<H>- ffldveb&aal mn den dag Het Zeemonster van Nagasaki Het Duitsche volk zoekt naar zijn voorouders De zorgen van Jimmy PAROCHIEBOEKEN VAN GROOTE WAARDE Fr ankrijks „Loco" DONDERDAG 11 FEBRUARI 1937 Maandelijks worden door de Reichstelle3000 „Ahnen- passeofficieel goed gekeurd Hulp der onbrandbare smalfilm ORANJE BOVEN De verpersoonlijkte bescheiden heid 55 Krahrdenrhemn> I Vioolconcert in Huwelijksvoorschotten DOOR P. C. WODEHOUSE De wet zegt, dat een Duitscher, die twee arische grootvaders en twee arische groot moeders had, recht heeft op den rijks- burgerbrief, het eenige afdoende bewijs, dat men een volwaardige, arische bewoner van het Derde Rijk is. De practijk gaat echter verder. Die wil weten of ook de betreffende grootvaders en grootmoeders op h u n beurt arische grootvaders en grootmoeders hadden en, zoo mogelijk, of die betovergrootouders eveneens van arische af stamming waren. Enzoovoorts. Niet tot in het oneindige, maar toch wel zoover als mogelijk blijkt. Alleen waar alle schriftelijke bronnen ontbreken en dus niets bewezen k&n worden, wordt de wet van kracht, die terecht als een uiterst soepele toepassing beschouwd wordt der zoogenaamde jodenwetten van Neurenberg. En dies houdt heel Duitschland zich ijverig bezig met wat „Sippenforschung" of „Ahnenfor- schung" genoemd wordt. Iedere „volksbewuste" en „rassebewuste Duitscher tracht het doen en laten van zijn voorouders uit te visschen en een „Ahnenpass" te krijgen, waarin de geschie denis van zijn stam en zijn familie, behoorlijk door den Staat gecontroleerd, nauwkeurig staat opgeteekend. Menigeen echter, vooral onder de dragers van in Duitschland, ook onder beslist arische families, veel voorkomende typisch joodsche na men, heeft verlicht adem gehaald, toen hij ont dekte, dat alles wat over zijn afstamming op heldering zou kunnen verschaffen, door het vuur verteerd, door het water verzwolgen of door de motten opgevreten is. Want al geeft een „Ahnenforscher", die begint te twijfelen of „met zijn grootmoeder wel alles in orde is," er de voorkeur aan, maar niet verder te zoeken, gewoonlijk is dit slechts uitstel van executie. De Staat bedrijft namelijk op groote schaa! „Sippenforschung" en zit achter alles, wat niet heelemaal arisch is, heen als de fiscus achter wanbetalers. Bizonder tragisch en uiterst moeilijk is het geval dergenen, die denzelfden naam dragen als een uit de streek, waaruit zij ook stammen, afkomstige familie, van welke vaststaat, dat zij jcodsch bloed in de aderen heeft, terwijl zij niet kunnen bewijzen, dat zij met die niet- arische familie niet verwant zijn. Het Derde Rijk, dat zeer voorzichtig is met het opnemen van vreemde elementen in het Duitsche volks lichaam, is op dat punt onverbiddelijk en be handelt den verdachte, ongeacht of zijn „schuld" in de verste verte niet vaststaat, als een ver oordeelde. Dat geval doet zich vrij veel voor. Duitschland heeft altijd veel joodsche immigratie gehad en heeft nooit van de joden gehouden. Vooral in vroegere tijden, toen het antisemietisme ook in christelijke kringen zeer sterk was, lieten vele joden zich doopen. Niet weinigen onder hen schijnen zulks in de eerste plaats gedaan te hebben om door hun omgeving als gelijkwaar dig beschouwd te worden. Daar ook 'n gedoopte jood voor het volk een Jood bleef, namen de uit zakelijke overwegingen bekeerenslustige zonen van het oude volk hun toevlucht tot een list. Zij doken ergens op, bij voorkeur in een kleine gemeente, traden toe tot de Kerk en lieten zich dan inschrijven, niet onder hun werkeiy- ken, meestal joodsch klinkenden naam, doch onder den naam van een of andere in de om geving wonende Duitsche familie. Gcede trouw en