Hoe Spanje steeds verarmde
Mdwdaal wn dag
Het Zeemonster van Nagasaki
Slecht-Hoorend
Het tegenwoordige
Japan
De zorgen van
Jimmy
GOUD EN GENERAALS
VRIJDAG 5 FEBRUARI 1937
In het leger regeerde vroeger
altijd een groote mate van
avontuurlijkheid
Een opper-offïcier per
ÏOO manschappen
Voor of tegen leger
en vloot
piniM HET WESPENNES
luiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiininiiiiiiuii
AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
DOOR P. C. WODEHOUSE
„Ik ben alleen maar op jacht naar een
va?c
Hoe kwam het, dat Spanje, het land dat
thans ieders intense belangstelling heeft,
zoo spoedig na de zestiende eeuw, waarin
het zijn enorme machtspositie als wereldrijk
had, is vervallen en gekomen tot een staat van
men mag wel zeggen, permanente revolutie en
burgerkrijg?
Earl J. Hamilton geeft er in zijn werk „Ame
rican Treasure and the Price Revolution in
Spain 15011650", in 1935 verschenen bij de
Harvard Un. Press de volgende verklaring voor:
het goud, dat toestroomde door de ontdekking van
de Nieuwe Wereld, heeft Spanje op ongehoorde
wijze verarmd. Hoe paradoxaal dat klinke, dr.
Peers en Dr. Brouwer komen in hun werk over
de Renaissance in Spanje tot dezelfde con
clusie. Zü schrijven:
„Dit betrekkelijk kleine volk, dat onder de
leiding der Katholieke vorsten, door strategisch
en diplomatiek beleid, door onoverwinnelijken
moed en godsdienstige vervoering, zijn onaf
hankelijkheid verwierf, had sindsdien voorna
melijk deze drie idealen: het zwaard, het kruis,
het goud. Phantastisch en lyrisch heeft het
over deze idealen op zeer verscheiden wijze ge
droomd en op zeer verschillende manier ge
streefd om deze idealen te verwerven: groote
strategen en vervaarlijke struikroovers voerden
het zwaard en voelden zich caballeros; fanatici
die Jood, Moor, ketter en pasbekeerde haatten
en verafschuwden, bogen zich deemoedig en
vroom voor het Kruis, doch mystici zooals de
wereld ze nadien niet weer heeft voortgebracht,
schreven in vervoering om het kruiswonder,
werken waaraan de gansche menschheid zich
laven kan. Het goud heeft conquistadorus naar
vreemde gewesten gelokt, heeft nieuwe domei
nen doen veroveren, oude beschavingen te niet
gedaan en aan de wereld een nieuw bestaan ge
geven, doch dezelfde begeerte naar het goud
dat aanvankelijk in ieders bereik lag, heeft hon
derden en duizenden schelmen en misdadigers
onder zijn fatale bekoring gehouden. Individua
listisch van aard, met ontembare begeerte naar
vrijheid, schuw van alle gebondenheid aan ge
dwongen regelmatigen arbeid in nuchter be
drijf, phantast en luchthartig, gaven dezelfde
karaktertrekken in verschillende omgeving en
naar verschillend moreelen aanleg zeer uiteen-
loopende uitingen. De arbeider liep weg van
weef gestoelte en aambeeld; den ploeg liet men
in de vore steken en het gereedschap wierp men
in den hoek en men volgde als Crespo's zoon
de knappe zwierige soldaten naar vreemde lan
den waar krijg en buit waren. De maatschappij
werd door deze idealen, die men in een ge
droomde werkelijkheid poogde te verwezenlijken,
steeds meer ontwricht: het streven ging naar
de marge der samenleving: het leger, het kloos
ter, decoratief ambt, zwerverjj en misdaad."
