{KdvM&aal van den dag Het Zeemonster van Nagasaki ALLE ABONNÊ'S F 750.- MtsStsü?ürö"»»'F 750.- assf'ïK F 250.- De zorgen van Jimmy KUNSTSCHATTEN VAN HET PRADO ZATERDAG 27 FEBRUARI 1937 Amerika treft maat regelen „Parijs* 2e souterrain" De meeste meesterwerken in veiligheid Goethe's keukenmeid '§mHoort, zegt het voort Z "SUSS; 1 Watersnood j De Westkust wordt tegen onver - hoedsche aanvallen beschermd AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGE DOOR P. C. WODEHOUSE De selfmade Yankee Is van huls uit een practisch man. Waar de Europeaan conferentie op conferentie houdt zonder tot veel practische uitkomst te geraken, daar gaat de Yankee on gemerkt zijn gang en stelt de daad. De graote machtsontwikkeling van Japan, welk al of niet acute gele gevaar ten onzent zijn weerspiegeling vindt in een serie boeken, brochures en dagbladartikelen, is ook niet aan Amerika's aandacht ontsnapt. Met nauwkeurige belangstelling volgt het de zich steeds meer per- fectionneerende militaire ontwikkeling van Ja pan, speciaal ter zee, en het heeft tijdig die maatregelen genomen, welke het gewenscht voor kwamen, ten einde van een eventueele ontijdige gele verrassing verschoond te blijven. Naast een voortdurende opvoering der marine sterkte treft Amerika maatregelen, om zijn Westkust, die door den Grooten Oceaan van Ja pan gescheiden is, afdoende tegen onverhoedsche aanvallen te beschermen. Een keten van forten, stalen koepels, draaibare geschuttorens, beschermd door luchtafweerbat- terijen, zullen een ononderbroken verdedigings- li ie vormen van de zeshonderd mijlen lange kustlijn van San Diego tot de Golden Gate (San Francisco). Deze moderne verdedigingsli nie zal bestaan uit twintig batterijen van zes tien inch kanonnen, gebouwd in stalen en ge- wapend-betonnen torens. Deze kanonnen zijn goed voor projectielen van ongeveer een ton ge wicht en kunnen 26 mijlen ver tegen de vijan delijke vloot opereeren. Het schema, dat ontworpen werd door de de fensiecommissie van Californië, geeft elke bat terij twee groote kanonnen, die verdedigd wor den door het modernste 12 c.M. luchtafweerge schut, waarvan elk kanon zestien granaten per minuut in de lucht kan schieten. Elk van deze afweerprojectielen, die explodeeren door een tijdlont, zullen iedere luchtmachine binnen een radius van ongeveer honderd meter kunnen neerhalen. Sommige batterijen, speciaal die op San Mi guel, Santa Cruz, Santa Catalina en de San Clemente-eilanden, zijn feitelijk geheel verbor gen in de massieve rotsen. Slechts de kronen dezer draaibare stalen geschuttorens zijn zicht baar. De ammunitie zal worden gestort in on- deraardsche bergplaatsen, zestien meter onder de oppervlakten, en door middel van electische liften naar de kanonnen worden vervoerd. Het laden zal automatisch geschieden, terwijl de nieuwste instrumenten het afstand-zoeken en het richten zeer zullen vergemakkelijken. Offi cieren kunnen door middel van periscopen de uitwerking van het vuren op zee gadeslaan. Er is ook een radiokamer met de modernste instal laties in elke batterij aanwezig. De stalen koepels rusten op kogellagers, waar door de vuurmonden zoowel land als zee kun nen bestrijken en aldus een heelen cirkel kun nen maken. Elke koepel zal goed zijn afgeslo ten tegen 't indringen van gas, bommen en gra naten. Een tweede mantel om den loop zal de opening in den koepel luchtdicht afsluiten, ter wijl de luchtverversching binnen automatisch geregeld wordt evenals er nog een lichte druk- installatie aanwezig is, om het weinige gas, dat mocht binnendringen, te verwijderen. Elke batterij zal van genoegzaam voedsel zijn voorzien, om officieren en manschappen gedu rende zes maanden te onderhouden. Vijftig man zijn tenslotte noodig om deze vernuftig gecon strueerde, maar dood en verderf zaaiende, batte rijen langen tijd met succes te bedienen en te verdedigen. (Speciale correspondentie) Het overgroote meerendeel der bezoekers van Parijs, evenals trouwens het over groote meerendeel der Parijzenaars zelf, maakt slechts nauwkeuriger kennis met het Parijs boven den grond, dat bekend is als de Ville