gebrekkige administratie waren ei de oor zaken van, dat de betreffende familie er niets van te weten kwam, dat zij plotseling was uit gebreid met een lid, waarmee thans hun verre afstammelingen danig in hun maag zitten. Want een burgerlijke stand bestond er in die dagen niet. Het eenige bevolkingsregister, dat er trouwens ook buiten Duitschland bestond, was de boekhouding, welke de pastoor en later ook de dominee voerden over 't weer varen der hun toevertrouwde kudde. (Zooals men zich herinnert, heeft een klaarblijkelijk niet-rassebewuste pastoor het bestaan om nog niet eens zoo heel lang geleden pen gedoopten jood op te nemen in de familie van niemand minder danAdolf Hitler!) „Kirchenbücher", parochieboeken, zijn dingen, welke op het oogenblik in Duitschland een on schatbare waarde hebben. Een ieder, die wil weten, waar en wanneer zijn voorouders leef den, moet zich wenden tot pastoor of dominee. De geestelijkheid is verplicht, de gevraagde in lichtingen te verschaffen of den aanvrager in staat te stellen, zelf de noodige onderzoekingen te doen, maar mag voor het vele aan .Sippen forschung" verbonden werk een matige ver goeding eischen. Het spreekt van zelf, dat er pastoors en do- minee's zijn, die er plezier in vinden, de boeken hunner parochie na te pluizen en dat er pas toors en dominee's zijn, die daar het land aan hebben. Ook de vergoeding leidt nogal eens tot een zekere wrijving, daar de rassebewuste Duitscher het veelal in beginsel verkeerd vindt, dat de „Sippenforschung" door financleele hin derpalen wordt belemmerd, terwijl de geestelijk heid deze vergoeding niet missen kan, daar zij zich in vele gevallen gedwongen Ziet, ter beantwoording der binnenkomende aanvragen om inlichtingen hulpkrachten aan te stellen, die zy natuurlijk uit eigen zak betalen moet. De protestantsche kerken te Berlijn hebben zich maar liever bevrijd van den rompslomp der „Sippenforschung". Zij brachten haar veertien honderd parochieboeken, welke de geschiedenis van iedere evangelische Berlijnsche familie min stens tot 1800 en in sommige gevallen zelfs tot 1580 bevatten, te zamen in een „Kirchenbuch- stelle", waar geschoold personeel ze onderzoekt en uitwerkt in een karthotheek, welke rond drie millioen kaarten zal tellen. Met hoeveel ijver het Duitsche volk naar zijn voorouders zoekt, blijkt wel hieruit, dat er reeds negen duizend brieven op antwoord lagen te wachten, toen de „Kirchenbuchstelle" kort voor Kerst mis geopend werd. Dagelijks wordt deze in stelling door ongeveer honderd menschen be zocht, terwijl er gemiddeld tweehonderd schrif telijke verzoeken om inlichtingen binnen komen. Als gezegd, zet de Staat zijn onderdanen zoo veel mogelijk aan om „Sippenforschung" te be drijven, doch schroomt hij tevens niet om het goede voorbeeld te geven. Ook de Staat houdt zich druk bezig met de parochieboeken. Hij heeft voor dit doel in de Duitsche hoofdstad een „Reichstelle" opgericht, waar honderdvijftig man personeel voorloopig zoodanig zijn overbelast, dat er geregeld tot laat in den avond wordt overgewerkt. De „Reichstelle" vereeuwigt de parochieboeken bladzijde voor bladzijde op onbrandbare smal film. Een rolletje van zestig meter smalfilm, dat een doorsnede heeft van slechts acht cen timeter, kan de foto's bevatten van negenhon derd bladzijden uit een parochieboek. Een ge oefend fotograaf maakt per dag tusschen de vierhonderd en vijfhonderd opnamen. De „Reichstelle" beschikt over groote auto's, die van alle technische hulpmiddelen voorzien zijn en die van dorp tot dorp trekken om alle parochieboeken, welke er te ontdekken zijn, ter plaatse te 'filmen. De „Reichstelle" repareert versleten en ont cijfert onleesbaar geworden