Een artikel in „De Stem" vestigt de aandacht
op deze feiten en citeert ook Rigel, die het aan
tal landloopers en bedelaars in het Spanje van
de eerste jaren der 19e eeuw op respectievelijk
140.000 en 300.000 schatte. Meer dan een. schat
ting kan dit bezwaarlijk zijn, maar zij klinkt
geloofwaardig voor wie b.v. de reisbeschrijving
van den markies de Custine, die Spanje in 1831
langdurig bezocht, heeft gelezen en daaruit ver
neemt, hoe nog in dét jaar de reis van Ma
drid naar Sevilla slechts mogelijk was, nadat
de reiziger met de roovershoofdheden, die den
weg beheerschten en met de stedelijke politie,
die met deze heeren onder één deken lag en den
buit deelde dien zij ook wel noodig had, daar
noch politie, noch soldaten b.v. plachten te
worden betaald een accoord had gesloten.
Wat het ware, het echte leger betreft, ook
daarin regeerde een groote mate van avontuur
lijkheid. De generaals, thans door sommigen
voor ware beschermengelen aangezien, hebben
door hun optreden het land en zijn burger
bevolking onnoemelijk veel schade toegebracht.
Geen maatschappelijke groep heeft in de 19e
eeuw zulk een invloed op de Spaansche geschie
denis uitgeoefend als de militare, het leger, en
O
zijn wielrijders, die bovenstaand
kenteeken op hun fiets voeren.
(„Steunt Hen" wil dat „SH"
tevens zeggen: „let even extra
op!")
dikwijls heeft het behoord tot de parasitaire
groepen, die het land uitmergelden, volgens een
systeem, waartegen ook het meest fantastisch
door natuur en fortuin bevoorrechte land niet
bestand zou wezen.
Het leger bestond, volgens Rigel, die zeker
over de juiste gegevens beschikte, in 1807 uit
675 leden van den Generalen Staf, 690 generaal-
kapiteins (maarschalken)generaal-luitenants en
andere generaals, 270 oorlogscommissarissen,
telde dus 1635 opper-officieren de andere
hoogere rangen niet meegerekend voor een
troepenmacht, die in 't geheel slechts 100.000
man infanterie, 36.000 man land- en zeemilitie,
5000 man artillerie, 16.000 man linie en lichte
ruiterij en 9000 man gardetroepen bevatte. Meer
dan 1500 generaals voor een leger, dat in zijn
geheel hoogstens 166.000 meerendeels niet of
nauwelijks betaalde manschappen telde. Een
generaal per 100 man; Waarlijk: men hoeft er
zich niet over te verbazen, dat deze heeren in
het 19e-eeuwsche Spanje met hand en tand aan
hun privilegies en sinecuren hebben vastgehou
den en zij, door de gunst der omstandigheden
geholpen, 100 jaar na 1807 nog machtiger, de
machtigste kaste waren geworden.
Het conflict in de Japansche regeering was
in den grond een oppositie tegen de enor
me uitgaven door leger en vloot, die 46
procent van de begrooting uitmaken. Deze op
positie komt niet rechtstreeks van het volk.
Het Japansche volk ageert alleen door zijn
politici, die voor of tegen het leger zijn. De
arbeider zelf houdt zich buiten het conflict,
en leeft zoo sober mogelijk, om van zijn klein
salaris toch nog te kunnen sparen. Over de
toestanden onder de arbeiders schrijft een
correspondent ons het volgende:
Waren de Japanners vroeger gedwongen
door een langeren werktijd aan te vullen, wat
hun aan technische hulpmiddelen ontbrak, om
met de Europeanen te kunnen concurreeren,
nu hebben zij ons reeds ingehaald en hun ma
chines zijn zelfs meermalen beter geoutilleerd
dan die in Europa.
Hun vakscholen zijn ingericht naar de
eischen des tijds, terwijl de leerlingen dit voor
deel hebben, dat zij leergierig zijn en ovejr meer
uithoudingsvermogen beschikken dan de jon
gere generatie in Europa.
De Japansche arbeiderswijken zijn nauwe,
maar heldere straatjes van huizen, met één
verdieping, die bijna alle electrisch licht heb
ben. Achter of tusschen de huizen liggen klei
ne tuintjes. Nu worden de nauwe straatjes uit
veiligheidsoogpunt geleidelijk vervangen door
breede straten. Nergens ter wereld vindt men
zooveel fietsen en radio-apparaten als in deze
wijken van de Japansche arbeiders. Nergens
leest men zooveel kranten ais ik hier gezien heb.
