Generaal Franco en Spanje's
toekomst
J5*
Gedenkschriften van mr. P. Bas
1 8&
V'
«ÜS
«i*
5,"
Poesjkin's Eeuwgety
En Rusland
Cultureele blindheid
En bijziendheid
h?d en
1 r"toft,
kif?
«n
Schilderij van Toorop
Voor Den Haag verworven
Noer
Mi dez
SNftn
2* l-3
M lid
ïo6' V
d»Urin
HUMOR IN HOLLAND
Er doet zich de laatste dagen in onze pers,
die, om méér dan één reden, waarbij die
der handhaving van het zuiver Katholiek
standpunt den doorslag geeft, haar meening
over de gebeurtenissen in Spanje niet onder
stoelen of banken steekt, maar, integendeel,
tracht klaarheid te brengen in wat uit dat land
als chaos tot ons doordringt, het verschijnsel
voor van een reserve in haar houding ten op
zichte van de zuiverheid der bedoelingen van
generaal Franco, voor zoover die in onmiddel
lijk verband staan met de toekomst van Spanje
en den grondslag, waarop deze toekomst zou
moeten worden gebouwd.
Deze reserve is niet merkwaardig; ze is nor
maal, want rechtstreeks, voortgekomen uit de
verwardheid zelf van het Spaansche vraagstuk,
dat steeds moeilijker wordt naarmate er meer
feitenmateriaal bezwarend vaak voor het
prestige der Spaansche katholieken aan het
licht komt.
Maar ze kan een stilstand beteekenen of ten
gevolge hebben in onze belangstelling voor dit
probleem, en dat lijkt mij, die in Spanje zoo
niet een opleving dan toch een verlangen naar
katholiek herstel in de goede richting heb mo
gen meemaken, op het oogenblik toch niet ge-
wenscht.
Ik denk, bij het schrijven van deze regels, aan
de eenheid en algemeenheid van het katholi
cisme. Het is o.a. door deze eigenschappen, dat
het zich essentieel onderscheidt van elke an
dere leer, en om dezelfde reden is het evenmin
gebonden aan een taal, een land, een volk. Het
wil niet alleen geestelijke expansie, maar is ook
in staat die te geven. Het is.
Welnu: het „nosotros somos", het „wij zijn"
van vele Spanjaarden, die aan' de zijde van
Franco strijden en van vele anderen, die dit
niet doen, moet niet op de eerste plaats worden
beschouwd als het verlangen naar een terugkeer
tot de Spaansche traditie als zoodanig. Deze
vergissing werd in Spanje zelf bij herhaling ge
maakt; in fractie-vergaderingen van rechtsch
gaf zij dikwijls aanleiding tot twistgesprekken
over de eigenlijke beteekenuis van 't Spaansche
wooid tradición, dat door den Seviljaanschen
dichter G. A. Bécquer werd gebruikt voor „le
gende". Neen, het „nosotros somos" van een
onnoemelijk groot aantal Spaansche katholieken
vindt met beslistheid zijn oorsprong in het te
rugdenken aan een tijd, die voor Spanje een
glorietijd was; een tijd, waarin traditie en ge
loof samengingen, een innig verbond beleefden
en het Spaansch-katholieke volksbewustzijn,
sterk en zuiver doordrongen als het was van
het besef in en de kracht van de eenheid en
algemeenheid der Katholieke Kerk, overwinnin
gen behaalde ten gunste van Christus; een tijd,
die aan een der grootste wereldsteden den naam
der, in Sevilla heden ten dage nog vereerde,
Virgen del Buen Aire heeft gegeven; een tijd,
tenslotte, die, op 12 October van elk jaar, door
heel Spanje officieel wordt herdacht: la fiesta
de la raza, het feest van het ras.
Ik ben, zonder het tè willen, vooruitgeloopen
op mijn voornemen, pas aan het eind van dit
artikel in te gaan op één van Franco's onlangs
bekend geworden programmapunten: Spaansch
imperialisme. Dit imperialisme houdt in enkele
opzichten direct verband met den wensch der
Spaansche katholieken, te komen tot de weer-
bewustwording van hun taak. Maar het zou
misschien moeilijk te verstaan zijn, indien we
niet eerst de factoren, welke de houding van
onze pers ten opzichte van het Spaansche pro
bleem in zijn huidigen vorm hebben bepaald,
zouden nagaan, ze nader toelichtend, waar dit
in de pers door leegten in de berichtgeving
van buiten af nog niet is gebeurd.
Allereerst is er dan het verontrustend ver
schijnsel der gewapende inmenging van vreem
de mogendheden in een conflict, waarvan het
nationaal karakter, in dit geval: de Spaansch-
heid, wel onomstootelijk vaststaat. Ik ben er
zeker van, dat de Spanjaarden, gewend overi
gens aan economische interventie, voor die tus-
schenkomst niet erg bang zijn. Land en kli
maat 'zijn op ons aardbewoners nog steeds van
invloed. Spanje is een schiereiland: één ruk,
en het is los van Europa.
Er is echter nog een andere reden, waarom
ik niet gelooven kan, dat deze inmenging mo
reel van invloed zou zijn op den Spaanschen
volkswil in 't algemeen en op dien, welken Fran
co vertegenwoordigt, in het bijzonder.
Er zijri op het oogenblik drie stroomingen:
fascisme, communisme en nationaal-socialisme.
Telkens komen deze met elkander in contact.
