Hoe Spanje steeds verarmde Mdwdaal wn dag Het Zeemonster van Nagasaki Slecht-Hoorend Het tegenwoordige Japan De zorgen van Jimmy GOUD EN GENERAALS VRIJDAG 5 FEBRUARI 1937 In het leger regeerde vroeger altijd een groote mate van avontuurlijkheid Een opper-offïcier per ÏOO manschappen Voor of tegen leger en vloot piniM HET WESPENNES luiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiininiiiiiiuii AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL DOOR P. C. WODEHOUSE „Ik ben alleen maar op jacht naar een va?c Hoe kwam het, dat Spanje, het land dat thans ieders intense belangstelling heeft, zoo spoedig na de zestiende eeuw, waarin het zijn enorme machtspositie als wereldrijk had, is vervallen en gekomen tot een staat van men mag wel zeggen, permanente revolutie en burgerkrijg? Earl J. Hamilton geeft er in zijn werk „Ame rican Treasure and the Price Revolution in Spain 15011650", in 1935 verschenen bij de Harvard Un. Press de volgende verklaring voor: het goud, dat toestroomde door de ontdekking van de Nieuwe Wereld, heeft Spanje op ongehoorde wijze verarmd. Hoe paradoxaal dat klinke, dr. Peers en Dr. Brouwer komen in hun werk over de Renaissance in Spanje tot dezelfde con clusie. Zü schrijven: „Dit betrekkelijk kleine volk, dat onder de leiding der Katholieke vorsten, door strategisch en diplomatiek beleid, door onoverwinnelijken moed en godsdienstige vervoering, zijn onaf hankelijkheid verwierf, had sindsdien voorna melijk deze drie idealen: het zwaard, het kruis, het goud. Phantastisch en lyrisch heeft het over deze idealen op zeer verscheiden wijze ge droomd en op zeer verschillende manier ge streefd om deze idealen te verwerven: groote strategen en vervaarlijke struikroovers voerden het zwaard en voelden zich caballeros; fanatici die Jood, Moor, ketter en pasbekeerde haatten en verafschuwden, bogen zich deemoedig en vroom voor het Kruis, doch mystici zooals de wereld ze nadien niet weer heeft voortgebracht, schreven in vervoering om het kruiswonder, werken waaraan de gansche menschheid zich laven kan. Het goud heeft conquistadorus naar vreemde gewesten gelokt, heeft nieuwe domei nen doen veroveren, oude beschavingen te niet gedaan en aan de wereld een nieuw bestaan ge geven, doch dezelfde begeerte naar het goud dat aanvankelijk in ieders bereik lag, heeft hon derden en duizenden schelmen en misdadigers onder zijn fatale bekoring gehouden. Individua listisch van aard, met ontembare begeerte naar vrijheid, schuw van alle gebondenheid aan ge dwongen regelmatigen arbeid in nuchter be drijf, phantast en luchthartig, gaven dezelfde karaktertrekken in verschillende omgeving en naar verschillend moreelen aanleg zeer uiteen- loopende uitingen. De arbeider liep weg van weef gestoelte en aambeeld; den ploeg liet men in de vore steken en het gereedschap wierp men in den hoek en men volgde als Crespo's zoon de knappe zwierige soldaten naar vreemde lan den waar krijg en buit waren. De maatschappij werd door deze idealen, die men in een ge droomde werkelijkheid poogde te verwezenlijken, steeds meer ontwricht: het streven ging naar de marge der samenleving: het leger, het kloos ter, decoratief ambt, zwerverjj en misdaad." Een artikel in „De Stem" vestigt de aandacht op deze feiten en citeert ook Rigel, die het aan tal landloopers en bedelaars in het Spanje van de eerste jaren der 19e eeuw op respectievelijk 140.000 en 300.000 schatte. Meer dan een. schat ting kan dit bezwaarlijk zijn, maar zij klinkt geloofwaardig voor wie b.v. de reisbeschrijving van den markies