Niezen
kan goed zijn voor
den mensch
De fauteuil van Molière
<Kdvcfiftaal den iaq
Het Zeemonster van Nagasaki
e
■Mm
Kloosters branden
in Barcelona
EEN GEBRUIKELIJKE
HEILWENSCH
BEZIENSWAARDIGHEID
TE PARIJS
4
WOENSDAG 3 FEBRUARI 1937
Wie driemaal niest, kan het gast
huis verlaten, aldus een
oud gezegde
Opvattingen van de
Ouden
■PHNKKk
Negenhonderd keer werd de arm
stoel gebruikt bij opvoeringen
van „De Ingebeelde Zieke
Herinnering aan den
tooneelschrjjver
g0Dend'veeibeio- Het spaarzakje
Mgr. E. Lebouille C.M.
door DON LOIS ALBARON
Wil mogen wel aannemen dat het uitge
sloten is een ander en meer algemeen
gebruik aan te wijzen, dan de gewoon
te, den niezenden mensch het gevoel van ver
kwikking na zijn schokkend geproest nog te
Veraangenamen met een korten, maar krachti-
Ben heilwensch. Van alle windstreken immers
uit de grijze oudheid de verspreide berich
ten tot ons gekomen over deze gewoonte, welke
^ch aan de schommelingen der geschiedenis
biets liet gelegen liggen en ondanks alle ver
anderingen in opvattingen en gebruiken hard
nekkig volhield de weldoende ontspanning na
een stevig at-sji met een paar vriendelijke
Woorden te bezegelen.
Het mag ons niet verwonderen, dat menig
geleerde er zijn vrije uren aan gewaagd heeft
0jn rond te neuzen in de anecdoten over me
ende neuzen teneinde te achterhalen waar die
onuitroeibare gewoonte zijner discipelen, zijn
hinderlijk niezen steeds met een vroolijken
Wcnsch te beantwoorden, haar oorsprong vindt.
Dat de uitkomsten van hun onderzoek zoo
Weinig positief zijn en zij zich met veronderstel
lingen moesten vergenoegen, is waarlijk hun
schuld niet. De berichtgevers uit de oudheid
wisten het blijkbaar ook niet al te zeker en
Waren, zoo zij het al wisten, toch ook als echte
kroniekschrijvers behept met de gewoonte niet
hit te weiden over de nuchtere dingen uit het
hagelijksch leven, waar elke tijdgenoot mee op
he hoogte was, er hierbij niet aan denkend, dat
Jhist deze. kennis zoo gemakkelijk voor latere
geslachten verloren gaat. Hun vergissing heeft
echter nog dezen goeden kant, dat er nu meer
sport is te beleven aan de beoefening der ge
schiedenis en menig professor, leeraar en be
schrijver der gebeurtenissen van weleer zich
een scherpzinnigen detective kan wanen.
Toch zijn er in de aanteekeningen der vor-
schende snuffelaars wel interessante bijzonder
heden te vinden en geenszins slechts wetens-
Waardigheden, die men zonder scha of schan
de weer vergeten kan. Integendeel, wij vinden
hi menige variatie een, oude waarheid ver
hield, welke voor ons in den hoest- en proest-
Üd, dien wij nu beleven, een aanleiding is om
er vroolijk op los te niezen.
Niezen immers is veelal gezond en voorspelt
beterschap!
De oude rabbijnen, die in het uitdenken van
Wonderlijke verhalen geen bekrompen fantasie
hadden, wisten te vertellen, dat er eens een
kwaadaardige ziekte heerschte, die eerst de
kinderen, later de volwassenen aantastte, en
hat zij, die niesden, er zeker van waren, dat
hun einde naderde. Dit bleef zoo, totdat Jacob
hen Heer bad, dat dit onheilspellend voortee
ken in een gunstig mocht worden veranderd.
Van toen af riep men den niezende toe, dat
hem het geneesmiddel heilzaam mocht zijn en
het leven voordeelig.
He Joden wisten dan ook wel dat niezen niet
f00 ongezond is. Zoo werd in den Bijbel opge
rekend dat de zoon der Sunamietdsche vrouw
tevenmaal niesde, daarna zijn oogen opende en
hit het leven terugkeerde.
