Generaal Franco en Spanje's toekomst J5* Gedenkschriften van mr. P. Bas 1 8& V' «ÜS «i* 5," Poesjkin's Eeuwgety En Rusland Cultureele blindheid En bijziendheid h?d en 1 r"toft, kif? «n Schilderij van Toorop Voor Den Haag verworven Noer Mi dez SNftn 2* l-3 M lid ïo6' V d»Urin HUMOR IN HOLLAND Er doet zich de laatste dagen in onze pers, die, om méér dan één reden, waarbij die der handhaving van het zuiver Katholiek standpunt den doorslag geeft, haar meening over de gebeurtenissen in Spanje niet onder stoelen of banken steekt, maar, integendeel, tracht klaarheid te brengen in wat uit dat land als chaos tot ons doordringt, het verschijnsel voor van een reserve in haar houding ten op zichte van de zuiverheid der bedoelingen van generaal Franco, voor zoover die in onmiddel lijk verband staan met de toekomst van Spanje en den grondslag, waarop deze toekomst zou moeten worden gebouwd. Deze reserve is niet merkwaardig; ze is nor maal, want rechtstreeks, voortgekomen uit de verwardheid zelf van het Spaansche vraagstuk, dat steeds moeilijker wordt naarmate er meer feitenmateriaal bezwarend vaak voor het prestige der Spaansche katholieken aan het licht komt. Maar ze kan een stilstand beteekenen of ten gevolge hebben in onze belangstelling voor dit probleem, en dat lijkt mij, die in Spanje zoo niet een opleving dan toch een verlangen naar katholiek herstel in de goede richting heb mo gen meemaken, op het oogenblik toch niet ge- wenscht. Ik denk, bij het schrijven van deze regels, aan de eenheid en algemeenheid van het katholi cisme. Het is o.a. door deze eigenschappen, dat het zich essentieel onderscheidt van elke an dere leer, en om dezelfde reden is het evenmin gebonden aan een taal, een land, een volk. Het wil niet alleen geestelijke expansie, maar is ook in staat die te geven. Het is. Welnu: het „nosotros somos", het „wij zijn" van vele Spanjaarden, die aan' de zijde van Franco strijden en van vele anderen, die dit niet doen, moet niet op de eerste plaats worden beschouwd als het verlangen naar een terugkeer tot de Spaansche traditie als zoodanig. Deze vergissing werd in Spanje zelf bij herhaling ge maakt; in fractie-vergaderingen van rechtsch gaf zij dikwijls aanleiding tot twistgesprekken over de eigenlijke beteekenuis van 't Spaansche wooid tradición, dat door den Seviljaanschen dichter G. A. Bécquer werd gebruikt voor „le gende". Neen, het „nosotros somos" van een onnoemelijk groot aantal Spaansche katholieken vindt met beslistheid zijn oorsprong in het te rugdenken aan een tijd, die voor Spanje een glorietijd was; een tijd, waarin traditie en ge loof samengingen, een innig verbond beleefden en het Spaansch-katholieke volksbewustzijn, sterk en zuiver doordrongen als het was van het besef in en de kracht van de eenheid en algemeenheid der Katholieke Kerk, overwinnin gen behaalde ten gunste van Christus; een tijd, die aan een der grootste wereldsteden den naam der, in Sevilla heden ten dage nog vereerde, Virgen del Buen Aire heeft gegeven; een tijd, tenslotte, die, op 12 October van elk jaar, door heel Spanje officieel wordt herdacht: la fiesta de la raza, het feest van het ras. Ik ben, zonder het tè willen, vooruitgeloopen op mijn voornemen, pas aan het eind van dit artikel in te gaan op één van Franco's onlangs bekend geworden programmapunten: Spaansch imperialisme. Dit imperialisme houdt in enkele opzichten direct verband met den wensch der Spaansche katholieken, te komen tot de weer- bewustwording van hun taak. Maar het zou misschien moeilijk te verstaan zijn, indien we niet eerst de factoren, welke de houding van onze pers ten opzichte van het Spaansche pro bleem in zijn huidigen vorm hebben bepaald, zouden nagaan, ze nader toelichtend, waar dit in de pers door leegten in de berichtgeving van buiten af nog niet is gebeurd. Allereerst is er dan het verontrustend ver schijnsel der gewapende inmenging van vreem de mogendheden in een conflict, waarvan het nationaal karakter, in dit geval: de Spaansch- heid, wel onomstootelijk vaststaat. Ik ben er zeker van, dat de Spanjaarden, gewend overi gens aan economische interventie, voor die tus- schenkomst niet erg bang zijn. Land en kli maat 'zijn op ons aardbewoners nog steeds van invloed. Spanje is een schiereiland: één ruk, en het is los van Europa. Er is echter nog een andere reden, waarom ik niet gelooven kan, dat deze inmenging mo reel van invloed zou zijn op den Spaanschen volkswil in 't algemeen en op dien, welken Fran co vertegenwoordigt, in het bijzonder. Er zijri op het oogenblik drie stroomingen: fascisme, communisme en nationaal-socialisme. Telkens komen deze met elkander in contact. Maar 't duurt niet