zjfnxfcL
11
i
n
JL
MdtmAaai van den dag
Het Zeemonster van Nagasaki
AKKERTJES
He zorgen van
Jimmy
Oude Engelsche
gebruiken
DE ZIEKTE VAN DEN PAUS
ti
DINSDAG 9 FEBRUARI 1937
Ruwefgesprongen handen
da suilf mat
ganaatJihacAL
Welaan dan!
vp;'
w
i H
v s
->>
En de toestand der Kerk
De zusters van
Maastricht
Bij een eeuwfeest
DOOR P. C. WODEHOUSE
Op Vastenavond
Ii elk Engelsch huisgezin worden steeds
op den dag voor Asch-Woensdag, panne
koeken .gegeten. Alle kinderen kennen dezen
dag. waarop ze naar hartelust van deze trac-
tatle mogen smullen, als „Pancake-day".
Dit gebruik dateert nog uit oude tijden,
toen men zich voor het aanbrekefi van de groote
vasten nog even flink te goed wilde doen. In
de dorpen werden voor de kinderen allerlei wed
strijden georganiseerd en daarna werden zij
terdege op pannekoeken onthaald.
Natuurlijk bleven de gewone Vastenavond
feesten niet achterwege.
Een aardig en zeer oud gebruik bestaat in
Westminster-School te Londen, een van de be
kendste ..Public Schools" in Engeland, achter
de Westminster Abbey gelegen.
Elk jaar op Pancake-day bakt de kok van de
school 'n grooten pannekoek, dien hij boven van
een balkon af op de binnenplaats gooit, waar
al de jongens gereed staan om er een stuk van
te bemachtigen, wat, tot groot vermaak van de
vele toeschouwers, niet altijd even zachtaardig
toegaat. Hü, die 't grootste stuk heeft weten te
veroveren wordt beloond met een ..guinea". Het
vorig jaar schonk de kampioen dit geld aan een
van de Londensche ziekenhuizen.
De Dinsdag vóór Asch-Woensdag staat ook
bekend onder den naam van „Shrove-Tuesday"'
zoo genoemd, omdat men vroeger op dien dag
algemeen te biechten ging. „Shrove" is n.l. af
komstig van het woord „shrive", dat biechten,
absolutie geven beteekent.
In alle bapketbakkerswinkels ziet men gedu
rende den Vastentijd en vooral tegen half-vas-
ten de z.g. Simnel-cakes uitgestald. Ze zijn
rond van vorm, worden in verschillende groot
ten gebakken en tegenwoordig ook versierd met
paascheitjes, chocolade-kuikentjes, enz. Het
buitenste gedeelte wordt gemaakt van 'n deeg
van meel en water, terwijl de vulling bestaat
uit 'n mengsel van krenten, rozijnen, sucade,
citroen- en oranje-snippers. Dit mengsel wordt
gekookt, 't deegomhulsel er mee opgevuld en
daarna in den oven gebakken. Het buitenste ge
deelte is dan zeer hard, zóó hard soms, dat er
verteld wordt, dat 'n vrouw, die voor den eer
sten keer zoo'n simnel-cake ten geschenke kreeg
en vond. dat 't gebak nogal hard aanvoelde, het
nog eens over ging bakken, denkende dat 't
nog niet gaar was.
Een andere dame herkende dit baksel niet
eens als iets eetbaars en gebruikte de simnel-
cake als voetenbank, wat een heel practisch
meubelstuk bleek te zijn.
Uit de puntdichten van den 17e-eeuwschen
Engelschen dichter Robert Herrick blijkt, dat 't
veelal de gewoonte was onder de groote kin
deren om hun moeder op den vierden Zondag
van de Vasten met 'n simnel-taart te gaan
verrassen. Deze Zondag wordt nu nog „Mo-
thering-Sunday", Moeder-Zondag genoemd. Vaak
was dit de eenige dag dat de kinderen, die hun
ouderlijk huis reeds verlaten hadden, hun ouders
opzochten. Als kleine attentie werd bij deze ge
legenheid dikwijls een koek meegebracht, vaas
ook een of andere snuisterij.
Van hun kant maakten de ouders van dezen
dag een feestdag door hun kinderen op hun
lievelingsgerechten te onthalen en deze waren
meestal pannekoeken en simnel-cake.
De naam simnel komt voor zoowel in het oud-
Engelsch als het oud-Fransch en is misschien
wel afgeleid van het Latijnsche woord simila.
'dat meel beteekent en waaronder men 'meestal
't fijnste soort wittebrood verstond, dat er in
de Middeleeuwen werd gebakken.