En nergens, de groote Chineesche havenplaat
sen uitgezonderd misschien, zijn er zooveel
kapperszaakjes als hier. De kerkjes en bios
copen zijn voortdurend bezet. De vrouwen
dragen op straat haar kimono's, de mannen
loopen meestal in goedkoope kïeeren van Euro-
peesche makelij naar het werk, terwijl zij thuis
hun nationale kleederdracht dragen.
In deze arbeiderswijken staan de schuif
deuren van de kleine huisjes den geheelen dag
open. Men kan om zoo te zeggen voortdurend
bij elkander binnen kijken. Op de officieele
Het radio-station op het Jan Mayen-eïland in de Noordelijke ijszee, voornamelijk
dienend voor het uitzenden van meteorologische berichten. Op den achtergrond
de met ijs bedekte vulkaan Beerenberg
schoonmaakdagen, die een of soms meermalen
in de maand onder politietoezicht gehouden
worden, moet iedere huismoeder haar geheele
huisraad op straat brengen.
Dan wordt alles, van de stroomat tot het
keukengerief, te kijk gesteld en zoo blijven de
buren altijd op de hoogte van hetgeen ieder
bezit.
Ook de winkelzaken staan hier vlak naast
elkaar. Meestal zijn ze goed gesorteerd in alle
mogelijke waren. Zoo vindt men zaken met alle
soorten planten, rijstwinkels, winkels met ge
droogde visch, enz. Ook in de armste wijken
verwonderde ik mij over het groote aantal
fruitwinkels. Opgestapeld liggen hier bananen,
sinaasappelen en appels. Al deze waren kos
ten slechts een derde van den prüs in Cali-
fomië. Talrijke zaken zijn er te vinden, die
alleen papier verkoopen.
De Japanners koopen over het algemeen
dun, wit papier, dat zij als zakdoeken, servet
ten en handdoeken gebruiken. Ook het rooken
neemt in het leven van den Japanner een
voorname plaats in. De kwaliteit van de waren
is in de armere wijken veel slechter dan in de
groote warenhuizen, die naar Amerikaansch
model gebouwd zijn. Maar ook hier staat men
verwonderd over de groote massa's goederen
die uit Europa geïmporteerd zijn.
Het grootste deel van de Japansche bevolking
werkt op het land. Er is weinig vruchtbare
grond beschikbaar en de bevolking is zóó toe
genomen, dat ieder slechte een klein lapje
grond kan bewerken. Ofschoon de agrarische
producten in Japan naar verhouding tamelijk
duur zijn, zijn het toch niet de boeren die
hiervan profiteeren, want op rijst komt b.v. 50
procent belasting. Toch zijn de Japansche
boeren in staat om alle voedingsmiddelen
voor de groeiende bevolking te leveren.
Het is echter een moeilijk probleem om den
industrie-arbeiders goedkoope eetwaren t»e
verschaffen, want konden de Japansche boeren
een zekere winst maken op hun producten,
dan zou de Japansche industrie hoogere loo-
nen moeten betalen en zou zij op de wereld
markt niet meer kunnen concurreeren.
Als voorbeeld neem ik een typische Japan
sche familie van acht personen. Het hoofd van
de familie is een goed ingewerkt transport
arbeider, die 62 yen per maand verdient. Zijn
zuster verdient 25 yen bij een benzinepomp,
terwijl zijn vrouw het huishouden doet. Haar
zuster dient in een kousenzaak voor 90 yen per
maand. De oude moeder van den man, zijn
kreupele broer en twee kleine kinderen maken
het gezin volledig.
De familie bewoont een huis van één verdie
ping voor 20 yen. De vrouw des huizes zorgt
j§ Komt er ergens ,waar ter wereld, E
E 'n Mooie post, een baantje vrij,
E Dan zijn daar veel candidaten s
H Als de kippen meestal bijs
Thans is er een vacature
M Bij den Grooten Volkenbond, E
M Waar men, trots 't een hooge post is,
Nog geen mensch bereid toe vond.
E Wordt gevraagd een commissaris
|j Voor een mooie, vrij e stad,
H Ach, men zoekt in heel Europa, |j
|j Maar nien woudat men hem hadH
E Een paleis om in te wonen jjj
Staat gemeubeld, kant en klaar,
|j Men geeft vijf en dertig honderd
s Ponden Sterling toe per jaar.