lang, dit contact, want het is steeds de vijandschap, die ze uitéén doet gaan. En toch; iets is er, wat deze drie eilandjes, wat fascisme, communisme en nationaal-socia lisme met elkander verbindt. Het is de tot men taliteit geworden neiging tot complotteeren, waarvan de een den ander beschuldigt. Mis schien vindt ge deze neiging algemeen men- schelijk, en feitelijk is ze dat ook. Maar er is een tijd geweest (vóór Descartes b.v., om een tijdstip aan te geven), waarin ze slechts als neiging vóórkwam en niet beleefd werd als mentaliteit, als „deugd". Wanneer men nu aan deze „deugd" gestalte zou gaan geven, dan zou de volmaaktheid van deze gestalte die van den persoon, het masker, niet overtreffen want het zijn niet deze „waarden", neen, het is slechts de Waarheid, welke tot persoonlijkheid, en de persoonlijkheid in Christus, welke tot volmaaktheid voert. Intusschen is het deze mentaliteit, deze ge stalte, dit spook, dat in Spanje naar aanhanke lijkheid omziet. Zal het die vinden? Het is ge makkelijk om aan de hand van feiten (Franco's aanvaarding van buitenlandsche hulp) op die vraag een bevestigend antwoord te geven, even als het verleidelijk is, in een foto-reportage der „Spaansche balillas", de intrede van het fas cisme in het „nieuwe" Spanje te zien. Voor mij, echter, werpt deze vraag een tweede op: welke mentaliteit, welke deugd stelt de beweging van Franco tegenover die van daareven? Het ant woord is toch voor de hand liggend: die van het Katholicisme, die van Christus' leer. Maar en ziehier een tweeden, niet minder belangrijken factor, die ons doet twijfelen aan de waarachtige beleving van deze deugd bij Franco en zijn aanhangers terwijl in rechts- katholieke kringen de naastenliefde steeds n&ést de liefde bleef, er geene was, kon men in de groep der z.g. links-katholieken een plichtsbetrachting aantreffen, die, naar haar aard en zuiverheid te oordeelen, niet dan van waarachtige christenen afkomstig zou kunnen zijn. Ik zou dit met tal van voorbeelden kun nen aantoonen, doch zie hiervan voorloopig af, daar iets anders en veel belangrijkere méér on ze aandacht verdient: het espanolisme, in en kele van zijn méést vóórkomende vormen. Het „espanolisme", waarvan het wezen aan elke vertaling ontsnapt, is voor alle Spanjaar den iets onaantastbaars, iets, dat behouden moet blijven, zij het ten koste van al hetgeen de moderne, boven-Europeesche samenleving den Spanjaarden kan bieden; als zoodanig ver klaart het den achterstand der Spaansche sa menleving bij die der overige Europeesche lan den. Het is ondoenlijk, hier al de uitingen van es panolisme na te gaan; we zullen ons daarom beperken en slechts die vormen aangeven, wel ke op het wel en wee van het spaansche volk van zoo grooten invloed zijn. Een uiting van es panolisme is b.v., dat donquijoteske zoeken der Spanjaarden in den hooiberg met de bewuste naald in de hand. Sommigen doen dit uit tijd verdrijf, anderen uit angst de naald te vinden; aan beide pretexten ligt ten grondslag: vol houden tegen beter weten in. Voor vele Span jaarden geldt als norm: wie zijn geloof verliest of den rug toekeert, heeft ook zijn espanolisme verloren. Espanolisme is ook de kracht, de primaire kracht, die aan al wat Spaansch is, een bijzon dere vitaliteit verleent, en die straks het hoofd zal weten te bieden aan de non-vitaliteit van het fantasma der drie cirkeltjes, dat in Spanje, een land van hoogten en diepten, van liefde en haat, van teederheid en meedoogenloosheid, de vervlakking wil brengen van een samenleving naar maat, zonder daarbij rekening te houden met wat van hoogere orde en onmetelijk is. Den oplettenden lezer zal niet ontgaan zijn. dat het espanolisme als fenomeen ook buiten Spanje is aan te treffen. Inderdaad, en het is om deze reden, dat Spanje, meer dan ooit, de spiegel van Europa is. Het espanolisme leeft van tegenstellingen, en is van geenerlei positieve waarde, wanneer het zich, als clair-obscur, niet onderwerpt aan net Licht, waartoe het zich steeds aangetrokken ge voelt. Het is het beste van Spanje; het wordt door „toeristen" vaak over 't hoofd gezien. Het „nieuwe" Spanje nu, dat een voortzetting wil zijn van het oude, vindt de kracht daartoe in zijn espanolisme. Het kan niet zonder de Kerk. Het wil, integendeel, het beste van Span je in dienst stellen van de Kerk en met alle middelen de godloosheid, waarvan vooral het communisme de verspreiding heeft op zich ge nomen, bestrijden. De laatste en felste uiting van espanolisme, die ons zoo geheel onverwacht aan Spanje's be staan deed herinneren, heeft ons, boven-Euro- peanen, opééns klaar wakker geschud en onze waakzaamheid tegen het dreigend communis tisch