de Custine, die Spanje in 1831 langdurig bezocht, heeft gelezen en daaruit ver neemt, hoe nog in dét jaar de reis van Ma drid naar Sevilla slechts mogelijk was, nadat de reiziger met de roovershoofdheden, die den weg beheerschten en met de stedelijke politie, die met deze heeren onder één deken lag en den buit deelde dien zij ook wel noodig had, daar noch politie, noch soldaten b.v. plachten te worden betaald een accoord had gesloten. Wat het ware, het echte leger betreft, ook daarin regeerde een groote mate van avontuur lijkheid. De generaals, thans door sommigen voor ware beschermengelen aangezien, hebben door hun optreden het land en zijn burger bevolking onnoemelijk veel schade toegebracht. Geen maatschappelijke groep heeft in de 19e eeuw zulk een invloed op de Spaansche geschie denis uitgeoefend als de militare, het leger, en O zijn wielrijders, die bovenstaand kenteeken op hun fiets voeren. („Steunt Hen" wil dat „SH" tevens zeggen: „let even extra op!") dikwijls heeft het behoord tot de parasitaire groepen, die het land uitmergelden, volgens een systeem, waartegen ook het meest fantastisch door natuur en fortuin bevoorrechte land niet bestand zou wezen. Het leger bestond, volgens Rigel, die zeker over de juiste gegevens beschikte, in 1807 uit 675 leden van den Generalen Staf, 690 generaal- kapiteins (maarschalken)generaal-luitenants en andere generaals, 270 oorlogscommissarissen, telde dus 1635 opper-officieren de andere hoogere rangen niet meegerekend voor een troepenmacht, die in 't geheel slechts 100.000 man infanterie, 36.000 man land- en zeemilitie, 5000 man artillerie, 16.000 man linie en lichte ruiterij en 9000 man gardetroepen bevatte. Meer dan 1500 generaals voor een leger, dat in zijn geheel hoogstens 166.000 meerendeels niet of nauwelijks betaalde manschappen telde. Een generaal per 100 man; Waarlijk: men hoeft er zich niet over te verbazen, dat deze heeren in het 19e-eeuwsche Spanje met hand en tand aan hun privilegies en sinecuren hebben vastgehou den en zij, door de gunst der omstandigheden geholpen, 100 jaar na 1807 nog machtiger, de machtigste kaste waren geworden. Het conflict in de Japansche regeering was in den grond een oppositie tegen de enor me uitgaven door leger en vloot, die 46 procent van de begrooting uitmaken. Deze op positie komt niet rechtstreeks van het volk. Het Japansche volk ageert alleen door zijn politici, die voor of tegen het leger zijn. De arbeider zelf houdt zich buiten het conflict, en leeft zoo sober mogelijk, om van zijn klein salaris toch nog te kunnen sparen. Over de toestanden onder de arbeiders schrijft een correspondent ons het volgende: Waren de Japanners vroeger gedwongen door een langeren werktijd aan te vullen, wat hun aan technische hulpmiddelen ontbrak, om met de Europeanen te kunnen concurreeren, nu hebben zij ons reeds ingehaald en hun ma chines zijn zelfs meermalen beter geoutilleerd dan die in Europa. Hun vakscholen zijn ingericht naar de eischen des tijds, terwijl de leerlingen dit voor deel hebben, dat zij leergierig zijn en ovejr meer uithoudingsvermogen beschikken dan de jon gere generatie in Europa. De Japansche arbeiderswijken zijn nauwe, maar heldere straatjes van huizen, met één verdieping, die bijna alle electrisch licht heb ben. Achter of tusschen de huizen liggen klei ne tuintjes. Nu worden de nauwe straatjes uit veiligheidsoogpunt geleidelijk vervangen door breede straten. Nergens ter wereld vindt men zooveel fietsen en radio-apparaten als in deze wijken van de Japansche arbeiders. Nergens