E Dat werd alles aangeboden
j| Aan een Hollandschen mijnheer,
E Die er echter niets voor voelde,
Hij bedankte voor de eer. |j
1 En men kan dat wel begrijpen: |jj
In Den Haag, daar zat hij best,
§jj Beter dan als Commissaris
H In het Danzigsch wespennest!
jf Menigeen zou zeker zeggen,
E Als men hem voor 't baantje vroeg: |j
1 Neen, die vrije stad, dat Danzig,
Is me lang niet vrij genoeg!
HERMAN KRAMER. |j
voor de financiën. Deze familie van acht per
sonen kon goed rondkomen met twee derden
van het geheele salaris.
De Japanners hebben tegenover de Chi-
neezen dit voordeel, dat zij geen klassen
onderscheid kennen. Een vreemdeling ziet
hier geen verschil tusschen een arbeider, een
zakenman en een geleerde. Hierdoor kan de
Japanner verrassend snel omhoog komen cn
zoo gebeurt het veel, dat zuinige gezinnen in
betrekkelijk korten tijd een eigen zaak begin
nen, daar zij van nature ook graag op zich
zelf staan.
Veertig millioen Japanners hebben een ge
middeld .spaarbankboekje met ongeveer 70 yen,
terwijl 21 millioen het dubbele op de spaar
bank hebben staan.
Het buitengewone in deze geschiedenis is de
aanwezigheid van James Collison in de verkoop-
afdeeling van één der belangrijkste automobiel
zaken in Philadelphia.
Natuurlijk speelt het tooneel zich af in
Amerika; ook daar hebben voorvallen plaats,
welke mogelijk hoogst uitzonderlijk schijnen,
doch daarom niet minder waar gebeurd zijn.
James Collison bezag de blauw-zwarte limou
sine nog eens bewonderend, de ruime zitplaat
sen en uiterst luxueuze afwerking bevielen hem
buitengewoon goed. Ook de kleur vond hij ge
distingeerd en beschaafd, het was een praeht-
wagen.
„Wat kost deze, heeft u gezegd?" vroeg hij.
„Twintig duizend dollar, mijnheer," ant
woordde de verkooper bijna eerbiedig.
„Accoord, ik neem dezen," zeide Collison een
voudig.
„O, uitstekend, mijnheer. Eén oogenblik, dan
mag ik nu misschien den chef roepen voor de
verdere afwikkeling?" kondigde de verkooper
vragend beleefd aan.
Zooals gebruikelijk, trad even later de chef de
verkoopruimte binnen om den cliënt even de
hand te drukken wegens de gebruikelijke erken,
telijkheid bij het koopen van een wagen. Zijn
entrée was ditmaal echter iets. meer doordacht
en berekend; zelfs in Philadelphia verkoopt men
niet eens per dag een limousine van twintig
duizend dollar.
De chef trad op den geëerbiedigden cliënt
toe en stak, eenigszins beschroomd toch, hem
de hand toe met een meer verzorgd en uitge
breider Woord van dank. De heer James Col
lison, kooper van een kostbare limousine uit
de duurste serie, onderbrak echter dezen woor
denstroom:
„Maar.... Dat is toevallig! Kent u mij niet
meer, mijnheer Perill?"
De chef zag den heer Collison verbaasd aan.
Het was hem op dat moment wat waard ge
weest om bevestigend te kunnen antwoorden.
„Neen, neemt u mij niet kwalijk, ik heb niet
de eer voor zoover ik mij herinneren kan."
„Herinnert u zich eens goed. Voor enkele
jaren logeerde u met uw vrouw een paar weken
in het Palace-hotel van onze New Yorksche
badplaats," kwam de rijke heer Collison hem
te hulp.
De chef herinnerde zich zijn zomervacantie,
doch niet, dat de heer Collison daarin een rol
gespeeld had.
„Ik zal u op den goeden weg helpen," zeide
de nieuwe cliënt gemeenzaam. „Herinnert u
zich, dat bij uw vertrek uw vrouw een paar
schoenen miste?"
Hei, hei, mijnheer, wat
moet dat?