Lumière en dat zich, op verscheidene gronden, roemt als het hart der beschaafde wereld. Het Parijs met zijn, volgens de gege vens der jongste volkstelling, 87.010 huizen, 1.176.814 gezinnen, 2.871.429 groote, gedomici lieerde bevolking. Het Parijs van het Louvre, de Tuilerieën, de Notre-Dame, de Champs- Elysées, de Seine, de boekenstalletjes, de boule vards, de warenhuizen, het Bois-de-Boulogne, het café de la Paix. Maar onder dit Parijs, ligt een „Paris-souterrain". We bedoelen hiermee niet de kelders der Parijsche huizen, de uitgestrekte wijnkelders der beroemde hotels of de even uitgestrekte kweekplaatsen der champignons, welke een zoo groote rol spelen bij de gastronomische geneugten der Parijsche keuken. Dit alles zijn slechts de verlengstukken waardoor het bovengrondsche Parijs zijn voeten ia de aarde heeft, zooals een ijsberg de zijne in de zee. Het „Paris-souterrain" is dat Parijs, waar made de bezoeker vluchtig kennismaakt op een tochtje per metro, van het Gare Mont- parnasse naar de Place Pigalle of van de Made leine naar de Pere-Lachaise, b.v. Het Parijs der catacomben, waar de stoffelijke resten van mil- lioenen dooden, uitgegraven op de verschillende Parijsche kerkhoven, zijn ondergebracht, met hun huiveringwekkende uitstalling van knoken en doodskoppen. Het Parijs der rioleeringen, der ondergrondsche kanalen, der water- en electriciteitsleidingen. Er wordt echter in Parijs door zekere lieden rondgeloopen met planrlen, wier eventueele verwezenlijking de aanduiding ,;Paris-souter- rain" onvolledig zou maken. Er zou n.l. een nog ondergrondscher Parijs bijkomen; een onder-ondergrondsch Parijs, een „Paris-sous souterrain" een „Parijs tweede souterrain", in tegenstelling met het reeds voorhanden „Parijs eerste souterrain". Deze plannen behelzen den ondergrondschen aanleg van een wijdvertakt net van autostrada, annex schuilplaatsen tegen het gevaar uit de lucht, en zij zijn tot rijpheid gekomen in de breinen van een groep stedebouwkundige archi tecten, die weldra de maquette van dit „Parijs tweede souterrain" aan de aandacht van ge meentebestuur en publiek zullen voorleggen. Het is een ernstig ontwerp, waarvan de Parij sche gemeenteraad, naar een mededeeling van de pers, de studie reeds ter hand heeft ge nomen. De genoemde stedebouwkundigen zijn er van uitgegaan, dat de eerste ondergrond van Parijs voor de uitvoering van het plan niet in aan merking komt. Inderdaad is het bijna een wonder, hoe men tusschen het web van metro tunnels, rioleerings- en andere kanalen, water en electriciteitsleidingen, enz., nog plaats heeft kunnen vinden voor het boren van het tun- nelwerk van metrolijn no. 14, die onlangs door het publiek in gebruik is genomen. Zal het eventueel bij den aanleg van dit ondergrondsche net van autostrada en schuil plaatsen blijven? Lieden met eenige verbeel ding zijn er onmiddellijk bij geweest dit te ontkennen. Zij vragen ons om het zalige bestaan in te denken, dat de Parijzenaars van 1950 zullen leiden, op en neerkruipend in molsgaten, zich warmend in de stralen van groote „sunlights" en heerlijk geozoniseerde lucht inademend, welke in turbines gefabriceerd zal worden. Geen gevaar meer uit de lucht, geen bewolkte hemel meer, daar men met den hemel niets meer te maken zal hebben in deze onder grondsche wereld, waar de dagen en nachten altijd even lang, de temperatuur altijd even hoog, en het weer altijd even droog zal zijn. En wie door een onoverwinnelijk atavistisch in stinct den drang mocht gevoelen nog eens met een geopende parapluie boven zijn hoofd en regenschoenen aan zijn voeten te loopen, op een dag, dat van de bovenwereld „regen" wordt gemeld, die behoeft slechts ongemerkt naar boven te klimmen, waar hij op het verlaten asfalt zijn ondeugd kan bot vieren. Want de ondergrondsche autostrada en schuil plaatsen zullen ongetwijfeld slechts een begin zijn, een eerste étape op den weg naar de stad in de diepte. In de omgeving van deze schuil plaatsen en langs de autostrada zullen eerst reclameborden verrijzen, dan tankstations, dan winkels, dan bioscopen, hotels, tea-rooms en