Maar 't duurt niet lang, dit contact, want het
is steeds de vijandschap, die ze uitéén doet
gaan. En toch; iets is er, wat deze drie eilandjes,
wat fascisme, communisme en nationaal-socia
lisme met elkander verbindt. Het is de tot men
taliteit geworden neiging tot complotteeren,
waarvan de een den ander beschuldigt. Mis
schien vindt ge deze neiging algemeen men-
schelijk, en feitelijk is ze dat ook. Maar er is
een tijd geweest (vóór Descartes b.v., om een
tijdstip aan te geven), waarin ze slechts als
neiging vóórkwam en niet beleefd werd als
mentaliteit, als „deugd".
Wanneer men nu aan deze „deugd" gestalte
zou gaan geven, dan zou de volmaaktheid van
deze gestalte die van den persoon, het masker,
niet overtreffen want het zijn niet deze
„waarden", neen, het is slechts de Waarheid,
welke tot persoonlijkheid, en de persoonlijkheid
in Christus, welke tot volmaaktheid voert.
Intusschen is het deze mentaliteit, deze ge
stalte, dit spook, dat in Spanje naar aanhanke
lijkheid omziet. Zal het die vinden? Het is ge
makkelijk om aan de hand van feiten (Franco's
aanvaarding van buitenlandsche hulp) op die
vraag een bevestigend antwoord te geven, even
als het verleidelijk is, in een foto-reportage der
„Spaansche balillas", de intrede van het fas
cisme in het „nieuwe" Spanje te zien. Voor mij,
echter, werpt deze vraag een tweede op: welke
mentaliteit, welke deugd stelt de beweging van
Franco tegenover die van daareven? Het ant
woord is toch voor de hand liggend: die van
het Katholicisme, die van Christus' leer.
Maar en ziehier een tweeden, niet minder
belangrijken factor, die ons doet twijfelen aan
de waarachtige beleving van deze deugd bij
Franco en zijn aanhangers terwijl in rechts-
katholieke kringen de naastenliefde steeds
n&ést de liefde bleef, er geene was, kon men
in de groep der z.g. links-katholieken een
plichtsbetrachting aantreffen, die, naar haar
aard en zuiverheid te oordeelen, niet dan van
waarachtige christenen afkomstig zou kunnen
zijn. Ik zou dit met tal van voorbeelden kun
nen aantoonen, doch zie hiervan voorloopig af,
daar iets anders en veel belangrijkere méér on
ze aandacht verdient: het espanolisme, in en
kele van zijn méést vóórkomende vormen.
Het „espanolisme", waarvan het wezen aan
elke vertaling ontsnapt, is voor alle Spanjaar
den iets onaantastbaars, iets, dat behouden
moet blijven, zij het ten koste van al hetgeen
de moderne, boven-Europeesche samenleving
den Spanjaarden kan bieden; als zoodanig ver
klaart het den achterstand der Spaansche sa
menleving bij die der overige Europeesche lan
den.
Het is ondoenlijk, hier al de uitingen van es
panolisme na te gaan; we zullen ons daarom
beperken en slechts die vormen aangeven, wel
ke op het wel en wee van het spaansche volk
van zoo grooten invloed zijn. Een uiting van es
panolisme is b.v., dat donquijoteske zoeken der
Spanjaarden in den hooiberg met de bewuste
naald in de hand. Sommigen doen dit uit tijd
verdrijf, anderen uit angst de naald te vinden;
aan beide pretexten ligt ten grondslag: vol
houden tegen beter weten in. Voor vele Span
jaarden geldt als norm: wie zijn geloof verliest
of den rug toekeert, heeft ook zijn espanolisme
verloren.
Espanolisme is ook de kracht, de primaire
kracht, die aan al wat Spaansch is, een bijzon
dere vitaliteit verleent, en die straks het hoofd
zal weten te bieden aan de non-vitaliteit van
het fantasma der drie cirkeltjes, dat in Spanje,
een land van hoogten en diepten, van liefde en
haat, van teederheid en meedoogenloosheid, de
vervlakking wil brengen van een samenleving
naar maat, zonder daarbij rekening te houden
met wat van hoogere orde en onmetelijk is.
Den oplettenden lezer zal niet ontgaan zijn.
dat het espanolisme als fenomeen ook buiten
Spanje is aan te treffen.
Inderdaad, en het is om deze reden, dat
Spanje, meer dan ooit, de spiegel van Europa
is.
Het espanolisme leeft van tegenstellingen, en
is van geenerlei positieve waarde, wanneer het
zich, als clair-obscur, niet onderwerpt aan net
Licht, waartoe het zich steeds aangetrokken ge
voelt.
Het is het beste van Spanje; het wordt door
„toeristen" vaak over 't hoofd gezien.
Het „nieuwe" Spanje nu, dat een voortzetting
wil zijn van het oude, vindt de kracht daartoe
in zijn espanolisme. Het kan niet zonder de
Kerk. Het wil, integendeel, het beste van Span
je in dienst stellen van de Kerk en met alle
middelen de godloosheid, waarvan vooral het
communisme de verspreiding heeft op zich ge
nomen, bestrijden.
De laatste en felste uiting van espanolisme,
die ons zoo geheel onverwacht aan Spanje's be
staan deed herinneren, heeft ons, boven-Euro-
peanen, opééns klaar wakker geschud en onze
waakzaamheid tegen het dreigend communis
tisch gevaar in scherpte doen toenemen.
Misschien is het, tenslotte, de eigen waak
zaamheid geweest, die ons belette Spanje's juis
te ligging op de kaart van Europa nog eens na
te gaan, en het Spaansche conflict naar zijn
innerlijke waarde te beoordeelen.