M'n vrouw heeft een stof
zuiger, maar wij hebben geen
electriciteit en daarom moet ik
'em op 't kantoor aansluiten.
Weekly Telegraph
MOO
EVECCêS
Nog geen vijf minuten later Was de groot-vizier al opge
hangen aan den hoogsten boom van Perzië en de Sjah, die niet
wist hoe hij voldoende uiting kon geven aan zijn blijdschap en
dankbaarheid, verleende Piet en Drein de buitengewone gunst
ook eens een trekje te mogen doen aan zijn Turksche pijp.
Hij gaf Piet en Drein ook een paar soldaten mee om hen een
eindje te beschermen. Zoo kwamen ze in het hartje van Azië
De eerste moeilijkheid die ze ondervonden was met een in
woner van dit land, een Tibetaan, die niets anders te doen had
dan op te passen, dat er geen ongewenschte vreemdelingen bin-
terecht, bij den Mount Everest, den hoogsten berg van de wereld. nenkwamen Maar toen Ret en Drein allebei Kn vlaggetje had-
„Daar is nog nooit iemand bovenop geklommen", zei Piet, „dus den laten zjen> <jat vroeger van huis hadden meegenomen,
daar moeten wij ook maar niet aan beginnen." zei de Tibetaan: „Ga maar mee."
„Ja, juist," herinnerde zich de chef in het
geheel niet.
„U had uw koffers reeds gepakt en uw vrouw
was overtuigd, dat haar schoenen niet waren
medegepakt."
„Juist, nu u het zegt, dat herinner ik me
nog best," loog de chef verder, die uit zakelijke
overwegingen den cliënt niet meende te mogen
teleurstellen.
„Er werd gezocht en gezocht, de schoenen
waren onvindbaar. Tenslotte besloot u den
huisknecht te roepen."
„Ja, en dat deed ik dan ook," waagde de
chef te veronderstellen.
„Den huisknecht was niets bekend, niemand
dan hij ging over de schoenen van de hotel
gasten. Doch hij beloofde mevrouw, dat hfj on-
middelük zou in-
formeeren of mo- E
gelijk het vermis-
te paar schoenen -p.
zich bij den por- E Ud II UL
tier bevond in de E
afdeeling gevon- H
den voorwerpen.'
„Juist, juist," knikte de chef en begreep niets
van dit ongewoon en, naar zijn meening, ont
zettend onbelangrijk verhaal.
De heer James Collison scheen echter zeer
geamuseerd en ging verder:
„Eenigen tijd later meldde zich de huisknecht
aan uw kamer en deelde mevrouw mede, dat
geen enkel paar dames-schoenen zich in de
afdeeling gevonden voorwerpen bevond. Slechts
een paar jongedames-schoenen was daar aan
wezig, hij had ze meegebracht, maar het was
uitgesloten, dat die van mevrouw konden zijn.
Het waren wel een paar hoogst elegante schoe
nen, doch de maat toch te klein voor een
damesvoet. Intusschen hield de huisknecht het
paar schoenen voor zich uit zonder de bijzon
dere belangstelling van uw vrouw daarvoor te
vrager}."
De chef knipperde even met de oogleden; on
aangename mogelijkheden betreffende de gees
telijke capaciteiten van den heer James Colli
son, die zoo juist een zeer kostbare limousine
had gezegd te koopen, kwamen zijn aandacht
voor het verhaal hoogst bedenkelijk verstoren.
„O.... ja.... ja," zei hij zwakjes.
„Maar, weet u, die beweging trok heel sterk
de aandacht van uw vrouw en plotseling be
merkte zij iets aan die schoenen. „Maar, dat
zijn mijn schoenen!" en zij overtuigde zich
van nabij. De huisknecht maakte aller
innemendst zijn excuus over zijn fout, die me
vrouw hem niet kwalijk moest nemen, want hij
had niet durven veronderstellen, dat mevrouw
de bezitster was van een zoo kleinen voet als
zelfs in zijn praktijk hem niet bekend was. En
uw vrouw, die voornemens was den huisknecht
voor zijn moeiten een dollar belooning te geven,
gaf hem in deze omstandigheden driemaal zoo
veel. Herinnert u zich dat nog?"
„Neen, ik herinner mij er niets van," meende
de chef thans van getij te kunnen wisselen.