dancings. Tenslotte zal de geheele Parijsche bevolking met haar geheele hebben en houden van boven den grond naar onder den grond verhuizen. Op dat tijdstip zal een beschavingscyclus zich sluiten, de moderne holbewoner geeft de hand aan zijn voorvader in de donkere tijden der menschelijke praehistorie. Met zekerheid is thans te melden, dat het grootste deel der kunstschatten van het Prado te Madrid in veiligheid is ge bracht. Ze zitten thans te Valencia, zorgvuldig opgeborgen, evenals een groot aantal andere kunstvoorwerpen uit Madrid. Geen mensch te Valencia, die den kleinen man met de Baskische muts op en de overall aan naast mij door de straten ziet gaan, langs de drukke café's waarin de militairen van het front eenige dagen rust genieten tot ze weer in het vuur gezonden worden, over de dichtbevolkte pleinen, waar de electrische tram zich met moeite een weg moet banen, dwars door deze stad, welke thans de bevolking van twee ste den huisvest geen mensch kan vermoeden, dat deze dertigjarige een bos sleutels in zijn zak heeft, welke de deur tot de wonderen van vele eeuwen opent. Hij is schilder, kent Parijs, Praag, Londen en is de custos van het schoonste, wat de Kunst, waar hij van houdt, gewrocht heeft. In het ministerie heeft men hem aan mij toegevoegd, aldus vertelt een briefschrijver van Het Vader land, na op eerewoord de verzekering te heb ben gegeven, dat ik zwijgen zou over de plaats waar de kunstschatten van het Prado bewaard worden. Alleen zooveel kan verraden worden, dat geen duistere paden, geen geheimzinnige gangen, geen openspringende luiken er bij te pas kwamen. De plaats is geniaal gekozen. Dui zenden gaan er iederen dag voorbij, zonder te vermoeden, wat zich achter de muren bevindt, waar zij wellicht met de schouders langs schuren. Een groote ijzeren deur gaat knarsend open. In den kleinen lichtkring van een zaklantaarn kun nen de oogen zich moeizaam oriënteeren. Daar staan, goed verpakt, tweehonderdvijftig meesterwerken. In nissen liggen reeds uitge pakte schilderijen van kleiner formaat. Af en toe haalt mijn begeleider er een uit. En men herkent in het bewegende licht de omtrekken van welbekende gestalten, die men in alle boe ken over kunstgeschiedenis vindt, monniken, vrouwen, landschappen, dwergen, prinsessen. Er is iets wonderlijks in, in zoo'n enge ruimte, als stapelartikelen, Velasquez en Goya, Greco en Rubens, Correggio en Ribera terug te zien. In een andere nis staan dichtgespijkerde kisten met kleine schildjes er op. De inhoud is niet minder kostbaar: de boeken uit het Escuriaal, Spaansch-Arabische incunabelen, onschatbare documenten en tapisserieën zijn hier opgebor gen. Inderdaad, alles was niet te redden. Alleen hèt allerbelangrijkste kwam na een dagenlangen rit op groote vrachtauto's, 's nachts bedreigd door aanvallen uit vliegtuigen, den langen weg van Madrid naar hier. Thans wachten deze meesterwerken om weer aan het licht te treden. Ze zijn zooveel als mogelijk is beschermd. Op kunstige wijze is deze schatkamer tegten vliegt tuigbomnjen beveiligd en wakers zijn aangesteld om ze voor roof te behoeden. 's Avonds kan men in de Casa de la Cultura, een voormalig paleis, dat de Spaansche regee ring voor de uit Madrid gevluchte geleerden, schilders, dichters en andere intellectueelen in gericht heeft, den man ontmoeten, die op ver zoek van de Regeering dit reddingswerk heeft uitgevoerd. Ricardo Guttiera Abascal, die on der den naam van Juan de la Encina ook een goede reputatie heeft als kunstcriticus, was di recteur van het Museum voor moderne kunst te Madrid. Thans is lij een banneling. Zijn huis te Madrid is door bommen verwoest, zijn kostbare bibliotheek, zijn particuliere kunstver zameling. zijn vernietigd en verbrand. Hij is het, die met het personeel van het museum en met opgecommandeerde militairen, dikwijls met levensgevaar, na een arbeid van weken de ont ruiming van het Prado heeft uitgevoerd. „Toen de brandbommen op Madrid begonnen te vallen," zei Abascal, „moesten wij het Prado ontruimen. De vijand ontzag dit museum niet. In de groote Velasquezzaal, in de twee Goya- zalen, in