Een laatste vorm van espanolisme is; een
zeer snelle intuïtie. Zij stelt Spanje in staat te
denken voor Europa. Voor dat gedeelte van
Europa, hetwelk zijn verstand heeft beleend en,
bijgevolg niet meer denken kin.
Het is verder dit espanolisme, dat alle Span
jaarden (links- en rechts-katholieken) bij el-
kiór houdt ongeacht de verschillen, ontstaan
uit de schandelijke verwaarloozing van het
Spaansche volk eenerzijds, en de wat laat ge
komen pogingen deze fout te herstellen, ander
zijds.
De beweging van Franco heeft een andere,
veel rampzaliger beweging (die van de F.A.I.)
vóór willen zijn; zij is nationalistisch voorzoover
zij onmiddellijk Spanjg betreft en imperialis
tisch slechts in de mate waarin betrekkingen
worden aangeknoopt met de Spaansch-spreken-
de landen, die aan het Spanje van vroeger zoo
veel te danken hebben gehad.
Of Franco rekening zal houden met den nog
steeds, d.w.z. na vijf jaren republiek nóg önver-
beterden socialen toestand van het Spaansche
volk? Men kan zulke vragen moeilijk beant
woorden met de zoo verlangde zekerheid. Maar
de kans op dit herstel is toch met beslistheid
zéér groot te noemen want ook Franco is
Spanjaard, en de Spanjaarden hebben gedu
rende de laatste zes jaren wel iets geleerd.
En, tenslotte: is er niet óók die zoo gevaar
lijke kant van het espanolisme, die bestaat in
de „houding-van-het-laatste-woord" bij het
Spaansche volk, dat niet zwijgen kan tenzij
voor God?
Edm. Wingen „Bassin" te Maastricht
Toen Georges d'Anthès, de pleegzoon van
den Nederlandschen gezant bij den Czaar,
in 1837 bij een duel een einde maakte
aan het leven van den grooten Russischen
dichter Alexander Poesjkin, stond de kalender
op 29 Januari, maar sedertdien is de kalender
veranderd, en nu valt het eeuwgetij van Poesj
kin eigenlijk op 10 Februari. Hij was zeven en
dertig jaar oud, toen hij doodgeschoten werd.
Zelf had hij zijn tegenstander uitgedaagd we
gens het vermoeden, dat een infame zinspeling
op het gedrag van mevrouw Poesjkin van dezen
afkomstig was. Het duelleeren hoorde bij den
hoogen stand, waarin Poesjkin geboren was,
nakomeling van ouden Russischen adel en van
den Abessiniër Ibrahim, door Czaar Peter den
Grooten tot den adelstand verheven. Het heele
leven van den dichter was een aaneenschake
ling geweest van welvoeglijke en tot den adel
stand dier dagen behoorende uitspattingen. Hij
had genade en ongenade van het hof gekend,
was herhaaldelijk verliefd geweest, had zich
telkens in uren van ontgoocheling overgegeven
aan een duistere wereldsmart, tijdgenoot en
geestverwant als hij was van Lord Byron en
van Leopardi, en had een kunst geschapen, die
in haar grootschen eenvoud onsterfelijk is. Bij
deze kunst van Poesjkin begint de Russische
traditie van de negentiende eeuw. Na hem
komen Gogol, Lyeskov, Tolstoi, Dostoyewski,
Gorki, Boenin. Allen huldigen in hem den
grooten voorganger, den schepper van-de Rus
sische nationale litteratuur. „De openbaring
van den Russischen geest". Zoo noemde Gogol
hem en Dostoyewski huldigde hem in de fa
meuze Poesjkin-rede van 1880 als den profeet
van de Grootrussische idealen, den eerste. dF
de roeping van Rusland begreep.
En ik geloof, dat wij, d.w.z. natuurlijk niet
wij, maar de Russen, die na ons komen
aldus Dostoyewski in deze grootsche prin-
cipieele redevoering allen, zonder uitzon
dering, zullen begrijpen, dat een waarachtig
Rus te zijn niet anders beteekent dan te
streven naar een definitieve opheffing van
de Europeesche tegenstellingen, aan de Euro
peesche onbevredigdheden een uitweg te
wijzen in de al-menschelijke en al-omvatten
de Russische ziel, al onze broeders daarin op
te nemen met een broederlijke liefde en ten
slotte misschien het verlossende woord te
spreken van de groote, algeheele harmonie,
van de uiteindelijke verbroedering van alle
volkeren overeenkomstig de wet en het evan
gelie van Christus.
Grootsche huldiging door de U.S.S-R.
Deze dichter en novellist zal thans door de
Sovjet-Republiek worden gehuldigd. Onder
voorzitterschap van Bubnov, den commissaris
voor de volksopvoeding, is een Poesjkin-comité
samengesteld, dat officieel in het Kremlin ver
gadert en waarin de meest vooraanstaande
kunstenaars en geleerden van de Sovjet-Unie
zitting hebben genomen. De verzamelde ge
schriften van Poesjkin zullen in een nieuwe,
tekstkritische uitgave verschijnen. In het ge
schiedkundig museum te Moskou wordt een
groote Poesjkin-tentoonstelling gehouden „waar
bij aldus het bericht van Tass uit Moskou
vooral aandacht zal worden besteed aan de
sociale en politieke omstandigheden, waaron
der deze kunstenaar werkte, aan zijn strijd te
gen de onbeperkte heerschappij en zijn bui
tengewone populariteit onder het Russische
volk.'