In vroeger tijden was 't de gewoonte deze
simnel-cakes te versieren met afbeeldingen van
de H. Maagd of van andere heiligen.
Merkwaardige verhalen zijn in den loop der
tijden over de afkomst van dit gebak ontstaan.
Volgens sommigen werden deze simnels 't eerst
gebakken door den vader van den in de Engel
sche geschiedenis bekenden Lambert Simnel,
die zich onder de regeering van Hendrik VII uit
gaf als Edward Plantagenet, Graaf van War-
wich, een van de Prinsen van den Tower. Deze
Lambert Simnel werd ontmaskerd en in 1487
veroordeeld tot arbeid in de keuken van het
koninklijk paleis.
In sommige streken van Engeland is het vol
gende verhaal zeer populair:
Lang geleden leefde er een braaf oud echt
paar. De man heette Simon, de vrouw Nelly.
Ze werkten hard, hun leven had weinig afwisse
ling. Den tijd vóór Paasch-Zondag leefden zij
op 't blijde vooruitzicht van dezen feestdag,
voor hen het hoogtepunt van 't Jaar, niet al
leen om het feit, dat zij dan vierden het feest
van Christus' verrijzenis, maar ook omdat al hun
kinderen, die sedert lang op hun bestemming
barsten en groeven, jeukend en branderig, ge
zwollen en rood. Neen, zóó kunt U zich niet
in gezelschap vertoonen. Waarom ook? Zwitsal
- de zalf met onbegrijpelijke geneeskracht
maakt ook Uw handen weer zacht, glad en
blank. Vraag het oordeel van Moeders, die
het gevoelige huidje van hun kinderen met
Zwitsal behandelen, zij kénnen de waarde
vam deze Zwitsersche Balsem.
DOOZEN
30 en 60 c.
TUBE 25 c.
POEDER In
STROOIBUS
40 c.
waren, het Paaschfeest met hen zouden komen
vieren. Was de groote dag voorbij, dan genoten
ze nog lang van de olijde herinnering.
Weer liep 't tegen Paschen en op Paasch-
Zaterdag had Nelly nog wat ongedeesemd deeg
over, waarvan zij gedurende de Vasten nu en
dan brood bakte. Als zuinige huisvrouw ging
't haar aan 't hart dit deeg weg te doen en
zij besloot het te gebruiken als onderlaag voor
den koek, dien zij ter eere van de familieverza
meling zou bakken. Simon vond dit een vernuftig
idee en hij herinnerde Nelly er aan, dat er
ook nog een restje was van de vulling van de
Kersttaart. Wellicht zou dat hier ook te pas
kunnen komen. Wat 'n verrassing voor de kin
deren
Tot zoover ging alles goed. Maar toen ont
stond er oneenigheid over de vraag of de nieuwe
taart gestoomd of gebakken moest worden. Nel
stond er op, dat de koek gebakken moest wor
den. Sim vond dit niet noodig. Tegen Sim kon
je niet redeneeren, meende Nel en om haar man
te doordringen van haar heilige overtuiging dat
het geen man past zich met huishoudelijke
vraagstukken te bemoeien, greep ze een voeten
bankje en liet Sim kennis maken met de hard
heid van het hout. Sim's hoofd bleek van na
ture op dergelijke aanvallen berekend: het voe
tenbankje kletste in splinters tegen den grond
Deze beleediging liet onze huisvader niet onge
straft; hij greep een borstel en borstelde daar
mee tamelijk hardhandig hoofd en schouders
van zijn echtvriendin af, die weer haar toevlucht
nam tot een bezem. De strijd werd steeds hevi
ger, totdat Nel tenslotte haar bezem zwaaide
bij wijze van witte vlag en in 't strijdrumoer
om een compromis gilde, waar Sim gretig op
inging: de koek zou gedeeltelijk gebakken en
gedeeltelijk gekookt worden. Het deeg werd ge
bakken, het vulsel gekookt.
Dit nieuwe product van Simon en Nelly's ban
ketbakkerskunst werd genoemd de koek van Si
mon en Nelly, of korter de koek van Sim en
Nel, nóg korter Simnel.
De Limburger Koerier van Zaterdagavond be
vatte de volgende opwekking:
Zous tiech, Mastreech, diech kinne dinke,
Te leve zonder Carnaval?
Zou 't op t'n doer neet goon verdrinke
Dien levensvraög in bitter gal?
Altied, Treech, höbs tiech oetgeblonke
Es stad van zonnig' atmosfeer.
Wannie op straot te toene klonke
Van ech, onopgesjrouf plezeer.