de ItaUaansche verzameling vielen de Roodkapje en de wolf, ditmaal zijn ze echter goede vrienden, want de „booze" wolf is een trouwe herdershond schoten van den vijand. Eerst brachten wij al les in den kelder, maar dat was een bergplaats, die geen veiligheid genoeg bood. Wij moesten ons, na het eerste bombardement, met de ont ruiming van het museum haasten, omdat reeds na het eerste schot geen ruit meer heel geble ven was eri de sneeuw, regen en hagel in de za len drongen. (Alleen de schade aan ruiten be draagt 250.000 francs). „Maar u kunt aan iederen kunstminnaar ver klaren, dat wij inderdaad alles gedaan hebben, wat mogelijk was om de meesterwerken, die evengoed aan het Spaansche volk als aan de wereld toebehooren, te redden: En we hebben ze gered. Geen enkel is op het transport bescha digd of verloren geraakt. En wij hebben ons niet alleen tevreden gesteld met het Prado te ont ruimen, maar ook b.v. de schatten van het pa leis van den hertog van Alba, die de Regeering onlangs te Valencia tentoongesteld heeft. Een deel van deze kunstwerken, o.a. de beroemde Titiaans, heeft de eigenaar reeds eerder in vei ligheid gebracht. Ook wat aan niet te vervan gen kunstwerken in de groote particuliere hui zen van Madrid was, werd eerst door patrouilles van de Junta bewaakt en later als staatseigen dom opgeborgen. Ook dat alles is, zonder uit zondering, in een uitstekenden toestand." Dezer dagen is een manuscript van zeer bij- zonderen aard aan het daglicht gekomen en wel een getuigschrift, dat Goethe eens over zijn keukenmeid gegeven heeft. Het luidt aldus: Charlotte Hoyer is twee jaar bij mij als keu kenmeid in betrekking geweest. Tot ernstige berispingen heeft zij nooit aanleiding gegeven. Er waren tijden, dat ik over haar oplettend heid, voorkomendheid en dienstijver tevreden kon zijn. Doch dikwijls ook was ze onuitstaan baar. Dan bekommerde zij zich niet om de keuken en deed ze precies wat ze wilde. Ze was twistziek en stelde er een vermaak in, mij woedend te maken. Soms was ze zelfs kwaad aardig, keek met verachting op het overige personeel neer en maakte hun het leven zuur. Ze is nieuwsgierig van aard en staat graag te luisteren." Als men van dit getuigschrift kennis neemt, vraagt men zich ongetwijfeld af, hoever een dienstbode in die dagen kon gaan, om wel een ernstige berisping op te loopen. Charlotte Hoyer moet als keukenprinses be paald over een heel bijzondere vakkennis heb ben beschikt, anders is het volkomen onbegrij pelijk, dat Goethe het met zulk een „dame" twee volle jaren heeft uitgehouden. Billy Bonthrop vond het leven zoo beroerd nog niet. Bij de Canadeesche luchtvaart maatschappij verdiende hij als eerste be stuurder zoo'n salaris, dat hij zijn verwende hartje niet al te veel behoefde te ontzeggen. En zoo bevond hij er zich op het oogenblik best by, in de piloten-kamer een casy-chair op haar bruikbaarheid te beproeven, onder het genot van een goed glas whisky. In den hoek tire- lierde een radiotoestel hot-jasz en rumba's in dolle cacophonie. Billy deerde dit lawaai aller minst, aangenomen tenminste, dat hij het hoorde. Hfj scheen in gedachten met aangenamer din gen bezig te zijn, af en toe vertrokken zijn lip pen tot een breede grijs; dan nam hij een teug whisky, als wilde hij de kostelijke gedachte van daar even befuiven, en dan was alles weer als enkele oogenblikken geleden. Uit den luidspreker kwamen krakende gelui den van een omroeper, die een extra-bericht aankondigde. „Ons bereikte zoo juist de ontzettende mede deeling, dat de dijk bij Vichsburg is doorgebro ken. De Mississippi...." Met een ruk was Billy uit zijn apathische houding gekomen, toen hij den naam van zijn geboorteplaats hoorde noemen. Een moment scheen hij zichzelf niet meester te zijn, toen de beteekenis van dit onheilspellende bericht vol komen tot hem doordrong, het volgende oogenblik al beheerschte hij zich volkomen. Er moest gehandeld worden, nu, meteen. Duizen den kostbare menschenlevens verkeerden in hoogsten nood temidden van die alles vernie lende en vernietigende, kolkende watermassa, die als een niet te stuiten