benoemd tot coad jutor van den bisschop van Yungpingfu, Mgr. Dr. Geurts, den stichter en eersten vicaris apostolicus van dat bisdom, hetwelk ten Oosten van Peking is gelegen. Op 18 November van datzelfde jaar werd hem in de kathedraal van Yungpingfu de bisschoppelijke consecratie toe gediend; zijn consecrator was toen Mgr. Geurts en als assistenten fungeerden Mgr. Frans van Chengting-fu en Mgr. Joannes de Vienne van Tientsin, eveneens van de Congregatie der La zaristen van den H. Vincentius Paulo. Behalve de nieuwste verkeers- voorschriften moet u óók nog de oudste ongevallenoorzaken (roe keloosheid en drankmisbruik!) kennen! A U/AATMCC op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen U *7CH bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door U *7^0 bij een ongeval met f 2^0 I .1 ET. A l»l. lil Jj |j ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen %J\J» verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen JL I tlU»" doodelijken afloop AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL bij verlies van een hand, een voet of een oog. 22 ja, dat dacht ik wel." Wat kon je anders verwachten van de Messa- ries Maritimes, als Chiquita er achter zat. »Om zes uur worden jullie al aan boord ver dacht." Sebastian keek triomfantelijk alsof hij zeggen wil<3e; "Hat had je niet van zoo'n ouden zeerob ge- acht dat hij zulke zaken op kon knappen. Maar 'J Was de eerste de beste niet. Hij was niet P? niets driemaal de wereld rond geweest." kw 8t werd tijd, dat Juan ook eens op zee wam, besloot hij zijn relaas. »En is het absoluut niet gevaarlijk?" vroeg ik - een bedenkelijken blik naar de breede "oenen van de zustertjes. "jYelneen," riep Sebastian vol overtuiging. W t is al stil in de stad.... Er is nergens meer ets te doen." inè'f 6 moeten hun roes uitslapen," zei Chiquita ®t kennis van zaken, a^cbastian keek haar een oogenblik droomerig- drj aan- Het scheen nu pas tot hem door te iar18en, welke mooie gelegenheid hij voorbij had r». i1 Saan, om van zijn kortstondige vrijheid te cfiteeren. zuchtte boven-menschelijk diep en zei: „Naast de dokken brengen ze je wel aan boord. Dat kost niets als ik met je meega." Maar Chiquita had hem al doorzien. „Neen," zei ze snel, „dat kan Juan wel even doen." „We gaan alleen," stelde ik voor. „Dat is beter voor jullie." „Ja, ja, ga maar alleen," vond nu ook Sebastian. „Je kunt veel beter alleen gaan.... Weet je de loodsen van de Messageries?" Ja, die wist ik wel. Er ontstond een felle woordenstrijd tusschen Chiquita en Sebastian, waarin de eerste haar man verweet, dat hij mij niet toesprak en be handelde met den eerbied, dien hij mij verschul digd was. Het moet gezegd, dat de zeeman een erg ver- trouwelijken toon begon aan te slaan, maar ik had het zelf niet eens bemerkt, daar zijn op treden, mijn uiterlijk in aanmerking genomen, wel niet onberispelijk, maar toch wel passend was. En naar mate het gesprek tusschen de beide echtelieden intiemer werd, nam mijn ongeduld toe. Een vreemde drarig had mij te pakken. Ik raakte mijn zelfbeheersching gedeeltelijk kwijt en ik wilde er uit, met alle geweld. Waarom niet? Hoe eerder aan boord, hoe beter, en in stilte riep ik de hulp van Alle Heiligen in, om Don Pedro op mijn weg te bren gen. Er was nog een kans, dat we hem zouden ontmoeten. „Wacht nog watwacht nog wat," suste Chiquita, „jullie hebt nog den tijd.... Nog tijd genoeg. U moet daar niet zoo op letten, als Sebastian en ik eens iets tegen elkaar zeggen. Dat heb je overal. Mijn ouwe meent het niet zoo kwaad! Nietwaar Sebastian." En Sebastian schudde gewillig den grooten, goedigen kop. Ik was opgestaan en blééf staan. Ik wilde wegonderweg zijn. Waarom zou den we nog langer in de gevaarlijke omgeving blijven, als wij op het «hip in veiligheid zouden zijn? Zwijgend en bedaard waren ook de beide zusters opgestaan. Onwennig in de nauwe ruimte van deze huiskamer stonden zij onbeweeglijk te wachten tot ik haar zou wenken, mij te vol gen. Het hartelijke afscheid van Sebastian en Chiquita zullen wij nooit meer vergeten. Sebastian en Juan waren een en al bezorgd heid en Chiquita omhelsde haar beide zuster tjes alsof zij haar dochtertjes waren. De oude, rossige henna-kop met de wilde krullen van Chiquita, vormde een vreemd contrast met de bleeke gezichten van de beide kloosterlingen. Die goede Chiquita.... Op dit oogenblik was ze schooner dan de voor naamste royalisten-vrouw. In haar leefde eensklaps op de echte Renova- cion Espana.... de Vernieuwing van Spanje. De grijze ochtend nam ons op. Over de bleek-blauwe zee hing een lichte sluier. Een groote zon drong door de nevels heen en het rose licht gleed over de zwart-gebrande