parochieboeken. Andere opdrachten voert deze instelling voor particulieren echter niet uit. Zij is op de eer ste plaats een contröle-orgaan. Iedere Duitscher, die is klaar gekomen met zijn „Ahnenpass", stuurt dit resultaat van moei zaam en volhardend speuren naar de „Reich stelle", die over een zoodanige organisatie be schikt, dat in de heele wereld de juistheid van hetgeen een „Ahnenpass" beweert kan worden nagegaan. Is alles in orde, dan gaat de „Ahnen pass", vergezeld van een „Gutachten" naar den eigenaar terug. Maandelijks worden er op die manier drieduizend „Ahnenpasse" officieel goed gekeurd. Aan de hectometer- palen met oran|e koppen kunt u zien, dat u op een voor- rangsweg rijdt. "WWW VI v -concert Het is een oud-parlementair gebruik, dat bij de opening van iedere wetgevende pe riode de ou<Jste in jaren der kamer- en senaatsleden tot zijn collega's in resp. kamer en senaat een begroetingsrede houdt, waarvan de voornaamste kwaliteit de hoffelijkheid moet zijn en waarin eigenlijk geen politiek mag zijn verwerkt. Zoo geschiedde niet heelemaal bij de opening van de huidige parlementaire periode. De bijzondere aandacht trok de begroetings rede in den Senaat. Deze werd uitgesproken door Senator Damecour, den 92-jarigen nestor van het eerbiedwaardig college, een „Breton" van den „ouden stempel", zooals de pers hem noemt wat ook die oude stempel zijn mag. Zijn begroetingsrede was niet onhoffelijk, maar waardoor zij toch vooral opviel, waren een met zeldzame helderheid geleverde uiteen zetting van de daden van Volksfrontregeering en Volksfrontmeerderheid en 'n voor zoo'n be jaarden man buitengewoon heftig geachte crl- tiek op die daden, vooral op het sociaal be leid. Verteld wordt, dat men, toen hij van het spreekgestoelte afdaalde, hem vroeg, wat hij toch deed om zóó lang zóó jong en zóó levendig te blijven. Dat is heel eenvoudig moet hij geantwoord hebben, iederen morgen eet ik een boterham van brood en boter. Maar ik neem altijd meer boter dan brood. Waarop een radicale senator, die het ant woord hoorde, zou hebben opgemerkt: De arbeiders, van wier verlangens gij daar juist bestreedt, dat zij gegrond waren, zouden niet anders wenschen dan uw regime te vol gen, mon cher doyen. Maar wij moeten dan pro- beeren ze de middelen aan de hand te doen.... Indien het niet waar is Ondertusschen is de senaat er toe overgegaan zijn president te kiezen, waarbij herkozen werd M. Jules Jeanneny. De voorzitter van den senaat is de tweede persoonlijkheid der republiek; hij komt onmid dellijk na den President, wiens plaatsvervanger hy eventueel is. Zooveel als „loco". Niettemin zou men M. Jeanneny kunnen hou den voor de verpersooniykte bescheidenheid. Zijn gelaatstrekken alléén reeds zijn ernaar. Maar zijn gedrag is er mee in overeenstem ming, en is er voor zoover dat van een poli ticus dan kan gelden steeds mee in overeen stemming geweest, al heeft hij de 72 jaren reeds a oh ter zich. Hij spreekt weinig en laat zich weinig fotografeeren, als hy zich laat zien. By officieele plechtigheden, waaraan hy met zyn collega's deelneemt, valt juist hij het minste op. Hy doet ook niets om op te vallen; misschien is het deze karaktertrek, die hem het onbetwiste algemeene vertrouwen zijner collega's heeft ge geven. Hij heeft een afkeer van alles wat leven maakt, of het zaken zyn, personen of „massa's". De Franschen weten eigeniyk maar heel vaag van zijn bestaan af. Hy heeft geen duels geleverd zooals Clemen- ceau; hij heeft nooit groote redevoeringen af gestoken zooals Poincaré; hy heeft ook geen geruchtmakende affaires gehad, zooals Cail- laux. Hy is zelfs nooit minister geweest. Hij is zijn openbare loopbaan begonnen als