Menu-mogelijkheden
Polen,het raadsel van Europa
iertellingen van
Ons dorpke staat blank
SIBOTAK
Eens wat anders
Jus voor vleeschlooze
dagen
WASSCHEN VAN TRICOT
ONDERGOEDEREN
ZONDAG 21 FEBRUARI 1937
Melkvellen als hulpmiddel
;fü
Indische festiviteiten
BRABANTSCHE BRIEVEN
Alle leven is versmoord,
verstikt
Er zijn nu eenmaal geijkte manieren om
bepaalde groenten en voedingsmiddelen op
een bepaalde manier te koken en daar
stappen we niet van af. Ik geloof tenminste
biet, dat u er tot nu toe ooit aan gedacht hebt,
°tn de wortelen enkel en alleen met het aan
hangwater op te zetten, omdat u er van over
tuigd bent, dat ze dan aan zullen branden. En
toch berust die overtuiging alleen maar op
overlevering en ik ga u hier een manier van
Worteltjes koken opgeven, die radicaal breekt
biet die overlevering.
Waarom bedelen de kinderen zoo vaak om
rauwe worteltjes? Niet enkel omdat het rau-
We zoo lekker is maar ook omdat de smaak
*°o veel pittiger is en die pittige smaak
Wordt behouden wanneer we de worteltjes, in
^hijfjes gesneden, zooals voor groentesoep maar
ban niet zóó dun, met ruim aanhangwater op
hotten, plus een flinke klont boter en per pond
®on vlak afgestreken paplepel suiker. En de
Pieterselie, waarvan u nu eens niet de steeltjes
Weg moet gooien, maar heel fijn gesneden er
bij laten, gooit u er pas over wanneer de wortel
tjes al in de schaal zijn. Als u deze manier
oenmaal geprobeerd hebt, doet u het nooit meer
bhders dat zult u zien.
En nu een andere methode om rijst te koken
zóó, dat ze niet als een kleverige, maar als
«en losse, rulle massa in de schalen ligt te
bampen. De oude manier is op ieder kopje
nist drie kopjes water. De nieuwe is zoo: op
btiv. vier kopjes rijst, vijf kopjes water, dus
oen kopje water meer, dan dat er kopjes rijst
*ijn. Het water aan de kook brengen en de
Soed afgespoelde rijst er bij doen, de pan da-
belijk op een asbestplaatje zetten en als de
hijst en het water koken, op een laag pitje laten
borrelen tot het gaar is.
En dan geef ik u een paar gerechten, die
b bij deze rijst eens op moet dienen. Dat is in
be eerste plaats de combinatie: rijst en soep
groente. Het klinkt u misschien gek in de ooren
maar het is zöö iets lekkers. Voor drie per-
^nen reken ik altijd op een kwartje soepgroente
Wat ik tenminste bij onzen groenteman krijg
Voor een kwartje, is ruim voldoende voor drie
Personen. En die groente moet u daïi eens niet
volgens de geijkte methode schoonmaken, maar
v°lgens een andere, die tot hoofdregel heeft:
biets weggooien. De prei bijv. doet u er in haar
Reheel in. Want weet u, dat de zonbeschenen
Plantendeelen een veel rijkere bron van vita-
Te Lake Placid, het Amerikaansche
wintersportgebied, is miss Jane Proman
voor het seizoen 1937 tot koningin van
de wintersport gekozen
minen zijn dan de niet door de zon beschenen'
deelen? En dat we meestal juist zoo dom zijn
de donker-groene, dus de vitamine-rijke deelen
weg te gooien? En daarom, niets weggooien
van de prei. Het harde groen snijden we in
heel kleine deeltjes, zoodat ze goed gaar kun
nen worden. Zelfs de worteltjes van de selderij
kunt u gebruiken. Goed afborstelen en dan in
heel fijne schijfjes snijden. En dan gaat alles
met elkaar in een pannetje. U begint natuur
lijk met datgene er het eerst in te doen, wat
het langste koken moet en alweer met alleen
het aanhangwater en een flinke klont boter. U
zult versteld staan over de geurige groente,
die u op die manier krijgt. Op ons bord doen
we dan de rijst en groente door elkaar met
nog een klein beetje boter en kerry en u zult
zien, dat u den meest smakelijken maaltijd
krijgt, dien u zich maar wenschen kunt.
Een andere combinatie is rijst met prei
de prei weer heelemaal gebruiken, want juist
het witte gedeelte en het donkere groen sa
men vormen zoo'n heerlijken smaak.
Een ander smakelijk gerechtje, maar weer
heel wat anders is het volgende. Ingrediënten:
zes rauwe aardappelen, twee eetlepels meel, twee
eieren, flink wat pieterselie, wat zout en peper.
