<H>-
ffldveb&aal mn den dag
Het Zeemonster van Nagasaki
Het Duitsche volk zoekt naar zijn
voorouders
De zorgen van
Jimmy
PAROCHIEBOEKEN VAN
GROOTE WAARDE
Fr ankrijks „Loco"
DONDERDAG 11 FEBRUARI 1937
Maandelijks worden door de
Reichstelle3000 „Ahnen-
passeofficieel goed
gekeurd
Hulp der onbrandbare
smalfilm
ORANJE BOVEN
De verpersoonlijkte bescheiden
heid
55
Krahrdenrhemn> I Vioolconcert in
Huwelijksvoorschotten
DOOR P. C. WODEHOUSE
De wet zegt, dat een Duitscher, die twee
arische grootvaders en twee arische groot
moeders had, recht heeft op den rijks-
burgerbrief, het eenige afdoende bewijs, dat men
een volwaardige, arische bewoner van het Derde
Rijk is. De practijk gaat echter verder. Die wil
weten of ook de betreffende grootvaders en
grootmoeders op h u n beurt arische grootvaders
en grootmoeders hadden en, zoo mogelijk, of
die betovergrootouders eveneens van arische af
stamming waren. Enzoovoorts. Niet tot in het
oneindige, maar toch wel zoover als mogelijk
blijkt. Alleen waar alle schriftelijke bronnen
ontbreken en dus niets bewezen k&n worden,
wordt de wet van kracht, die terecht als een
uiterst soepele toepassing beschouwd wordt der
zoogenaamde jodenwetten van Neurenberg.
En dies houdt heel Duitschland zich ijverig
bezig met wat „Sippenforschung" of „Ahnenfor-
schung" genoemd wordt. Iedere „volksbewuste"
en „rassebewuste Duitscher tracht het doen en
laten van zijn voorouders uit te visschen en
een „Ahnenpass" te krijgen, waarin de geschie
denis van zijn stam en zijn familie, behoorlijk
door den Staat gecontroleerd, nauwkeurig staat
opgeteekend.
Menigeen echter, vooral onder de dragers
van in Duitschland, ook onder beslist arische
families, veel voorkomende typisch joodsche na
men, heeft verlicht adem gehaald, toen hij ont
dekte, dat alles wat over zijn afstamming op
heldering zou kunnen verschaffen, door het vuur
verteerd, door het water verzwolgen of door
de motten opgevreten is. Want al geeft een
„Ahnenforscher", die begint te twijfelen of „met
zijn grootmoeder wel alles in orde is," er de
voorkeur aan, maar niet verder te zoeken,
gewoonlijk is dit slechts uitstel van executie.
De Staat bedrijft namelijk op groote schaa!
„Sippenforschung" en zit achter alles, wat niet
heelemaal arisch is, heen als de fiscus achter
wanbetalers.
Bizonder tragisch en uiterst moeilijk is het
geval dergenen, die denzelfden naam dragen als
een uit de streek, waaruit zij ook stammen,
afkomstige familie, van welke vaststaat, dat zij
jcodsch bloed in de aderen heeft, terwijl zij
niet kunnen bewijzen, dat zij met die niet-
arische familie niet verwant zijn. Het Derde
Rijk, dat zeer voorzichtig is met het opnemen
van vreemde elementen in het Duitsche volks
lichaam, is op dat punt onverbiddelijk en be
handelt den verdachte, ongeacht of zijn „schuld"
in de verste verte niet vaststaat, als een ver
oordeelde.
Dat geval doet zich vrij veel voor. Duitschland
heeft altijd veel joodsche immigratie gehad en
heeft nooit van de joden gehouden. Vooral in
vroegere tijden, toen het antisemietisme ook in
christelijke kringen zeer sterk was, lieten vele
joden zich doopen. Niet weinigen onder hen
schijnen zulks in de eerste plaats gedaan te
hebben om door hun omgeving als gelijkwaar
dig beschouwd te worden. Daar ook 'n gedoopte
jood voor het volk een Jood bleef, namen de uit
zakelijke overwegingen bekeerenslustige zonen
van het oude volk hun toevlucht tot een list.
Zij doken ergens op, bij voorkeur in een kleine
gemeente, traden toe tot de Kerk en lieten
zich dan inschrijven, niet onder hun werkeiy-
ken, meestal joodsch klinkenden naam, doch
onder den naam van een of andere in de om
geving wonende Duitsche familie. Gcede trouw
en gebrekkige administratie waren ei de oor
zaken van, dat de betreffende familie er niets
van te weten kwam, dat zij plotseling was uit
gebreid met een lid, waarmee thans hun verre
afstammelingen danig in hun maag zitten.