Ook Aristoteles, de wijsgeer, en Hippocrates,
he dokter, waren van meening, dat het niezen
her zieken een gunstig voorteeken was en dron-
®^n er op aan, dat men hen aan het niezen
roest brengen. Zoo men hier niet in slaagde,
kon men alle hoop op herstel uitgesloten
achten.
Zeiden bovendien niet in later tijd de Fran-
Schen, dat een niezer zijn dokter hiermee zijn
h°hgé gaf, en was niet 'n Nederlandsch spreek
woord het gezegde, dat wie driemaal niest het
gasthuis kan verlaten?
,De mensch, die de kriebelende prikkeling in
rjn neus voelt opkomen en met onfeilbare ze
kerheid weet, dat hij niezen moet, laat plot-
kehng alles in den steek waar hij mee bezig is,
®mit zijn oogen en niest en proest zoolang het
"teval maar wil. Het is, dachten de ouden en
henken de primitieven, alsof de mensch bij het
•bezen door de hand van een god wordt gegre-
hcn. De primitieve volkeren moeten door hun
onwetendheid een sterke neiging bezitten om
b- al wat hun onverklaarbaar voorkomt, den
bivloed van de godheid te zien. Deze plotseling,
Seheel onverwacht komende drang tot niezen,
bet totaal onweerstaanbare van dien aan-
hrang, het begeleidende scherpe geluid, waarin
menigeen bovendien nog twee woorden meende
te onderkennen, die de godheid den mensch
dwong te spreken, dit heele geval, waarin de
bienschelijke wil niets heeft in te brengen, zou
han als iets bovennatuurlijks zijn beschouwd en
den omstanders aanleiding zijn geweest tot het
uitspreken van een kort gebed. Zoo zou dan de
bedoeling zijn van den eeuwenouden heilwensch
dat de godheid, die bij het niezen in den mensch
ten goede werkzaam is, hem ook verder moge
zegenen.
Dat het formuleeren van juist een heilwensch
voor een groot deel zijn verklaring vindt in
het gevoel van opluchting en verkwikking, dat
de mensch na een of een paar maal niezen on
dervindt, is licht te begrijpen. Veelvuldig nie
zen is echter geenszins iets aangenaams; in
tegendeel; voor een verzwakt gestel kunnen de
gevolgen uiterst nadeelig zijn. De zieke die
herhaaldelijk en kort na elkaar hevige nies
buien krijgt, verzwakt ontzettend, zoodat de
dood er niet zelden door wordt verhaast. Bij
pest, typhus en andere epidemieën, is niezen
het teeken soms van het naderend einde.
Een enkele niesbui is echter, zooals de onder
vinding leert, een verkwikking. Het niezen im
mers geeft het geheele lichaam een schok en
doet de organen dan even beter functionnee-
ren. Menige zieke zal het aan den lijve onder
vonden hebben, dat met niezen zijn beterschap
begon. Menig inwendig gezwel, meent men, is
tijdig doorgebroken door de hevige schokken,
die het lichaam plotseling onderging en de hef
tige bewegingen, die het geheele organisme zoo
onverwacht doortrilden.
Hoe goed het niezen voor den mensch kan
zijn, moge voorts blijken uit het feit, dat vele
kinderen niezend hun leven beginnen. Door de
ze krachtige uitademingen door den neus wordt
het ademhalingsorganisme ten zeerste tot werk
zaamheid aangespoord, wat van groot belang
is voor den nieuwen wereldburger.
In dit niezen der kinderen mogen we boven
dien nog de verklaring vinden van een ver
haal uit de mythologie, volgens hetwelk Pro
metheus een beeld had gemaakt uit klei, een
standbeeld van Zeus, dat hij met leven wist te
bezielen. Door het een zonnestraal onder den
neus te houden begon het te niezen, het eerste
teeken van leven, van het tot leven gekomen
starre kleibeeld. Deze nieuwe mensch deed la
ter zijn nakomelingen een heilwensch uitspre
ken over elkeen, die niezen zou, opdat zij hier
mee dankbaar henienken zouden, hoe hun stam
vader in het leven was gekomen.
Dat het juist een zonnestraal was welke dit
goede gevolg had, zal wel aan de ondervinding
te wijten zijn, dat kijken in de zon niezen tot
gevolg heeft, daar de sterk geprikkelde oog
zenuw de zenuwen van den neus beïnvloedt.