De aardappelen worden geraspt en een
poosje in een vergiet gedaan om het vele sap
er uit te laten loopen dan mengen met het
meel, de eieren, pieterselie, zout en peper en
bakken in boter of olie, al naar verkiezing.
En gaat u dit nu alles eens probeeren ik
weet zeker dat u het niet bij de eerste maal
laat en dan hebt u uw aantal menu-mogelijk
heden alweer met eenige uitgebreid.
MARIJK
Wij Hollanders zijn verslaafd aan jus!
Het is een bekend feit, dat in geen an
der land het gebruik van „jus" bij de
aardappelen zóó als vanzelfsprekend wordt be
schouwd; en eigenlijk wordt ook door geen en
kele andere natie de jus bereid zooals bij ons,
waar een duidelijk afgescHeiden vetlaagje bo
vendrijft op het magere bruine gedeelte.
Die jus van ons is gewoonlijk een bijproduct
van het vleesch, zooals wij dat gewend zijn te
braden; valt derhalve het vleesch in de vasten
dagen weg, dan beteekent dit voor de meeste
huisvrouwen, dat men het dien tijd ook buiten
jus zal moeten stellen.
Dat is een onjuist begrip.
Zeker, we mogen geen vleesch gebruiken,
maarwe hebben gelukkig wel boter tot onze
beschikking en voor het bruine bezinksel, dat
anders de pan met gebraden vleesch te zien
geeft, stellen we een dergelijk bruingebraden
laagje in de plaats, een laagje van kijkt u
maar niet &.1 te verwonderd! melkvellen, het
door velen zoo gehate bijproduct van gekook
te melk.
Hoe we die gebruiken?
We doen onzen voorraad aan afgeschepte
melkvelletjes in het ijzeren potje, waarin we
gewoonlijk het vleesch braden en we voegen er
zooveel boter bij, als voor onzen voorraad jus
noodig is (gewoonlijk 25 a 30 gram of onge
veer 1 y2 afgestreken lepel per persoon). Met
een klein beetje zout erin en misschien een
ietsje „marmite" laten we nu zachtjes alles
samen braden, af en toe roerende om de melk
velletjes wat te verdeelen en van den bodem
te schrappen. Als het mengsel goed bruin is ge
worden en er zich, evenals bij gebraden vleesch,
een donker bezinksel op den bodem vertoont,
dan gieten we roerende wat water erbij (onge
veer y, d.L. per persoon); we dekken de pan
dicht en laten op een zacht vuur onze jus nog
een oogenblik „napruttelen", tot ze de gewensch-
te mate van gebondenheid heeft gekregen.
Wilt u in plaats van de marmite bijv.
er een scheutje soja in doen, dan gebeurt dat
op het laatste oogenblik.
De jus, op deze wijze bereid, wijkt noch in
smaak noch in uiterlijk van een vleeschjus af:
't zou kunnen zijn, dat u er den eersten keer
niet dadelijk volkomen succes mee had, maar
de oefening van een paar dagen geeft u toch
vast en zeker de noodige routine om op dit
punt het volmaakte te bereiken.
Wilt u nog eenige variatie aanbrengen?
Tegelijk met de melkvellen kunt u dan bijv.
een fijngehakt uitje laten bruin worden, dat
u er desgewenscht vóór dat de jus in de sauskom
wordt gegoten, weer kunt uitzeven.
Of wel, er worden met de melkvellen een
paar theelepels dikke tomatenpurée meegefruit,
die de jus behalve een smaakverandering ook
een zeer gunstige kleurverhooging bezorgen en
een iets grootere mate van gebondenheid, die
het product doet lijken op de beroemde bief
stukjes.
Tot zoover over de jus.
Natuurlijk is het óók mogelijk het begrip
„jus" in dezen tijd geheel op zij te zetten en
tijdelijk de hulp in te roepen van allerlei ge
bonden sauzen, waarin het vet niet als afge
scheiden laagje zichtbaar is (gewelde boter,
botersaus, peterseliesaus, eiersaus, enz.)
Waar de meeste van die sauzen wel aan de
huisvrouw bekend zullen zijn, en ze met een
flink klontje boter altijd wel smakelijk worden,
lijkt het mij overbodig er in nadere bijzonder
heden over te schrijven.
Martine Wittop Koning.