Zoo wordt dus Alexander Poesjkin, de licht-
In naam van het belang van onze volks
gemeenschap vraag ik U voort te
gaan met in uw kringen gelegenheid
te bieden tof beginselvaste, godvreezende
scholing en vorming.
Jhr. Ruys de Beerenbrouck bij het
gouden feest der Vrije Universiteit 1930.
zinnige hoveling, die een zeer groot dichter
was, ingelijfd door de Sovjet-Unie, zooals hij in
1880 werd dienstbaar gemaakt aan de idealen
van Dostoyewski, die, merkwaardig genoeg, het
woord voerde over het lot van „het geheeie, het
groote Arische ras." Zoowel het nationalisme
als het communisme beroept zich op de roman
tische figuur van Alexander Poesjkin, die toch
heelemaal geen theoreticus was. Dit feit is
voor de ontwikkeling van de Sovjet-Republiek
zeker niet zonder cultureele beteekenis. Er blijkt
uit, hoe ook in dezen communistischen staat
van regeeringswege het nationaliteitsbesef wordt
aangewakkerd. „Op grootscheepsche wijze zoo
wordt verder uit Moskou bericht zal de ge
heeie Sovjet-Unie den sterfdag van Poesjkin
herdenken. Overal worden vergaderingen en
tooneelvoorstellingen gehouden. Te Leningrad
richt men het huis, waar Poesjkin Leefde en
werkte, tot museum in. Een monument wordt
opgericht op de plaats, waar hij in het nood
lottige tweegevecht den dood vond. Te Moskou
wordt een decade van theatervoorstellingen ge
organiseerd, waarbij Glinka's opera „Ruslan en
Ludmilla", naar het gelijknamige gedicht van
Poesjkin voor het eerst zal worden vertoond, ter
wijl verder worden opgevoerd de beide opera's
„Jewgeny Onegin" en „Schoppenvrouw", door
Tsjaikowski gemaakt naar de gelijknamige wer
ken van den dichter, de „Boris Godoenow", door
Moussorgsky naar het beroemdste dichtwerk
van Poesjkin, en tenslotte het ballet De fon
tein van Bachtsjisaroj door Assafjew, geïnspi
reerd op een der jeugdwerken van den schrijver.
Rechtstreeks voor het tooneel heeft Poesjkin
n.l. nooit geschreven, maar bijna al zijn werk
is later gedramatiseerd. Er verschijnen van
staatswege verscheidene albums, o.a. „Poesjkin
in de beeldende kunst", dat behalve portretten
en afbeeldingen van den dichter, tallooze illus
traties van beroemde schilders en teekenaars bij
Poesjkin's werken bevat. Ook staan er een aan
tal teekeningen van Poesjkin zelf in."
PuesjKin's atheïsme
Ziedaar een overzicht van de feestelijkheden,
die dezer dagen een aanvang nemen. Er blijkt
wel uit, hoezeer de dichter Poesjkin nog bij de
hedendaagsche Russen geldt als een man van
geweldige beteekenis, maar tegelijkertijd, hoe
zeer de Sovjet-regeering behoefte heeft aan de
nagedachtenis van een groote nationale
figuur, die toch allerminst een voorlooper of
voorstander van het bolsjewisme kan worden
genoemd.
Het is waar, dat Poesjkin zich heeft bezigge
houden met het probleem van de Goddeloosheid.
In een brief van Maart 1824, uit Odessa, schreef
hij aan een van zijn vrienden:
„Bij het lezen van den Bijbel is de Heilige
Geest mij soms wel sympathiek, maar ik geef
de voorkeur aan Goethe en Shakespeare. Je
wil weten wat ik doe? Welnu, ik schrijf kleu
rige coupletten van een romantisch gedicht
en iïc neem les in zuiver atheïsme. Hiér is een
EnsPlschman, een doove philosooph, de eenige
verstandige atheïst, dien ik ooit ontmoet heb.
H\j heeft een duizendtal bladzijden volgeschre
ven om te bewijzen „qu'il ne peut exister
d'être intelligent, créateur et régulateur". Hij
doet en passant de zwakke bewijsgronden te
niet. die worden aangehaald voor de onster
felijkheid van de ziel. Het systeem is niet zoo
troostrijk als men gewoonlijk denkt, maar,
helaas, wel het waarschijnlijkste."
Deze brief, niet vrij van pedanterie, bezorgde
aan Poesjkin in Juli 1824 ontslag uit den staats
dienst en het bevel zich terug te trekken op het
landgoed van zijn moeder te Michaelowoskoja,
waar zijn heele familie hem met groote ont
stemming over dit „atheïsme" tegemoet trad.
Maar dit atheïstisch experiment van zielkundi-
gen aard houdt weinig verband met de heden
daagsche Godloozen-propaganda in (en buiten)
de Sovjet-Republiek, waartoe de nagedachtenis
van Poesjkin zich alweer kwalijk leent. Eigenlijk
is er met hem niets aan te vangen voor propa
gandistische doeleinden en misschien om die
reden wordt hij door iedereen gebruikt.
Zijn kunst
Zijn kunst, waarvan ons land een uitstekende
proeve dankt aan Aleida G. Schot, die voor de
uitgeverij L. J. C. Boucher een Jubileum-bundel
samenstelde met een zeer goede biografische
inleiding, is in het geheel geen ideeënkunst. Ze
wil niets aantoonen of bestrijden. Ze schildert.