Want een burgerlijke stand bestond er in die
dagen niet. Het eenige bevolkingsregister, dat
er trouwens ook buiten Duitschland
bestond, was de boekhouding, welke de pastoor
en later ook de dominee voerden over 't weer
varen der hun toevertrouwde kudde. (Zooals
men zich herinnert, heeft een klaarblijkelijk
niet-rassebewuste pastoor het bestaan om nog
niet eens zoo heel lang geleden pen gedoopten
jood op te nemen in de familie van niemand
minder danAdolf Hitler!)
„Kirchenbücher", parochieboeken, zijn dingen,
welke op het oogenblik in Duitschland een on
schatbare waarde hebben. Een ieder, die wil
weten, waar en wanneer zijn voorouders leef
den, moet zich wenden tot pastoor of dominee.
De geestelijkheid is verplicht, de gevraagde in
lichtingen te verschaffen of den aanvrager in
staat te stellen, zelf de noodige onderzoekingen
te doen, maar mag voor het vele aan .Sippen
forschung" verbonden werk een matige ver
goeding eischen.
Het spreekt van zelf, dat er pastoors en do-
minee's zijn, die er plezier in vinden, de boeken
hunner parochie na te pluizen en dat er pas
toors en dominee's zijn, die daar het land aan
hebben. Ook de vergoeding leidt nogal eens
tot een zekere wrijving, daar de rassebewuste
Duitscher het veelal in beginsel verkeerd vindt,
dat de „Sippenforschung" door financleele hin
derpalen wordt belemmerd, terwijl de geestelijk
heid deze vergoeding niet missen kan, daar zij
zich in vele gevallen gedwongen Ziet, ter
beantwoording der binnenkomende aanvragen
om inlichtingen hulpkrachten aan te stellen,
die zy natuurlijk uit eigen zak betalen moet.
De protestantsche kerken te Berlijn hebben
zich maar liever bevrijd van den rompslomp der
„Sippenforschung". Zij brachten haar veertien
honderd parochieboeken, welke de geschiedenis
van iedere evangelische Berlijnsche familie min
stens tot 1800 en in sommige gevallen zelfs tot
1580 bevatten, te zamen in een „Kirchenbuch-
stelle", waar geschoold personeel ze onderzoekt
en uitwerkt in een karthotheek, welke rond
drie millioen kaarten zal tellen. Met hoeveel
ijver het Duitsche volk naar zijn voorouders
zoekt, blijkt wel hieruit, dat er reeds negen
duizend brieven op antwoord lagen te wachten,
toen de „Kirchenbuchstelle" kort voor Kerst
mis geopend werd. Dagelijks wordt deze in
stelling door ongeveer honderd menschen be
zocht, terwijl er gemiddeld tweehonderd schrif
telijke verzoeken om inlichtingen binnen komen.
Als gezegd, zet de Staat zijn onderdanen zoo
veel mogelijk aan om „Sippenforschung" te be
drijven, doch schroomt hij tevens niet om het
goede voorbeeld te geven.
Ook de Staat houdt zich druk bezig met de
parochieboeken. Hij heeft voor dit doel in de
Duitsche hoofdstad een „Reichstelle" opgericht,
waar honderdvijftig man personeel voorloopig
zoodanig zijn overbelast, dat er geregeld tot laat
in den avond wordt overgewerkt.
De „Reichstelle" vereeuwigt de parochieboeken
bladzijde voor bladzijde op onbrandbare smal
film. Een rolletje van zestig meter smalfilm,
dat een doorsnede heeft van slechts acht cen
timeter, kan de foto's bevatten van negenhon
derd bladzijden uit een parochieboek. Een ge
oefend fotograaf maakt per dag tusschen de
vierhonderd en vijfhonderd opnamen.
De „Reichstelle" beschikt over groote auto's,
die van alle technische hulpmiddelen voorzien
zijn en die van dorp tot dorp trekken om alle
parochieboeken, welke er te ontdekken zijn,
ter plaatse te 'filmen.
De „Reichstelle" repareert versleten en ont
cijfert onleesbaar geworden parochieboeken.