Feestelijke gelegenheden zijn voor de meeste vrouwen een welkome aanleiding om
een nieuio toiletje te bemachtigen. Hetzij we glanzende natuurzijde, geheimzinnig
brocaat of ruischende taft nemen, altijd moeten we er rekening mee houden een
model te kiezen waarbij de stof het meest tot haar recht komt. Het is bekend,
maar nog niet iedereen wil het gélooven, dat een eenvoudige japon van prachtig
materiaal het absoluut doet. Met metaal doorweven stoffen vragen den grootsten
eenvoud, terwijl zijde meer speciaal geschikt is voor draperieën en plooien. Maar
ook de stijf uitstaande taftzijde geeft aan een slank figuurtje een geestig silhouet
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiimmiiiiiiiiiiiiiiii=
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiniiiiiiiiiiiiHiiiiiimiiiiiiiii/iimiiimimmmiiiiiiii imtiiiiiiiimiiiimiiiimiiimiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiiimi
DeH.Vader heeft den modernen tijd een his- lEeU jOflg ^CSldCHt StUdtl vesten op de onwankelbare fundamenten der
torisch drama genoemd, daar de zielen E waarheid, en de Voorzienigheid heeft het zoo
der menschen, vooral van de jeugd, voort- T geleid dat de jeugd in den Katholieken Gods-
durend aan groote gevaren zijn blootgesteld. DOOr de t)00rt dienst dit fundament gevonden heeft.
Verschillende geestesrichtingen stellen alles in
het werk om de jeugd te winnen. Onder de 1
landen waarin het jonge geslacht in hooge
mate een beslissenden invloed zal uitoefenen op
het toekomstig lot der christelijke beschaving,
begint Polen in Europa op den voorgrond te
treden.
Polen bevindt zich in een zeer uitzonderlijke
positie. Aan beide kanten is het ingesloten
door de twee grootste legers van Europa:
Duitschland en Rusland.
Als een muur staat Polen tusschen de golven
van Russisch Communisme en Duitsch Modem-
Heldendom. In het huidige Polen leven enkele
millioenen jonge lieden, die voor Europa nog
een raadsel vormen. Aan welken kant zal zich
de Poolsche jeugd scharen? Zal het jonge ge
slacht de richtlijnen van Hitier volgen, of van
den rooden heerscher van het Kremlin?
Het lot van Europa is in hooge mate afhanke
lijk van de keuze die de jonge generatie in
Polen zal doen.
Wanneer immers deze generatie ofwel het
Communisme, ofwel het Nationaal-Socialisme
kiest, wordt het evenwicht der Europeesche
krachten ernstig geschokt.
Gelukkig echter mogen we thans reeds aan
nemen, dat de jeugd in Polen in overgroote
meerderheid haar eigen weg zal gaan, die
niets heeft uit te staan met een totalen staat
van het Nationaal-Socialisme, noch met het
wereldrevolutionnaire Communisme.
Wie oefent op de jeugd in Polen den groot
sten invloed uit?
Wanneer we de nuchtere tcijfers laten spreken,
dan blijkt onmiddellijk welk heerlijk werk de
Katholieke Jeugdvereenigingen in Polen reeds
hebben verricht.
In November van dit jaar waren bij het
Mannelijk Jeugdwerk 150.693 leden aangeslo-
Tricot ondergoederen zijn zeer goed wasch-
baar, mits ze goed behandeld worden. Maak
daarom een Luxsopje (een eetlepel Lux op een
liter water), na de goederen eerst even in lauw,
bijna koud water geweekt te hebben. In dit
sopje het goed heen en weer bewegen, tusschen
de handen zacht uitdrukken, volstrekt niet
wringen of wrijven. Daarna uitspoelen in wa
ter van dezelfde temperatuur als het wasch-
water, tot de zeep eruit is. Dan uitdrukken
tusschen de handen en het overtollige water
in een badhanddoek verder uitpersen. In oor-
spronkelijken vorm terugbrengen en op een
ronde lat te drogen hangen. Bij buiten drogen
verdient het aanbeveling, gekleurd goed met
een doek te bedekken.
ten; terwijl het Vrouwelijk Jeugdwerk 163.000
leden telt. Men kan dus zeggen dat bij de Ka
tholieke Jeugdorganisaties in Polen meer dan
300.000 leden zijn aangesloten.
De Katholieke Actie is er in geslaagd, het
grootste deel der Poolsche jeugd onder haar
vanen te scharen. Volgens het Statistisch Jaar
boek van 1936 telt de Centrale Bond van de
Dorpsjeugd, die na de Katholieke Jeugdorga
nisaties de meest talrijke is, 149.000 leden. De
andere Jeugdorganisaties zooals de „Strzelec"
heeft ongeveer 100.000 leden, terwijl bij de
Radicale-Sociallstische jeugdbonden ongeveer
40.000 leden zijn aangesloten.