gevaar in scherpte doen toenemen. Misschien is het, tenslotte, de eigen waak zaamheid geweest, die ons belette Spanje's juis te ligging op de kaart van Europa nog eens na te gaan, en het Spaansche conflict naar zijn innerlijke waarde te beoordeelen. Een laatste vorm van espanolisme is; een zeer snelle intuïtie. Zij stelt Spanje in staat te denken voor Europa. Voor dat gedeelte van Europa, hetwelk zijn verstand heeft beleend en, bijgevolg niet meer denken kin. Het is verder dit espanolisme, dat alle Span jaarden (links- en rechts-katholieken) bij el- kiór houdt ongeacht de verschillen, ontstaan uit de schandelijke verwaarloozing van het Spaansche volk eenerzijds, en de wat laat ge komen pogingen deze fout te herstellen, ander zijds. De beweging van Franco heeft een andere, veel rampzaliger beweging (die van de F.A.I.) vóór willen zijn; zij is nationalistisch voorzoover zij onmiddellijk Spanjg betreft en imperialis tisch slechts in de mate waarin betrekkingen worden aangeknoopt met de Spaansch-spreken- de landen, die aan het Spanje van vroeger zoo veel te danken hebben gehad. Of Franco rekening zal houden met den nog steeds, d.w.z. na vijf jaren republiek nóg önver- beterden socialen toestand van het Spaansche volk? Men kan zulke vragen moeilijk beant woorden met de zoo verlangde zekerheid. Maar de kans op dit herstel is toch met beslistheid zéér groot te noemen want ook Franco is Spanjaard, en de Spanjaarden hebben gedu rende de laatste zes jaren wel iets geleerd. En, tenslotte: is er niet óók die zoo gevaar lijke kant van het espanolisme, die bestaat in de „houding-van-het-laatste-woord" bij het Spaansche volk, dat niet zwijgen kan tenzij voor God? Edm. Wingen „Bassin" te Maastricht Toen Georges d'Anthès, de pleegzoon van den Nederlandschen gezant bij den Czaar, in 1837 bij een duel een einde maakte aan het leven van den grooten Russischen dichter Alexander Poesjkin, stond de kalender op 29 Januari, maar sedertdien is de kalender veranderd, en nu valt het eeuwgetij van Poesj kin eigenlijk op 10 Februari. Hij was zeven en dertig jaar oud, toen hij doodgeschoten werd. Zelf had hij zijn tegenstander uitgedaagd we gens het vermoeden, dat een infame zinspeling op het gedrag van mevrouw Poesjkin van dezen afkomstig was. Het duelleeren hoorde bij den hoogen stand, waarin Poesjkin geboren was, nakomeling van ouden Russischen adel en van den Abessiniër Ibrahim, door Czaar Peter den Grooten tot den adelstand verheven. Het heele leven van den dichter was een aaneenschake ling geweest van welvoeglijke en tot den adel stand dier dagen behoorende uitspattingen. Hij had genade en ongenade van het hof gekend, was herhaaldelijk verliefd geweest, had zich telkens in uren van ontgoocheling overgegeven aan een duistere wereldsmart, tijdgenoot en geestverwant als hij was van Lord Byron en van Leopardi, en had een kunst geschapen, die in haar grootschen eenvoud onsterfelijk is. Bij deze kunst van Poesjkin begint de Russische traditie van de negentiende eeuw. Na hem komen Gogol, Lyeskov, Tolstoi, Dostoyewski, Gorki, Boenin. Allen huldigen in hem den grooten voorganger, den schepper van-de Rus sische nationale litteratuur. „De openbaring van den Russischen geest". Zoo noemde Gogol hem en Dostoyewski huldigde hem in de fa meuze Poesjkin-rede van 1880 als den profeet van de Grootrussische idealen, den eerste. dF de roeping van Rusland begreep. En ik geloof, dat wij, d.w.z. natuurlijk niet wij, maar de Russen, die na ons komen aldus Dostoyewski in deze grootsche prin- cipieele redevoering allen, zonder uitzon dering, zullen begrijpen, dat een waarachtig Rus te zijn niet anders beteekent dan te streven naar een definitieve opheffing van de Europeesche tegenstellingen, aan de Euro peesche onbevredigdheden een uitweg te wijzen in de al-menschelijke en al-omvatten de Russische ziel, al onze broeders daarin op te nemen met een broederlijke liefde en ten slotte misschien het verlossende woord te spreken van de groote, algeheele harmonie, van de uiteindelijke verbroedering van alle volkeren overeenkomstig de wet en het evan gelie van Christus. Grootsche huldiging door de U.S.S-R. Deze dichter en novellist zal thans door de Sovjet-Republiek worden gehuldigd. Onder voorzitterschap van Bubnov, den commissaris voor de volksopvoeding, is een Poesjkin-comité samengesteld, dat officieel in het Kremlin ver gadert en waarin de meest vooraanstaande kunstenaars en geleerden van de Sovjet-Unie zitting hebben genomen. De verzamelde ge schriften van Poesjkin zullen in een nieuwe, tekstkritische uitgave verschijnen. In het ge schiedkundig museum te Moskou wordt een groote Poesjkin-tentoonstelling