leest men zooveel kranten ais ik hier gezien heb. En nergens, de groote Chineesche havenplaat sen uitgezonderd misschien, zijn er zooveel kapperszaakjes als hier. De kerkjes en bios copen zijn voortdurend bezet. De vrouwen dragen op straat haar kimono's, de mannen loopen meestal in goedkoope kïeeren van Euro- peesche makelij naar het werk, terwijl zij thuis hun nationale kleederdracht dragen. In deze arbeiderswijken staan de schuif deuren van de kleine huisjes den geheelen dag open. Men kan om zoo te zeggen voortdurend bij elkander binnen kijken. Op de officieele Het radio-station op het Jan Mayen-eïland in de Noordelijke ijszee, voornamelijk dienend voor het uitzenden van meteorologische berichten. Op den achtergrond de met ijs bedekte vulkaan Beerenberg schoonmaakdagen, die een of soms meermalen in de maand onder politietoezicht gehouden worden, moet iedere huismoeder haar geheele huisraad op straat brengen. Dan wordt alles, van de stroomat tot het keukengerief, te kijk gesteld en zoo blijven de buren altijd op de hoogte van hetgeen ieder bezit. Ook de winkelzaken staan hier vlak naast elkaar. Meestal zijn ze goed gesorteerd in alle mogelijke waren. Zoo vindt men zaken met alle soorten planten, rijstwinkels, winkels met ge droogde visch, enz. Ook in de armste wijken verwonderde ik mij over het groote aantal fruitwinkels. Opgestapeld liggen hier bananen, sinaasappelen en appels. Al deze waren kos ten slechts een derde van den prüs in Cali- fomië. Talrijke zaken zijn er te vinden, die alleen papier verkoopen. De Japanners koopen over het algemeen dun, wit papier, dat zij als zakdoeken, servet ten en handdoeken gebruiken. Ook het rooken neemt in het leven van den Japanner een voorname plaats in. De kwaliteit van de waren is in de armere wijken veel slechter dan in de groote warenhuizen, die naar Amerikaansch model gebouwd zijn. Maar ook hier staat men verwonderd over de groote massa's goederen die uit Europa geïmporteerd zijn. Het grootste deel van de Japansche bevolking werkt op het land. Er is weinig vruchtbare grond beschikbaar en de bevolking is zóó toe genomen, dat ieder slechte een klein lapje grond kan bewerken. Ofschoon de agrarische producten in Japan naar verhouding tamelijk duur zijn, zijn het toch niet de boeren die hiervan profiteeren, want op rijst komt b.v. 50 procent belasting. Toch zijn de Japansche boeren in staat om alle voedingsmiddelen voor de groeiende bevolking te leveren. Het is echter een moeilijk probleem om den industrie-arbeiders goedkoope eetwaren t»e verschaffen, want konden de Japansche boeren een zekere winst maken op hun producten, dan zou de Japansche industrie hoogere loo- nen moeten betalen en zou zij op de wereld markt niet meer kunnen concurreeren. Als voorbeeld neem ik een typische Japan sche familie van acht personen. Het hoofd van de familie is een goed ingewerkt transport arbeider, die 62 yen per maand verdient. Zijn zuster verdient 25 yen bij een benzinepomp, terwijl zijn vrouw het huishouden doet. Haar zuster dient in een kousenzaak voor 90 yen per maand. De oude moeder van den man, zijn kreupele broer en twee kleine kinderen maken het gezin volledig. De familie bewoont een huis van één verdie ping voor 20 yen. De vrouw des huizes zorgt j§ Komt er ergens ,waar ter wereld, E E 'n Mooie post, een baantje vrij, E Dan zijn daar veel candidaten s H Als de kippen meestal bijs Thans is er een vacature M Bij den Grooten Volkenbond, E M Waar men, trots 't een hooge post is, Nog geen mensch bereid toe vond. E Wordt gevraagd