Volgens deze statistiek bedraagt het aantal
Universiteitsstudenten 48.254.
Het grootst aantal dezer Universiteitsstuden
ten is aangesloten in vereenigingen, die alle
de Katholieke en Nationale gedachten huldi
gen. De Katholieke Jeugdorganisaties in Po
len staan zeer hoog aangeschreven, hetgeen
o.m. blijkt uit een bericht in het tijdschrift
voor Jonge Intellectueelen „Opstandige Jeugd",
waarin wordt geconstateerd dat vele regiments
commandanten onomwonden te kennen heb
ben gegeven, dat het beste materiaal voor het
leger juist uit de Katholieke Jeugdorganisaties
gerecruteerd wordt. De feiten wijzen dus uit,
dat de grootste meerderheid van de jeugd in
Polen door de beginselen van het Katholiek
geweten geleid wordt.
Het jonge geslacht in Polen wordt vooral
door drie dingen sterk gekarakteriseerd:
1. Radicalisme op economisch gebied;
2. Een vastberaden toenadering tot de Kerk
en den Katholieken Godsdienst;
3. Natiopale en vaderlandlievende houding
zonder echter in het chauvinisme of imperialis
me van onze buren te vervallen.
De Poolsche jeugd is er wel degelijk van
overtuigd, dat ook voor haar het vraagstuk der
werkloosheid een gevaar kan beteekenen en
daarom verlangt zij verbetering van het eco
nomisch apparaat. De werkloosheid onder de
jeugd is in Polen in de laatste jaren belang
rijk gestegen. Het aantal jeugdige werkloozen
van 15 tot 21 jaar bedroeg in 1935 ongeveer
2.600.000 en dit reusachtige cijfer is in het afge-
loopen jaar nog met meer dan 200.000 geste
gen. De ondervinding heeft uitgewezen, dat
ongeveer 75 procent van de jeugd op eigen ver
diensten is aangewezen. Men kan het begrijpen
dat de jeugd naar radicale oplossing van deze
sociaal economische crisis streeft.
Een tweede gelukkig verschijnsel dat men
thans in Polen kan waarnemen is de besliste
kentering ten gunste van den Katholieken
Godsdienst.
Onmiddellijk na het herstel van Polen begon
de jeugd zich te organiseeren. Zij streefde er
naar om heel het leven van het volk te grond-
De Poolsche jeugd wordt steeds dieper van
1 de Katholieke gedachte doordrongen.
„De wedergeboorte van het volk", zoo roepen
de jongeren, „zal moeten geschieden langs de
religieuze opstanding."
Dit jaar heeft de Poolsche jeugd Onze Lieve
Vrouw van Czestochowa tot haar Patrones ge
kozen en de belofte afgelegd, dat zij zich bij al
hun doen en laten zullen laten leiden door de
richtlijnen die door het Geloof worden aan
gegeven.
Tenslotte is er een derde merkwaardig ver
schijnsel waar te nemen. Bij de jeugd is een
gezonde vaderlandsliefde opgebloeid, dat niets
met chauvinisme of rassenleer gemeen heeft.
De jongeren in Polen gelooven dat hun volk een
bijzondere zending te vervullen heeft, maar zij
voegen er tevens aan toe, dat deze zending
niet zal bestaan in het opdringen van hun
heerschappij aan andere volkeren, maar in het
scheppen van een nieuwe sociale ordening,
die in overeenstemming is met de christelijke
beginselen van rechtvaardigheid en liefde en
die voor de andere volken een voorbeeld kan
zijn.
De Poolsche jeugd begrijpt dat de weg naar
een betere menschheid niet over de puinhoopen
der maatschappij of door bloedplassen van ge
martelde slachtoffers loopt.
Wanneer we slechts vluchtigde kaart van
het huidige Europa bekijken, dan komen we
tot de bevinding, dat het land aan den Weichsel,
dat reeds meermalen in de geschiedenis als
bolwerk van het Christendom een rol vervuld
heeft, ook in de naaste toekomst een bescher
mende afweer zal blijken te zijn tegen het
vergif dat de wereld dreigt te overstroomen.
Want in dit land groeit een nieuw geslacht,
dat vastberaden staat onder het eeuwigdurend
teeken van Christus' Kruis.
li
't Zou zonde zijn als ze
wakker werd
Weekly Telegraph
De Kraton of wel het paleis van den Sultan
van Djokjakarta is op geringen afstand
van de hoofdplaats gelegen. Het geheei
is aan de vier zijden omringd door zware stee-
nen mimen. Aan de voorzijde is een breede poort
aangebracht, en links en rechts van het paleis,
twee andere poortvormige ingangen, die een
reusachtig plein omsluiten.