De tijje door höbs tiech beweze,
Dat feestgedruus ziech good versteit
Mét wat altied weurd aongepreze:
Geveul van eige wierdigheid.
Laot zwartkiekers noe mer vertèlle,
Tot tat spiktakel. drei daog laank,
Toes huurt bij onbesjaofde wèlle,
Veer hawwe van deen awwe zaank,
Dee eeder jaor weer bove water
De kop opstik mét nuije mood
En mèt trompöt en trom en klater
Weer broesje deit eus Treechter blood.
Dus, Treech, wat me-n-ouch maag bewere,
Vier löstig diene Carnaval,
Laot eed'rein weer z'n kute smere
Veur daans op straot en op te bal,
Laot eed'rein weer ins löstig knótse
Mèt sjuimend aajt Mastreechter beer,
Laot teg'neinop komplotte bótse,
Laot vrije gaank aon 't g'intrigeer.
Mer, haw daobü éin zaok veur ouge,
Wies-tiech altied tat höbs gedoon:
Boete de sjraom göon kaan noets douge
En zou diech gaar en, gaans neet stoon.
D'rum, jonges, meitskes, manslui, wiever
Geft em katoen in volle vraög,
Viert drei daog fees, wie mie wie liever,
Mer altied toch In ier en daög.
s-S;
1
e i i i
■k+ASÏ.i&ii'ïi
De overstroomingen in Amerika hebben ook de stad Columbus eenige
dagen geïsoleerd. Een kijkje op het station en omgeving
Voor Paus Pius XI, den man van den arbeid,
bestaat er geen ziekbed. Kan er wtel spra
ke zijn van een ziekbed, waar de gewich
tigste wereldproblemen worden uiteengezet en
beslist? Is het wel een ziekbed, ook al ziet men
er een dokter, doch nog meer de hoogwaardig-
heidsbekleeders en de dragers van de meest ge
wichtige ambten? De rolstoel, waarop de Paus
zich naar zijn werkkamer laat rijden, is reeds
beroemd geworden, als het zinnebeeld van zijn
plichtsgetrouwheid, die geen tijd heeft, om ziek
te worden, zoolang het nog dag is....
Welk een tegenstelling tusschen -den Stede
houder van Christus hier op aarde en zoovele
geloovigen, heel de wereld door, die zich door
het geweld der huidige geschiedenis laten be
ïnvloeden! Die nog rustig binnenshuis zitten,
terwijl een gedeelte van Europa in brand staat!
Die niet schijnen te beseffen dat het bestaan,
van het Christendom in de Europeesche maat
schappij bedreigd wordt! Is de heilige vlam in
hen dan gedoofd, en is de wereld van idealen,
waar ze in hun jeugd voor gestreden hebben,
dan tot asch vergaan?
Voelen ze dan niet, dat er iets buitengewoons
moet gebeuren, als na zooveel jaren van rustige
ontw'ikkeling, weer martelarenbloed vloeit in
een van de oudste katholieke landen van ons
werelddeel?
Hoe onbegrijpelijk de Spaansche gebeurtenis
sen ook mogen zijn, en hoe ongehoord de gru
welen mogen wezen, die er beleefd en geleden
worden, toch moeten we ons zelf afvragen of
de slapheid van de christenen, die op zoo'n
tijdstip en bij een dergelijk gevaar voor henzelf,
nog niet tot een beslissende daad in staat zijn,
nog niet veel onbegrijpelijker is? Schijnt het
niet, alsof de grijze Paus te Rome werkelijk
eenzaam strijdt voor een idee, dat zelfs ont
breekt bij de menschen die er voor in den dood
gingen?
Maakt u niet druk om allerlei uitvluchten,
dat er toch nog vele vrome menschen zijn, die
trouw de sacramenten ontvangen en hun ker
kelijke plichten, wanneer men als renteniertje
toegeeft aan allerlei liefhebberij-gewoonten, en
niet eens denkt aan de offers die in massa
bloedig gebracht worden in een moorddadigen
strijd, om de eer van dien God, waartoe men
zelf in zijn nood z'n toevlucht neemt!
't Is wel een zeldzaam vreemde opvatting van
gemeenschapszin, dat, terwijl men zich broe
ders en zusters noemt, er toch nauwelijks door
ontroerd wordt, dat deze broeders en zusters
beestachtig worden vermoord, terw'ijl men zelf
kalmpjes zijn levensverzekering aanbetaalt.
Kom ook niet met de uitvlucht, dat het niet
mogelijk is, iets te doen, want als het spreek
woord: „Waar een wil is, daar is ook een weg"
waarheid bevat, dan is het toch wel deze, dat
er een wil moet zijn, als het om leven en dood
van de allerdierbaarsten gaat, en dat er ook
werkelijk een weg is, waar de wil voor een der
gelijke zaak in begeestering ontvlamd is.