burgemeester van een „nest", Rioz, in het de partement van de Haute-Saóne. Hij was 36 jaar oud, toen hij voor het eerst député werd, in 1902. In 1909 verkiest hy den Senaat al bo ven de Kamer, waar hü binnenkomt, en die hij niet meer verlaat. Toch vestigt deze bezadigde man met zijn helderen kijk op de dingen, en die bovendien „van zool tot kruin" republikein is, de aan dacht der leiders op zich. Het hangt geheel van hemzelf af, of hy minister zal worden of niet. Maar alle aanbiedingen slaat hij af, op één na. Hij accepteert een onderstaatssecretariaat aan „Oorlog", dat Olemenceau hem aanbiedt in 1917, omdat hy hem „noodig" heeft. In deze kwali teit neemt hy deel aan de militaire conferen ties der geallieerden. In den na-oorlog ryst zijn ster in het Luxembourg. In 1924 wordt hy vice-voorzitter, in 1932 volgt hij Albert Lebrun als voorzitter op, een post, waartoe hy telkens met grooter meerderheid gekozen wordt, en dien men ge woonlijk slechts verlaat om zyn intrede te doen in het paleis aan de Champs Elysées. Budapest kreeg bezoek van een avontu rier. Een betrekkelijk jonge rentenier, die zijn geld in de kunst had byeenge- zameld. Die rentenier was Archady Konches- ter, één der beroemdste vioolvirtuozen, welke het nabije en Verre Oosten ooit gekend heb ben. Konchester werd geboren in Rusland, zijn vader was een invloedrijk groot-industrieel, die na het uitbreken der revolutie overyid de vlucht naar het buitenland nemen moest. De jonge Konchester had evenmin als an deren iets van het familie-vermogen kunnen redden en er bleef hem niet anders over dan in Sjanghai met vioolspelen den kost te ver dienen. Door gelukkige omstandigheden speel de hy op een avond op een concert, dat ook door een beroemd impresario werd bezocht. Deze was opgetogen over den jongen violist en hü engageerde Konchester voor een groote, langdurige touraée. Het optreden van Archady Konchester had overal een geweldig succes en zijn engage ment door het geheele verre Oosten bracht hem zooveel geld binnen, dat de jonge Rus voor zijn geheele leven zonder financieele zor gen behoefde te zijn, indien hij verstandig zijn verkregen bezit zou weten uit te geven en Konchester verstond die kunst zoo goed als zijn vioolspel. Zijn grootste succes verwierf hij echter niet tijdens een concert in een con certgebouw, maar met een viool-solo in een leeuwenkooi. Voor enkele jaren sloeg in Singapore een Westersch circus zyn tenten op, waar een der- geiyke gebeurtenis nog een belangrijke betee- kenis had. Konchester was toen reeds beroemd en met talryke autoriteiten en bekende per soonlijkheden. was ook hy tegenwoordig by de gala-voorstelling van het circus. De verschillende sensatienummers volgden elkander met meer of minder succes op, tot het groote moment van den avond was aan gebroken, dat voor al deze toeschouwers de meeste spanning had en de groote aantrek kingskracht: een dompteur voerde met een groot aantal leeuwen en tijgers allerlei dres suur voor. Echter werkte deze temmer niet met zweep en puntijzer, slechts met woorden en dwang der oogen regeerde hij zyn troep. Het Waren zenuwprikkelende, sensationeele oogenblikken. Daar viel den jongen violist plotseling een dolle gedachte in: hoe zou de reactie zijn op de leeuwen en tijgers, wanneer hy eens in hun middén en onder het oog van de honder den toeschouwers een viool-solo zou geven Die gedachte fascineerde hem zóó, dat hij iemand naar zijn huis stuurde om zyn viool te halen, terwyi hy zelf den circus-directeur opzocht en hem voorstelde in de kooi te spelen. Deze geloofde eerst met een dwaas te doen te hebben; toen hy den naam van dezen zonder ling hoorde, stemde hy tenslotte toe. Zakelijk begreep