Andere opdrachten voert deze instelling voor
particulieren echter niet uit. Zij is op de eer
ste plaats een contröle-orgaan.
Iedere Duitscher, die is klaar gekomen met
zijn „Ahnenpass", stuurt dit resultaat van moei
zaam en volhardend speuren naar de „Reich
stelle", die over een zoodanige organisatie be
schikt, dat in de heele wereld de juistheid van
hetgeen een „Ahnenpass" beweert kan worden
nagegaan. Is alles in orde, dan gaat de „Ahnen
pass", vergezeld van een „Gutachten" naar den
eigenaar terug. Maandelijks worden er op die
manier drieduizend „Ahnenpasse" officieel goed
gekeurd.
Aan de hectometer-
palen met oran|e
koppen kunt u zien,
dat u op een voor-
rangsweg rijdt.
"WWW VI v
-concert
Het is een oud-parlementair gebruik, dat
bij de opening van iedere wetgevende pe
riode de ou<Jste in jaren der kamer- en
senaatsleden tot zijn collega's in resp. kamer en
senaat een begroetingsrede houdt, waarvan de
voornaamste kwaliteit de hoffelijkheid moet
zijn en waarin eigenlijk geen politiek mag zijn
verwerkt. Zoo geschiedde niet heelemaal bij de
opening van de huidige parlementaire periode.
De bijzondere aandacht trok de begroetings
rede in den Senaat. Deze werd uitgesproken door
Senator Damecour, den 92-jarigen nestor van
het eerbiedwaardig college, een „Breton" van
den „ouden stempel", zooals de pers hem noemt
wat ook die oude stempel zijn mag.
Zijn begroetingsrede was niet onhoffelijk,
maar waardoor zij toch vooral opviel, waren
een met zeldzame helderheid geleverde uiteen
zetting van de daden van Volksfrontregeering
en Volksfrontmeerderheid en 'n voor zoo'n be
jaarden man buitengewoon heftig geachte crl-
tiek op die daden, vooral op het sociaal be
leid.
Verteld wordt, dat men, toen hij van het
spreekgestoelte afdaalde, hem vroeg, wat hij
toch deed om zóó lang zóó jong en
zóó levendig te blijven.
Dat is heel eenvoudig moet hij geantwoord
hebben, iederen morgen eet ik een boterham
van brood en boter. Maar ik neem altijd meer
boter dan brood.
Waarop een radicale senator, die het ant
woord hoorde, zou hebben opgemerkt:
De arbeiders, van wier verlangens gij daar
juist bestreedt, dat zij gegrond waren, zouden
niet anders wenschen dan uw regime te vol
gen, mon cher doyen. Maar wij moeten dan pro-
beeren ze de middelen aan de hand te doen....
Indien het niet waar is
Ondertusschen is de senaat er toe overgegaan
zijn president te kiezen, waarbij herkozen werd
M. Jules Jeanneny.
De voorzitter van den senaat is de tweede
persoonlijkheid der republiek; hij komt onmid
dellijk na den President, wiens plaatsvervanger
hy eventueel is. Zooveel als „loco".
Niettemin zou men M. Jeanneny kunnen hou
den voor de verpersooniykte bescheidenheid.
Zijn gelaatstrekken alléén reeds zijn ernaar.
Maar zijn gedrag is er mee in overeenstem
ming, en is er voor zoover dat van een poli
ticus dan kan gelden steeds mee in overeen
stemming geweest, al heeft hij de 72 jaren
reeds a oh ter zich. Hij spreekt weinig en laat
zich weinig fotografeeren, als hy zich laat zien.
By officieele plechtigheden, waaraan hy met zyn
collega's deelneemt, valt juist hij het minste
op. Hy doet ook niets om op te vallen; misschien
is het deze karaktertrek, die hem het onbetwiste
algemeene vertrouwen zijner collega's heeft ge
geven.
Hij heeft een afkeer van alles wat leven
maakt, of het zaken zyn, personen of „massa's".
De Franschen weten eigeniyk maar heel vaag
van zijn bestaan af.
Hy heeft geen duels geleverd zooals Clemen-
ceau; hij heeft nooit groote redevoeringen af
gestoken zooals Poincaré; hy heeft ook geen
geruchtmakende affaires gehad, zooals Cail-
laux. Hy is zelfs nooit minister geweest.