De novellen van Poesjkin zijn het meest ver
want aan die van Prosper Mérimée, den eersten
vertaler van „Schoppenvrouw". In een uiterst
soberen stijl schetsen ze het snelle verloop van
onverwachte, fatale gebeurtenissen, waarbij de
humor van het noodlot soms met een verfijnd
gevoel voor situatie wordt weergegeven. Ze doet
soms denken aan de sprookjes van Andersen,
waarvoor Poesjkin groote bewondering had.
Ronduit erkent hij trouwens, dat hij neel veel
te danken heeft aan de verhalen van de kinder
meid in zijn jeugd. De invloeden, welke hij als
auteur onderging, waren niet specifiek Russisch.
Integendeel. Aan huis bij Poesjkin werd Fransch
gesproken, zijn lievelingsauteurs waren de mo
derne Franschen, André Chénier, H. de Balsac,
Victor Hugo, Lamartine, Stendhal, Prosper Mé
rimée, Alfred de Vigny.
Daar zijn bibliotheek van ongeveer 4000 boe
ken zorgvuldig bewaard is, weten wij, wat hij las.
Het waren de Grieksche en de West-Europee-
sche klassieken uit alle landen: Homerus, Dante,
Cervantes, Molière, Shakespeare, Goethe, By
ron. Hij kende Fransch, Engelsch, Italiaansch en
Latijn las en vertaalde Spaansch en Poolsch,
bestudeerde het Arabisch en het Hebreeuwsch.
Zijn kunst draagt duidelijk de kenmerken van
dit internationalisme, hoewel ze inderdaad ge
heel op typisch Russische toestanden en motie
ven geïnspireerd werd.
Hoe hij echter dacht over de verhouding van
Rusland tot de andere landen, blijkt uit een toe
vallige notitie, die hij maakte bij de „Reisebil-
der" van Heinrich Heine. Op een kladje, dat
in zijn exemplaar van dit boek gevonden werd,
teekende Poesjkin aan, in het Fransch:
Europa's bevrijding zal van Rusland uit
gaan, omdat alleen in Rusland geen vooroor-
deelen en geen aristocratie bestaan. Andere
landen overschatten de aristocratie door haar
te bestrijden, te verachten of te vleien. In
Rusland kent men die overschatting niet.
Men gelooft niet aan de aristocratie. Dat is
alles.
Deze tekst, dateerend uit 1834 of 1835, geeft
wel duidelijk weer hetgeen ook Dostoyewski in
Poesjkin zag: de idee, dat Rusland over de toe
komst van Europa zou moeten beslissen. Hier
ligt wel het eenige aanknoopingspunt tusschen
dezen kunstenaar en de huidige Russische re
geering. Dat Poesjkin zoomin als Dostoyewski
hierbij dacht aan het dialectisch materialisme,
spreekt echter vanzelf. De boodschap van Rus
land aan de volkeren was, volgens Dostoyewski,
de religieuze beleving van de Evangelische waar
heid en de sociale verwerkelijking van de Evan
gelische waarden. Volgens Poesjkin was het de
vrijheid van sociale vooroordeelen. Dat de Sov
jet-Unie zich van deze ideeën meester maakt,
is begrijpelijk, maar het geeft toch ook te den
ken over de ontwikkeling van de communisti
sche Internationale tot een nationalistische
(eventueel zelfs: imperialistische) Russische be
weging, die nog het meest overeenkomt met de
„Nordische" tendenzen .van het Duitsche na
tionaal-socialisme.
Politieke achtergrond van het feest
Zulk een tendenz is ook merkbaar in de
eigenaardige, psychologisch zoo raadselachtige,
processen tegen de z.g. Trotskisten, meestal
bolsjewistische revolutionnairen van het eerste
uur, die thans als hoogverraders werden te
rechtgesteld. Hoe men verklaren moet, dat deze
lieden voor de rechtbank een soort wellust van
zelfbeschuldiging aan den dag legden, terwijl zij
zich bij de executie gedroegen als helden,
blijft een onopgelost vraagstuk. Van belang is
echter de geestelijke drijfkracht dezer vonnis
sen, het z.g. Stalinisme, dat niets anders is dan
een poging om de revolutie van 1917 te organi-
seeren in nationalistisch-Russischen zin. Gees
telijk wordt de toenadering tusschen dit com
munisme en het nationaal-socialisme dagelijks
grooter.
En evenals Duitschland zich helden schept
uit de historie, die ten gunste van het huidige
systeem den Duitschen geest moeten vertegen
woordigen, zoo zoekt de Sovjet-regeering in de
geestelijke traditie van Rusland een houvast
voor haar nationalistische reorganisatie.
Dit is, dunkt ons, de beteekenis van deze
grootsche Poesjkin-herdenking, die niet slechts
een cultureelen, maar ook wel degelijk een poli-
tieken achtergrond heeft.
Alexander Poesjkin
Als ik nog eens een humoristischen roman
ga schrijven, zal déze vermoedelijk han
delen over een eenigxzins zonderlingen
heer, die door familie en kennissen er van
verdacht wordt 'n beetje getikt" te zijn. Om
dat er ook financieele motieven meespreken
trachten zijn „vrienden" en „vriendinnen'' te
bewijzen dat deze getiktheid een toelaatbaar
percentage te boven gaat, en aangezien dc
arme man een beetje bijziende is worden al
lerlei proeven verzonnen in den trant van het
spelletje „Ik zie, ik zie, wat jij niet ziet,"
waarmede onze gedienstige God zegene de
goede ziel! ons in onze kinderjaren placht
te vermaken.