een commissaris |j Voor een mooie, vrij e stad, H Ach, men zoekt in heel Europa, |j |j Maar nien woudat men hem hadH E Een paleis om in te wonen jjj Staat gemeubeld, kant en klaar, |j Men geeft vijf en dertig honderd s Ponden Sterling toe per jaar. E Dat werd alles aangeboden j| Aan een Hollandschen mijnheer, E Die er echter niets voor voelde, Hij bedankte voor de eer. |j 1 En men kan dat wel begrijpen: |jj In Den Haag, daar zat hij best, §jj Beter dan als Commissaris H In het Danzigsch wespennest! jf Menigeen zou zeker zeggen, E Als men hem voor 't baantje vroeg: |j 1 Neen, die vrije stad, dat Danzig, Is me lang niet vrij genoeg! HERMAN KRAMER. |j voor de financiën. Deze familie van acht per sonen kon goed rondkomen met twee derden van het geheele salaris. De Japanners hebben tegenover de Chi- neezen dit voordeel, dat zij geen klassen onderscheid kennen. Een vreemdeling ziet hier geen verschil tusschen een arbeider, een zakenman en een geleerde. Hierdoor kan de Japanner verrassend snel omhoog komen cn zoo gebeurt het veel, dat zuinige gezinnen in betrekkelijk korten tijd een eigen zaak begin nen, daar zij van nature ook graag op zich zelf staan. Veertig millioen Japanners hebben een ge middeld .spaarbankboekje met ongeveer 70 yen, terwijl 21 millioen het dubbele op de spaar bank hebben staan. Het buitengewone in deze geschiedenis is de aanwezigheid van James Collison in de verkoop- afdeeling van één der belangrijkste automobiel zaken in Philadelphia. Natuurlijk speelt het tooneel zich af in Amerika; ook daar hebben voorvallen plaats, welke mogelijk hoogst uitzonderlijk schijnen, doch daarom niet minder waar gebeurd zijn. James Collison bezag de blauw-zwarte limou sine nog eens bewonderend, de ruime zitplaat sen en uiterst luxueuze afwerking bevielen hem buitengewoon goed. Ook de kleur vond hij ge distingeerd en beschaafd, het was een praeht- wagen. „Wat kost deze, heeft u gezegd?" vroeg hij. „Twintig duizend dollar, mijnheer," ant woordde de verkooper bijna eerbiedig. „Accoord, ik neem dezen," zeide Collison een voudig. „O, uitstekend, mijnheer. Eén oogenblik, dan mag ik nu misschien den chef roepen voor de verdere afwikkeling?" kondigde de verkooper vragend beleefd aan. Zooals gebruikelijk, trad even later de chef de verkoopruimte binnen om den cliënt even de hand te drukken wegens de gebruikelijke erken, telijkheid bij het koopen van een wagen. Zijn entrée was ditmaal echter iets. meer doordacht en berekend; zelfs in Philadelphia verkoopt men niet eens per dag een limousine van twintig duizend dollar. De chef trad op den geëerbiedigden cliënt toe en stak, eenigszins beschroomd toch, hem de hand toe met een meer verzorgd en uitge breider Woord van dank. De heer James Col lison, kooper van een kostbare limousine uit de duurste serie, onderbrak echter dezen woor denstroom: „Maar.... Dat is toevallig! Kent u mij niet meer, mijnheer Perill?" De chef zag den heer Collison verbaasd aan. Het was hem op dat moment wat waard ge weest om bevestigend te kunnen antwoorden. „Neen, neemt u mij niet kwalijk, ik heb niet de eer voor zoover ik mij herinneren kan." „Herinnert u zich eens goed. Voor enkele jaren logeerde u met uw vrouw een paar weken in het Palace-hotel van onze New Yorksche badplaats," kwam de rijke heer Collison hem te hulp. De chef herinnerde zich zijn zomervacantie, doch niet, dat de heer Collison daarin een rol gespeeld had. „Ik zal u op den goeden weg helpen," zeide de nieuwe cliënt gemeenzaam. „Herinnert u zich, dat bij uw vertrek uw vrouw een paar schoenen