Veel zou er nog te zeggen zijn ter illustratie
van het bovenstaande, over de opvattingen der
Ouden en de heilwenschen van Ouden zoowel
als Nieuwen.
Wij vragen slechts: Niest U reeds? Ja toch!
Welnu, dan is het leed van de griep geleden!
U hebt nog geen kaartje
gekocht
We moeten bezuinigen,
zegt de regeering.
Guerin Meschino
Ook Japan, en vooral het beroemde kersendal met op den achtergrond den
heiligen berg Fuji, in in wintersch gewaad gehuld
Parijs is onmetelijk rijk aan bezienswaardig
heden, dat is voor niemand nieuws. Van
die bezienswaardigheden is één de fauteuil
van Molière. Het zou ook gezocht kunnen schij
nen, om onder de ontelbare Parijsche beziens
waardigheden juist de aandacht te vestigen op
dezen fauteuil ondanks den illusteren naam
van het personage, dat er een drietal eeuwen
geleden in zetelde die onder de bezienswaar
digheden toch maar een historisch en antiqua
risch kleinood is, ware het niet, dat deze fau
teuil door Parijs zelf nu eens in het zonnetje is
gezet.
Ter gelegenheid van Molière's geboortedag, 15
Januari 1622, heeft namelijk de directie van de
Comédie Framjaise, waar de „Malade imagi
naire" altijd nog een der klassieke successtuk
ken is, de gelukkige idee gehad, dezen fau
teuil, waarin Molière zelf, in de rol van Argan,
in het genoemde stuk optrad, voor het publiek
ten toon te stellen, in den grooten openbaren
foyer van het gebouw.
Wat al herinneringen en geschiedenis zitten
aan dezen fauteuil vast! Ontroerende herinne
ringen, zeggen de landgenooten van den genia-
len tooneelschrijver.
Het is in dezen fauteuil zelf, dat Molière, ter
wijl hij de rol van Argan speelde, de eerste
aanvallen voelde van de kwaal, waaraan hii
zou sterven, den avond van de vierde voorstel
ling van zijn laatste blijspel, de ingebeelde
zieke n.b.!
Het eerbiedwaardige meubel is een armstoel
van notenhout, voortbeweegbaar op rolletjes,
stevig met ijzer beslagen: een bijzonder mecha
nisme maakt het mogelijk de rugleuning naar
voren en naar achteren te verzetten; twee ijze
ren staafjes, die uit de armleuningen staken,
hadden ten doel voor den „zieke" het tablet
te plaatsen, waarop men de verschillende requl-
sieten, benoodigd voor de eerste scène, rang
schikte: de beurs, de agenda van den apothe
ker Mr. Fleuran, de schel enz. Achter in de
rugleuning waren twee haakjes aangebracht,
één voor den stok, waarvan de zieke zich be
diende, en het ander voor de roede, bestemd
voor de kleine Louison.
Bij den dood van Molière werd de fauteuil
eerbiedig aangehouden door zijn kameraden, en
na tien dagen werd hij reeds gebruikt door la
Thorillière, die de rol van Argan geërfd had.
De daaropvolgende Paschen verliet de „trou
pe" en met haar de fauteuil het „Palais
Royal" om op te treden in het theater Guéné-
gand, rue Mazarine. In 1689 werd opnieuw ver
huisd. Ditmaal bleef de „Comédie" tachtig jaar
gevestigd in hetzelfde gebouw, rue des Fossés-
Saint-Germain-des-Prés. De fauteuil had zijn
plaats in de vergaderzaal en was de eere-zetel.
Hij werd slechts naar het theater gebracht om
dienst te doen in de „Ingebeelde Zieke".
In 1770 volgde de fauteuil de Comédie naar
de Tuilerieën, in 1782 ging hij weer naar den
overkant van de Seine, waar hij „optrad" ter
gelegenheid van de opening van het theater van
de Faubourg-Saint-Germain, het tegenwoor
dige Odéon-theater.