Hij is zijn openbare loopbaan begonnen als
burgemeester van een „nest", Rioz, in het de
partement van de Haute-Saóne. Hij was 36
jaar oud, toen hij voor het eerst député werd,
in 1902. In 1909 verkiest hy den Senaat al bo
ven de Kamer, waar hü binnenkomt, en die hij
niet meer verlaat.
Toch vestigt deze bezadigde man met zijn
helderen kijk op de dingen, en die bovendien
„van zool tot kruin" republikein is, de aan
dacht der leiders op zich. Het hangt geheel van
hemzelf af, of hy minister zal worden of niet.
Maar alle aanbiedingen slaat hij af, op één na.
Hij accepteert een onderstaatssecretariaat aan
„Oorlog", dat Olemenceau hem aanbiedt in 1917,
omdat hy hem „noodig" heeft. In deze kwali
teit neemt hy deel aan de militaire conferen
ties der geallieerden.
In den na-oorlog ryst zijn ster in het
Luxembourg. In 1924 wordt hy vice-voorzitter,
in 1932 volgt hij Albert Lebrun als voorzitter
op, een post, waartoe hy telkens met grooter
meerderheid gekozen wordt, en dien men ge
woonlijk slechts verlaat om zyn intrede te doen
in het paleis aan de Champs Elysées.
Budapest kreeg bezoek van een avontu
rier. Een betrekkelijk jonge rentenier,
die zijn geld in de kunst had byeenge-
zameld. Die rentenier was Archady Konches-
ter, één der beroemdste vioolvirtuozen, welke
het nabije en Verre Oosten ooit gekend heb
ben. Konchester werd geboren in Rusland, zijn
vader was een invloedrijk groot-industrieel,
die na het uitbreken der revolutie overyid de
vlucht naar het buitenland nemen moest.
De jonge Konchester had evenmin als an
deren iets van het familie-vermogen kunnen
redden en er bleef hem niet anders over dan
in Sjanghai met vioolspelen den kost te ver
dienen. Door gelukkige omstandigheden speel
de hy op een avond op een concert, dat ook
door een beroemd impresario werd bezocht.
Deze was opgetogen over den jongen violist
en hü engageerde Konchester voor een groote,
langdurige touraée.
Het optreden van Archady Konchester had
overal een geweldig succes en zijn engage
ment door het geheele verre Oosten bracht
hem zooveel geld binnen, dat de jonge Rus
voor zijn geheele leven zonder financieele zor
gen behoefde te zijn, indien hij verstandig
zijn verkregen bezit zou weten uit te geven
en Konchester verstond die kunst zoo goed
als zijn vioolspel. Zijn grootste succes verwierf
hij echter niet tijdens een concert in een con
certgebouw, maar met een viool-solo in een
leeuwenkooi.
Voor enkele jaren sloeg in Singapore een
Westersch circus zyn tenten op, waar een der-
geiyke gebeurtenis nog een belangrijke betee-
kenis had. Konchester was toen reeds beroemd
en met talryke autoriteiten en bekende per
soonlijkheden. was ook hy tegenwoordig by de
gala-voorstelling van het circus.
De verschillende sensatienummers volgden
elkander met meer of minder succes op, tot
het groote moment van den avond was aan
gebroken, dat voor al deze toeschouwers de
meeste spanning had en de groote aantrek
kingskracht: een dompteur voerde met een
groot aantal leeuwen en tijgers allerlei dres
suur voor. Echter werkte deze temmer niet
met zweep en puntijzer, slechts met woorden
en dwang der oogen regeerde hij zyn troep.
Het Waren zenuwprikkelende, sensationeele
oogenblikken.
Daar viel den jongen violist plotseling een
dolle gedachte in: hoe zou de reactie zijn op
de leeuwen en tijgers, wanneer hy eens in
hun middén en onder het oog van de honder
den toeschouwers een viool-solo zou geven
Die gedachte fascineerde hem zóó, dat hij
iemand naar zijn huis stuurde om zyn viool
te halen, terwyi hy zelf den circus-directeur
opzocht en hem voorstelde in de kooi te spelen.
Deze geloofde eerst met een dwaas te doen te
hebben; toen hy den naam van dezen zonder
ling hoorde, stemde hy tenslotte toe. Zakelijk
begreep hy, welk een enorme reclame het
moest zijn, dezen kunstenaar in zijn leeuwen-
kooi gehad te hebben. Even zakelijk liet hy
In 1924 zou men hem zeker verkozen hebben
boven M. Gaston Doumergue, indien hy niet
geweigerd had om gezondheidsredenen
M Jeanneny is boven alles gehecht aan zijn
familie. Het grootste genoegen smaakte hij, toen
zijn zoon voor het candidaats in de rechten
slaagde.