miste?" Hei, hei, mijnheer, wat moet dat? M'n vrouw heeft een stof zuiger, maar wij hebben geen electriciteit en daarom moet ik 'em op 't kantoor aansluiten. Weekly Telegraph MOO EVECCêS Nog geen vijf minuten later Was de groot-vizier al opge hangen aan den hoogsten boom van Perzië en de Sjah, die niet wist hoe hij voldoende uiting kon geven aan zijn blijdschap en dankbaarheid, verleende Piet en Drein de buitengewone gunst ook eens een trekje te mogen doen aan zijn Turksche pijp. Hij gaf Piet en Drein ook een paar soldaten mee om hen een eindje te beschermen. Zoo kwamen ze in het hartje van Azië De eerste moeilijkheid die ze ondervonden was met een in woner van dit land, een Tibetaan, die niets anders te doen had dan op te passen, dat er geen ongewenschte vreemdelingen bin- terecht, bij den Mount Everest, den hoogsten berg van de wereld. nenkwamen Maar toen Ret en Drein allebei Kn vlaggetje had- „Daar is nog nooit iemand bovenop geklommen", zei Piet, „dus den laten zjen> <jat vroeger van huis hadden meegenomen, daar moeten wij ook maar niet aan beginnen." zei de Tibetaan: „Ga maar mee." „Ja, juist," herinnerde zich de chef in het geheel niet. „U had uw koffers reeds gepakt en uw vrouw was overtuigd, dat haar schoenen niet waren medegepakt." „Juist, nu u het zegt, dat herinner ik me nog best," loog de chef verder, die uit zakelijke overwegingen den cliënt niet meende te mogen teleurstellen. „Er werd gezocht en gezocht, de schoenen waren onvindbaar. Tenslotte besloot u den huisknecht te roepen." „Ja, en dat deed ik dan ook," waagde de chef te veronderstellen. „Den huisknecht was niets bekend, niemand dan hij ging over de schoenen van de hotel gasten. Doch hij beloofde mevrouw, dat hfj on- middelük zou in- formeeren of mo- E gelijk het vermis- te paar schoenen -p. zich bij den por- E Ud II UL tier bevond in de E afdeeling gevon- H den voorwerpen.' „Juist, juist," knikte de chef en begreep niets van dit ongewoon en, naar zijn meening, ont zettend onbelangrijk verhaal. De heer James Collison scheen echter zeer geamuseerd en ging verder: „Eenigen tijd later meldde zich de huisknecht aan uw kamer en deelde mevrouw mede, dat geen enkel paar dames-schoenen zich in de afdeeling gevonden voorwerpen bevond. Slechts een paar jongedames-schoenen was daar aan wezig, hij had ze meegebracht, maar het was uitgesloten, dat die van mevrouw konden zijn. Het waren wel een paar hoogst elegante schoe nen, doch de maat toch te klein voor een damesvoet. Intusschen hield de huisknecht het paar schoenen voor zich uit zonder de bijzon dere belangstelling van uw vrouw daarvoor te vrager}." De chef knipperde even met de oogleden; on aangename mogelijkheden betreffende de gees telijke capaciteiten van den heer James Colli son, die zoo juist een zeer kostbare limousine had gezegd te koopen, kwamen zijn aandacht voor het verhaal hoogst bedenkelijk verstoren. „O.... ja.... ja," zei hij zwakjes. „Maar, weet u, die beweging trok heel sterk de aandacht van uw vrouw en plotseling be merkte zij iets aan die schoenen. „Maar, dat zijn mijn schoenen!" en zij overtuigde zich van nabij. De huisknecht maakte aller innemendst zijn excuus over zijn fout, die me vrouw hem niet kwalijk moest nemen, want hij had niet durven veronderstellen, dat mevrouw de bezitster was van een zoo kleinen voet als zelfs in zijn praktijk hem niet bekend was. En uw vrouw, die voornemens was den huisknecht voor zijn moeiten een dollar belooning te geven, gaf hem in deze omstandigheden driemaal zoo veel. Herinnert u zich dat