De revolutie had tot gevolg, dat de acteurs
van de „Comédie" verstrooid werden, de fau
teuil bleef echter in het theater op den linker
oever, mèt de bustes, portretten, het stand
beeld van Voltaire, het archief enz. In 1799 brak
echter brand uit in het Odéon-theater. Het
gerucht verspreidde zich in Parijs, dat de „fau
teuil van Molière" in de vlammen was „omge
komen"; de dagbladen van toen, la „Décade
philosophique" en de „Moniteur", bevestigden
dit categorisch. Gelukkig was het nieuws on
juist. Ten tijde van den brand was de fauteuil
reeds niet meer in het Odéon; twee en een
halve maand tevoren had men hem geleend aan
Talma, voor een opvoering met den fauteuil
Luister eens, Rudy,' zei het jonge meisje,
„je bent maar een heel klein directeurtje
en je zult nooit wat anders worden. Pret
tig om bij je vandaan te gaan, vind ik 't niet.
Maar met zoo'n kans, moet ik wel."
Over het niet knap, maar aantrekkelijk ge
zicht van den aangesprokene, vloog een pijnlijk
glimlachje.
„Wat zal ik je zeggen, Gonnie? Je bent jong
en knap, maar klein. Bij zoo'n sterken troep val
je niet op."
„Ik ben 't niet met je eens," en ze bloosde
van ergernis. „Ik zal succes hebben; ik ben er
zeker van."
„En waarmee?" hernam Rudy. „Je begrijpt
toch, dat ik niet graag zou willen, dat je mis
lukte. Maar bij mij was je op je plaats en ik
dacht...." Hier zweeg hij en keek een anderen
kant uit.
„Ik weet het wel, Rudy; ik mag je heel graag,
maar m'n groote kans, zie je."
„Ik zeg je nog eens, kindlief, je kunt aardig
praten en dat nieuwe liedje: „The black boy"
zingen. Dat is alles. Dat vinden de menschen
in 't eerst wel leuk, maar 't verveelt gauw en
dan ligt je carrière tegen den grond."
Gonnie stond op, opgewonden door toorn en
schuldbesef. Zij wist dat hij van haar hield.
„Ik ga toch!" riep ze. „Ik heb 't contract al
geteekend."
Toen ze afscheid van elkaar namen, vroeg
Rudy: „Heb je je spaarzakje om?"
„Neen," luidde het antwoord, „waar ik nu
kom, hebben ze geen spaarzakje noodig."
Hij keek haar mistroostig aan. In dien tijd
van moeilijk werk droeg iedere tooneelspeler
een leeren zakje om z'n hals, waarin een bank
biljet van 25 pond zat. Die som was bestemd
om Londen weer te bereiken, als men ergens
door 't ongeluk getroffen werd. Dat zakje met
z'n inhoud gaf een gevoel van veiligheid.
Rudy schrok toen het jonge meisje hem on
verschillig zei dat ze d'r spaarzakje in een
koffer had gegooid.
Nog vele maanden daarna gevoelde hij zich
alleen op de wereld. Hij had gehoopt dat hij
den moed zou hebben Gonny ten huwelijk te
vragenmaar nu was alles uit.
Uit Gonnie's geheugen daarentegen verdween
al heel gauw het leed, dat ze gevoeld had,
toen ze met Rudy brak.
Ze werd een belangrijke tooneelverschijning
in 't eerstvolgende seizoen, een aardige jonge
vrouw zonder veel talent, maar die iets voor-
van Molière „als gast" van het drama: Karei
de Negende, door Marie-Joseph Chénier, in het
theater van de republiek.
Op providentieele wijze voor het vuur ge
spaard, bleef de fauteuil voortaan veilig in de
Rue de Richelieu. In 1815 komt hij voor in den
inventaris.
De „Ingebeelde Zieke" echter is een der
meest gespeelde stukken van Molière, en het
gebruik van den „fauteuil" was geen sinecure:
in 1880 had hij in een tijdsbestek van slechts
zestig jaren achtereenvolgens veertien, allen
min of meer corpulente „zieken" gedragen. Dat
jaar was hij aan zijn negenhonderdste voor
stelling toe: zijn leer, meer dan twee eeuwen
oud. had zijn natuurlijke kleur weer terugge
kregen. Door den directeur van de „Comédie"
werd dan ook besloten den kostbaren jubilaris
op non-actief te stellen en hem door een in alle
bijzonderheden eender nieuw meubel te ver
vangen. De fauteuil van Molière werd zorgvul
dig opgeborgen in de bergplaatsen van het thea
ter, waaruit hij thans te voorschijn is gehaald
en, zooals gezegd, als bezienswaardigheid ten
toongesteld in den openbaren foyer van de Co
médie.