Zoo ontmoet dan de held van het verhaal
tante's en oudé kennissen op de meest onver
wachte momenten, in binnen- en buitenland.
Als hij dan iets te traag reageert wordt door
sommigen met één oog op een fictief kapi
taal dat genoemde zonderling bezitten zou
de conclusie getrokken dat hij toen-en-toen,
daar-en-daar niet wel bij het hoofd is geweest.
Ik heb het verhaal nog niet af, maar het
thema bevat mogelijkheden. Vooral als er een
dokter wordt ingevoerd, die van een en ander
een winstgevend bedrijf weet te maken....
pardon: die de wetenschap met belangwekken
de gegevens weet te verrijken. Ik weet echter
niet of de roman ooit verschijnen zal, want ik
ben zelf een beetje zonderling, en ken een
dokter die.... Wij schrijven dus over een an
der, maar desniettemin verwant onderwerp.
Het is inderdaad een beetje vreemd ais
iemand zün eigen schoonzuster niet herkent-,
die hem komt vertellen dat de familie verrijkt
is door het uit-de-kool-kruipen van een baby.
Maar de geestelijke bijziendheid van vele, ove
rigens maatschappelijk zeer wel getrainde
menschen, is vaak nog verbazingwekkender.
Een Abt schreef laatst in de „Sunday Times"
over een Amerikaansche dame die aan haar
dochter vroeg: „Och, lieve Sadie, zeg me eens:
hebben we Rome niet vergeten aan te doen
op onze Italiaansche reis?
Waarop genoemde Sadie vanachter haar
blinkende brillenglazen in onvervalscht „slang"
antwoordde: „Zeker, mammie! Weet u niet
meer dat wij daar die mooie zwarte zijden
kousen hebben gekocht?"
Jaren geleden hebben we iets meegemaakt
in de Sint Baafskerk te Gent, dat ook aan cul
tureele blindheid herinnerde. We zaten juist
heel rustig te genieten van dé wondermooie
tryptiek der gebroeders Van Eijck, waaraan de
Rechtvaardige Rechters toen nog niet ontbra
ken. Een luid getoeter en een zware autobus
schuift voor den ingang. Even later zwerft een
kudde toeristen door de kathedraal, complete
Yankee's met Kodak, Baedeker, gouden tan
den en al de hulpeloosheid van menschen,
die gewend zijn overal een gids te vinden en
nu een enkele maal zelf hun oogen gebruiken
moeten. De meesten zwerven doelloos rond,
een enkele slaat even een blik op de wereld
beroemde Aanbiddings-tryptiek en loopt dan
door. Dan verschijnt een gids, die het gezel
schap om zich verzamelt. Al spoedig is de zij
kapel bereikt. „This, ladies and gentlemen,
is a masterpiece." Vele oogen staren naar den
wand, Baedekers worden geraadpleegd, sluiters
van camera's knipperen, gouden potlooden
maken aanteekeningen in diverse dagboeken-
Goddank, het meesterstuk is deskundig be
zien! Wat ontbreekt er nu nog aan de opvoe
ding dezer dames en heeren?
O gulden tijd, toen schilders als Hubert en
Jan van Eijck hun kleur-gedichten maakten
voor een eenvoudig volk, dat grootendeels niet
lezen en schrijven kon, maar in devote aan
dacht de Aanbidding van het Lam wist te
overwegen
..Qeen
,'W dat
*}°ofdst£
?er vai
«eiangri
.De
f-A.I. k
'Me te
J>scb
."Mien
Portee
'^93ens
Een I
Moor e
""arkt i
eeq.
Eiet
°delle
^6 F
*M°ment
M'euwe
Sen.
Eu
Stands
te g
16 zoeki
t>e I
^aier
general
M'euwe
Eerlijk
°delie
_,öe C
'alen
fakende
ook
06 Uite:
Het
*6tbind
3h rui
deur
staa.l. i
®eklonk
de
dooger,
grosse
boVetl>
^rk ei
zoo
{Maken,
Vdte
dlfo,.,
Iets i
ooi
S®«t d
ak. A
'dige
V°°r li,
leii
Een onbekend, belangrijk schilderij van
Toorop uit zijn Belgischen tijd, waarschijnlijk
uit 1884, dezer dagen in de kunstzaal
d'Audretsch reeds door velen bewonderd, kon
aangekocht worden voor het Gemeentemuseum
te 's Gravenhage. Het is dus iets ouder dan de
daar reeds aanwezige Trio Fleuri, ook in de
opvatting, hoewel het evenals dit met het tem
permes geschilderd is. Waarschijnlijk is het het
grootste stuk uit deze periode (het is 2 Al-
breed) en ondanks dat volkomen volgehouden
van spanning. Het stelt een straatscène voor,
naar het schijnt in Méchelen, welks huizen en
haven de menschengroep prachtig omlijsten.
Toorop is higrin volkomen schilder, en ais
zoodanig in zijn volste kracht.
K De f
lai
v ii.i
h Erie
Mlet 2
°ok
'Selij
Een
br
M'Jzono
He c
l>en
"Mobile
,De i
k68ert
kheel<
«Met
Godfried Bomans. Memoires
of Gedenkschriften van mr. P.
Bas, oud-minister van Onder
wijs, Kunsten en Wetenschap
pen, oud-lid van de Tweede Ka
mer etc. etc. Uitgave: N.V.
Thijmfonds Rotterdam.
Toen de gedenkschriften van wijlen Mr.