gehouden „waar bij aldus het bericht van Tass uit Moskou vooral aandacht zal worden besteed aan de sociale en politieke omstandigheden, waaron der deze kunstenaar werkte, aan zijn strijd te gen de onbeperkte heerschappij en zijn bui tengewone populariteit onder het Russische volk.' Zoo wordt dus Alexander Poesjkin, de licht- In naam van het belang van onze volks gemeenschap vraag ik U voort te gaan met in uw kringen gelegenheid te bieden tof beginselvaste, godvreezende scholing en vorming. Jhr. Ruys de Beerenbrouck bij het gouden feest der Vrije Universiteit 1930. zinnige hoveling, die een zeer groot dichter was, ingelijfd door de Sovjet-Unie, zooals hij in 1880 werd dienstbaar gemaakt aan de idealen van Dostoyewski, die, merkwaardig genoeg, het woord voerde over het lot van „het geheeie, het groote Arische ras." Zoowel het nationalisme als het communisme beroept zich op de roman tische figuur van Alexander Poesjkin, die toch heelemaal geen theoreticus was. Dit feit is voor de ontwikkeling van de Sovjet-Republiek zeker niet zonder cultureele beteekenis. Er blijkt uit, hoe ook in dezen communistischen staat van regeeringswege het nationaliteitsbesef wordt aangewakkerd. „Op grootscheepsche wijze zoo wordt verder uit Moskou bericht zal de ge heeie Sovjet-Unie den sterfdag van Poesjkin herdenken. Overal worden vergaderingen en tooneelvoorstellingen gehouden. Te Leningrad richt men het huis, waar Poesjkin Leefde en werkte, tot museum in. Een monument wordt opgericht op de plaats, waar hij in het nood lottige tweegevecht den dood vond. Te Moskou wordt een decade van theatervoorstellingen ge organiseerd, waarbij Glinka's opera „Ruslan en Ludmilla", naar het gelijknamige gedicht van Poesjkin voor het eerst zal worden vertoond, ter wijl verder worden opgevoerd de beide opera's „Jewgeny Onegin" en „Schoppenvrouw", door Tsjaikowski gemaakt naar de gelijknamige wer ken van den dichter, de „Boris Godoenow", door Moussorgsky naar het beroemdste dichtwerk van Poesjkin, en tenslotte het ballet De fon tein van Bachtsjisaroj door Assafjew, geïnspi reerd op een der jeugdwerken van den schrijver. Rechtstreeks voor het tooneel heeft Poesjkin n.l. nooit geschreven, maar bijna al zijn werk is later gedramatiseerd. Er verschijnen van staatswege verscheidene albums, o.a. „Poesjkin in de beeldende kunst", dat behalve portretten en afbeeldingen van den dichter, tallooze illus traties van beroemde schilders en teekenaars bij Poesjkin's werken bevat. Ook staan er een aan tal teekeningen van Poesjkin zelf in." PuesjKin's atheïsme Ziedaar een overzicht van de feestelijkheden, die dezer dagen een aanvang nemen. Er blijkt wel uit, hoezeer de dichter Poesjkin nog bij de hedendaagsche Russen geldt als een man van geweldige beteekenis, maar tegelijkertijd, hoe zeer de Sovjet-regeering behoefte heeft aan de nagedachtenis van een groote nationale figuur, die toch allerminst een voorlooper of voorstander van het bolsjewisme kan worden genoemd. Het is waar, dat Poesjkin zich heeft bezigge houden met het probleem van de Goddeloosheid. In een brief van Maart 1824, uit Odessa, schreef hij aan een van zijn vrienden: „Bij het lezen van den Bijbel is de Heilige Geest mij soms wel sympathiek, maar ik geef de voorkeur aan Goethe en Shakespeare. Je wil weten wat ik doe? Welnu, ik schrijf kleu rige coupletten van een romantisch gedicht en iïc neem les in zuiver atheïsme. Hiér is een EnsPlschman, een doove philosooph, de eenige verstandige atheïst, dien ik ooit ontmoet heb. H\j heeft een duizendtal bladzijden volgeschre ven om te bewijzen „qu'il ne peut exister d'être intelligent, créateur et régulateur". Hij doet en passant de zwakke bewijsgronden te niet. die worden aangehaald voor de onster felijkheid van de ziel. Het systeem is niet zoo troostrijk als men gewoonlijk denkt, maar, helaas, wel het waarschijnlijkste." Deze brief, niet vrij van pedanterie, bezorgde aan Poesjkin in Juli 1824 ontslag uit den staats dienst en het bevel zich terug te trekken op het landgoed van zijn moeder te Michaelowoskoja, waar zijn heele familie hem met groote ont stemming over dit „atheïsme" tegemoet trad. Maar dit atheïstisch experiment van zielkundi- gen aard houdt weinig verband met de heden daagsche Godloozen-propaganda in (en buiten) de Sovjet-Republiek, waartoe de nagedachtenis van Poesjkin zich alweer kwalijk leent. Eigenlijk is er met hem niets aan te vangen voor propa gandistische doeleinden en misschien om die reden wordt hij door iedereen gebruikt. Zijn kunst Zijn kunst, waarvan ons land een uitstekende proeve dankt aan Aleida G. Schot, die voor de uitgeverij L. J. C. Boucher een Jubileum-bundel samenstelde met