{KdvM&aal van den dag
Het Zeemonster van Nagasaki
ALLE ABONNÊ'S F 750.- MtsStsü?ürö"»»'F 750.- assf'ïK F 250.-
De zorgen van
Jimmy
KUNSTSCHATTEN VAN
HET PRADO
ZATERDAG 27 FEBRUARI 1937
Amerika treft maat
regelen
„Parijs* 2e souterrain"
De meeste meesterwerken
in veiligheid
Goethe's keukenmeid
'§mHoort, zegt het voort
Z "SUSS; 1 Watersnood j
De Westkust wordt tegen onver -
hoedsche aanvallen beschermd
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGE
DOOR P. C. WODEHOUSE
De selfmade Yankee Is van huls uit een
practisch man. Waar de Europeaan conferentie
op conferentie houdt zonder tot veel practische
uitkomst te geraken, daar gaat de Yankee on
gemerkt zijn gang en stelt de daad.
De graote machtsontwikkeling van Japan,
welk al of niet acute gele gevaar ten onzent
zijn weerspiegeling vindt in een serie boeken,
brochures en dagbladartikelen, is ook niet aan
Amerika's aandacht ontsnapt. Met nauwkeurige
belangstelling volgt het de zich steeds meer per-
fectionneerende militaire ontwikkeling van Ja
pan, speciaal ter zee, en het heeft tijdig die
maatregelen genomen, welke het gewenscht voor
kwamen, ten einde van een eventueele ontijdige
gele verrassing verschoond te blijven.
Naast een voortdurende opvoering der marine
sterkte treft Amerika maatregelen, om zijn
Westkust, die door den Grooten Oceaan van Ja
pan gescheiden is, afdoende tegen onverhoedsche
aanvallen te beschermen.
Een keten van forten, stalen koepels, draaibare
geschuttorens, beschermd door luchtafweerbat-
terijen, zullen een ononderbroken verdedigings-
li ie vormen van de zeshonderd mijlen lange
kustlijn van San Diego tot de Golden Gate
(San Francisco). Deze moderne verdedigingsli
nie zal bestaan uit twintig batterijen van zes
tien inch kanonnen, gebouwd in stalen en ge-
wapend-betonnen torens. Deze kanonnen zijn
goed voor projectielen van ongeveer een ton ge
wicht en kunnen 26 mijlen ver tegen de vijan
delijke vloot opereeren.
Het schema, dat ontworpen werd door de de
fensiecommissie van Californië, geeft elke bat
terij twee groote kanonnen, die verdedigd wor
den door het modernste 12 c.M. luchtafweerge
schut, waarvan elk kanon zestien granaten per
minuut in de lucht kan schieten. Elk van deze
afweerprojectielen, die explodeeren door een
tijdlont, zullen iedere luchtmachine binnen een
radius van ongeveer honderd meter kunnen
neerhalen.
Sommige batterijen, speciaal die op San Mi
guel, Santa Cruz, Santa Catalina en de San
Clemente-eilanden, zijn feitelijk geheel verbor
gen in de massieve rotsen. Slechts de kronen
dezer draaibare stalen geschuttorens zijn zicht
baar. De ammunitie zal worden gestort in on-
deraardsche bergplaatsen, zestien meter onder
de oppervlakten, en door middel van electische
liften naar de kanonnen worden vervoerd. Het
laden zal automatisch geschieden, terwijl de
nieuwste instrumenten het afstand-zoeken en
het richten zeer zullen vergemakkelijken. Offi
cieren kunnen door middel van periscopen de
uitwerking van het vuren op zee gadeslaan. Er
is ook een radiokamer met de modernste instal
laties in elke batterij aanwezig.
De stalen koepels rusten op kogellagers, waar
door de vuurmonden zoowel land als zee kun
nen bestrijken en aldus een heelen cirkel kun
nen maken. Elke koepel zal goed zijn afgeslo
ten tegen 't indringen van gas, bommen en gra
naten. Een tweede mantel om den loop zal de
opening in den koepel luchtdicht afsluiten, ter
wijl de luchtverversching binnen automatisch
geregeld wordt evenals er nog een lichte druk-
installatie aanwezig is, om het weinige gas, dat
mocht binnendringen, te verwijderen.
Elke batterij zal van genoegzaam voedsel zijn
voorzien, om officieren en manschappen gedu
rende zes maanden te onderhouden. Vijftig man
zijn tenslotte noodig om deze vernuftig gecon
strueerde, maar dood en verderf zaaiende, batte
rijen langen tijd met succes te bedienen en te
verdedigen.