Wanneer het parlement op reces gaat, keert
M. Jeanneny terug naar Rioz, het dorp, dat hij
eens bestuurde. Hij wandelt er in zyn tuin,
houdt zich bezig met den oogst, raapt de vruch
ten op in den boomgaard, verzorgt zyn bloe
menHij is hierin het evenbeeld van Gaston
Doumergue.
Hy gaat niet uit, hy is niet mondain, hij
geeft geen interviews.
Dat is het beeld en het karakter van Frank-
rijks tweeden burger, van zijn „loco", van zijn
president waarschy'nlijk, wanneer Albert Le-
brun's ambtsperiode teneinde is.
Indien hy tenminste niet weigert.
m
Een politie-agent was toevallig vlug by de hand. Deze ver
klaarde zich onmiddeliyk bereid den Chinees mede te nemen en
hem veilig achter slot en grendel te zetten. De poltie-agent had
daar niet veel moeite mee, want de Chinees huilde nog altyd
en dacht er niet aan zich te verzetten.
Inmiddels had Drein Drentel in zijn kamer een ander avon
tuur. Daar was opeens een groot leeiyk beest binnengekomen,
dat heel Veel op een groote kreeft leek. „Help!" riep Drein,
„daar heb je het zeemonster al!" En hy begon hard te gillen.
By Piet Prikkel kwam even later ook zoo'n soort beest bin
nen. Maar Piet was niet bang en bond hem een touwtje om
zijn hals. De waard verzekerde hem, dat zulke dieren hier in
Nagasaki heel gewoon waren. „Nou," dacht Piet, „als hier de
gewone beesten er al zóó uitzien, dan zal het my benieuwen,
hoe een zeemonster er uit ziet!"
Konchester echter ook nog een verklaring
schrijven, dat hy de leeuwenkooi op eigen ri
sico wilde betreden en in geen enkel geval de
circusdirectie voor welke gevolgen ook aan
sprakelijk stelde.
Een vreemde stilte viel over het anders zoo
op sensatie-beluste publiek, toen de directeur
het voorstel van Konchester mededeelde. Te
vergeefs waarschuwde de dompteur Konches
ter tegen zijn roekeloos plan, evenmin kreeg
hij toestemming van den artist mede de kooi
in te gaan, om zoo noodig te kunnen ingry-
pen. Konchester wees alle hulp vriendeiyk,
maar beslist af.
Toen Archady Konchester met viool en
strykstok de kooi binnentrad en naar het mid
den ging, huiverde iedereen, die zich in het
circus bevond. Het was doodstil, angst en be
klemming zweefden thans merkbaar in deze
ruimte. De vier tygers en zes leeuwen staarden
den nieuweling aan als een wonderdier.
Konchester zocht alle energie en moed bU
elkaar; hy wist dat een enkel bewijs van angst
of zenuwachtigheid hem noodlottiig zou zyn.
De wilde dieren gedroegen zich intusschen
uiterst behoorlijk;
zij liepen om
aan, besnuffelden
hem, een leeuwin BCn IBêUWBnkooi
gromde zwaar, I
doch zy lieten
den vreemden gast overigens ongemoeid.
Dan begon Konchester te spelen. De melo
die van Sarasates' concertwerk klonk door het
circus. Het publiek staarde bewegingloos naaf
den man, die zich zoo volmaakt kalm steed3
meer in zijn spel verdiepte, dat hy waarschijn
lijk niet langer meer onderscheidde of hy voor
een uitgelezen publiek speelde dan wel voor
een troep wilde dieren. En wonderlijk de
tygers en leeuwen deden geen enkele belang
stelling meer voor den vreemdeling biyken en
ook de muziek scheen hun onverschillig te zyn-
Na twintig minuten verliet Konchester
uiterst kalm en zonder overhaasting de leeu
wenkooi. De aanwezigen uitten hun onder
drukte zenuwen in een onverdoovend ge
schreeuw en geraas.
Het optreden verhoogde met den roem van
Konchester de toegangspryzen tot zijn con
certen. Alle verzoeken en aanbiedingen, hoe
ongeloofelijk mooi en hoog ook, wees Konches
ter van de hand; hy bleef bij dit enkel op
treden in een leeuwenkooi. Als de groote tout-
née was geëindigd, nam Konchester zelfs af
scheid van de concertzaal; hy ging rusten, hU
werd rentenier.