nog?" „Neen, ik herinner mij er niets van," meende de chef thans van getij te kunnen wisselen. „Maar herinnert u zich dan misschien den huisknecht?" hield de heer James Collison ge moedelijk aan. „Dien herinner ik me evenmin," zei de chef thans vastbesloten. „Dat is jammer, want dan zoudt u zich ook mij herinneren. Ik was namelijk die huis knecht," lachte de heer Collison fijntjes en in aangename afwachting op het effect van zijn mededeeling. Een oogenblik viel inderdaad de chef uit den gebruikelijken toon: „Goeie genade, is u huisknecht geweest in een der beste hotels op Long Island?" Daarop bestormden hem weder de veront rustende vermoedens. „Ja," zette de heer Collison de pijniging voort, „ik herinner me alle gasten uit al de jaren, dat ik er gewerkt heb. Ik maakte een studie van hen, speciaal van de vrouwelijke gasten." De chef vertrok de wenkbrauwen en werd onrustig. Collison besloot de moeilijkheid niet al te groot voor hem te maken. „Kijk eens, waarde heer. Die geschiedenis van die schoenen staat niet op zich. Het is de truc die mü rijk maakte. Bij iedere vrouwelijke be zoekster paste ik dien truc, met altijd groot succes toe. Iedere dame is gestreeld door de opmerking, dat haar voeten zoo verrukkelijk en opvallend klein zijn, zelfs wanneer het in waar heid heelemaal niet opvallend is of zelfs het tegendeel. En ieder dame geeft den huisknecht, die haar zoo ongevraagd aan haar eigen over tuiging een bewijs bijbrengt een fooi, welke verschillende malen hooger is dan ze voorne mens was te geven. Dit trucje heeft mü in den loop der jaren, dag in en dag uit toegepast, duizenden dollars opgeleverd. Tenslotte heb ik mü uit mün „zaak" teruggetrokken en ben weer in mijn geboorteplaats gaan wonen." De chef stond verslagen, hü bleef eenige oogenblikken sprakeloos. De heer James Col lison genoot van de verrassende uitwerking. „Het Palace-hotel mist dus nu zün voortref- felijken en mogelük meest ondememenden huisknecht," merkte de chef op. „Zeer zeker niet," zeide de heer Collison, „wanneer u dit jaar mogelük weer het Palace- hotel bezoekt, heb ik de mogelükheid van een desillusie voor uw vrouw door mijn schoonzoon verhinderd. Ik heb hem namelük als geschenk bü het huwelük met mün dochter mün truc cadeau gedaan en ik zou niet graag willen, dat die mislukte, wanneer hü hem voor de tweede maal op uw vrouw toepaste." A T* A op dit blad zijn Ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen p 7^0 - b« levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door p 7£1(1 bij een ongeval met p 250.- ALLL IN 111 U ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen WVt doodeluken afloop - bij verlies van een hand, een voet of een oog. Btfn iiiiiuiiiiitiiiiiiiitiiiiiiMiiiiiiiiiitiiimimiiiiiiiiiimimiimiiiiiiiiimiiiii intimi) in in ui ui in in mm in in in illinium mm in in ui iiiiiitiiiiiMMiiii „Op zoo'n ochtend als nu, hoorde je buiten in de frissche lucht te zün," zei hü makjes. „Best. Laten we wat gaan wandelen. Als u gaat, ga ik mee." „Ik ik heb andere dingen om handen," zei meneer Pett, terugdeinzend voor het vooruit- zioht. „Och, men overdrüft altüd zoo verschrik- kelük met die frissche lucht. Waar blijft het nut van een huis, als je er niet binnen blijft?" ,Toen ik zoo oud was als jü, zou ik op een morgen als vandaag al lang buiten eün ge weest eh met een hoepel of zooiets." „Ja, en bekijk u zelf nu eens!" „Wat bedoel je?" „Slachtoffer van het spit." „Ik ben geen slachtoffer van het spit," zei meneer Pett, die gevoelig was op dit punt. „Denk er van wat u wilt. Maar