eindelooze spring vloed tot diep in het land zou dringen. Ook het ouderlijk huis, nu bewoond door zijn oud sten broer Johnny met zijn vrouw en twee schatten van dochtertjes, zou het zwaar te ver duren hebben en moest, door zijn afgelegen lig ging, van elke verbinding verstoken zijn. Gauwer dan wij het hier kunnen neerschrij- Oogen hebben het gelezen, Ooren hebben het gehoord, Honderdduizend jonge kerels Zeiden 't over d'aardbol voort: Van den zomer, als de zon lacht Over bosch en duin en strand, Komt het hoogtij der verkenners: Jamboree in Nederland! Waar de golven van de Noordzee In hun eindeloozen gang Neerlands gouden strand bespoelen, Bij het duin van Vogelenzang Daar zal 't kamp der blijheid rijzen, Internationale jeugd Komt daar saam, in één verlangen: |j Méér welwillendheidméér vreugd! Zijn 't ook Schotten of Javanen, Blond of blank, of bruin of zwart, s Daar zijn 't slechts verkenners- 3 broeders, Met één ideaal in 't hart, s Met één blijdschap in hun oogen, j= Met één sterken, vasten wil, s Vol luidruchtigheid naar buiten, Maar van binnen diep en stil. Uit de hoeken van de wereld SE Komen al die jongens daar ES Om slechts broeder, vriend te wezen En te steunen op elkaar. 3' Bij zooveel moderne drama's Doet het toch zoo innig deugd 3 Dat nog idealen leven ES Bij die frissche, sterke jeugd. 5 Laat de Jamboree weer slagen, s 5 Jongens, werkt er dapper voor! j= Een verkennerdie zijn wet eert, ES Is vanzelf op 't goede spoor! 1 HERMAN KRAMER 1 liiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii Naast de komst van onze eerste ge loofsverkondigers, naast het herstel van onze godsdienstvrijheid en van het regelmatig Kerkelijk bestuur, achten Wij de stichting der katholieke Universi teit eene der voornaamste gebeurtenissen in onze vaderlandsche kerkgeschiedenis. Het Hoogwaardig Episcopaat tot de Katholieken van Nederland, 8 Sept. 1931. Weldra werd hun aandacht afgeleid door een groote slak, die in de nabijheid kroop. „Zouden we daarmee niets kunnen uit richten?" stelde Drein voor, „misschien wil die slak het zee monster hier wel naartoe lokken." Drein, die dacht dat hij vandaag ook eens vindingrijk was, bond een draadje om het huisje van de reuzenslak en liet het beest zoo naar de zee kruipen, 't Duurde natuurlijk wel lang, maar ze hadden den tijd. Piet Prikkel was echter zoo onvoor zichtig om zijn sigaar vlak bij het lont te leggen, waarmee het kanon moest ontbranden. Voordat Piet of Drein begrepen, vat er gebeurde, ontbrandde het grootste kanon. De luchtdruk was zóó hevig, dat ze te mid den van groote witte rookwolken in de ruimte werden geslin gerd. „Nu zijn we er geweest!" gilde Piet. „Dat is je eigen schuld!" antwoordde Drein, „dan had je maar beter op je sigaar moeten letten!" ven en u het hebt gelezen, gingen Billy deze gedachten door het hoofd. En meteen stond zijn plan vast. De verwachting, dat de chef- vliegdienst niet al te veel bezwaren zou oppe ren, werd volkomen bewaarheid. Deze kende Billy en wist, dat hij toch niet van zijn plan zou zijn af te brengen. Er was nog geen kwar tier verloopen, toen Billy Bonthrop zijn machine reeds in Noord-Oostelijke richting bracht, Vichs burg tegemoet. Dat het grondpersoneel hem voor een idioot nu. schold, die, ne- j gen tegen een, niet levend zou S terugkeeren, wist f „„„„„hiimi.ihh»' Billy niet. Ze hadden er dan ook mee gewacht, tot hij den beganen grond verlaten had. In de vertrouwde omgeving van de cocKpn, van waaruit hij de duizenden paarden, die hem in een razende vlucht steeds dichter naar zijn doel voerden, mende, overwoog Billy nog eens de verschillende maatregelen, die hij, in een spontane opwelling, had bevolen te nemen en om het slagen van zijn reddingspogingen on misbaar achtte. Hij concludeerde, dat hij dat alles er nog niet zoo beroerd had afgebracht. Troosteloos was de aanblik van het Billy zoo vertrouwde Vichsburg. Het eens zoo nijvere stadje was het beeld van onbeschrijfelijke el lende. Water, wild schuimend water vulde de straten en doorspoelde de huizen, op de daken waar de bewoners zich een tijdelijk veilig ver blijf plaats je