Maar op die uitvlucht willen wij nog een
ander antwoord geven.
Heeft niet, eenige maanden geleden, ergens
in een Sovjet-Russische fabriek, een eenvou
dige vrouw haar stem verheven en geëischt, iets
voor de Spaansche vrouw'en en kinderen te
doen, wier echtgenooten en vaders den strijd
voor het Communisme aan het front hadden
ingezet? Is dientengevolge niet een storm van
deelneming door heel Rusland ontstaan, en
heeft men niet gecollecteerd, gewerkt en ge
spaard om diegenen te helpen, die men welis
waar niet als broeders in Christus, maar als
makkers in den klassenstrijd wil helpen? En
is er in Engeland niet een dergelijke beweging
ontstaan in iedere stad en in ieder dorp? En
is ook hier niet een reusachtige som en een
geweldig materiaal voor de ondersteuning der
roode strijders in Spanje bijeengebracht?
Iets dergelijks hebben we vernomen uit Ame
rika, uit Mexico, uit de meest verschillende
landen van de wereld, om niet te spreken van
Frankrijk. Gü zult zeggen, dat heel die actie
handig geënsceneerd is en niets te maken heeft
met naastenliefde, en dan antwoord ik in de
eerste plaats, dat millioenen vrouwen en arbei
ders hun gaven zeker in den geest van de edel
ste vriendschap geofferd hebben en in de twee
de plaats zeg ik, dat het maar een schrale
troost voor ons kan zijn dat de organisatie van
een Internationale Anti-Godbeweging beter
werkt dan de eeuwenlang, over heel de wereld
georganiseerde Kerk der strijders voor God.
Laat dit alles minder een aanklacht dan een
oproep zijn! De afzondering waarin de volkeren
zich hebben teruggetrokken is oorzaak dat een
vraagstuk niet in een enkel land opgelost kan
worden. Dat is in politiek opzicht niet meer
het geval, en ook niet op maatschappelijk en
zelfs niet op religieus gebied.
Doch we mogen niet vergeten dat de voor
waarden, die in Spanje aanleiding tot de gru
welen hebben gegeven, grootendeels ook in an
dere landen voorhanden zijn.
Niemand, die dat duidelijker ziet dan de H.
Vader, die, men zou kunnen zeggen, zelfs den
dood weerstaat, om Zijn laatste krachten in te
spannen, voor wat hij heel zijn leven heeft
voorgestaan, eendracht, liefde en gemeen
schapszin onder de volkeren.
Laten wij toch niet werkeloos blijven toezien,
dat een grijze Paus alleen strijdt voor een
ideaal, dat heel het Christendom minstens met
dezelfde heldhaftigheid zou moeten verdedigen
als de vijanden van God voor hun zaak aan
den dag hebben gelegd.
Prof. Dr. Friedrich Muckermann S.J.
Als zeven koffers door twee arbeiders in
twee uur naar de derde verdieping kun
nen worden vervoerd, in hoeveel uur..."
Vanaf mijn schooljaren heb ik al gesukkeld
met die lamme vergelijkingen met één of nog
meer onbekenden. Ze hebben mijn rapporten
en vacantie-extraatjes in de war gestuurd en
hebben tenslotte mijn prestige een leelijken
knauw gegeven.
Persoonlijk hebben die vergelijkingen me
steeds volkomen koud gelaten, één onbekende
was mij al voldoende om voor altijd te vergeten,
doch de leeraar, en daarom ook mijn vader,
dachten daar anders over. Al dergelijke sommen
kwamen mij onveranderd voor als het raadseltje,
hoe je uit de lengte van het schip den leeftijd
van den kapitein kunt bepalen. Wat het rekenen
betreft, heb ik geen gelukkiger oogenblik en
grooter voldoening gekend, dan na mijn, mij
verplicht, eindexamen al die rekenboeken op
den vuilniswagen gesmokkeld te zien, zoodat ze
ook nooit een ander meer zouden kunnen plagen.
En daar plotseling, hoe was 't mogelijk, dook
dat verachte rekenboekje weer op om mijn hu
meur te vergallen. OP mijn bureau lag het,
opengeslagen, juist bij het hoofdstuk: Vergelij
kingen met onbekenden. Juist wilde ik met e-n
boos gezicht het dichtslaan en in de prullen
mand gooien, toen mijn oudste dochter binnen
kwam.