Wij willen evenwel niet zeggen, dat deze be
zienswaardigheid alléén reeds een reis naar
Parijs waard is.
Het duurde echter niet lang of het tweetal arriveerde in
Constantinopel. Daar bleven ze staan voor een prachtig ge
bouw met een heelen hoop overbodige torentjes. „Zeker een
bioscoop", zei Drein. „Welnee", antwoordde Piet, „dat is de
Aya Sofia, een beroemde tempel! Die staat op alle sigaretten
doosjes!"
Een half uurtje later waren Piet en Drein met een bootje
de Hellespont overgetrokken en nu waren ze in Klein-Azië.
„Daar moeten wfe dwars doorheen", zei Piet. Dat was gemak
kelijker gezegd dan gedaan, want ze kregen 't erg warm. Toen
ze eindelijk Perzië bereikten, werd de warmte er niet beter op.
In het hartje van Perzië ontmoetten Piet en Drein een ge-
heimzinnigen man, die een soort vergrootglas had. „Als je
dit glas hebt", zei de man, „dan kun je overal doorheen kijken.
Hier, Piet", voegde de man er aan toe, „dat mag jij hebben."
Piet was natuurlijk erg dankbaar en besloot het instrument bij
de eerstvolgende gelegenheid eens te probeeren.
I III tlllllil II III III •••■«•■II MUM
droeg, dat insloeg bij 't publiek. Met haar lief,
maar niet omvangrijk stemgeluid zong ze „The
black boy", en ze had daarmee een overwel
digend succes. Binnen eenige maanden was ze
in heel Engeland bekend als Gonnie van de
„black boy". De „bands" speelden het en de
radio.
In 't volgend seizoen zou ze met een revue
uitkomen en een filmmaatschappij sloot met
haar een contract.
Dat duurde zoo een half jaar, maar ze kwam
tot de bevinding, dat ze niet gelukkig Was. Ze
miste Rudy en schreef hemt Hij antwoordde be
leefd, maar koel. Hij was in z'n trots en z'n
liefde gekrenkt, dacht ze, en ze schreef niet
meer.
Toen, onverwacht, begon ze haar populariteit
te verliezen. Ze had weelderig, tot verkwistend
toe, geleefd, en
was nu aan weel
de en comfort jj
film werd een
mislukking. Ze
probeerde haar
succes met nieuwe liederen; 't gaf niets. Ze
had niet het talent om zich in de hoogte te
werken. Het duurde niet lang of het publiek
had haar vergeten.
Toen verscheen de dag, dat ze nergens meer
een contract kon krijgen. Ze was eenzaam en
verarmd. Teruggaan naar Rudy, dat ging niet.
Ze had hem in z'n liefde gekrenkt en ze was
zelf te trotsch, om zich nu tot hem: te wenden.
Het uur brak aan, dat ze niet meer in eigen
onderhoud kon voorzien; ze leed honger, pe
herinnering rees in haar op aan een veilig en
blij verleden, en ja, daar ergens in een van d'r
koffers lag het oude spaarzakje met 25 pond,
een bedrag, dat haar nu een fortuin toescheen.
Met koortsachtigen ijver begon ze te zoeken.
Als het bankbiljet eens verdwenen was! Ze
zocht en ze zocht en ja.... daar was het! Be
vend van aandoening haalde zij het uit het
zakje.... er kwam een strookje papier mee uit.
Ze vouwde het open en staarde.... op hec
schrift van Rudy Bevin.
Ze las: „Lieve Gonnie, als je dit briefje leest,
zal het zijn omdat je radeloos bent, anders zou
ik 't niet durven schrijven. Ik weet, dat je nooit
naar je spaarzakje zult grijpen, als de nood
niet hoog gestegen is. Daarom hoop ik voor jou,
dat je 't briefje nooit vindt.' Maar als je hec
vindt, heb je me noodig, en dan zal 't voor mij
een groot geluk zijn, je te helpen, Rudy.