Pieter Bas, oud-minister van onderwijs,
kunsten en wetenschappen, bijeengezameld
en geordend door Godfried Bomans, student in
de rechten, stuksgewijze het licht zagen in het
katholieke studenten-orgaan De D ij k, was er
voor den belangstellende in onze letteren alle
reden om zich over deze guitige en vaak gees
tige publicatie te verheugen. Onwillekeurig
dacht men bij de lezing aan de mooie dagen van
de Leidsche Universiteit, toen Hildebrand en
Vlerk en Jonathan en Piet Paaltjes den Hol-
landschen humor, die steeds wat zwaar en wat
log was, verlichtten door hun pittige studen-
tikoziteit. Het leek of een nieuwe lente van
humor aanbrak, nadat de stormen van ironie
en sarcasme ietwat bedaarden. Het is dan ook
de grootste verdienste van Godfried Bomans,
student in de rechten, dat hij zijn slachtoffer
een gefingeerd slachtoffer, maar dan toch
een vertegenwoordiger van het officieele Hol-
landsche leven met groote mildheid weet te
behandelen zonder hem nu bepaald te sparen.
De mémoires van Mr. P. Bas zijn werkelijk
humoristisch. 2e behooren niet tot de fellere,
meer partijdige satyriek.
Nu ze echter voor ons liggen in boekvorm en
ons bij de lectuur opnieuw charmeeren door hun
frissche gemoedelijkheid en vroolijke nonsen-
sicaliteit moeten wij toch betreuren, dat de
geestige auteur zoo weinig geduld heeft geoe
fend. Hij kwam met dit boek veel te vroeg voor
den dag. Het is n.l. nog geen boek. Weliswaar
verontschuldigt hij dit in een amusant voor
woord, maar het feit, dat een excuus hoog-
noodig was, blijkt hier slechts te duidelijker uit.
De fout is nu, dat wij over het eigenlijke leven
van den oud-minister, over zijn politieke car
rière, over zijn verhouding tot zijn ambtsge-
nooten, over zijn gevoelens bij succes en wan
gunst, kortom over zijn particuliere reacties op
zijn eigen openbaarheid, zoo goed als niets te
vernemen krijgen, terwijl het de oorspronkelijke
bedoeling moet zijn geweest, prettig den draak
te steken met den goeden ouden heer, die het
zoover gebracht had en die bij dat al een wel
willende sufferd gebleven was.
Kijk eens zbo tracht Bomans den lezer te
sussen dit boek is heelemaal niet af en het
is ook heelemaal geen boek, maar maak u voor
al niet boos, want als ik van dezen onzin een
heel boek had moeten maken, ware U en mij
de lust bekropen; neem dus maar wat ik geef
en maak er u vooral geen zorgen over. Hij weze
gerust. Wij zullen ons geen zorgen maken over
zijn litterair talent, dat nauwelijks in het ge
ding komt, noch over zijn bedoelingen, die al
lerleukst zijn. Maar we hadden graag-méér van«|
het goede gehad, bij desnoods iets minder van
het studentikoze. Zonder spijt zouden wij de
bladzijde hebben gemist, waarop de mannelijke
afdeeling der jeugdige familie Bas, den vader
uitgezonderd, zich nederzet op nachtspiegels,
teneinde de rust van den slaap te verzekeren.
Deze collectieve ontlasting moge een fleurig
familiaal tafereel opleveren, ze blijft iets te
ver verwijderd van het geestelijke element in
het gezin dan dat ze tot veel geestigheid zou
inspireeren. Nu en dan leidt de uitbundigheid
tot platheid, en dit is in deze passage onge
twijfeld het geval.
Liever hooren wij den oud-minister vertellen,
hoe hij zich voorbereidde op het examen en
hoe zijn slagen hierin te danken was aan een
vlieg. Raakt de verbeelding van den schrijver
hier een beetje door het dolle heen, wij gunnen
hem niet slechts deze escapade, maar volgen
hem met pleizier. Het allerbest is Bomans
echter, zooals alle Hollandsche humoristen,
wanneer hij van die kleine nuchtere opmerkin
gen plaatst, die beantwoorden aan een scherp
waarnemingsvermogen en een zuiver gevoel
voor de uitwerking van het komieke. Zoo ver
telt Pieter Bas over den eersten dag zijns
levens:
Ik moet dien eersten dag geweldig ge
schreeuwd hebben, doch daar het juist de
verjaardag van Koning Willem III was,
stak hierin niets opvallends.
Behalve dit nuchtere formuleeren op een
leuke manier, kan Godfried Bomans ook, in te
genstelling tot de meeste Hollandsche humo
risten, zijn fantasie laten werken en dan weet
hij zich te verheffen tot een niveau van grap
pigheid, dat zeldzaam is. Zoo b.v. in de lugubere
verbeelding van den lijkstoet, gezien door de
oogen van een kind. Mr. Pieter Bas noteert:
Mün bewaèt«9gsre«nqgen was ai
rijp, zoodat ik wel de eenige in Holland
zal zijn, die zich de begrafenis van burge
meester Sanders weet te herinneren. Hij
stierf, toen ik drie jaar was en ik kan mij
den stoet nog zeer goed voorstellen. Hij trok
langs ons huis dwars over het Muntplein;
ik stond ademloos met mijn neus tegen
het vensterglas en was in het bijzonder
verbaasd dat er zooveel rijtuigen noodig
waren om één doode man te vervoeren. Ik
herinner mij ook de merkwaardige voor
stelling, die ik mij hierover vormde, als zou
in elk rijtuig een stukje van zijn lichaam
gelegd zijn.