hadden verzekerd. In groote bogen cirkelde Billy's blauw-geschil- derde machine over de voormalige ouderlijke villa, steeds kleiner werden de kringen onder fel-motorgedaver. Vanuit de cockpit observeeide Bill scherp alles wat onder hem gebeurde. Daar wapperde eensklaps van het dak een groote witte lap, kennelijk een tafellaken en daarachter stonden vier wezens. Johnny Bonthrop had het vliegtuig bemerkt en begrepen, dat zijn broer er mee gekomen was om te trachten hem en de zijnen uit hun isolement te verlossen. Maar hoe? Landen was ten eenen male uitgesloten. Met argusoogen bespiedde hij alle bewegingen van het vliegtuig, dat nu vlak boven de hoof den voorbijging, je kon Billy duidelijk in de cockpit zien zitten. Een zware, eeuwenoude boom, in welks schaduw ontelbare jaren achter een verschillende Bonthrop-generaties geleefd hadden, bezweek onder de watermassa's en viel met een doffen slag op de bijgebouwen, waar hij een ruïneuze verwoesting veroorzaakte. Een oogenblik was Johnny afgeleid, nu zocht hij het vliegtuig weer. Daar kwam het aanglijden, de motoren werkten nauwelijks. Recht op het huis kwam het aan. Wat bengelde daar onder aan? Als gefascineerd staarde Johnny naar de touw ladder, die vanaf de machine omlaag hing. Dat was de eenigste kans op lijfsbehoud. Meteen was Billy vlak boven hem, automatisch greep Johnny de touwladder. Met een ruk werd hij van het dak afgerukt, zweefde half bewusteloos tusschen hemel en water. De doffe knal van I dè motoren, die weerop vol toerental begon nen te draaien, bracht hem tot zichzelf. Hij be greep het levensgevaarlijke van zijn positie, maar het moest, terwille van zijn vrouw en kinderen. Krampachtig klemde hij zich aan de touw ladder, wuifde even naar Billy, dan concentreer-, de hij zijn geheele aandacht weer op de hals brekende toeren, die hem wachtten. Rechtsaf zwenkte het vliegtuig en stevende recht op het huis af. Het angstzweet parelde Johnny op het voorhoofd. Als hij eens misgreep, dan stortte Willynee, daar niet aan denken, dan loopt het vast verkeerd af. Opgelet nu,bukken Lager zakte het vliegtuig, vlak boven de villa was het nu. Een ruk aan het touw voorkwam dat Johnny tegen een vooruitstekend dakspant te pletter sloeg. Nugrijpen Een jubelend gevoel kwam over Johnny, toen hij met zijn jongste dochtertje in zijn rechter arm geklemd, het steile touwladdertje opklom, voetje voor voetje; dan zette hij haar achter Billy neer. Met evenveel succes werd zijn tweede poging bekroond; als een volleerd trappee- werker bungelde hij aan het touw en griste met een klemvasten greep het kind uit de handen van haar moeder. Voor de derde en laatste maal daalde Johnny Bonthrop de ladder af. Hij transpireerde over zijn geheele lichaam, dat beefde van de door stane emotie en vermoeienis. Weer naderde de machine de villa; ver-voor over gebogen, de vrije rechterarm gestrekt voor uitgestoken, was Johnny het eenige verbindings stuk tusschen de omgespoelde woning en het reddende vliegtuig. Een ontzettende ruk aan zijn arm, die hem een schreeuw van pijn ont lokte, daar zweefde zijn vrouw met hem voort door de lucht. Een duizeling beving hem eens klaps, alles draaide voor z'n oogen. Zijn krach ten begaven hem. Zijn linkerarm ontschoot het touw, een vreeselijke angstkreet gierde door de lucht, overgalmd door het gedonder der moto ren. Onmachtig om in te grijpen, staarde Billy Bonthrop vanuit de cabine, ontzet naar de twee figuren in het woest-voortstroomende water, die nu al tot stippen waren vervaagd. Achter hem klemden twee meisjes zich aan elkaar vast, snikkend om hun vader en moeder. Weesjes waren ze nu. De elementen hadden de prooi, die hun dacht te ontkomen, weer bemachtigd. Behalve de nieuwste verkeers- voorsch riften moet u óók nog de oudste ongevallenoorzaken (roe keloosheid en drankmisbruik!) kennen! bij verlies van een hand, een voet of een oog. iiliiiitititimmiuiiHiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimmmiiMiiiiiiiiiiiiiimiiiiimii IIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIliHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIII 21 Bayliss