Drie kwartier later zei een jonge klerk op 't
telegraafkantoor tot z'n collega:
„Heb je die knappe jonge vrouw gezien, die
zooeven hier was, Phil? Die heeft een telegram
verzonden, zooals ik nog nooit heb aangenomen,
t Was geadresseerd aan een man en ze vroeg
hem ronduit ten huwelijk. En schijn bedriegt,
dat heb ik nu weer ondervonden. In haar sjofele
kleeren zag ze er armoedig uit, maar ze be
taalde met een biljet van 25 pond, en zei, dat
ze geen kleiner geld had."
7 Februari a.s. hoopt Mgr. Eugène Lebouille
C. M., tit. bisschop van Comana en coadjutor
van Z. Exc. Mgr. Franciscus Geurts C. M.,
bisschop van Yungpingfu, zijn zestigsten ver
jaardag te herdenken. Mgr. Lebouille werd ge
boren 7 Februari 1877 te Hoensbroek (L.). In
1897 trad hij te Parijs in de Congregatie der
Lazaristen, na eerst gestudeerd te hebben aan
het St. Vincentius Seminarie te Wemhouts-
brug. Hij voltooide zijn studies aan het kloos
ter te Parijs en later te Helden-Panningen (L.).
Op 28 Mei 1904 werd Mgr. Lebouille priester ge
wijd door Z. H. E. Mgr. van de Ven in de St.
Janskerk te 's-Hertogenbosch. Eenige weken na
zijn priesterwijding vertrok hij naar de missie
in China, waar hem als arbeidsveld het Vica
riaat Yungpingfu werd aangewezen, in welk
district hij thans nog werkzaam is. In Juli
1928 werd Mgr. Lebouille benoemd tot coad
jutor van den bisschop van Yungpingfu, Mgr.
Dr. Geurts, den stichter en eersten vicaris
apostolicus van dat bisdom, hetwelk ten Oosten
van Peking is gelegen. Op 18 November van
datzelfde jaar werd hem in de kathedraal van
Yungpingfu de bisschoppelijke consecratie toe
gediend; zijn consecrator was toen Mgr. Geurts
en als assistenten fungeerden Mgr. Frans van
Chengting-fu en Mgr. Joannes de Vienne van
Tientsin, eveneens van de Congregatie der La
zaristen van den H. Vincentius Paulo.
Behalve de nieuwste verkeers-
voorschriften moet u óók nog de
oudste ongevallenoorzaken (roe
keloosheid en drankmisbruik!)
kennen!
A U/AATMCC op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen U *7CH bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door U *7^0 bij een ongeval met f 2^0
I .1 ET. A l»l. lil Jj |j ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen %J\J» verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen JL I tlU»" doodelijken afloop
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
bij verlies van een hand,
een voet of een oog.
22
ja, dat dacht ik wel."
Wat kon je anders verwachten van de Messa-
ries Maritimes, als Chiquita er achter zat.
»Om zes uur worden jullie al aan boord ver
dacht."
Sebastian keek triomfantelijk alsof hij zeggen
wil<3e;
"Hat had je niet van zoo'n ouden zeerob ge-
acht dat hij zulke zaken op kon knappen. Maar
'J Was de eerste de beste niet. Hij was niet
P? niets driemaal de wereld rond geweest."
kw 8t werd tijd, dat Juan ook eens op zee
wam, besloot hij zijn relaas.
»En is het absoluut niet gevaarlijk?" vroeg ik
- een bedenkelijken blik naar de breede
"oenen van de zustertjes.
"jYelneen," riep Sebastian vol overtuiging.
W t is al stil in de stad.... Er is nergens meer
ets te doen."
inè'f 6 moeten hun roes uitslapen," zei Chiquita
®t kennis van zaken,
a^cbastian keek haar een oogenblik droomerig-
drj aan- Het scheen nu pas tot hem door te
iar18en, welke mooie gelegenheid hij voorbij had
r». i1 Saan, om van zijn kortstondige vrijheid te
cfiteeren.
zuchtte boven-menschelijk diep en zei:
„Naast de dokken brengen ze je wel aan boord.
Dat kost niets als ik met je meega."