„Dat boek heb ik op Uw bureau gelegd,'" zeide
ze, „want U moet m© even helpen. We hebben
ook zulke moeilijke sommen meegekregen!"
Ik zag het martelaresje aan, doch ik dacht
slechts aan zelfbehoud. Ik was, zonder valsche
schaamte, aan mijn prestige verplicht, niet te
laten merken, hoe het eigenlijk met mijn ken
nis van rekenen stond. Intuïtief voelde ik, dat
deze toch al door weer andere voorvallen
niet als feilloos werd getaxeerd en dus trachtte
ik zoo diplomatisch mogelijk mijn onheil te
ontgaan door opvoedkundige argumenten naar
voren te brengen,
„Leerlingen moeten hun sommen zelf maken,"
doceerde ik.
Maar dat maakte geen indruk.
„Thuis helpen andere vaders hun kinderen
ook," zei mijn oudste, „als ze tenminste zelf de
sommen kennen," volgde er verrassend logisch
achter.
„Je bedoelt, als die vaders niet willen."
Doch ze hield vol: „Nee, niet kennen."
„Zoo, en als ik nu eens niet wil?"
„Als U niet wilt helpen," zei ze en ik voelde
een zekere spotzucht in haar woorden: „Als U
niet wilt helpen, dan vraag ik het mijn vrien
dinnetje, die is de beste van de klas en helpt
me wat graag!"
Daarbij zag ze me zóó wereldwijs aan, dat ik
me volkomen doorzien wist en ik moest tegen
iederen prijs mijn onkunde voor mijn oudste
verbergen.
„Laat eens zien," begon ik roekeloos en toen
ik zag, dat mijn dochtertje nog een paar blad
zijden verder bladerde dan het hoofdstuk, dat
voor me open lag, sloeg me de schrik om het
hart. Ik kreeg bange voorgevoelens, maar het
was te laat.
„Let op," zei de dertienjarige, „hier staat het:
Als zeven koffers door twee arbeiders in twes
uur naar de derde verdieping kunnen gebracht
worden...." Ze las me de heele som voor, maar
ik kon zelfs de cijfers niet volgen. De kleine
scheen dat heel goed te bemerken.
„Wil ik nog eens voorlezen, va?" vroeg ze
allerbeminnelijkst.
„Waarom? Ik snap het al," loog ik brutaal
weg. „De oplossing is heel gemakkelijk."
Volkomen verrast zag ze me aan.
„De som moet
men oplossen
door middel van 1 Ai
een vergelijking, xl-o
begon ik behoed-
zaam. Tegelijk kOjjeVS
wilde ik opstaan
en het kind hul-
peloos achterlaten. Ik kreeg geen kans.
„Dat weet ik wel. Daar gaat het heele hoofd
stuk over. Maar U moet me juist die vergelij
king zeggen."
Ik voelde me erg onbehaaglijk; gelukkig belde
juist de telefoon. In de gang overtuigde ik me
eerst of mijn dochtertje in de kamer bleef eb
nadat ik hoorde niet een vriend te spreken,
legde ik hem het geval voor. Daarop hoorde it
schelden, dan werd er geroepen:. „Daar moet
je liever een expediteur voor opbellen" en ver
volgens bemerkte ik, dat het gesprek zonder
meer' verbroken werd.
Ik ging de kamer weer binnen en zei ont
stemd: „Nu, heb je je som al klaar?"
Volmaakt argeloos merkte mijn oudste op!
„Waarom? U kunt 'r toch?"
„Vooruit dan," begon ik met wanhopigen durf,
„als negen kisten naar tweehoog moeten in vier
uur en zes arbeiders vijf van die kisten op drie
hoog
„Zal ik het misschien liever aan mijn vrien
dinnetje vragen?" zei de dochter medelijdend.
„Ja, als je me stoort in mijn rekening," zei
ik geraakt, „dan raak ik den draad kwijt."
„Goed, va," besliste de scholiere, „dan ga ik
zoolang in mijn boek lezen," en ze verdween
zonder nog om te zien. Ik begon den strijd met
een energie, die een betere zaak waard was; ik
vocht, ik zwoegde, ik tobde. Na een half uur had
ik twee bladzijden vol cijfers over koffers-, uren,
verdiepingen, arbeiders, maarik had de
som voor elkaar.
Als een kampioen ging ik naar de huiskamer,
Waar de kleine knus zat te lezen.
„Ziezoo, ik heb mijn werk afo ja, die
som van je. Dat is waar ook. Doodgemakkelijk
hoor, ik had ze zoo klaar."
„Wat komt er uit?" vroeg ze onbewogen.