„Maar herinnert u zich dan misschien den
huisknecht?" hield de heer James Collison ge
moedelijk aan.
„Dien herinner ik me evenmin," zei de chef
thans vastbesloten.
„Dat is jammer, want dan zoudt u zich ook
mij herinneren. Ik was namelijk die huis
knecht," lachte de heer Collison fijntjes en in
aangename afwachting op het effect van zijn
mededeeling.
Een oogenblik viel inderdaad de chef uit den
gebruikelijken toon:
„Goeie genade, is u huisknecht geweest in
een der beste hotels op Long Island?"
Daarop bestormden hem weder de veront
rustende vermoedens.
„Ja," zette de heer Collison de pijniging
voort, „ik herinner me alle gasten uit al de
jaren, dat ik er gewerkt heb. Ik maakte een
studie van hen, speciaal van de vrouwelijke
gasten."
De chef vertrok de wenkbrauwen en werd
onrustig. Collison besloot de moeilijkheid niet
al te groot voor hem te maken.
„Kijk eens, waarde heer. Die geschiedenis van
die schoenen staat niet op zich. Het is de truc
die mü rijk maakte. Bij iedere vrouwelijke be
zoekster paste ik dien truc, met altijd groot
succes toe. Iedere dame is gestreeld door de
opmerking, dat haar voeten zoo verrukkelijk en
opvallend klein zijn, zelfs wanneer het in waar
heid heelemaal niet opvallend is of zelfs het
tegendeel. En ieder dame geeft den huisknecht,
die haar zoo ongevraagd aan haar eigen over
tuiging een bewijs bijbrengt een fooi, welke
verschillende malen hooger is dan ze voorne
mens was te geven. Dit trucje heeft mü in den
loop der jaren, dag in en dag uit toegepast,
duizenden dollars opgeleverd. Tenslotte heb ik
mü uit mün „zaak" teruggetrokken en ben
weer in mijn geboorteplaats gaan wonen."
De chef stond verslagen, hü bleef eenige
oogenblikken sprakeloos. De heer James Col
lison genoot van de verrassende uitwerking.
„Het Palace-hotel mist dus nu zün voortref-
felijken en mogelük meest ondememenden
huisknecht," merkte de chef op.
„Zeer zeker niet," zeide de heer Collison,
„wanneer u dit jaar mogelük weer het Palace-
hotel bezoekt, heb ik de mogelükheid van een
desillusie voor uw vrouw door mijn schoonzoon
verhinderd. Ik heb hem namelük als geschenk
bü het huwelük met mün dochter mün truc
cadeau gedaan en ik zou niet graag willen,
dat die mislukte, wanneer hü hem voor de
tweede maal op uw vrouw toepaste."
A T* A op dit blad zijn Ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen p 7^0 - b« levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door p 7£1(1 bij een ongeval met p 250.-
ALLL IN 111 U ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen WVt doodeluken afloop -
bij verlies van een hand,
een voet of een oog.
Btfn
iiiiiuiiiiitiiiiiiiitiiiiiiMiiiiiiiiiitiiimimiiiiiiiiiimimiimiiiiiiiiimiiiii
intimi) in in ui ui in in mm in in in illinium mm in in ui iiiiiitiiiiiMMiiii
„Op zoo'n ochtend als nu, hoorde je buiten
in de frissche lucht te zün," zei hü makjes.
„Best. Laten we wat gaan wandelen. Als
u gaat, ga ik mee."
„Ik ik heb andere dingen om handen," zei
meneer Pett, terugdeinzend voor het vooruit-
zioht.
„Och, men overdrüft altüd zoo verschrik-
kelük met die frissche lucht. Waar blijft het
nut van een huis, als je er niet binnen blijft?"
,Toen ik zoo oud was als jü, zou ik op een
morgen als vandaag al lang buiten eün ge
weest eh met een hoepel of zooiets."
„Ja, en bekijk u zelf nu eens!"
„Wat bedoel je?"
„Slachtoffer van het spit."
„Ik ben geen slachtoffer van het spit," zei
meneer Pett, die gevoelig was op dit punt.
„Denk er van wat u wilt. Maar ik weet
wel...."