hy, welk een enorme reclame het moest zijn, dezen kunstenaar in zijn leeuwen- kooi gehad te hebben. Even zakelijk liet hy In 1924 zou men hem zeker verkozen hebben boven M. Gaston Doumergue, indien hy niet geweigerd had om gezondheidsredenen M Jeanneny is boven alles gehecht aan zijn familie. Het grootste genoegen smaakte hij, toen zijn zoon voor het candidaats in de rechten slaagde. Wanneer het parlement op reces gaat, keert M. Jeanneny terug naar Rioz, het dorp, dat hij eens bestuurde. Hij wandelt er in zyn tuin, houdt zich bezig met den oogst, raapt de vruch ten op in den boomgaard, verzorgt zyn bloe menHij is hierin het evenbeeld van Gaston Doumergue. Hy gaat niet uit, hy is niet mondain, hij geeft geen interviews. Dat is het beeld en het karakter van Frank- rijks tweeden burger, van zijn „loco", van zijn president waarschy'nlijk, wanneer Albert Le- brun's ambtsperiode teneinde is. Indien hy tenminste niet weigert. m Een politie-agent was toevallig vlug by de hand. Deze ver klaarde zich onmiddeliyk bereid den Chinees mede te nemen en hem veilig achter slot en grendel te zetten. De poltie-agent had daar niet veel moeite mee, want de Chinees huilde nog altyd en dacht er niet aan zich te verzetten. Inmiddels had Drein Drentel in zijn kamer een ander avon tuur. Daar was opeens een groot leeiyk beest binnengekomen, dat heel Veel op een groote kreeft leek. „Help!" riep Drein, „daar heb je het zeemonster al!" En hy begon hard te gillen. By Piet Prikkel kwam even later ook zoo'n soort beest bin nen. Maar Piet was niet bang en bond hem een touwtje om zijn hals. De waard verzekerde hem, dat zulke dieren hier in Nagasaki heel gewoon waren. „Nou," dacht Piet, „als hier de gewone beesten er al zóó uitzien, dan zal het my benieuwen, hoe een zeemonster er uit ziet!" Konchester echter ook nog een verklaring schrijven, dat hy de leeuwenkooi op eigen ri sico wilde betreden en in geen enkel geval de circusdirectie voor welke gevolgen ook aan sprakelijk stelde. Een vreemde stilte viel over het anders zoo op sensatie-beluste publiek, toen de directeur het voorstel van Konchester mededeelde. Te vergeefs waarschuwde de dompteur Konches ter tegen zijn roekeloos plan, evenmin kreeg hij toestemming van den artist mede de kooi in te gaan, om zoo noodig te kunnen ingry- pen. Konchester wees alle hulp vriendeiyk, maar beslist af. Toen Archady Konchester met viool en strykstok de kooi binnentrad en naar het mid den ging, huiverde iedereen, die zich in het circus bevond. Het was doodstil, angst en be klemming zweefden thans merkbaar in deze ruimte. De vier tygers en zes leeuwen staarden den nieuweling aan als een wonderdier. Konchester zocht alle energie en moed bU elkaar; hy wist dat een enkel bewijs van angst of zenuwachtigheid hem noodlottiig zou zyn. De wilde dieren gedroegen zich intusschen uiterst behoorlijk; zij liepen om aan, besnuffelden hem, een leeuwin BCn IBêUWBnkooi gromde zwaar, I doch zy lieten den vreemden gast overigens ongemoeid. Dan begon Konchester te spelen. De melo die van Sarasates' concertwerk klonk door het circus. Het publiek staarde bewegingloos naaf den man, die zich zoo volmaakt kalm steed3 meer in zijn spel verdiepte, dat hy waarschijn lijk niet langer meer onderscheidde of hy voor een uitgelezen publiek speelde dan wel voor een troep wilde dieren. En wonderlijk de tygers en leeuwen deden geen enkele belang stelling meer voor den vreemdeling biyken en ook de muziek scheen hun onverschillig te zyn- Na twintig minuten verliet Konchester uiterst kalm en zonder overhaasting de leeu wenkooi. De aanwezigen uitten hun onder drukte zenuwen in een onverdoovend ge schreeuw en geraas. Het optreden verhoogde met