Ik richtte mij wat op, zag haar zegevierend
aan: „Voor twaalf kisten in een half uur naar
de eerste verdieping zijn drie vijf achtsten ar
beider noodig."
Mijn oudste zag me een oogenblik aan, zon
der bepaalde uitdrukking op haar gezichtje.
Dan greep ze naar haar tasch en zei toonloos:
„Ik had toch maar beter direct naar mün
vriendinnetje kunnen gaan."
29 April a.s. zal het honderd jaar geleden zijn
dat de Congregatie der liefdezusters van den H.
Carolus Borrom^us te Maastricht werd gesticht.
Als stichteres toch riep God een eenvoudig
meisje geboren in 1789 te Lquth in Belgisch
Limburg n.l. Elisabeth Gruiters. Zij ontving een
eenvoudige en zeer godsdienstige opvoeding en
De bergen waren hier allemaal zóó hoog, dat overal sneeuw
en ijs lag. Een inlander gaf Piet en Drein den raad om maar op
een plank te gaan zitten (en zich zoo naar beneden te laten
glijden. Als alles meeliep, kwamen ze op die manier wel ergens
in Nagasaki uit. Piet geloofde er niet veel van, want Nagasaki
was nog aardig ver.
Maar de inlander scheen nog zoo dom niet te zijn. Met een
ongeloofelijke snelheid vlogen Piet en Drein voort, dwars door
Tibet en China heen en ze hadden zelfs zooYi vaart, dat ze door
de lucht over een groot water vlogen. „Wat is dat daar bene
den?" riep Drein. „Dat is de Gele Zee", schreeuwde Piet terug.
„Ziezoo zei Piet Prikkel tegen Drein Drentel, „we zijn in
Nagasaki. Nou hebben we niks anders meer te doen dan het
zeemonster te pakken." „Nou", vroeg Drein, hoe wou jij dat
doen?" „Daar heb ik nog niet over nagedacht", zei Piet.
God leidde haar naar Maastricht. Tijdens haaf
verblijf aldaar kreeg zij een vurig verlangen orfl
zieken te gaan verplegen en met nog twee an
dere juffrouwen deed zij een ernstige poging
een huis met grooten tuin, gelegen bij den Cal-
variënberg, te koopen. Zij raf dit verlangen te
kennen aan den Deken van de St. ServaaskerK,
den H. E. heer P. A. van aer, die sinds zijn
vestiging ernstig eraan dacht aan Maastricht
een kloosterlijke instelling te geven voor onder
wijs en andere liefdewerken.
Hij vroeg in een ander Klooster het regelboeK
te leen en stelde in 1836 een dagorde pp. Daarna
volgde in November van dat jaar een verder®
stap en hij huurde een huis om er een klooster
op te richten. Elisabeth werd als Liefdezuster
aangenomen en kort daarop kwam Elisabeth
Maria Paulussen zich aangeven.
29 April van het volgend jaar werd de eigen
lijke stichtingsdag. De Congregatie, die thans
bijna 2000 zusters telt, heeft nog steeds haar
Moederhuis te Maastricht „Onder de Bogen",
waar ook het Noviciaat en Postulaat is geves
tigd. Met recht dragen de zusters den naam van
„Liefdezusters", want geen werken aer Christe
lijke naastenliefde zijn haar vreemd. De zusters
zijn werkzaam in Nederland, in Indië en i®
Noorwegen.
Gri«P/r
De koorts daalt onmiddellijk.
De besmetting wordt gestuit.
De ziekte-duur wordt ingekort,
Steeds goede resultaten met:
Volgens recept van Apotheker Dumont
Overal verkrijgbaar. Per 12 stuks 52 cent
f D/^TVUVTU 'C °P dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen p V - biJ levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door U 7^O bij een ongeval met In 9 RH m
A I .1 .F, A\ gil 111 IM J£_4 |j ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen fv» verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen I doodelijken afloop 4 fcrfvVP»
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
bij verlies van een hand,
een voet of een oog-
tiiiiiiiimiiiiiiiiiuiiiiittiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiimiiiiiiiiiimii
mi mi li mimi in minimi li mil ii in urn HiiiMiMiiii mu nullum mui.
„Precies," zei mevrouw Pett, verheugd bij dat
voorstel. „Dat is, wat we hebben moeten."
„Wil jij schrijven en het hem voorstellen?"
zei meneer Pett, zich koesterend in het zon
netje van dien onwillekeurigen lof.
„Wat geeft dat nou, of we ook al schrijven?