een zeer goede biografische inleiding, is in het geheel geen ideeënkunst. Ze wil niets aantoonen of bestrijden. Ze schildert. De novellen van Poesjkin zijn het meest ver want aan die van Prosper Mérimée, den eersten vertaler van „Schoppenvrouw". In een uiterst soberen stijl schetsen ze het snelle verloop van onverwachte, fatale gebeurtenissen, waarbij de humor van het noodlot soms met een verfijnd gevoel voor situatie wordt weergegeven. Ze doet soms denken aan de sprookjes van Andersen, waarvoor Poesjkin groote bewondering had. Ronduit erkent hij trouwens, dat hij neel veel te danken heeft aan de verhalen van de kinder meid in zijn jeugd. De invloeden, welke hij als auteur onderging, waren niet specifiek Russisch. Integendeel. Aan huis bij Poesjkin werd Fransch gesproken, zijn lievelingsauteurs waren de mo derne Franschen, André Chénier, H. de Balsac, Victor Hugo, Lamartine, Stendhal, Prosper Mé rimée, Alfred de Vigny. Daar zijn bibliotheek van ongeveer 4000 boe ken zorgvuldig bewaard is, weten wij, wat hij las. Het waren de Grieksche en de West-Europee- sche klassieken uit alle landen: Homerus, Dante, Cervantes, Molière, Shakespeare, Goethe, By ron. Hij kende Fransch, Engelsch, Italiaansch en Latijn las en vertaalde Spaansch en Poolsch, bestudeerde het Arabisch en het Hebreeuwsch. Zijn kunst draagt duidelijk de kenmerken van dit internationalisme, hoewel ze inderdaad ge heel op typisch Russische toestanden en motie ven geïnspireerd werd. Hoe hij echter dacht over de verhouding van Rusland tot de andere landen, blijkt uit een toe vallige notitie, die hij maakte bij de „Reisebil- der" van Heinrich Heine. Op een kladje, dat in zijn exemplaar van dit boek gevonden werd, teekende Poesjkin aan, in het Fransch: Europa's bevrijding zal van Rusland uit gaan, omdat alleen in Rusland geen vooroor- deelen en geen aristocratie bestaan. Andere landen overschatten de aristocratie door haar te bestrijden, te verachten of te vleien. In Rusland kent men die overschatting niet. Men gelooft niet aan de aristocratie. Dat is alles. Deze tekst, dateerend uit 1834 of 1835, geeft wel duidelijk weer hetgeen ook Dostoyewski in Poesjkin zag: de idee, dat Rusland over de toe komst van Europa zou moeten beslissen. Hier ligt wel het eenige aanknoopingspunt tusschen dezen kunstenaar en de huidige Russische re geering. Dat Poesjkin zoomin als Dostoyewski hierbij dacht aan het dialectisch materialisme, spreekt echter vanzelf. De boodschap van Rus land aan de volkeren was, volgens Dostoyewski, de religieuze beleving van de Evangelische waar heid en de sociale verwerkelijking van de Evan gelische waarden. Volgens Poesjkin was het de vrijheid van sociale vooroordeelen. Dat de Sov jet-Unie zich van deze ideeën meester maakt, is begrijpelijk, maar het geeft toch ook te den ken over de ontwikkeling van de communisti sche Internationale tot een nationalistische (eventueel zelfs: imperialistische) Russische be weging, die nog het meest overeenkomt met de „Nordische" tendenzen .van het Duitsche na tionaal-socialisme. Politieke achtergrond van het feest Zulk een tendenz is ook merkbaar in de eigenaardige, psychologisch zoo raadselachtige, processen tegen de z.g. Trotskisten, meestal bolsjewistische revolutionnairen van het eerste uur, die thans als hoogverraders werden te rechtgesteld. Hoe men verklaren moet, dat deze lieden voor de rechtbank een soort wellust van zelfbeschuldiging aan den dag legden, terwijl zij zich bij de executie gedroegen als helden, blijft een onopgelost vraagstuk. Van belang is echter de geestelijke drijfkracht dezer vonnis sen, het z.g. Stalinisme, dat niets anders is dan een poging om de revolutie van 1917 te organi- seeren in nationalistisch-Russischen zin. Gees telijk wordt de toenadering tusschen dit com munisme en het nationaal-socialisme dagelijks grooter. En evenals Duitschland zich helden schept uit de historie, die ten gunste van het huidige systeem den Duitschen geest moeten vertegen woordigen, zoo zoekt de Sovjet-regeering in de geestelijke traditie van Rusland een houvast voor haar nationalistische reorganisatie. Dit is, dunkt ons, de beteekenis van deze grootsche Poesjkin-herdenking, die niet slechts een cultureelen, maar ook wel degelijk een poli- tieken achtergrond heeft. Alexander Poesjkin Als ik nog eens een humoristischen roman ga schrijven, zal déze vermoedelijk han delen over een eenigxzins zonderlingen heer, die door familie en kennissen er van verdacht wordt 'n beetje getikt" te zijn. Om dat er ook financieele motieven meespreken trachten zijn „vrienden" en „vriendinnen'' te bewijzen dat deze getiktheid een toelaatbaar percentage te boven gaat, en