den roem van Konchester de toegangspryzen tot zijn con certen. Alle verzoeken en aanbiedingen, hoe ongeloofelijk mooi en hoog ook, wees Konches ter van de hand; hy bleef bij dit enkel op treden in een leeuwenkooi. Als de groote tout- née was geëindigd, nam Konchester zelfs af scheid van de concertzaal; hy ging rusten, hU werd rentenier. Voor zijn genoegen bereist Konchester Euro pa, daarom bezocht hy ook Boedapest, en denkt slechts by gelegenheid terug aan „de' sensatie van zyn leven! De huwelijksvoorschotten van maximaal 1000 Mark welke in Duitschland in Augustus 1933 werden ingevoerd, hebben succes gehad. Thans zyn biykens opgave van het Ryksministerie in totaal 700.000 van zulke huweiyksvoorschotten uitgereikt van gemiddeld 600 Mark, samen tot een bedrag van 420 millioen mark. Ook het aan tal huwelijkssluitingen steeg in deze jaren sterk, n.l. 420.000 meer, dit is 26 pet. meer dan in de drie voorafgaande jaren. Het aantal le vendgeborenen was in Duitschland in 1933 971174 in 1934 1198350, in 1935 1261273. Van deze zijn er in deze drie jaren 500.000 gesproten uit hu- weiyken die met behulp van huweiyksvoor schotten waren begonnen. Dit zyn, aldus de of ficieele opgave, „naar verhouding byna dubbel zooveel kinderen als in de huwelijken, die sinds 1933 zonder huwelijksvoorschotten gesloten werden", zoodat blijkt, „dat de met huweiyks voorschotten gesloten huwelyken een beduidend grootere voortplantingsvreugde betoonen dan de andere huwelijken". Een prikkel daartoe is, dat de voorschotten renteloos worden gegeven en per maand 1 pet. aflossing verschuldigd is, maar voor elk levend geboren kind 25 pet. van het voorschot gedelgd wordt. Tengevolge van deze bepaling verviel 95 millioen Mark voorgoed aan de ontvangers. De middelen ter dekking van deze maatregelen worden verkregen door het heffen van een belasting op de ongehuwden. Wat op de voorschotten terugbetaald wordt, wordt gebruikt voor extra-ondersteuning van behoeftige kinderrijke families. Daarvoor is thans 123 millioen Mark besteed, voor welk be drag voor twee millioen kinderen elk 62 Mark werd gegeven, gemiddeld 350 Mark per gezin. Ten slotte wordt, sedert verleden jaar Augustus, in onderscheiding van de laatstgenoemde „on dersteuning voor éénmaal" nog een regelmatige toeslag op het loon van kinderryke families ge geven, zoodat bijv. een arbeidersgezin met kinderen en een weekloon van 40 Mark sinds Augustus 1936 ongeveer 20 pet. extra ontvangt, welk bedrag niet aan belasting onderworpen is. Deze ondersteuning wordt thans aan 237.000 gezinnen verstrekt. Van staatswege wordt ver klaard, dat deze loontoeslag niet als „steun" mag worden beschouwd, doch als maatregel tot het scheppen van evenwicht in de sociale ver houdingen. (Ned. Chr. Persbureau) A I I p A DAMMU'C °P dit blad zijn Ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen p 7^0 bÜ levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door 17 bij een ongeval met F A I ,1 .r. A\ nl ll\ I ll r. |J ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen M. Uw» verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen doodelijken afloop i AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL bij verlies van een hand, een voet of een oog. lllllllltlllllllllllllllllllllllllllltllllllllllld lllllllll llllllllllll llllllllllllllllll mmimmiimmmimm „Wie gaan er dan naar Engeland?" „Oom Peter en tante Nesta hadden het er juist over. Zy willen probeeren om een jonge man, Crocker genaamd, over te halen naar hier te komen." „Crocker? Jimmy Crocker? Piccadilly Jim?" „Ja, waarom? KÏen jy hem?" „Ja, ik ontmoette hem wel eens, toen hy hier nog by de „Kroniek" was. Hy schynt zich in Londen niet te