Deze vlakte eigent zich bijzonder tot het hou
den van parades van 't legioen van den Sultan,
offerfeesten en het Inlandsch Nieuwjaar.
Voor het paleis is een tribune opgericht, die
uitsluitend bestemd is voor de hofhouding en
vanzelfsprekend voor de Europeesche genoo-
digden.
Het voornaamste deel van het programma zal
een caroussel zijn, door Inlandsche prinsen uit
te voeren.
Duizenden Inlanders uit alle deelen der Vor
stenlanden zijn hier saamgestroomd.
Door de Westerpoort nadert een Cavalcade,
welke, gezien de schitterende uitmonstering en
kleeding, gevormd moet worden door de prin
sen, die aan het Spiegelgevecht zullen deelne
men.
Na afgestegen te zijn, begeven zij zich naar
het open gedeelte voor de tribune, waar zij op
kostbare matten neerhurken, om het signaal tot
den strijd, hetwelk door den regent zal worden
gegeven, af te wachten.
Hun costuum is zeer bijzonder. De veelkleu
rige zijden sarongs, door een wijden gordel, die
in breede plooien over een nauwsluitend broekje
afhangt, opgehouden, schitteren van gouden bor
duursels en laten borst, schouders en armen
bloot, welke met saffraankleurig poeder zijn in
gesmeerd. Het hoofddeksel gelijkt op een afge-
knotten kegel, blauw, rood of zwart van kleur
en met gouden galons versierd. In de ooren
prijkt een gouden ornament in den vorm van
een uitgespreiden vleugel, prachtig bewerkt. In
plaats van diamanten, die gemakkelijk geduren
de het gevecht verloren zouden kunnen gaan,
zijn er thans eenige geurige Melalli-bloemen
op bevestigd.
Alle prinsen zijn vergezeld van hun bedien
den, waaronder de parasoldrager, die het gelaat
van zijn heer tegen de zonnestralen moet be
schermen. Deze zonneschermen in allerlei kleu
ren, zooals verguld, blauw, zilver, violet, groen
en rood, geven een bijzonder effect in deze fees
telijke omgeving.
De paarden worden nu door stalknechts naar
de arena geleid, prachtig zijn ze opgetuigd;
bonte schabrakken, fraaie half-Arabische zadels,
met helder rood laken bekleed en met goud en
zilverdraad gestikt.
Als een eigenaardigheid dient nog te worden
opgemerkt, dat de ruiter blootsvoets te paard
zit en den stijgbeugel tusschen den voorsten en
den tweeden teen vasthoudt.
De regent heeft nu door eenige slagen op de
gong het sein gegeven en het spiegelgevecht
neemt een aanvang.
Twee ruiters betreden de arena en bestijgen
niet zonder moeite hun vurige en tegenstrib
belende rossen. Eerst rennen zij het strijdperk
eenige malen rond, bedreigen elkander met hun
lansen, vallen aan, pareeren, wijken uit, vluch
ten, ontmoeten elkaar opnieuw, manoeuvreeren
op allerlei wijzen, tot eindelijk de sterkste of de
behendigste zijn tegenstander uit het zadel heeft
gelicht.
Meermalen zien wij na een feilen strijd en met
een forschen stoot paard en ruiter beide in het
zand tuimelen, hetwelk door het volk met hoon
gelach wordt begroet.
Na beëindiging van deze gevechten zouden
we nog een soort van fantasie te zien krijgen.
Het wordt een tooneel van wilde bekoorlijkheid.
De mannen staan op, de paarden steigeren,
men werpt zich in het zadel. Van tijd tot tijd
vormen zich sa&mgedrongen lichamen van
menschen en paarden in een dwarrelende me
nigte. Het is een onbeschrijfelijke chaos, als
't ware een opgejaagde stofwolk, waaruit wel
dra verschillende afdeelingen ruiters te voor
schijn komen. Driemaal gaat het in vollen galop
de vlakte over, de sarongs wapperen, de gor
dels glinsteren in de zon, als een wervelwind
jagen ze voorbij.
Nu vormen zich aan de linkerzijde en rech
terzijde van het veld twee afdeelingen, die
oogenblikkelijk daarna op elkander zullen in-
rennen en juist op 't moment, dat de ruiter-
drommen op elkaar zullen botsen, houden ze
ploseling stil. De paarden worden omgewend
en gaan terug .naar hun oude plaatsen, waar
ze van uitgegaan zijn.
Deze manoeuvre wordt meerdere malen her
haald.