aangezien dc arme man een beetje bijziende is worden al lerlei proeven verzonnen in den trant van het spelletje „Ik zie, ik zie, wat jij niet ziet," waarmede onze gedienstige God zegene de goede ziel! ons in onze kinderjaren placht te vermaken. Zoo ontmoet dan de held van het verhaal tante's en oudé kennissen op de meest onver wachte momenten, in binnen- en buitenland. Als hij dan iets te traag reageert wordt door sommigen met één oog op een fictief kapi taal dat genoemde zonderling bezitten zou de conclusie getrokken dat hij toen-en-toen, daar-en-daar niet wel bij het hoofd is geweest. Ik heb het verhaal nog niet af, maar het thema bevat mogelijkheden. Vooral als er een dokter wordt ingevoerd, die van een en ander een winstgevend bedrijf weet te maken.... pardon: die de wetenschap met belangwekken de gegevens weet te verrijken. Ik weet echter niet of de roman ooit verschijnen zal, want ik ben zelf een beetje zonderling, en ken een dokter die.... Wij schrijven dus over een an der, maar desniettemin verwant onderwerp. Het is inderdaad een beetje vreemd ais iemand zün eigen schoonzuster niet herkent-, die hem komt vertellen dat de familie verrijkt is door het uit-de-kool-kruipen van een baby. Maar de geestelijke bijziendheid van vele, ove rigens maatschappelijk zeer wel getrainde menschen, is vaak nog verbazingwekkender. Een Abt schreef laatst in de „Sunday Times" over een Amerikaansche dame die aan haar dochter vroeg: „Och, lieve Sadie, zeg me eens: hebben we Rome niet vergeten aan te doen op onze Italiaansche reis? Waarop genoemde Sadie vanachter haar blinkende brillenglazen in onvervalscht „slang" antwoordde: „Zeker, mammie! Weet u niet meer dat wij daar die mooie zwarte zijden kousen hebben gekocht?" Jaren geleden hebben we iets meegemaakt in de Sint Baafskerk te Gent, dat ook aan cul tureele blindheid herinnerde. We zaten juist heel rustig te genieten van dé wondermooie tryptiek der gebroeders Van Eijck, waaraan de Rechtvaardige Rechters toen nog niet ontbra ken. Een luid getoeter en een zware autobus schuift voor den ingang. Even later zwerft een kudde toeristen door de kathedraal, complete Yankee's met Kodak, Baedeker, gouden tan den en al de hulpeloosheid van menschen, die gewend zijn overal een gids te vinden en nu een enkele maal zelf hun oogen gebruiken moeten. De meesten zwerven doelloos rond, een enkele slaat even een blik op de wereld beroemde Aanbiddings-tryptiek en loopt dan door. Dan verschijnt een gids, die het gezel schap om zich verzamelt. Al spoedig is de zij kapel bereikt. „This, ladies and gentlemen, is a masterpiece." Vele oogen staren naar den wand, Baedekers worden geraadpleegd, sluiters van camera's knipperen, gouden potlooden maken aanteekeningen in diverse dagboeken- Goddank, het meesterstuk is deskundig be zien! Wat ontbreekt er nu nog aan de opvoe ding dezer dames en heeren? O gulden tijd, toen schilders als Hubert en Jan van Eijck hun kleur-gedichten maakten voor een eenvoudig volk, dat grootendeels niet lezen en schrijven kon, maar in devote aan dacht de Aanbidding van het Lam wist te overwegen ..Qeen ,'W dat *}°ofdst£ ?er vai «eiangri .De f-A.I. k 'Me te J>scb ."Mien Portee '^93ens Een I Moor e ""arkt i eeq. Eiet °delle ^6 F *M°ment M'euwe Sen. Eu Stands te g 16 zoeki t>e I ^aier general M'euwe Eerlijk °delie _,öe C 'alen fakende ook 06 Uite: Het *6tbind 3h rui deur staa.l. i ®eklonk de dooger, grosse boVetl> ^rk ei zoo {Maken, Vdte dlfo,., Iets i ooi S®«t d ak. A 'dige V°°r li, leii Een onbekend, belangrijk schilderij van Toorop uit zijn Belgischen tijd, waarschijnlijk uit 1884, dezer dagen in de kunstzaal d'Audretsch reeds door velen bewonderd, kon aangekocht worden voor het Gemeentemuseum te 's Gravenhage. Het is dus iets ouder dan de daar reeds aanwezige Trio Fleuri, ook in de opvatting, hoewel het evenals dit met het tem permes geschilderd is. Waarschijnlijk is het het grootste stuk uit deze periode (het is 2 Al- breed) en ondanks dat volkomen volgehouden van spanning. Het stelt een straatscène voor, naar het schijnt in Méchelen, welks huizen en haven de menschengroep prachtig omlijsten. Toorop is higrin volkomen schilder, en ais zoodanig in zijn volste kracht. K De f lai v ii.i h Erie Mlet 2 °ok 'Selij Een br M'Jzono He c l>en "Mobile ,De i k68ert kheel< «Met Godfried Bomans. Memoires of Gedenkschriften van mr. P. Bas, oud-minister van Onder wijs, Kunsten en Wetenschap pen, oud-lid van de Tweede Ka mer etc. etc. Uitgave: N.V. Thijmfonds Rotterdam. Toen de gedenkschriften van wijlen Mr. Pieter Bas, oud-minister van onderwijs, kunsten en wetenschappen, bijeengezameld en geordend door Godfried Bomans, student in de