vervelen. Hebt u de krant van vandaag al gezien?" „Ja, dat is juist, wat tante Nesta doet pro beeren, hem hier te krygen. Natuuriyk is daar niet de minste kans op. Waarom zou hy dat doen?" „De laatste maal, dat ik Jimmy Crocker zag," zei Jerry, „is al twee jaar geleden. Hij was toen danig boven zyn theewater." „Hy drinkt altijd, geloof ik." „Ach ja, vroeger was hy een matige jongen. Maar, als je de krant nagaat, krygt het den schyn, dat hy het nu wel wat forsch aanpakt. Tja dat zul je altyd hebben met zulke jonge lui, zoodra men hen maar laat rondloopen en hun geen vast werk verschaft." „Juist. Dat is een van de redenen, waarom ik iets voor Ogden probeer te doen. Wanneer ze hem zijn gang laten gaan, zooals dat nu gebeurt, dan wordt hy net zoo iemand als Jimmy Crocker." „Nou, Jimmy Crocker is van een heel andere soort," protesteerde Jerry. „Heelemaal niet. zy verschillen geen haar." „Maar, Juffrouw Annie, u schynt het op dien Jim niet erg begrepen te hebben?" Jerry keek haar verbaasd aan. „Wat hebt u eigeniyk tegen hem?" Annie beet op haar lip. „Ik mag hem uit be ginsel niet," zei ze. „Ik hou niet van menschen, zooals hy. Enfin, ik ben bly, dat we het eens zijn geworden over Ogden, Jerry. Ik wist wel, dat ik staat op je kon maken. Maar ik wil niet hebben, dat je het voor niemandal doet. Oom Peter zal je er iets voor geven; genoeg om die boerderij te koopen, waar je het altijd over hebt. Dan kun Je met Maggie trouwen en nog vele jaren een gelukkig leventje leiden. Is dat niet aardig?" „Maar, weet meneer hier dan van?" „Nog niet. Maar ik ga het hem direct zeg gen. Stil, daar komt iemand." Meneer Pett kwam binnen. Hy keek nog altyd verstoord. „Oh, Annie goeden morgen, Mitchell, je tante heeft besloten naar Engeland te gaan. Ik zou graag zien, dat Je ook mee ging." „Ik! Om Jimmy Crocker te helpen inter viewen?" „Nee, nee; alleen voor de gezelligheid op reis. Jij weet zoo goed om te gaan met Ogden. Hoe je het aanlegt, is mij een raadsel. Je schynt een anderen jongen van hem te maken." Annie wierp terzijde een blik naar Jerry, wel ken deze beantwoordde met een aanmoedigen den grijns. Maar Annie was van plan haar oom direct van den stand van zaken op de hoogte te brengen en ze verzocht Jerry: „Zou je me even met oom alleen willen laten, Jerry." „Zeker. Zeker!" Annie wendde zich tot meneer Pett, toen de deur dicht was. „Het zou u zeker wel bevallen, als er iemand was, die van Ogden een anderen jongen zou weten te maken, nietwaar, oom Peter?" „Ja, als dat eens mogeiyk was." „Hy plaagt u weer voortdurend, den laatsten tyd?" vroeg Annie meewarig. „Ja," zuchtte mijnheer Pett. „Dat is keurig," zei Annie bruusk. „Ik was al bang, dat u het niet goed zou vinden. Maar nu kan ik er ook rechtuit over spreken." Meneer Pett schrok hevig. Er was iets in haar stem en als hij goed toekeek ook in haar blik, wat hem het ergste deed vreezen. Haar oogen bliksemden van een bijzonder licht, dat aan een krijgszuchtige natuur deed denken, en zy leek heelemaal op een groote vlam, toen ook nog de zon op haar roode haren kwam schynen. Er broeide iets. Meneer Pett merkte dat aan alles. Hy keek Annie aan en daarby schenen de jaren terug te loopen en voelde meneer Pett zich weer een jongen, die onder leiding van den held zyner jeugd, Hammond Chester, allerlei kattekwaad uithaalde. In ieder jongensleven byna komt er zoo'n klein Napoleonnetje, wiens wil wet was en voor wiens overtuigend woord ook het beter „ik" ineenschrompelde en stierf. In meneer Pett's leven had Annie's vader die rol vervuld. Hij was heel en al de baas ge weest over meneer Pett. En thans was het, alsof hij weer voor Hammond Chester stond, en hy weer naar een of ander avontuur