Het uitbundige publiek loopt thans overal
heen, uitgelaten van vroolijkheid scharrelt het
hier en daar en ten slotte vindt in een der
uithoeken van het geweldige terrein een meer
dan vroolijke, doch ook eigenaardige, potsier
lijke vertooning plaats. Losse paarden, waarop
levensgroote poppen zijn bevestigd, die Chinee-
zen, Javanen, maar ook Europeanen moeten
voorstellen, worden onder algemeen gelach in
een door 't publiek gevormd carré gedreven.
Zelden zagen we een amusanter voorstelling.
De jonge paarden, die eerst woest en opge
jaagd waren, bereiken elkander voorzichtig,
spelen en dartelen, en bekommeren zich in het
minst niet om hun levenlooze ruiters.
^Ivenhout, 19 Febr. 737
Amico,
Ge hebt er natuur-
'ik al van gehoord of
keiezen: ons dorpke
*taat voor 'n groot
fleei blank.
Onafzienbaar wijd, tot aan de enders, staat 't
kUjze, stille water, in bekans beweginglooze rust.
^ier en daar zeilt 'n windeke sjuust langs den
Waterspiegel en fijne rimpels trekken en schok-
*en efkens door 't starre meer. En stil....! Stu
**8 't is, daar over al dat water.Alle leven is
^rsmoord, verstikt. Geenen veugel wiekt over
?®uzen blanken, doodschen poel. En 't kaal ge-
^*>mte hier en daar, staat roerloos in deuzen
^zen winterdag, die ons gevangen houdt onder
b glazen kom.
A] m'n akkerland staat onder. Alleen hier en
j aar steekt den boerenkool zijnen groenen pluim
7°ven. 'n Hek, 'n paaltje, 'n afscheiding van
wnnekesdraad hangt druppend boven den stil-
vloed. En nou en dan zeilt 't Zuid-Oosterke
rakelings langs den blanken spiegel en 'n eiland
an louter rimpeltjes drijft efkens in dat wije
Water. Dat wije water, die eindelooze verten aan
ater, die strekken in den Bels.
Schoon is 't genoeg, maar 't geeft veul schaai.
.Want ga de gij maar groentes rooien, amico,
't sop....!
Een geluk héb ik ons huiske staat droog.
'■Water staat voornamelijk op de Westerhelft,
échter den Steenweg, van ons dorpke, zoodat
m'nen grond blank en m'n huis en erf droog
staan. Bij den Blaauwe is 't sjuist andersom,
die z'n stukske land bleef droog en z'n
huiskeochèrm! Z'n Aantje en z'n kroost
zit op de zolders; mee de kiepen! Heel zijnen
huisraad brocht ie naar boven, op de klok en
de portretten na, die boven de waterlijn han
gen. En als ik bij 'm kwam, in hooge bagger-
leerzen, dan dreef 't „ding" van onder de bed
stee, door z'n huiske.
Ja, 'k ben bij 'm geweest, voor zaken! Want
ge verstaat misschien wel: m'n klantjes laat
ik nie in den steek! Als ge baas voor oew eigen
zijt, allee! dan knoeit ge nie mee klanten,
al zitten er soms nóg zulke donderkoppen on
derD'n knecht, jaadie kan royaler,
lichtzinniger omspringen mee „zijn" klanten
(van den baas). En knecht of meesterknecht,
allee, da 's gelijk.
Afijn, ge verstaat me genoeg. Ik wil maar
zeggen: naamlooze vennootschappen motte al
héél veul winsten maken, aleer ze na 't „na
tuurlijke" verlies, door voorname knechten, nog
wat overhouWen voor d' eigenaars, voor....
„den baas."
Ik ging dus, in m'n baggerleerzen naar den
Blaauwe. Als ik bij 'm binnen kwam, zag
ik alleen z'n onderstuk, z'n beenen, ook
in baggerleerzen, die op de leer stonden. Hij
stond z'n kiepen te voeieren. „Allee, snotneus,"
riep ie: „mokt da touwkes los van dieën haan
z'nen poot en gij, Keesje, zit nie aan dat ei te
friemelen, wat da beest aan 't leggen is. Aantje,
gaauw, pakt ons Keesje 'ns bij z'n kladden, hij
frit alle eiers op, hij zit ze gewoonweg op te
vangen, den roover! Tuuttuut, tuu-uut, kom
maar kiepkes, bij den Blaauwe, tuu-uut, tuut.."
en rang, daar kletterde 't zaad over de planken
van den zolder! En 'n spektakel, dat hooren-en-
zien verging.
Toen kwamen z'n eenden „thuis". Tusschen
m'n beenen door kwamen ze binnen-gedreven.
Ze hadden natuurlijk 't voeieren gehoord.
„Noach!" riep ik naar boven: „volk!"