Maar Chiquita had hem al doorzien.
„Neen," zei ze snel, „dat kan Juan wel even
doen."
„We gaan alleen," stelde ik voor. „Dat is beter
voor jullie."
„Ja, ja, ga maar alleen," vond nu ook
Sebastian. „Je kunt veel beter alleen gaan....
Weet je de loodsen van de Messageries?"
Ja, die wist ik wel.
Er ontstond een felle woordenstrijd tusschen
Chiquita en Sebastian, waarin de eerste haar
man verweet, dat hij mij niet toesprak en be
handelde met den eerbied, dien hij mij verschul
digd was.
Het moet gezegd, dat de zeeman een erg ver-
trouwelijken toon begon aan te slaan, maar ik
had het zelf niet eens bemerkt, daar zijn op
treden, mijn uiterlijk in aanmerking genomen,
wel niet onberispelijk, maar toch wel passend
was.
En naar mate het gesprek tusschen de beide
echtelieden intiemer werd, nam mijn ongeduld
toe. Een vreemde drarig had mij te pakken. Ik
raakte mijn zelfbeheersching gedeeltelijk kwijt
en ik wilde er uit, met alle geweld.
Waarom niet? Hoe eerder aan boord, hoe
beter, en in stilte riep ik de hulp van Alle
Heiligen in, om Don Pedro op mijn weg te bren
gen.
Er was nog een kans, dat we hem zouden
ontmoeten.
„Wacht nog watwacht nog wat," suste
Chiquita, „jullie hebt nog den tijd.... Nog tijd
genoeg. U moet daar niet zoo op letten, als
Sebastian en ik eens iets tegen elkaar zeggen.
Dat heb je overal. Mijn ouwe meent het niet
zoo kwaad! Nietwaar Sebastian."
En Sebastian schudde gewillig den grooten,
goedigen kop.
Ik was opgestaan en blééf staan.
Ik wilde wegonderweg zijn. Waarom zou
den we nog langer in de gevaarlijke omgeving
blijven, als wij op het «hip in veiligheid zouden
zijn?
Zwijgend en bedaard waren ook de beide
zusters opgestaan. Onwennig in de nauwe ruimte
van deze huiskamer stonden zij onbeweeglijk
te wachten tot ik haar zou wenken, mij te vol
gen.
Het hartelijke afscheid van Sebastian en
Chiquita zullen wij nooit meer vergeten.
Sebastian en Juan waren een en al bezorgd
heid en Chiquita omhelsde haar beide zuster
tjes alsof zij haar dochtertjes waren. De oude,
rossige henna-kop met de wilde krullen van
Chiquita, vormde een vreemd contrast met de
bleeke gezichten van de beide kloosterlingen.
Die goede Chiquita....
Op dit oogenblik was ze schooner dan de voor
naamste royalisten-vrouw.
In haar leefde eensklaps op de echte Renova-
cion Espana.... de Vernieuwing van Spanje.
De grijze ochtend nam ons op.
Over de bleek-blauwe zee hing een lichte
sluier.
Een groote zon drong door de nevels heen en
het rose licht gleed over de zwart-gebrande
puinen van de stad.
Alle hartstochten zijn uitgelaaid en opge
brand.
Over alles ligt de vreemde rust en de leege
tevredenheid, die de uitputting met zich mede
brengt.
De witte huizen staren'blind naar de gladde
zee.
Ergens op de kade rammelen kettingen. Dat is
een vertrouwd geluid. Dan wordt het weer stil
en ik hoor niets dan het klapperen van de
schoenen, die de zusters dragen. Die schoenen
schrééuwen om de aandacht.
Maar de kade is verlaten.
Er zijn vaten verrold. Het plaveisel is kapot:
de tarwe uit de zakken ligt over het geteerde
emplacement uitgestrooid. Op den hoek staat een
leege barricade, als een stuk décor na afloop
van een tooneelvoorstelling. Hier ligt een riem
en ginds een vertreden pet.
Een paar doode paarden versperren de open
ruimte, die voor de passage tusschen de barri
caden loopt: de doode menschen zijn reeds op
geruimd.
De zusters nemen haar rokken bijeen en een
van haar buigt zich over den grooten, vertrou-
welijken kop van een der mooie dieren. Ik zie
opeens, dat er tranen in haar oogen staan en ik
voel zelf een vreemde ontroering.