puinen van de stad. Alle hartstochten zijn uitgelaaid en opge brand. Over alles ligt de vreemde rust en de leege tevredenheid, die de uitputting met zich mede brengt. De witte huizen staren'blind naar de gladde zee. Ergens op de kade rammelen kettingen. Dat is een vertrouwd geluid. Dan wordt het weer stil en ik hoor niets dan het klapperen van de schoenen, die de zusters dragen. Die schoenen schrééuwen om de aandacht. Maar de kade is verlaten. Er zijn vaten verrold. Het plaveisel is kapot: de tarwe uit de zakken ligt over het geteerde emplacement uitgestrooid. Op den hoek staat een leege barricade, als een stuk décor na afloop van een tooneelvoorstelling. Hier ligt een riem en ginds een vertreden pet. Een paar doode paarden versperren de open ruimte, die voor de passage tusschen de barri caden loopt: de doode menschen zijn reeds op geruimd. De zusters nemen haar rokken bijeen en een van haar buigt zich over den grooten, vertrou- welijken kop van een der mooie dieren. Ik zie opeens, dat er tranen in haar oogen staan en ik voel zelf een vreemde ontroering. Om een dood péard. Wat beteekent een dood paard, na die slacht partij van gisterenavond? En waar is Don Pedro nu? Alle Heiligenwaar is Don Pedro?.... Er loopt een breede striem van tractor- wielen over het emplacement naar de kade. Het rubberornament staat dof in het teer gedrukt. Moedwillig, met een scherpe, gevaarlijke bocht, is de tractor naar links geschoten. Daarnaast de vuile vaten en vlak tegen de grauwe plavuizen aan, ligt een Hjk geplet. De breede wielen met dubbele banden hebben het lichaam vermorzeld, dat puilend als wildvleesch door de kleeding dringt. Het lijf is over de geheele lengte platgereden en de straat is vuil, zooals een straat vuil kan zijn in de buurt van een abattoir. Ik heb duide lijk een soutane gezien. Het lijk is onherkenbaar verminkt, maar in de gave, gekromde hand houdt het een doekje om kneld: in den hoek hiervan staat een kleurig familiewapen geborduurd met een markiezen- kroontje: een kleine ijdelheid van den ouden Rector. Evenals iedere Spanjaard, die zich respecteert, leidde Don Pedro zijn afkomst af van een roem rijke familie Met een beminnelijke hardnekkigheid trachtte hij die afkomst te handhaven, door een wapen in zijn linnengoed en een inscriptie in zijn ouden brevier. Maar het komt niet meer vergróót, gebeiteld, op zijn graf te staan. Dat is voorbij DE PROFUNDIS -1 Thans zit ik te Marseille en zie uit over zee. Evenals Barcelona heeft ook Marseille zijn O. L. Vrouw ter Zee. Het hemelhoog geheven beeld steunt den wanhopigen zeeman, die in de stormen afgemat een veilige haven zoekt. Het zijn echter niet enkel zeelieden, die Haar danken, omdat ze behouden zijn thuisgekomen. Het kleine paviljoen „Les flots bleus" is een rustige plaats om de laatste bladzijden van mijn werk te voltooien. Het gebouwtje is blauw als de donkerblauwe hemel, waaruit een milde avond daalt. Het is van hout gebouwd, maar het is open en licht, de stormen kunnen het niet schaden en de golven spoelen machteloos onder de dunne pijlers weg. Het groote flat-paleis „Palais des Catalans" droomt in zijn schaduw weg en in de blauwe oneindigheid ligt niets anders meer dan het blanke eiland Iff, met al zijn herinneringen. Daarginds moet Barcelona liggen.... ja, vlak langs dien kapstok daar. Barcelona heeft nog geen tijd gevonden om zich te herinneren.... Daar achter de bergen hebben de zusters een nieuw tehuis gevonden. Er ligt een groote vrede op de bergen, een donkere vrede, als de bronzen bosschen van de Middellandsche dennen. Onder de fonkelende sterren in de fluweelen lucht hangt: vrede.... Er vaart een schip naar een verre kust, naar steden met vreemde namen, die vernevelen in het grillige weefsel van onze kinderlijke fantasie. In al die steden wonen menschen als in Barcelona. Die menschen hebben dezelfde ver langens, dezelfde driften als de menschen in Barcelona God geve hun den vrede.... Het schip is in de duisternis verdwenen. Het draagt zijn lichten door den nacht. Ik zie alleen mijn handen nog. Wonderlijke instrumenten, door God gege ven, om te werken en om ze in gebed te vouwen.... Het rouwkleed van den nacht glijdt zacht over de katafalk, die deze aarde is. De planeten daar omheen fonkelen als kaar sen.... De schepping drijft in Gods eeuwige hand. Er stuwt een De Profundis door den nacht en door de sterren en door alle hemelkringen heen. En zacht glijdt langs den kapstoken over de spiegelgladde vlakte van de rimpellooze zee, mijn fluisterend gebed voor allen, die daar achterbleven: Dona eis requiem en Dona nobis pacem EINDE

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1937 | | pagina 9