Een derde vermogen van Bomans is, dat hij,
heel luchtigjes weet te spotten, en dan toch fel
raak kan zijn, zooals Multatuli het kon.
Wij bezaten, ik weet het nog goed, zes
tig looden soldaatjes, waarvan er één geen
hoofd had, zoodat wij hem generaal maak
ten.
De goede vondsten en dolle fantasieën, gui
tige ondeugendheidjes en grappige gezapigheden
maken de mémoires van Pieter Bas tot buiten
gewoon genoeglijke lectuur, slechts te verge
lijken bij de humoristische vertellingen en
schetsen van Henriëtte van Eyk, die echter
over een veel verfijnder taalgevoel en een sub
tieler ironie beschikt dan Bomans. Zijn proza
mist te zeer het Gallische accent, het heeft,
bij de voordeelen, ook de nadeelen van zijn
nuchtere, ietwat vierkante Hollandschheid.
Daarbij is de belangstellingssfeer van den
schrijver nog te beperkt. Hij vertelt uitstekende
studenten-moppen, die in elke sociëteit een al-
gemeenen schaterlach zullen verwekken, maar
hij verdiept zich te weinig in de figuur van
Pieter Bas. De eerbare gestalte van gravin
ttKjhet.-wpsk .van*Metu>ïëtte. wm^Ei»k -heeft
misschien iets cliché-achtigs, maar juist deze
bovenpersoonlijke type-vorming maakt haar tot
een prachtige repraesentante van de heele
soort. Zoo is het ook gevoeld! Lazen wij niet in
De Nieuwe Gids van December j.l. een beoor
deeling van Henriëtte van Eyk's „Intieme
Revue" door mevrouw Jeanne Kloos-Reyneke
van Stuwe, die de Hollandsche humoriste flink
kapittelt over „haar gesol en gespot met hoo
gere standen." De beoordeelaarster erkent wel,
dat het mogelijk is, den draak te steken met
deze „hoogere" standen, maar dan moet het ge
beuren door „een beschaafde vrouw", (m.a.w.:
niet door Henriëtte van EykHet is wel
vriendelijk!) en zij vervolgt:
Ik erken, Henriëtte van Eyk heeft fan
tasie, maar een auteur van kwaliteit pent
niet alles neer wat hem voor den mond
komt, maar is smaakvol genoeg om te schif
ten en kiezen. De lectuur van Henriëttè van
Eyk's werk is geen genot voor mij maar
zij behoeft zich dit geenszins aan te trek
ken, aangezien er zoo velen zijn, die haar
bewonderen en waardeeren.
Behoorende tot deze „velen", gelooven wq,
dat het boek van Godfried Bomans juist dat
gene mist, waardoor Henriëtte van Eyk erger
nis geeft aan haar beoordeelaarster uit de hoo
gere standen, n.l. de kracht der overtuigende
caricatuur.
Hadde Bomans aan zijn hoofdfiguur de
kans gelaten, op te groeien tot volwassenheid,
hij zou zich gedwongen hebben, aandacht te
besteden aan diens innerlijk leven en aan de
politieke carrière, zooals die in Holland ge
maakt wordt. Misschien hadde hij den eenen
of anderen politicus onbewust voor het hoofd
gestooten, maar hij zou een gestalte hebben ge
schapen. Nu beperkte hij zich tot fragmenta
rische jeugdherinneringen, die grootendeels»
ook van een hoedenwinkelier erf een circus
directeur konden zijn. Te vroeg heeft hij af
scheid genomen van den man, dien hij bezig
was te scheppen, en deze voortvarendheid kan
hem alleen vergeven worden, omdat hij jong
en „veelbelovend" is, al is er grond tot twijfel
of die beloften zich zullen vervullen in de
fraaie letteren. Een sterk element van metter
tijd verdwijnende jeugd-uitbundigheid werkte
mede aan de inspiratie tot zijn vermakelijke aar
digheid. Met meer roeping tot het schrijver
schap, zou hij minder licht aan de gemak
zucht hebben gbofferd, die hem belette, zijn
hoofdpersoon ten voeten uit te schilderen.
Wie echter den tekst, zooals hij nu is, onvol
ledig, maar erg leuk, voor lief neemt als een
geslaagde studentengrap, zal zich met Pieter
Bas kostelijk amuseeren. Hier en daar is het
om te gieren van het lachen, wat de oude suff
ferd allemaal vertelt. En dat hij uitgeslapen is,
bewijst hij er tusschen door, misschien nog het
best in de „Handelingen der Staten Generaal,
zitting van 18 December 1918" en in het droog
komieke verslag zijner Joyeuse Entrée binnen
Gouda. Juist omdat die stukken zoo goed zijn,
betreuren wij, dat het maar losse stukken
zijn. Ook heeft de schrijver te fragmentarisch
gewerkt en deswege de nevenfiguren al te zeer
verwaarloosd, terwijl ze toch, inet uitzondering
van den mallen Delsing, beter verdienden.
Speciaal de rector van de Latijnsche School
had, by meer toeleg, een type van beteekenis
kunnen worden. Bomans heeft zich te gauw
van de grap afgemaakt. Hij is te spoedig te
vreden geweest met hetgeen er al was, terwijl
het grootste belang stak in hetgeen nog moest
komen. Tot die tevredenheid had hij zeker
eenige reden. Gaat hij echter door in dit gerwe,
dan zal hij goed doen door geduldiger te wor
den.
AMWON VAM BÜU'INKERKEN.