Voor zijn genoegen bereist Konchester Euro
pa, daarom bezocht hy ook Boedapest, en
denkt slechts by gelegenheid terug aan „de'
sensatie van zyn leven!
De huwelijksvoorschotten van maximaal 1000
Mark welke in Duitschland in Augustus 1933
werden ingevoerd, hebben succes gehad. Thans
zyn biykens opgave van het Ryksministerie in
totaal 700.000 van zulke huweiyksvoorschotten
uitgereikt van gemiddeld 600 Mark, samen tot
een bedrag van 420 millioen mark. Ook het aan
tal huwelijkssluitingen steeg in deze jaren
sterk, n.l. 420.000 meer, dit is 26 pet. meer dan
in de drie voorafgaande jaren. Het aantal le
vendgeborenen was in Duitschland in 1933 971174
in 1934 1198350, in 1935 1261273. Van deze zijn
er in deze drie jaren 500.000 gesproten uit hu-
weiyken die met behulp van huweiyksvoor
schotten waren begonnen. Dit zyn, aldus de of
ficieele opgave, „naar verhouding byna dubbel
zooveel kinderen als in de huwelijken, die sinds
1933 zonder huwelijksvoorschotten gesloten
werden", zoodat blijkt, „dat de met huweiyks
voorschotten gesloten huwelyken een beduidend
grootere voortplantingsvreugde betoonen dan de
andere huwelijken". Een prikkel daartoe is, dat
de voorschotten renteloos worden gegeven en
per maand 1 pet. aflossing verschuldigd is, maar
voor elk levend geboren kind 25 pet. van het
voorschot gedelgd wordt. Tengevolge van deze
bepaling verviel 95 millioen Mark voorgoed aan
de ontvangers. De middelen ter dekking van
deze maatregelen worden verkregen door het
heffen van een belasting op de ongehuwden.
Wat op de voorschotten terugbetaald wordt,
wordt gebruikt voor extra-ondersteuning van
behoeftige kinderrijke families. Daarvoor is
thans 123 millioen Mark besteed, voor welk be
drag voor twee millioen kinderen elk 62 Mark
werd gegeven, gemiddeld 350 Mark per gezin.
Ten slotte wordt, sedert verleden jaar Augustus,
in onderscheiding van de laatstgenoemde „on
dersteuning voor éénmaal" nog een regelmatige
toeslag op het loon van kinderryke families ge
geven, zoodat bijv. een arbeidersgezin met
kinderen en een weekloon van 40 Mark sinds
Augustus 1936 ongeveer 20 pet. extra ontvangt,
welk bedrag niet aan belasting onderworpen is.
Deze ondersteuning wordt thans aan 237.000
gezinnen verstrekt. Van staatswege wordt ver
klaard, dat deze loontoeslag niet als „steun"
mag worden beschouwd, doch als maatregel tot
het scheppen van evenwicht in de sociale ver
houdingen.
(Ned. Chr. Persbureau)
A I I p A DAMMU'C °P dit blad zijn Ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen p 7^0 bÜ levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door 17 bij een ongeval met F
A I ,1 .r. A\ nl ll\ I ll r. |J ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen M. Uw» verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen doodelijken afloop i
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
bij verlies van een hand,
een voet of een oog.
lllllllltlllllllllllllllllllllllllllltllllllllllld lllllllll llllllllllll llllllllllllllllll
mmimmiimmmimm
„Wie gaan er dan naar Engeland?"
„Oom Peter en tante Nesta hadden het er
juist over. Zy willen probeeren om een jonge
man, Crocker genaamd, over te halen naar
hier te komen."
„Crocker? Jimmy Crocker? Piccadilly Jim?"
„Ja, waarom? KÏen jy hem?"
„Ja, ik ontmoette hem wel eens, toen hy hier
nog by de „Kroniek" was. Hy schynt zich in
Londen niet te vervelen. Hebt u de krant van
vandaag al gezien?"
„Ja, dat is juist, wat tante Nesta doet pro
beeren, hem hier te krygen. Natuuriyk is daar
niet de minste kans op. Waarom zou hy dat
doen?"
„De laatste maal, dat ik Jimmy Crocker zag,"
zei Jerry, „is al twee jaar geleden. Hij was toen
danig boven zyn theewater."