keek naar het krakende papier. „Och, nee, meneer James, werkelijk, dat kan ik niet doen! Vijf pond! Nee, dat gaat niet!" „Ach wat, nonsens!" „Ja, neemt u me niet kwalijk, meneer James. Dat gaat heusch niet. U mag niet zoo 'smijten met het geld. U kunt er niet te Veel van bij u hebben; neemt u me niet kwalijk, dat ik het zeg." „Welnee, pak maar aan. Hier.... Goeie hemel, daar gaat mijn trein al! Bonjour Bayliss!" De locomotief gilde voor het laatst. Langzaam zette de trein zich in beweging, en gleed statig langs het perron, tot aan het einde daarvan gevolgd door optimistische jongens met fruit en chocola. D$ vaart nam toe. Jimmy leunde uit het portier en zag iets zoo wonderlijks, dat het bijna niet om te gelooven was. Bayliss liep hard. De butler was daarvoor eigenlijk heele- maal niet in conditie, maar hij bracht het er toch goed af. Hij haalde den coupé, waar Jimmy in zat. in en zijn hand schoot omhoog. JNeemt u me niet kwalijk, meneer James," hijgde hij, „ik ben zoo vrij.... maar werkelijk, dat kan ik niet doen!" Hij wierp iets in Jimmy's handen, iets dat ritselde. Toen hield hij zijn vaart in en begon te wuiven met een sneeuwwitten zakdoek. De trein verdween in den tunnel. Jimmy staarde naar het bankbiljet van vijf pond. Ook hij voelde nu, evenals Annie eerst, een brok in zijn keel. Langzaam stak hij het bankbiljet in zijn zak. De trein kreeg grooter vaart en haastte zich naar zijn bestemming. ZEVENDE HOOFDSTUK De onrustige zee en de wolken van fijn ver stuivend schuim hadden de passagiers van de „Atlantic" naar hun hutten gedreven of naar de behaaglijke warmte en beschutting van de bibliotheek. Het was de vijfde avond van de reis. Vier dagen lang had de boot een prettige reis gehad over een bijna spiegelgladde zee, maar in de eerste uren van dezen namiddag was de wind uit het Noorden gaan blazen en had zware zeeën meegebracht. Het werd thans donker. De heele hemel was zwart. Alleen de witte koppen van de golven schimden door de duisternis en de wind zong in het wand. Jimmy en Annie waren alleen aan dek geble ven. Jimmy kon heel goed tegen de zee. Hij vond het wel prettig, den wind te kunnen trotseeren en rond te loopen op een scheepsdek, dat helde of dook en trilde onder zijn voeten; hij had echter geenszins gedacht dat Annie hem dien avond aan dek gezelschap zou houden. Zij was uit de deur van de groote salonkajuit geko men met een heel grooten hoed op haar hoofd en met een grooten, wijden regenmantel aan. Jimmy was verrukt. De laatste dagen was hij doorloopend erg zwaarmoedig geweest, van wege de ontdekking, dat hij niet de eenige man was aan boord van de „Atlanticdie Annie s gezelschap op prijs stelde. Toen hij zich in scheepte, had hij gedacht, dat er geen andere menschen ter wereld bestonden dan hij en Annie. Hü had niet eens de mogelijkheid over wogen, dat er wel eens andere jongelui konden zijn, die Annie allerlei attenties zouden op dringen. En het had hem nog meer verbitterd, toen die mogelijkheid niet alleen feit bleek te zijn, maar dat de attenties ook niét heelemaal onwelkom waren. Bijna onmiddellijk na het ontbijt van den volgenden dag was er al een vent met een klein zwart kneveltje en blinkende tanden op Annie toegekomen en had, met veel verrassing in zijn stem, beweerd, dat hij haar al eens eerder ontmoet had, in Palm Beach en nog op een dozijn andere plaatsen. En ten slotte was hij een vreeseüjk idioot spelletje met haar gaan doen. „Mensch erger je niet," of zooiets. Dat geval stond niet alleen. Het begon Jimmy langzamerhand duidelijk te worden, dat Annie, die hij alleen als een Eva had beschouwd, met hemzelf als Adam in het volkomen Paradijs, een buitengewoon welbekende en populaire figuur was. Bovendien had de bediende van het scheepvaartbureau onwaarheid gesproken, toen hij zei, dat er maar weinig menschen met de „Atlantic" zouden meereizen. Het schip barstte bijna uitéén zoo dicht was het bevolkt. Het was geladen met Rollo's en Clarences en Dwiht's en Twombley's die Annie al jaren lang schenen te kennen of met haar golf gespeeld, gereden ge fietst, gevaren of gedanst hadden. Een