„Ik kom, Dré!" riep ie terug: „hebt g" oew
voeten geveegd
En mee z'nen mandje voer, kwam ie de leer af.
„Ach, Dré! Zijde tevoet of mee den stoomboot
van Sinterklaas?"
„Op de fiets. D'n keiweg is droog, ee."
„Gelukkig wel. Want ik mot dalijknog verkens
naar stad brengen; waar kan 'k oe mee helpen?"
En vóór ik wat gezeed had: „Aantje....!"
„Joeh, Tiest?" klonk door den zolder.
„Is er koffie? Den Dré is hier!"
„Joeh!"
„Tiest?" zee ik 'n bietje benaauwd.
„Is er ietsDré?"
Ik wees naar boven, z'n mooie kast....! Die
kast, die 'n paar voet in water stond, stond nie
te vast op z'n pooten, lijk ge verstaat. En den
H. Jozef, daar-bovenop.
„Tiest, dadelijk mokt ie 'nen duik, kearel!"
„Dan mot ie ok maar naar boven," zee den
Blaauwe, pakte voorzichtig 't heilige beeldje van
de kast en toen klommen we mee z'n drieën op
de leer. Aantje trok 't luik open en als ik mijnen
kop er doorstakKiepen, konijnen, 'nen
gedresseerden ekster, die te schelden stond,
beddegoed, kinders, 'n lawijt als 'n oordeel.
'Nen haan, die kiepen op de vlucht joeg; den
scheldenden ekster; den brommenden waak
hond; de tierende jong, voor wie deus leven één
groot feest is; 'n kiep die 'n ei gelegd had en
daarvan der weareld kond dee; den haan die 't
in de gaten had gekregen en begost te kukelen,
of hij de weareld mee 'n ei had vermeerderd,
't was om kleurendoof te worden, dèèr! „Zeg,
Blaauwe, ik mis nog iets....?"
En terwijl ie Sinte Josef veilig wegborg in de
kist van 't naaimachien, zee-t-ie: „neeë, Dré,
hier is alleen 't pluimvee...." (mee keek ie naar
Aantje en de brakken) „de verkens heb ik op
m'n eerpelland gestald, halvelings teugen den
Fielp z'n bakkerij aan; ze zitten daar droog en
werm!"
„En oew! twee koeikes?"
„Staan daar vlakke bij, teuge 't bosch aan, mee
'n dekkleed op den schoeft."
„Niks verloren, dus?"
„Ons Kiske zijnen weer-kikkert, die is er
tusschen uit gegaan!" ('nen kikvorsch in 'n
fleschke, amico, waarin 'n ladderke. Al naar den
kikker höoger of lager op 't trapke zit, da&raan
voorspelt den Blaauwe z'n Keeske 't weer). Ais
ik aan 't helsche spectakel 'n bietje gewoon was,
en mee den Blaauwe en z'n Aantje aan de
warme' plattebuis zat, die hij 'n etage hooger
brocht en na 'n gat in den schoorsteen te heb
ben gebeiteld, prontjes opstelde, dan zijn we
tot zaken gekomen.
„Tc Had zóó gedopht, Tiest: 'k zal iederen dag,
mee deus hooge water, op jouw akkerske m'nen
groentenwagel vol-rooien, m'nen klantjes gerie
ven en jouw den ontvangst afdragen."
„En gij dan, Dré?"
„Watte?'
„Daar worde gij toch nie beter van
„Ik gerief m'n klantjes, Tiest en da's vol
doende, da 's ruim voldoende!"
„Samsam, Dré!"
„Leg niet te kluuten, jonk!"
„Samsam, of ge zet ginnen poot op m'n land."
„Tiest, leg nou nie te kalegezichten, daar
komt
„Samsam en gin gezeever!"
„As den Dré 't nou niet anders wil, Tiest," zee
Aantje: „enne Trui, Dré?"
„Denkt er over, sjuust as ik, menschen."
„Dan....," zee den Blaauwe en op 't eigenste
moment vloog den haan op z'nen kop en den
Blaauwe salueerde als hen generaal op de
parade.
't Liep natuurlijk verkeerd, d.w.z. voor den
Tiest, voor den haan liep 't best, en
onder de woorden: „zo'nen schobbejak", kwakte-
n-ie den haan op den vloer, vreef z'n rosse ste
kels weer proper en verklaarde: „den besten
mest die er is teugen kaalhoofdigheid."
Toen waren we 't samen eens.
En nou. achteraf, is de Blaauwe content dat
z'n huiske nat en z'n landje droog is en ik
ben met Trui kolossaal content, dat 't bij ons
sjuust andersom is.