Om een dood péard.
Wat beteekent een dood paard, na die slacht
partij van gisterenavond?
En waar is Don Pedro nu?
Alle Heiligenwaar is Don Pedro?....
Er loopt een breede striem van tractor-
wielen over het emplacement naar de kade. Het
rubberornament staat dof in het teer gedrukt.
Moedwillig, met een scherpe, gevaarlijke
bocht, is de tractor naar links geschoten.
Daarnaast de vuile vaten en vlak tegen
de grauwe plavuizen aan, ligt een Hjk geplet.
De breede wielen met dubbele banden hebben het
lichaam vermorzeld, dat puilend als wildvleesch
door de kleeding dringt.
Het lijf is over de geheele lengte platgereden
en de straat is vuil, zooals een straat vuil kan
zijn in de buurt van een abattoir. Ik heb duide
lijk een soutane gezien.
Het lijk is onherkenbaar verminkt, maar in de
gave, gekromde hand houdt het een doekje om
kneld: in den hoek hiervan staat een kleurig
familiewapen geborduurd met een markiezen-
kroontje: een kleine ijdelheid van den ouden
Rector.
Evenals iedere Spanjaard, die zich respecteert,
leidde Don Pedro zijn afkomst af van een roem
rijke familie
Met een beminnelijke hardnekkigheid trachtte
hij die afkomst te handhaven, door een wapen
in zijn linnengoed en een inscriptie in zijn ouden
brevier.
Maar het komt niet meer vergróót, gebeiteld,
op zijn graf te staan.
Dat is voorbij
DE PROFUNDIS
-1
Thans zit ik te Marseille en zie uit over zee.
Evenals Barcelona heeft ook Marseille zijn
O. L. Vrouw ter Zee.
Het hemelhoog geheven beeld steunt den
wanhopigen zeeman, die in de stormen afgemat
een veilige haven zoekt.
Het zijn echter niet enkel zeelieden, die Haar
danken, omdat ze behouden zijn thuisgekomen.
Het kleine paviljoen „Les flots bleus" is een
rustige plaats om de laatste bladzijden van mijn
werk te voltooien. Het gebouwtje is blauw als
de donkerblauwe hemel, waaruit een milde avond
daalt. Het is van hout gebouwd, maar het is open
en licht, de stormen kunnen het niet schaden en
de golven spoelen machteloos onder de dunne
pijlers weg.
Het groote flat-paleis „Palais des Catalans"
droomt in zijn schaduw weg en in de blauwe
oneindigheid ligt niets anders meer dan het
blanke eiland Iff, met al zijn herinneringen.
Daarginds moet Barcelona liggen.... ja, vlak
langs dien kapstok daar.
Barcelona heeft nog geen tijd gevonden om
zich te herinneren....
Daar achter de bergen hebben de zusters een
nieuw tehuis gevonden.
Er ligt een groote vrede op de bergen, een
donkere vrede, als de bronzen bosschen van de
Middellandsche dennen. Onder de fonkelende
sterren in de fluweelen lucht hangt: vrede....
Er vaart een schip naar een verre kust, naar
steden met vreemde namen, die vernevelen in
het grillige weefsel van onze kinderlijke fantasie.
In al die steden wonen menschen als in
Barcelona. Die menschen hebben dezelfde ver
langens, dezelfde driften als de menschen in
Barcelona
God geve hun den vrede....
Het schip is in de duisternis verdwenen.
Het draagt zijn lichten door den nacht.
Ik zie alleen mijn handen nog.
Wonderlijke instrumenten, door God gege
ven, om te werken en om ze in gebed
te vouwen....
Het rouwkleed van den nacht glijdt zacht over
de katafalk, die deze aarde is.
De planeten daar omheen fonkelen als kaar
sen....
De schepping drijft in Gods eeuwige hand.
Er stuwt een De Profundis door den nacht en
door de sterren en door alle hemelkringen heen.
En zacht glijdt langs den kapstoken over
de spiegelgladde vlakte van de rimpellooze zee,
mijn fluisterend gebed voor allen, die daar
achterbleven:
Dona eis requiem
en
Dona nobis pacem
EINDE