ik weet wel...." „Dat doet er niet toe!" „Nu, ik zeg alleen maar wat moeder,,.. „Houd je monfil" Ogden zocht verder in zijn doos met toffees. „Ook wat hebben, paps?" „Nee." „U hebt nog gelük. Op uw leeftüd moet men voorzichtig zün." „Nou, u schiet al op, hé? U bent zoo jong niet meer. Maar kom toch binnen paps, als je wil binnenkomen. Het tocht zoo met die deur open." Meneer Pett droop af, kokend. Hü vroeg zich af, hoe een andere man, in zün plaats, in die situatie zou hebben gehandeld. De be- lachelüke wisselvalligheid van het menschelük karakter maakte hem woedend. Waarom moest hü toch een heel andere man zijn in River side Drive dan in Pine Street? Waarom zou hü alleen maar in staat zün, zich te doen gel den in Pine Street tegenover volwassen men- schen, en niet capabel om een knaap van veer tien uit zün gemakkelüken stoel te jagen in Riverside Drive? Het kwam hem soms voor, alsof er een wilsverlamming optrad, zoodra hü van zün kantoor weg was. Intusschen moest hü nog altüd een rustig plekje zien te vinden om zün krant te lezen. Hü bleef een oogenblik in gedachten staan. Toen klaarde zün gezicht op en hü begon trappen te klimmen. Toen hü op de boven ste verdieping kwam, ging hü daar de gang door en klopte op de deur aan het eind daar van. Evenals beneden, weerklonk van achter die deur gerucht, maar ditmaal scheen dit meneer Pett niet te ontmoedigen. Hü hoorde het geluid van een schrüfmachine en hij luisterde er even naar, welwillend en goed keurend. Hü hield van het geluid van een schrüfmachine. Hü voelde er zich bü thuis. Dat wil zeggen: dat geluid deed hem thuis zoo aan het kantoor denken. „Ja!" riep een meisjesstem. De kamer, waar meneer Pett binnentrad, was klein maar knus, en die knusheid leek op de gezellige eigenschappen van een vertrek, dat door een heer bewoond wordt, alhoewel deze kamer het rük van een vrouw was. Een groote boekenkast nam büna een halve züde van de kamer in beslag. De muren hingen overigens vol schilderijen, met smaak gekozen en gerangschikt. Door een raam, dat achter het huis uitzicht bood, stroomde heerlük zon licht naar binnen en men kon er het prettige geluid hooren van het verkeer op den boule vard. Voor den lessenaar, die recht voor het raam stond, zat het meisje, dat met de schrüfmachine bezig was geweest. Haar rood gouden haar bewoog zachtjes in den tocht. Zij keerde zich om, toen meneer Pett binnentrad en lachte hem toe. Annie Chester, een nicht van meneer Pett, zag er het best uit als zü glimlachte. Alhoe wel heur haar het meest opvallende was in haar verschoning, was haar mond toch van zeer persoonlüken vorm. Het was een mond, die avontuurlijke mogelykheden deed veron derstellen. Als hü in rust was, zag hü er net uit, alsof er iets grappigs mee gezegd was. Als hü glimlachend stond, werd plotseling de aandacht; gevestigd op een rü hagelwitte tan den; maar als de lippen niet vaneen gingen, dan kwam er, in zoo'n geval, een kuiltje in de rechterwang. Het was een ondernemende en uitdagende mond, de mond van iemand, die met een lach iets wanhopigs onderneemt, of eigenaardige samenzweringen onderneemt tegen de conventie. In de hoeken en in de vaste lün van de kin, lag meer dan eens een zweem van heerschzucht uitgedrukt. Een phy- sionomist zou uit alles te zamen hebben op gemaakt, dat Annie Chester haar eigen weg verkoos te gaan, en dat zü gewoon was, dat te doen óók. „Dag oom Peter," zei ze, „wat scheelt er „Stoor ik je, Annie?" „Heelemaal niet. Ik ben alleen maar een verhaal aan het overtikken voor tante Nesta. Dat had ik