't Is schaai, zeker, 't Is veul schaai, maar als
straks 't water terugloopt in de Mark, dan is
't bedrijf 't bedrijf gebleven engeloof dat
't van 't jaar schoon oogsten wordt, amico!
Alleenm'n winterkorenik kan er
nog niks van zeggenTrui zee-t-er daarom
al genoeg over, horre. Maar 't is mee zulke
rampzalige dingen (d' overstrooming! nie Trui!)
zóó gelegen: op 't end valt 't al tij veul mee!
Maar lijk ik hierboven al zee: „Schoon is 't!"
Vandaag hing 'nen dunnen mist over de
weareld. En ge kost de stilte snijen, hier.
d' Eenzaamheid over al 't water, t was om
koud te worden in oewen nek.
'n Rijke knotwilgen, daar midden in die stille,
verlaten zee, onbereikbaar voor 'nen veugel
haast, die wilgskesallee! Als 't water ooit
'ns weg is, ga 'k ze op d'nen schoeft kloppen!
Gisterenavond was 't weer helder, 'k Zag door
m'n bovenlicht van de deur 't manelicht op de
takken van m'nen notenkroon zitten. Spookach
tig, doorschijnend-groen, aderden ze teugen den
blaauwzwarten hemel.
,,'k Docht da'k hierboven iets hoorde, Trui?"
,,'n Rat, misschien," zee Trui kort en bondig.
Ja, amico, ze kan 't moeilijk verkroppen, dat
er 's middags, als ik thuiskom mee den groenten
wagel, niks voor haar te schuiven valt. Want
ja, dat is ze zoo gewoon, ee? Als ik alles uit
geteld heb, in kwartjes, dubbeltjes en centen
en 'n paar vijftigers, die aan 't hoofd gaan van
de troepenafdeelingen, sjuust in 't gelid van
dubbeltjes en zoo, dan vat ze heuren schort bij
'nen punt en schaart, mee 'nen krommen arm,
handig heel 't duitenleger mee éénen veeg in
den schort.
Da's nou nie noodig.... en da's iets! Ze
staat 's middags net te kijken als 'n weeskind,
als ik m'n boekske opmaak. Ja, d' admini
stratie van den pof gaat door! Trui denkt heel
den dag aan dat weeskindmoment. Heur ge
zicht staat even strak als 't watervlak. Vrou
wen...., ze kunnen slechter teugen verlies, dan
mannen. Da's iets wat zeker is, amico!
„Neeë, Trui," zee 'k na 'n moment: „da's geen
rat, wefke
„Ga dan maar 'ns kijken," zee Trui. En als
ik halverwegen den zoldertrap was: „neem
maar geen keerske mee, Dré, kek zóó maar door
't dakraam, ee
Ochja, ik wilde haar nou nie dalijk zeggen,
da 'k de meren van Ulvenhout 'ns onder 'nen
gloriënden sterrenhemel wou zien, want
Trui kan van d' overstrooming geen haarke
goeds hooren, dat verstaat ge zeker wel! Toch
had ze me weer dalijk in de gaten g'ad, dieën
geldduvel!
't Was schoon, 't was "nen toover, daar uit
m'n dak!
Den ranken spits van ons kerketorentje droop
van manelicht. Als zuiver zoo blonk 't kruis in
den top, over 't rampzalige land. De stilte
schoof me voorbij. Ze leek op te zweven van
den zwarten kristal, daar op eerde. Zwarten
kristal, besiepen mee duizenden sterren. Zwarten
kristal, overgoten mee 'nen schemer van koud
manelicht.
'Nen rimpel trok door 't mysterieuze kristal,
't Wierd ineenen vloeibaar, 'n Veer wierd er in
geslepen....' 'n rat vermoedde ik, zwom door
deuzen besterden pracht.
Toen sloeg de torenklok negen slagen door de
zwarte stilte. Ver droegen de dreunen over 't
stille water. Streken neer, als onzichtbare
veugels in 'n sierlijke, ruime glijvlucht. Ik
meende te droomen. Te leven in 'n sprook en
toen toen stond Trui op de steenweg en
riep: motte nou nog 'n kou pakken ok, van
Gekkum?"
Neeë, 't was geen droom.
AI deuze pracht om m'n huiske was werke
lijkheid!
Daar verschoot 'n ster. Ik zag 't in 't water.
En in al m'nen arremoei, ik prees deus staal
van Gods wondere scheppingspracht.
'k Zeg Jou dat; bij Trui zou 'k er nie gaarn
mee aankomen
Maar nou schei 'k er af, amico. Veul groeten
van „de Werkelijkheid" en geen haarke minder
van oewen
t. a. v.
Dré.