vreeselijk spookachtig type, Edgar of Teddy geheeten, had Jimmy verslagen bij een korten wedloop aan dek, en als beloqning had hij zijn stoel naast dien van Annie mogen zetten. Jimmy had wer kelijk moeten wegloopen, want hij kon het niet aanzien, dat dit creatuur Annie romans zat voor te lezen. Hij had haar nauwelijks meer gezien of gele genheid gehad, om een woord met haar te spreken, sinds ze aan boord waren. Als ze niet wandelde met Rollo, of „Mensch erger je niet" speelde met Twombley, dan was zij beneden bezig met de zorgen voor een permanent zee zieke tante, die in de wandeling werd aange duid als „Arme tante Nesta". Soms zag Jimmy den kleinen man, blijkbaar haar oom, in de rookkamer, en eens ontmoette hij den dikken jongen, die in een rustig hoekje de gevolgen der consumptie van een sigaar uitvierde. Maar af gezien van deze ontmoetingen bleef hij op zoo'n grooten afstand van de familie verwijderd, dat het wel leek, alsof hij Annie nooit gezien had, laat staan haar het leven gered. En nu was ze als uit den hemel naast hem komen neerstrijken. Zij waren alleen met den sterken wind eri het zwalpende schuimstof. Rollo, Clarence, Dwight en Twombey, om te zwijgen van Edgar of mogelijk ook Teddy, waren allen beneden stervend, hoopte Jimmy. Zij hadden het rijk voor zich alleen. „Ik houd van ruw weer," zei Annie, haar ge zicht in den wind houdend. Haar oogen straal den. Zonder eenigen twijfel was zij het eenigste meisje ter wereld. „Arme tante Nesta niet. Zij was er slecht aan toe, toen het nog rustig was, maar met den storm is het heelemaal mis met haar. Ik ben juist beneden geweest, en pro beerde haar wat op te vroolijken." Jimmy huiverde, toen hij het beeld voor zich zag. Alhoewel altijd betooverend, leek Annie hem toch nog het best in haar kwaliteit van zorgzame nicht. Hij wilde dat zeggen, doch vond er geen woorden voor. Zij bereikten het einde van het dek en keerden om. Annie keek naar hem op. „Ik heb u bijna niet meer gezien, sinds we op zee zijn," zei ze. Zij sprak bijna verwijtend. „U moet me alles van u vertellen, mijnheer Bayliss. Waarom gaat u naar Amerika?" Jimmy had eens danig van leer willen trekken tegen de Rollo's enz., maar door haar directe vraag had zij hem de gelegenheid daartoe ont nomen. Maar wat deed dat er ook toe. Die anderen speelden geen rol op deze wereld. Zij waren nu waar ze thuis hoorden, ergens op het C- of D-dek, snakkend naar hun stervens-uur. „Om fortuin te maken, hoop ik," zei hij. Annie vond het prettig, dat haar diagnose tot zoover al vast uitkwam. Dat had zij immers al afgeleid uit het tooneeltje in het Faddington- station. „Wat zal dat uw vader een genoegen doen, als u er in slaagt!" De zaken waren wel een beetje ingewikkeld, en Jimmy moest eerst zijn „vaders" sorteeren voor hij antwoord kon geven. Hij bedacht echter al spoedig, dat zij niemand anders dan Bayliss, den butler, ken bedoelen. „Ja." „Ik vind hem een ouden lieven man," zei Annie. „Ik geloof, dat hij erg trotsch is op u?" „Ik hoop het!" „U moet kolossaal uit uw oogen kijken in Amerika, als u hem niet wilt teleurstellen. Wat denkt u er te gaan doen?" Jimmy dacht even na. „Aan een krant, denk ik." „Zoo. Maar hebt u dan al eenige onder vinding van dat werk?" „Een beetje wel, ja." Annie scheen ietwat gereserveerd te worden, alsof haar enthousiasme bekoeld was. „Och, ik geloof wel, dat het een heel goed beroep is. Ik zelf houd er niet erg van. Ik heb maar één keer in mijn leven een journalist ontmoet, en ik kan hem nu niet meer uitstaan: ik denk wel, dat ik daardoor een beetle bevoor oordeeld ben tegen het werk." „Wie was dat dan?" „O, u zult hem wel niet kennen. Hij was aan een Amerikaansche krant. Crocker heette hij." Een plotselinge windvlaag dreef hen een stap achteruit en maakte verder spreken onmogelijk. Voor Jimmy was dat maar goed ook, anders zou zijn hapering wellicht zijn opgevallen. Wat Annie zei, had hem werkelijk geschokt. Hij begreep er niets meer van. Hij stond verstomd. Alleen haar volgende woorden brachten eenige klaarheid. (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1937 | | pagina 7