Eugenia zou er geen moment aandacht aan
schenken. Bovendien, ik zou werkelijk niet
alles in een brief kunnen zetten, wat lk eigen
lijk te zeggen heb. Nee, het eenige wat wij
kunnen doen is: oversteken naar Engeland en
haar opzoeken. Ik zal volkomen openhartig
tegen haar zijn. Ik zal haar duidelijk maken
welk voordeel het voor den jongen zou zijn,
als hfj bü jou op kantoor was en hier woonde.
Annie schrok.
„U meent toch niet wonen hier in
huis?"
„Wel natuurlijk. Wat zou het nu voor zin
hebben, wanneer we hem uit Engeland haalden
en henj hier weer gewoon Peten rondloopen,
waarheen hü wil."
Mijnheer Pett humde afkeurend.
„Ik geloof niet, dat dit erg prettig voor
Annie zou zün, vrouw."
„Maar wat kan Annie daar in 's-hemelsnaam
op tegen hebben?"
Annie ging naar de deur.
„Aardig van u oom, daaraan te denken. Ik
vind het heel lief van u. Maar bekommert u
zich niet om mij. Doe precies wat u wilt. Ik
voor mij ben toch vast overtuigd, dat u er niet
in zult slagen hem hier te krügen. U kunt wel
in de krant zien, dat hü in Londen een veel
te goed leventje leidt."
Mevrouw Pett keek naar de deur, toen die
dicht ging achter Annie. Vervolgens keek zü
naar haar man.
„Wat bedoelde je Peter met wat je zei over
Annie? Waarom zou het voor haar niet prettig
zün, als die Cijocker bü ons kwam wonen?"
Münheer Pett aarzelde.
„Wel, kük eens hier, Nesta. Ik hoop, dat je
haar niet zegt, dat ik het je verteld heb. Ze
is erg gevoelig voor zulke dingen. Het betreft
een gebeurtenis van voor ons huwelük. Annie
was toen nog veel jonger. En je weet hoe
schoolmeisjes nu eenmaal zijn: dwaas, senti
menteel. Nu, het was werkelük mijn eigen
schuld. Ik had moeten
„Lieve hemel, Peter! Wat ga je me nu ver
tellen?"
„Zü was nog maar een kind
Mevrouw Pett stond in langzaam groeiende
ontzetting op.
„Peter, vertel opi Vertel het me ineens."
„Annie schreef een verzenbundel en ik liet
dien uitgeven."
Mevrouw Pett viel terug In haar stoel.
„O!" riep ze en het was moeilijk hier uit op
te maken of ze dat zei van verlichting of
teleurstelling. „Maakte je daar zoo'n drukte
om. Waarom was je toch zoo geheim
zinnig?"
„Het was werkelük allemaal mün schuld,"
vervolgde meneer Pett. „Ik had beter moeten
weten. Maar ik dacht er toen alleen maar
aan, hoe prettig het voor het kind zou zijn,
haar verzen gedrukt te zien en ze zoo aan
haar vriendinnen te kunnen geven. Nu, dat
deed ze ook," ging hij berouwvol verder, „en
sindsdien heeft zij getracht het te boven te
komen. Ik heb eens gezien, hoe zij een jonge
man büna te lijf ging, toen die een keu-
rigen indruk meende te maken, door haar om
een gedichten-bundel te verzoeken, dien hü
bü zijn zuster op het boekenrek gezien had."
„Maar wat heeft dat in 's hemelsnaam met
den jongen Crocker te maken?"
„Wel, dat ging zoo: de meeste bladen gaven
van Annie's boek natuurlijk een korte ver
melding onder de rubriek: Ontvangen Boeken,
of zü wüdden er een paar regels aan, die niet
veel beweerden. Maar de „Kroniek" zag er een
stuk kopü in voor haar Zondagsnummer, omdat
Annie een meisje was, dat büna iedereen
kende. Toen stuurden ze Crocker op haar af,
om haar te interviewen: over haar manier van
werken, over haar inspiratie, en meer van die
dirjgen. Wü wisten natuurlük van den prins
geen kwaad en zagen hem voor een eerlük
man aan. Maar wat gebeurt er: dienzelfden
dag nog bestel ik 100 exemplaren van de krant,
te bezorgen zoodra zij verscheen. En meneer
Pett werd nu nog rood van kwaadheid als hü
er aan dacht het was een blamage van
voor tot achter. Dat onmensch stak den draak
met de gedichten en met wat Annie hem ver
teld had over haar inspiratie, en haalde
stukjes uit de verzen aan, alleen om ze den
nek om te draaien. Ik dacht, dat Annie er
nooit over heen zou komen. Nu, dat is nogal
meegevallen zü is nu uit haar schooltüd,
maar je kunt je nu wel voorstellen, dat zü er
moeilijk toe kan komen, den jongen Crocker
met groot gejuich binnen te halen."