„Dat doet er niet toe!"
„Nu, ik zeg alleen maar wat moeder,,..
„Houd je monfil"
Ogden zocht verder in zijn doos met toffees.
„Ook wat hebben, paps?"
„Nee."
„U hebt nog gelük. Op uw leeftüd moet men
voorzichtig zün."
„Nou, u schiet al op, hé? U bent zoo jong
niet meer. Maar kom toch binnen paps, als je
wil binnenkomen. Het tocht zoo met die deur
open."
Meneer Pett droop af, kokend. Hü vroeg
zich af, hoe een andere man, in zün plaats, in
die situatie zou hebben gehandeld. De be-
lachelüke wisselvalligheid van het menschelük
karakter maakte hem woedend. Waarom moest
hü toch een heel andere man zijn in River
side Drive dan in Pine Street? Waarom zou
hü alleen maar in staat zün, zich te doen gel
den in Pine Street tegenover volwassen men-
schen, en niet capabel om een knaap van veer
tien uit zün gemakkelüken stoel te jagen in
Riverside Drive? Het kwam hem soms voor,
alsof er een wilsverlamming optrad, zoodra hü
van zün kantoor weg was.
Intusschen moest hü nog altüd een rustig
plekje zien te vinden om zün krant te lezen.
Hü bleef een oogenblik in gedachten staan.
Toen klaarde zün gezicht op en hü begon
trappen te klimmen. Toen hü op de boven
ste verdieping kwam, ging hü daar de gang
door en klopte op de deur aan het eind daar
van. Evenals beneden, weerklonk van achter
die deur gerucht, maar ditmaal scheen dit
meneer Pett niet te ontmoedigen. Hü hoorde
het geluid van een schrüfmachine en hij
luisterde er even naar, welwillend en goed
keurend. Hü hield van het geluid van een
schrüfmachine. Hü voelde er zich bü thuis.
Dat wil zeggen: dat geluid deed hem thuis zoo
aan het kantoor denken.
„Ja!" riep een meisjesstem.
De kamer, waar meneer Pett binnentrad,
was klein maar knus, en die knusheid leek
op de gezellige eigenschappen van een vertrek,
dat door een heer bewoond wordt, alhoewel
deze kamer het rük van een vrouw was. Een
groote boekenkast nam büna een halve züde
van de kamer in beslag. De muren hingen
overigens vol schilderijen, met smaak gekozen
en gerangschikt. Door een raam, dat achter
het huis uitzicht bood, stroomde heerlük zon
licht naar binnen en men kon er het prettige
geluid hooren van het verkeer op den boule
vard. Voor den lessenaar, die recht voor het
raam stond, zat het meisje, dat met de
schrüfmachine bezig was geweest. Haar rood
gouden haar bewoog zachtjes in den tocht. Zij
keerde zich om, toen meneer Pett binnentrad
en lachte hem toe.
Annie Chester, een nicht van meneer Pett,
zag er het best uit als zü glimlachte. Alhoe
wel heur haar het meest opvallende was in
haar verschoning, was haar mond toch van
zeer persoonlüken vorm. Het was een mond,
die avontuurlijke mogelykheden deed veron
derstellen. Als hü in rust was, zag hü er net
uit, alsof er iets grappigs mee gezegd was.
Als hü glimlachend stond, werd plotseling de
aandacht; gevestigd op een rü hagelwitte tan
den; maar als de lippen niet vaneen gingen,
dan kwam er, in zoo'n geval, een kuiltje in
de rechterwang. Het was een ondernemende
en uitdagende mond, de mond van iemand, die
met een lach iets wanhopigs onderneemt, of
eigenaardige samenzweringen onderneemt
tegen de conventie. In de hoeken en in de
vaste lün van de kin, lag meer dan eens een
zweem van heerschzucht uitgedrukt. Een phy-
sionomist zou uit alles te zamen hebben op
gemaakt, dat Annie Chester haar eigen weg
verkoos te gaan, en dat zü gewoon was, dat te
doen óók.
„Dag oom Peter," zei ze, „wat scheelt er
„Stoor ik je, Annie?"
„Heelemaal niet. Ik ben alleen maar een
verhaal aan het overtikken voor tante Nesta.