haar beloofd. Wilt u er wat van hooren?" Meneer Pett zei van niet. „Dan mist u toch heusch wat," zei Annie, terwül zü de bladzüden omkeerde. „Het ver haal heeft me werkelijk gepakt. „Bü het ster ven van den Nacht" heet het en het staat vol misdaden en zoo. Je zou werkelük nooit denken, dat tante Nesta zoo'n koortsige ver beelding heeft. Er komen ook detectives in voor en menschen, die anderen schaken en nog een heeleboel meer. Ik denk, dat het van het lezen komt, maar u komt me op het oogenblik voor, alsof u iets op het spoor bent. U ziet er erg doelbewust uit." Meneer Pett's vriendelük gezicht vertrok tot iets, dat een bitteren glimlach moest voor stellen. rustig plekje om te lezen. Ik heb nog nooit zooiets meegemaakt als in dit huis hier. Van buiten gezien lükt het groot genoeg, desnoods om een heel regiment in te bergen; maar als je binnenkomt vind je in iedere kamer een dichter of zoo iemand." „Nou en de bibliotheek dan? Die is toch heelemaal voor u alleen?" „Daar was die jongen Ogden." „Opgerold in mün besten stoel," zei meneer Pett geme lijk. „Hü rookte sigaretten." „Rookte hü? Ik dacht, dat hü tante Nesta beloofd had, niet meer te zullen rooken?" „Ja, hü zei natuurlük, dat hü niet gerookt had, maar ik weet zeker van wel. Ik weet werltelyk niet, wat ik met dien jongen moet aanvangen. Het geeft allemaal niets, of ik hem ernstig toespreek. Hijhü doetvader- lük tegen me," besloot meneer Pett veront waardigd. „Zit op zün schouderbladen, zün voeten op de tafel en spreekt tegen me, met een mond vol toffees, alsof ik zün kleinzoon ben." „Die rakker." Het speet Annie erg voor Pett. Die twee waren nu al jaren sinds den dood van haar moeder, onafscheidelük. Haar vader was een reiziger, een ontdekkingsreiziger wel te ver staan, en een jager op groot wild. Hü hield meestentüds verblüf op de eenzaamste en meest woeste plekjes van den aardbodem en bracht slechts nu en dan een bezoek aan New York. Hü had zün dochter büna geheel aan de zorgen van meneer Pett toevertrouwd, met wien Annie's prettigste herinneringen verbonden waren. Meneer Chester had heel wat bewonderenswaardige karaktertrekken, maar huiselük was hü heelemaal niet: de be trekkingen met zijn dochter waren beperkt tot brieven en geschenkjes. Daardoor was zü meneer Pett zoo'n beetje als haar vader gaan beschouwen. Haar aard was gevoelig voor vriendelükheid; en wül meneer Pett behalve vriendelük ook gevoelig was, voelde Annie zoo wel medeleden als liefde voor hem. De financier had nog altüd iets van een jongen in zich. De jongensachtigheid, die door een vreeselük onsympathieke wereld haar be staan moet dragen en maar nooit iets goeds kan doen; en het was deze eigenaardigheid, die bij Annie weerklank vond. Zü was in dien heer lijken leeftüd, waarop men brandt van verlan gen om verkeerde dingen goed te maken en de onderdrukten te helpen. En zoo stond ook Annie direct gereed met de meest fantastische schema's om haar kleine wereld onderste boven te zetten. Van het begin af aan, was zij, om zoo te zeggen 'n op heete kolen staand toeschouwer geweest van dat huwelük van haar oom; en wanneer meneer Pett haar ooit om raad gevraagd en daarnaar ook gehan deld zou hebben, dan had hü zijn huiselüke moeilükheden niet anders dan door middel van hevige uitbarstingen kunnen oplossen. Want in haar meisjesachtige overpeinzingen had Annie plannen gesmeed, die de grüze haren van meneer Pett overeind zouden hebben doen staan van ontzetting. (Wordt vervolgd) TT.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1937 | | pagina 10