„O, maar dat is toch belachelijk," zei me
vrouw Pett. „ik denk er in geen geval aan,
mün plannen te veranderen omwille van een
kleinigheid, die jaren geleden is voorgevallen.
We zullen aanstaanden Woensdag vertrekken."
„Dat is goed vrouwtje," zei meneer Pett, ge
laten. „Juist zooals je zegt. Enwat ik zeg
gen wou: „alleen jü en ik?"
„En Ogden natuurlük."
„Ik denk er natuurlük niet aan, hem hier
achter te laten, na wat er gebeurd is, toen hij
indertüd in Engeland school ging. Bovendien
zal zoo'n zeereisje den armen jongen zeker
goed doen. Hij ziet er heelemaal niet goed uit,
den laatsten tüd."
„Wanneer Ogden meegaat, -zou Annie ook wel
mee kunnen."
„Waarom?"
„Zü kan Hü zocht naar een verzachtend
woord. „In de gaten houden," was een uitdruk
king, die hij liever niet gebruikte. Hij begreep,
dat Annie het eenige tegengif voor Ogden zou
zijn, maar voelde wel, dat hü niet tactisch zou
wezen, dat te zeggen „....op hem passen
aan boord," besloot hü zijn zin. „Je weet, je
kunt niet te best tegen de zee.
„Nu, goed dan. Dan gaat Annie ook mee.
Oh, Peter, dat is waar ook. Ik had je nog iets
willen zeggen, maar het is me door die ver
schrikkelijke krant heelemaal door het hoofd
gegaan. Lord Wisbeach heeft Annie om haar
hand gevraagd."
Meneer Pett keek een beetje verstoord.
„Zoo, daar heeft ze me niets van gezegd."
Gewoonlük was hij Annie's vertrouweling.
„Mü ook niet. Ik heb het van Lord Wis-
baech gehoord. Hij zei, dat Annie beloofd
had er over te zullen nadenken en hem nader
hand antwoord te geven. Intusschen kwam hü
al maar vast bü mü, om zich te overtuigen, of
ik eventueel mijn goedkeuring er aan zou
schenken. Dat vond ik werkelijk heel aardig
van hem."
Meneer Pett peinsde.
„Zü heeft hem niet bevestigend geantwoord?"
„Dat nog niet precies."
„Ik hoop ook niet, dat ze het doen zal."
„Maar, Peter. Het zou een uitstekende partü
zün."
Meneer Pett schoof met zün voeten over den
vloer.
„Ik mag hem niet. Die knaap is me veel te
zoetsappig."
„Wanneer je wil zeggen, dat zün manieren
uiterst beschaafd zün, dan heb je gelijk. Ik
zal alles in het werk stellen om Annie te doen
toestemmen."
„Dat zou ik maar liever niet doen," z®
meneer Pett, met grootere beslistheid dan zij0
gewoonte was. „Je weet hoe Annie is, wanneet
je haar tot iets wil dwingen. Dan is er geeP
land meer met haar te bezielen. Haar vader is
net zoo. Toen we nog jongens waren, gingen W®
soms
„Praat nu geen onzin, Peteralsof ik ef
ook maar aan denken zou, Annie ergens toe t®
dwingen."
„Wü weten niets van dien man. Twee wekeP
geleden wisten we niet eens, dat hü bestond."
„Wat moeten jwe weten, behalve zün naam?
Meneer Pett gaf geen antwoord. Maar over
tuigd was hü niet. Lord Wisbeach was een wel'
bespraakte jongeman, had een goed voorko
men, en was onlangs bü münheer Pett op
kantoor geweest, om hem te raadplegen bij he®
beleggen van wat geld. Hü had toen een intro
ductie meegebracht van Hammond Chestefi
Annie's vader, dien hü in Canada ontmoet had'
waar de oude Chester op dat oogenblik bezté
was met een voor zün doen beuzelachtig®
bezigheid: visschen. Als mijnheer Pett gewild
had, zou hun zakelijk gesprek daarmee zij11
begonnen en geëindigd, want hü had eigenlü"
niet veel op met Lord Wisbeach. Maar hl)
was een Amerikaan met een AmerikaanscheP
zin voor gastvrüheid, en aangezien de jonge'
man een vriend van Hammond Chester waS'
had Pett zich verplicht gevoeld, hem uit t®
noodigen, zü het dan met eenig wantrouweP'
dat hü nu maar al te zeer gerechtvaardig"
zag.
(Wordt vervolgd-?