„Hy drinkt altijd, geloof ik."
„Ach ja, vroeger was hy een matige jongen.
Maar, als je de krant nagaat, krygt het den
schyn, dat hy het nu wel wat forsch aanpakt.
Tja dat zul je altyd hebben met zulke jonge
lui, zoodra men hen maar laat rondloopen en
hun geen vast werk verschaft."
„Juist. Dat is een van de redenen, waarom
ik iets voor Ogden probeer te doen. Wanneer
ze hem zijn gang laten gaan, zooals dat nu
gebeurt, dan wordt hy net zoo iemand als
Jimmy Crocker."
„Nou, Jimmy Crocker is van een heel andere
soort," protesteerde Jerry.
„Heelemaal niet. zy verschillen geen haar."
„Maar, Juffrouw Annie, u schynt het op dien
Jim niet erg begrepen te hebben?" Jerry keek
haar verbaasd aan. „Wat hebt u eigeniyk tegen
hem?"
Annie beet op haar lip. „Ik mag hem uit be
ginsel niet," zei ze. „Ik hou niet van menschen,
zooals hy. Enfin, ik ben bly, dat we het eens
zijn geworden over Ogden, Jerry. Ik wist wel,
dat ik staat op je kon maken. Maar ik wil
niet hebben, dat je het voor niemandal doet.
Oom Peter zal je er iets voor geven; genoeg
om die boerderij te koopen, waar je het altijd
over hebt. Dan kun Je met Maggie trouwen en
nog vele jaren een gelukkig leventje leiden. Is
dat niet aardig?"
„Maar, weet meneer hier dan van?"
„Nog niet. Maar ik ga het hem direct zeg
gen. Stil, daar komt iemand."
Meneer Pett kwam binnen. Hy keek nog altyd
verstoord.
„Oh, Annie goeden morgen, Mitchell, je
tante heeft besloten naar Engeland te gaan. Ik
zou graag zien, dat Je ook mee ging."
„Ik! Om Jimmy Crocker te helpen inter
viewen?"
„Nee, nee; alleen voor de gezelligheid op reis.
Jij weet zoo goed om te gaan met Ogden. Hoe
je het aanlegt, is mij een raadsel. Je schynt een
anderen jongen van hem te maken."
Annie wierp terzijde een blik naar Jerry, wel
ken deze beantwoordde met een aanmoedigen
den grijns. Maar Annie was van plan haar oom
direct van den stand van zaken op de hoogte
te brengen en ze verzocht Jerry:
„Zou je me even met oom alleen willen laten,
Jerry."
„Zeker. Zeker!"
Annie wendde zich tot meneer Pett, toen de
deur dicht was.
„Het zou u zeker wel bevallen, als er iemand
was, die van Ogden een anderen jongen zou
weten te maken, nietwaar, oom Peter?"
„Ja, als dat eens mogeiyk was."
„Hy plaagt u weer voortdurend, den laatsten
tyd?" vroeg Annie meewarig.
„Ja," zuchtte mijnheer Pett.
„Dat is keurig," zei Annie bruusk. „Ik was
al bang, dat u het niet goed zou vinden. Maar
nu kan ik er ook rechtuit over spreken."
Meneer Pett schrok hevig. Er was iets in haar
stem en als hij goed toekeek ook in haar blik,
wat hem het ergste deed vreezen. Haar oogen
bliksemden van een bijzonder licht, dat aan
een krijgszuchtige natuur deed denken, en zy
leek heelemaal op een groote vlam, toen ook
nog de zon op haar roode haren kwam schynen.
Er broeide iets. Meneer Pett merkte dat aan
alles. Hy keek Annie aan en daarby schenen
de jaren terug te loopen en voelde meneer Pett
zich weer een jongen, die onder leiding van den
held zyner jeugd, Hammond Chester, allerlei
kattekwaad uithaalde. In ieder jongensleven
byna komt er zoo'n klein Napoleonnetje, wiens
wil wet was en voor wiens overtuigend woord
ook het beter „ik" ineenschrompelde en stierf.
In meneer Pett's leven had Annie's vader
die rol vervuld. Hij was heel en al de baas ge
weest over meneer Pett. En thans was het, alsof
hij weer voor Hammond Chester stond, en hy
weer naar een of ander avontuur gelokt werd,
dat hij ten eenenmale afkeurde, maar waarin
hij zich willoos zou begeven, dat wist hy zeker.