gelokt werd, dat hij ten eenenmale afkeurde, maar waarin hij zich willoos zou begeven, dat wist hy zeker. Hy sloeg Annie gade, als iemand, die in de knel zit en de bom, die dadelijk zal uiteen barsten, langzaam maar zeker hoort tikken, zy was Hammond Chester's dochter en zy sprak tot Pett met de stem van Hammond Chester. Zij was een waardige dochter. „Met Jerry heb ik alles afgesproken," zei Annie. „Hy zal me helpen by een ontvoering van Ogden, om den jongen naar dien vriend van hem te brengen, waarvan ik u vertelde, die met dat hondenhospitaal. En die vriend zal hem bij zich houden, totdat de knaap een ander mensch geworden is. Vindt u het geen prachtig idee?" Meneer Pett verbleekte. De vreeselijke werke- lykheid had al zijn verwachtingen overtroffen. „Maar Annie!" De woorden ontsnapten hem en ze klonken niet natuuriyk. Hij was als het ware verlamd door een geweldigen schrik. Dat was erger, dan hy gevreesd had. En wat zijn ontsteltenis nog grooter maakte, was de wetenschap, dat hij zou toegeven, ook al zou hy in den beginne tegen haar uitzinnig voornemen sputteren. En het ergste was wel, dat hij diep in zich zelf de zekerheid had, dat hy het plannetje uit stekend vond. „Jerry wou het natuurlijk niet doen," zei Annie, „maar ik heb hem beloofd, dat u hem iets voor de moeite zou geven. Dat kunt u later natuuriyk beter zelf regelen." „Maar Annie! Annie toch! Stel je eens voor, dat je tante er achter komt, wie het deed!" „Ja, dat zal natuuriyk 'n geweldige herrie geven," zei Annie rustig, „en u zult zich na tuurlijk hebben te handhaven. Nou, om de waarheid te zeggen, dat kan wel eens goed voor u zyn. IJ bent veel te zachtzinnig met iedereen, oom Peter. Ik geloof, dat geen mensch zich zou laten welgevallen, wat u zich allemaal laat aandoen. Vader heeft me eens in een van zyn brieven verteld, dat hy u vroeger gewoon- lyk geduldigen Piet noemde. Meneer Pett schrok. Al in langen tyd was de bynaam, dien hy het meest verafschuwde, niet meer uit het graf verrezen. „Geduldige Piet." Hy had gedacht, dat die weerzinwek kende titel voorgoed begraven zouzyn, even als zyn jeugd. Geduldige Piet. Het eerste glimpje van een opstandig vuur begon in zyn hart te schijnen. „Geduldige Piet!" „Geduldige Piet!" zei Annie onverbiddelyk. „Maar Annie" z'n stem klonk gevoelig, „ik houd zoo van een vreedzaam leven." „En dat zult u nooit hebben, wanneer u zich niet laat gelden, u weet zelf ook heel goed, dat vader geiyk heeft. U laat zich door ieder een als vloermat gebruiken. Zou u denken, dat vader zich zou laten treiteren door Ogden en zyn huis zoo door geaffecteerde namaakgenieën zou laten volstoppen, dat hij niet eens meer een kamer zou kunnen vinden, om er prettig alleen te zitten met een krant?" „Ja, maar, Annie, je vader is heel anders. Hy houdt van herrie. Ik heb hem uit puren overmoed iemand zien tegenspreken, die twee honderd pond woog. En jy hebt veel van je vader, Annie. Dat heb ik al vaak genoeg ge merkt." „Dat is waar. En daarom wil ik ook hebben, dat u vaster op uw beenen gaat staan. U moet beginnen met al die leegloopers het huis uit te jagen. Maar voor dit gebeurt moet u ons helpen, Ogden naar meneer Smithers te laten brengen." Er viel een lange stilte. „Het zyn je roode haren!" riep meneer Pett tenslotte uit, als iemand die een heelen tyd naar de oplossing van een raadsel heeft gezocht. „Het zyn je roode haren, die je zoo gemaakt hebben, Annie, je vader heeft die ook." Annie lachte. „Ik kan het toch niet helpen, dat ik rood haar heb, oom Peter. Het is myn ongeluk." Meneer Pett schudde het hoofd. „En ook van anderen!" zei hy. (Wordt vervolgd.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1937 | | pagina 10