rechten, stuksgewijze het licht zagen in het katholieke studenten-orgaan De D ij k, was er voor den belangstellende in onze letteren alle reden om zich over deze guitige en vaak gees tige publicatie te verheugen. Onwillekeurig dacht men bij de lezing aan de mooie dagen van de Leidsche Universiteit, toen Hildebrand en Vlerk en Jonathan en Piet Paaltjes den Hol- landschen humor, die steeds wat zwaar en wat log was, verlichtten door hun pittige studen- tikoziteit. Het leek of een nieuwe lente van humor aanbrak, nadat de stormen van ironie en sarcasme ietwat bedaarden. Het is dan ook de grootste verdienste van Godfried Bomans, student in de rechten, dat hij zijn slachtoffer een gefingeerd slachtoffer, maar dan toch een vertegenwoordiger van het officieele Hol- landsche leven met groote mildheid weet te behandelen zonder hem nu bepaald te sparen. De mémoires van Mr. P. Bas zijn werkelijk humoristisch. 2e behooren niet tot de fellere, meer partijdige satyriek. Nu ze echter voor ons liggen in boekvorm en ons bij de lectuur opnieuw charmeeren door hun frissche gemoedelijkheid en vroolijke nonsen- sicaliteit moeten wij toch betreuren, dat de geestige auteur zoo weinig geduld heeft geoe fend. Hij kwam met dit boek veel te vroeg voor den dag. Het is n.l. nog geen boek. Weliswaar verontschuldigt hij dit in een amusant voor woord, maar het feit, dat een excuus hoog- noodig was, blijkt hier slechts te duidelijker uit. De fout is nu, dat wij over het eigenlijke leven van den oud-minister, over zijn politieke car rière, over zijn verhouding tot zijn ambtsge- nooten, over zijn gevoelens bij succes en wan gunst, kortom over zijn particuliere reacties op zijn eigen openbaarheid, zoo goed als niets te vernemen krijgen, terwijl het de oorspronkelijke bedoeling moet zijn geweest, prettig den draak te steken met den goeden ouden heer, die het zoover gebracht had en die bij dat al een wel willende sufferd gebleven was. Kijk eens zbo tracht Bomans den lezer te sussen dit boek is heelemaal niet af en het is ook heelemaal geen boek, maar maak u voor al niet boos, want als ik van dezen onzin een heel boek had moeten maken, ware U en mij de lust bekropen; neem dus maar wat ik geef en maak er u vooral geen zorgen over. Hij weze gerust. Wij zullen ons geen zorgen maken over zijn litterair talent, dat nauwelijks in het ge ding komt, noch over zijn bedoelingen, die al lerleukst zijn. Maar we hadden graag-méér van«| het goede gehad, bij desnoods iets minder van het studentikoze. Zonder spijt zouden wij de bladzijde hebben gemist, waarop de mannelijke afdeeling der jeugdige familie Bas, den vader uitgezonderd, zich nederzet op nachtspiegels, teneinde de rust van den slaap te verzekeren. Deze collectieve ontlasting moge een fleurig familiaal tafereel opleveren, ze blijft iets te ver verwijderd van het geestelijke element in het gezin dan dat ze tot veel geestigheid zou inspireeren. Nu en dan leidt de uitbundigheid tot platheid, en dit is in deze passage onge twijfeld het geval. Liever hooren wij den oud-minister vertellen, hoe hij zich voorbereidde op het examen en hoe zijn slagen hierin te danken was aan een vlieg. Raakt de verbeelding van den schrijver hier een beetje door het dolle heen, wij gunnen hem niet slechts deze escapade, maar volgen hem met pleizier. Het allerbest is Bomans echter, zooals alle Hollandsche humoristen, wanneer hij van die kleine nuchtere opmerkin gen plaatst, die beantwoorden aan een scherp waarnemingsvermogen en een zuiver gevoel voor de uitwerking van het komieke. Zoo ver telt Pieter Bas over den eersten dag zijns levens: Ik moet dien eersten dag geweldig ge schreeuwd hebben, doch daar het juist de verjaardag van Koning Willem III was, stak hierin niets opvallends. Behalve dit nuchtere formuleeren op een leuke manier, kan Godfried Bomans ook, in te genstelling tot de meeste Hollandsche humo risten, zijn fantasie laten werken en dan weet hij zich te verheffen tot een niveau van grap pigheid, dat zeldzaam is. Zoo b.v. in de lugubere verbeelding van den lijkstoet, gezien door de oogen van een kind. Mr. Pieter Bas noteert: Mün bewaèt«9gsre«nqgen was ai rijp, zoodat ik wel de eenige in Holland zal zijn, die zich de begrafenis van burge meester Sanders weet te herinneren. Hij stierf, toen ik drie jaar was en ik kan mij den stoet nog zeer goed voorstellen. Hij trok langs ons huis dwars over het Muntplein; ik stond ademloos met mijn neus tegen het vensterglas en was in het bijzonder verbaasd dat er zooveel rijtuigen noodig waren om één doode man te vervoeren. Ik herinner mij ook de merkwaardige voor stelling, die ik mij hierover vormde, als zou in elk rijtuig een stukje