Dat had ik haar beloofd. Wilt u er wat van
hooren?"
Meneer Pett zei van niet.
„Dan mist u toch heusch wat," zei Annie,
terwül zü de bladzüden omkeerde. „Het ver
haal heeft me werkelijk gepakt. „Bü het ster
ven van den Nacht" heet het en het staat
vol misdaden en zoo. Je zou werkelük nooit
denken, dat tante Nesta zoo'n koortsige ver
beelding heeft. Er komen ook detectives in
voor en menschen, die anderen schaken en nog
een heeleboel meer. Ik denk, dat het van het
lezen komt, maar u komt me op het oogenblik
voor, alsof u iets op het spoor bent. U ziet er
erg doelbewust uit."
Meneer Pett's vriendelük gezicht vertrok
tot iets, dat een bitteren glimlach moest voor
stellen.
rustig plekje om te lezen. Ik heb nog nooit
zooiets meegemaakt als in dit huis hier. Van
buiten gezien lükt het groot genoeg, desnoods
om een heel regiment in te bergen; maar als
je binnenkomt vind je in iedere kamer een
dichter of zoo iemand."
„Nou en de bibliotheek dan? Die is toch
heelemaal voor u alleen?"
„Daar was die jongen Ogden." „Opgerold
in mün besten stoel," zei meneer Pett geme
lijk. „Hü rookte sigaretten."
„Rookte hü? Ik dacht, dat hü tante Nesta
beloofd had, niet meer te zullen rooken?"
„Ja, hü zei natuurlük, dat hü niet gerookt
had, maar ik weet zeker van wel. Ik weet
werltelyk niet, wat ik met dien jongen moet
aanvangen. Het geeft allemaal niets, of ik hem
ernstig toespreek. Hijhü doetvader-
lük tegen me," besloot meneer Pett veront
waardigd. „Zit op zün schouderbladen, zün
voeten op de tafel en spreekt tegen me, met
een mond vol toffees, alsof ik zün kleinzoon
ben."
„Die rakker."
Het speet Annie erg voor Pett. Die twee
waren nu al jaren sinds den dood van haar
moeder, onafscheidelük. Haar vader was een
reiziger, een ontdekkingsreiziger wel te ver
staan, en een jager op groot wild. Hü hield
meestentüds verblüf op de eenzaamste en
meest woeste plekjes van den aardbodem en
bracht slechts nu en dan een bezoek aan
New York. Hü had zün dochter büna geheel
aan de zorgen van meneer Pett toevertrouwd,
met wien Annie's prettigste herinneringen
verbonden waren. Meneer Chester had heel
wat bewonderenswaardige karaktertrekken,
maar huiselük was hü heelemaal niet: de be
trekkingen met zijn dochter waren beperkt
tot brieven en geschenkjes. Daardoor was zü
meneer Pett zoo'n beetje als haar vader gaan
beschouwen. Haar aard was gevoelig voor
vriendelükheid; en wül meneer Pett behalve
vriendelük ook gevoelig was, voelde Annie zoo
wel medeleden als liefde voor hem.
De financier had nog altüd iets van een
jongen in zich. De jongensachtigheid, die door
een vreeselük onsympathieke wereld haar be
staan moet dragen en maar nooit iets goeds
kan doen; en het was deze eigenaardigheid, die
bij Annie weerklank vond. Zü was in dien heer
lijken leeftüd, waarop men brandt van verlan
gen om verkeerde dingen goed te maken en
de onderdrukten te helpen. En zoo stond ook
Annie direct gereed met de meest fantastische
schema's om haar kleine wereld onderste
boven te zetten. Van het begin af aan, was
zij, om zoo te zeggen 'n op heete kolen staand
toeschouwer geweest van dat huwelük van
haar oom; en wanneer meneer Pett haar ooit
om raad gevraagd en daarnaar ook gehan
deld zou hebben, dan had hü zijn huiselüke
moeilükheden niet anders dan door middel van
hevige uitbarstingen kunnen oplossen. Want in
haar meisjesachtige overpeinzingen had Annie
plannen gesmeed, die de grüze haren van
meneer Pett overeind zouden hebben doen
staan van ontzetting.
(Wordt vervolgd)
TT.