Hy sloeg Annie gade, als iemand, die in de
knel zit en de bom, die dadelijk zal uiteen
barsten, langzaam maar zeker hoort tikken,
zy was Hammond Chester's dochter en zy
sprak tot Pett met de stem van Hammond
Chester. Zij was een waardige dochter.
„Met Jerry heb ik alles afgesproken," zei
Annie. „Hy zal me helpen by een ontvoering
van Ogden, om den jongen naar dien vriend
van hem te brengen, waarvan ik u vertelde,
die met dat hondenhospitaal. En die vriend
zal hem bij zich houden, totdat de knaap een
ander mensch geworden is. Vindt u het geen
prachtig idee?"
Meneer Pett verbleekte. De vreeselijke werke-
lykheid had al zijn verwachtingen overtroffen.
„Maar Annie!"
De woorden ontsnapten hem en ze klonken
niet natuuriyk. Hij was als het ware verlamd
door een geweldigen schrik. Dat was erger, dan
hy gevreesd had. En wat zijn ontsteltenis nog
grooter maakte, was de wetenschap, dat hij
zou toegeven, ook al zou hy in den beginne
tegen haar uitzinnig voornemen sputteren. En
het ergste was wel, dat hij diep in zich zelf
de zekerheid had, dat hy het plannetje uit
stekend vond.
„Jerry wou het natuurlijk niet doen,"
zei Annie, „maar ik heb hem beloofd, dat u
hem iets voor de moeite zou geven. Dat kunt
u later natuuriyk beter zelf regelen."
„Maar Annie! Annie toch! Stel je eens voor,
dat je tante er achter komt, wie het deed!"
„Ja, dat zal natuuriyk 'n geweldige herrie
geven," zei Annie rustig, „en u zult zich na
tuurlijk hebben te handhaven. Nou, om de
waarheid te zeggen, dat kan wel eens goed
voor u zyn. IJ bent veel te zachtzinnig met
iedereen, oom Peter. Ik geloof, dat geen mensch
zich zou laten welgevallen, wat u zich allemaal
laat aandoen. Vader heeft me eens in een van
zyn brieven verteld, dat hy u vroeger gewoon-
lyk geduldigen Piet noemde.
Meneer Pett schrok. Al in langen tyd was
de bynaam, dien hy het meest verafschuwde,
niet meer uit het graf verrezen. „Geduldige
Piet." Hy had gedacht, dat die weerzinwek
kende titel voorgoed begraven zouzyn, even
als zyn jeugd. Geduldige Piet. Het eerste
glimpje van een opstandig vuur begon in zyn
hart te schijnen.
„Geduldige Piet!"
„Geduldige Piet!" zei Annie onverbiddelyk.
„Maar Annie" z'n stem klonk gevoelig,
„ik houd zoo van een vreedzaam leven."
„En dat zult u nooit hebben, wanneer u zich
niet laat gelden, u weet zelf ook heel goed,
dat vader geiyk heeft. U laat zich door ieder
een als vloermat gebruiken. Zou u denken, dat
vader zich zou laten treiteren door Ogden en
zyn huis zoo door geaffecteerde namaakgenieën
zou laten volstoppen, dat hij niet eens meer
een kamer zou kunnen vinden, om er prettig
alleen te zitten met een krant?"
„Ja, maar, Annie, je vader is heel anders.
Hy houdt van herrie. Ik heb hem uit puren
overmoed iemand zien tegenspreken, die twee
honderd pond woog. En jy hebt veel van je
vader, Annie. Dat heb ik al vaak genoeg ge
merkt."
„Dat is waar. En daarom wil ik ook hebben,
dat u vaster op uw beenen gaat staan. U moet
beginnen met al die leegloopers het huis uit
te jagen. Maar voor dit gebeurt moet u ons
helpen, Ogden naar meneer Smithers te laten
brengen."
Er viel een lange stilte.
„Het zyn je roode haren!" riep meneer Pett
tenslotte uit, als iemand die een heelen tyd
naar de oplossing van een raadsel heeft gezocht.
„Het zyn je roode haren, die je zoo gemaakt
hebben, Annie, je vader heeft die ook."
Annie lachte.
„Ik kan het toch niet helpen, dat ik rood
haar heb, oom Peter. Het is myn ongeluk."
Meneer Pett schudde het hoofd.
„En ook van anderen!" zei hy.
(Wordt vervolgd.)