van zijn lichaam gelegd zijn. Een derde vermogen van Bomans is, dat hij, heel luchtigjes weet te spotten, en dan toch fel raak kan zijn, zooals Multatuli het kon. Wij bezaten, ik weet het nog goed, zes tig looden soldaatjes, waarvan er één geen hoofd had, zoodat wij hem generaal maak ten. De goede vondsten en dolle fantasieën, gui tige ondeugendheidjes en grappige gezapigheden maken de mémoires van Pieter Bas tot buiten gewoon genoeglijke lectuur, slechts te verge lijken bij de humoristische vertellingen en schetsen van Henriëtte van Eyk, die echter over een veel verfijnder taalgevoel en een sub tieler ironie beschikt dan Bomans. Zijn proza mist te zeer het Gallische accent, het heeft, bij de voordeelen, ook de nadeelen van zijn nuchtere, ietwat vierkante Hollandschheid. Daarbij is de belangstellingssfeer van den schrijver nog te beperkt. Hij vertelt uitstekende studenten-moppen, die in elke sociëteit een al- gemeenen schaterlach zullen verwekken, maar hij verdiept zich te weinig in de figuur van Pieter Bas. De eerbare gestalte van gravin ttKjhet.-wpsk .van*Metu>ïëtte. wm^Ei»k -heeft misschien iets cliché-achtigs, maar juist deze bovenpersoonlijke type-vorming maakt haar tot een prachtige repraesentante van de heele soort. Zoo is het ook gevoeld! Lazen wij niet in De Nieuwe Gids van December j.l. een beoor deeling van Henriëtte van Eyk's „Intieme Revue" door mevrouw Jeanne Kloos-Reyneke van Stuwe, die de Hollandsche humoriste flink kapittelt over „haar gesol en gespot met hoo gere standen." De beoordeelaarster erkent wel, dat het mogelijk is, den draak te steken met deze „hoogere" standen, maar dan moet het ge beuren door „een beschaafde vrouw", (m.a.w.: niet door Henriëtte van EykHet is wel vriendelijk!) en zij vervolgt: Ik erken, Henriëtte van Eyk heeft fan tasie, maar een auteur van kwaliteit pent niet alles neer wat hem voor den mond komt, maar is smaakvol genoeg om te schif ten en kiezen. De lectuur van Henriëttè van Eyk's werk is geen genot voor mij maar zij behoeft zich dit geenszins aan te trek ken, aangezien er zoo velen zijn, die haar bewonderen en waardeeren. Behoorende tot deze „velen", gelooven wq, dat het boek van Godfried Bomans juist dat gene mist, waardoor Henriëtte van Eyk erger nis geeft aan haar beoordeelaarster uit de hoo gere standen, n.l. de kracht der overtuigende caricatuur. Hadde Bomans aan zijn hoofdfiguur de kans gelaten, op te groeien tot volwassenheid, hij zou zich gedwongen hebben, aandacht te besteden aan diens innerlijk leven en aan de politieke carrière, zooals die in Holland ge maakt wordt. Misschien hadde hij den eenen of anderen politicus onbewust voor het hoofd gestooten, maar hij zou een gestalte hebben ge schapen. Nu beperkte hij zich tot fragmenta rische jeugdherinneringen, die grootendeels» ook van een hoedenwinkelier erf een circus directeur konden zijn. Te vroeg heeft hij af scheid genomen van den man, dien hij bezig was te scheppen, en deze voortvarendheid kan hem alleen vergeven worden, omdat hij jong en „veelbelovend" is, al is er grond tot twijfel of die beloften zich zullen vervullen in de fraaie letteren. Een sterk element van metter tijd verdwijnende jeugd-uitbundigheid werkte mede aan de inspiratie tot zijn vermakelijke aar digheid. Met meer roeping tot het schrijver schap, zou hij minder licht aan de gemak zucht hebben gbofferd, die hem belette, zijn hoofdpersoon ten voeten uit te schilderen. Wie echter den tekst, zooals hij nu is, onvol ledig, maar erg leuk, voor lief neemt als een geslaagde studentengrap, zal zich met Pieter Bas kostelijk amuseeren. Hier en daar is het om te gieren van het lachen, wat de oude suff ferd allemaal vertelt. En dat hij uitgeslapen is, bewijst hij er tusschen door, misschien nog het best in de „Handelingen der Staten Generaal, zitting van 18 December 1918" en in het droog komieke verslag zijner Joyeuse Entrée binnen Gouda. Juist omdat die stukken zoo goed zijn, betreuren wij, dat het maar losse stukken zijn. Ook heeft de schrijver te fragmentarisch gewerkt en deswege de nevenfiguren al te zeer verwaarloosd, terwijl ze toch, inet uitzondering van den mallen Delsing, beter verdienden. Speciaal de rector van de Latijnsche School had, by meer toeleg, een type van beteekenis kunnen worden. Bomans heeft zich te gauw van de grap afgemaakt. Hij is te spoedig te vreden geweest met hetgeen er al was, terwijl het grootste belang stak in hetgeen nog moest komen. Tot die tevredenheid had hij zeker eenige reden. Gaat hij echter door in dit gerwe, dan zal hij goed doen door geduldiger te wor den. AMWON VAM BÜU'INKERKEN.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1937 | | pagina 8