(Speciale correspondentie)
Het overgroote meerendeel der bezoekers
van Parijs, evenals trouwens het over
groote meerendeel der Parijzenaars zelf,
maakt slechts nauwkeuriger kennis met het
Parijs boven den grond, dat bekend is als de
Ville Lumière en dat zich, op verscheidene
gronden, roemt als het hart der beschaafde
wereld. Het Parijs met zijn, volgens de gege
vens der jongste volkstelling, 87.010 huizen,
1.176.814 gezinnen, 2.871.429 groote, gedomici
lieerde bevolking. Het Parijs van het Louvre,
de Tuilerieën, de Notre-Dame, de Champs-
Elysées, de Seine, de boekenstalletjes, de boule
vards, de warenhuizen, het Bois-de-Boulogne,
het café de la Paix. Maar onder dit Parijs,
ligt een „Paris-souterrain". We bedoelen
hiermee niet de kelders der Parijsche huizen,
de uitgestrekte wijnkelders der beroemde hotels
of de even uitgestrekte kweekplaatsen der
champignons, welke een zoo groote rol spelen
bij de gastronomische geneugten der Parijsche
keuken. Dit alles zijn slechts de verlengstukken
waardoor het bovengrondsche Parijs zijn voeten
ia de aarde heeft, zooals een ijsberg de zijne in
de zee.
Het „Paris-souterrain" is dat Parijs, waar
made de bezoeker vluchtig kennismaakt op
een tochtje per metro, van het Gare Mont-
parnasse naar de Place Pigalle of van de Made
leine naar de Pere-Lachaise, b.v. Het Parijs der
catacomben, waar de stoffelijke resten van mil-
lioenen dooden, uitgegraven op de verschillende
Parijsche kerkhoven, zijn ondergebracht, met
hun huiveringwekkende uitstalling van knoken
en doodskoppen. Het Parijs der rioleeringen,
der ondergrondsche kanalen, der water- en
electriciteitsleidingen.
Er wordt echter in Parijs door zekere lieden
rondgeloopen met planrlen, wier eventueele
verwezenlijking de aanduiding ,;Paris-souter-
rain" onvolledig zou maken. Er zou n.l. een
nog ondergrondscher Parijs bijkomen; een
onder-ondergrondsch Parijs, een „Paris-sous
souterrain" een „Parijs tweede souterrain", in
tegenstelling met het reeds voorhanden „Parijs
eerste souterrain".
Deze plannen behelzen den ondergrondschen
aanleg van een wijdvertakt net van autostrada,
annex schuilplaatsen tegen het gevaar uit de
lucht, en zij zijn tot rijpheid gekomen in de
breinen van een groep stedebouwkundige archi
tecten, die weldra de maquette van dit „Parijs
tweede souterrain" aan de aandacht van ge
meentebestuur en publiek zullen voorleggen.
Het is een ernstig ontwerp, waarvan de Parij
sche gemeenteraad, naar een mededeeling van
de pers, de studie reeds ter hand heeft ge
nomen.
De genoemde stedebouwkundigen zijn er van
uitgegaan, dat de eerste ondergrond van Parijs
voor de uitvoering van het plan niet in aan
merking komt. Inderdaad is het bijna een
wonder, hoe men tusschen het web van metro
tunnels, rioleerings- en andere kanalen, water
en electriciteitsleidingen, enz., nog plaats heeft
kunnen vinden voor het boren van het tun-
nelwerk van metrolijn no. 14, die onlangs door
het publiek in gebruik is genomen.
Zal het eventueel bij den aanleg van dit
ondergrondsche net van autostrada en schuil
plaatsen blijven? Lieden met eenige verbeel
ding zijn er onmiddellijk bij geweest dit te
ontkennen.
Zij vragen ons om het zalige bestaan in te
denken, dat de Parijzenaars van 1950 zullen
leiden, op en neerkruipend in molsgaten, zich
warmend in de stralen van groote „sunlights"
en heerlijk geozoniseerde lucht inademend,
welke in turbines gefabriceerd zal worden.
Geen gevaar meer uit de lucht, geen bewolkte
hemel meer, daar men met den hemel niets
meer te maken zal hebben in deze onder
grondsche wereld, waar de dagen en nachten
altijd even lang, de temperatuur altijd even
hoog, en het weer altijd even droog zal zijn. En
wie door een onoverwinnelijk atavistisch in
stinct den drang mocht gevoelen nog eens met
een geopende parapluie boven zijn hoofd en
regenschoenen aan zijn voeten te loopen,
op een dag, dat van de bovenwereld „regen"
wordt gemeld, die behoeft slechts ongemerkt naar
boven te klimmen, waar hij op het verlaten
asfalt zijn ondeugd kan bot vieren.
Want de ondergrondsche autostrada en schuil
plaatsen zullen ongetwijfeld slechts een begin
zijn, een eerste étape op den weg naar de stad
in de diepte. In de omgeving van deze schuil
plaatsen en langs de autostrada zullen eerst
reclameborden verrijzen, dan tankstations, dan
winkels, dan bioscopen, hotels, tea-rooms en
dancings. Tenslotte zal de geheele Parijsche
bevolking met haar geheele hebben en houden
van boven den grond naar onder den grond
verhuizen.
Op dat tijdstip zal een beschavingscyclus zich
sluiten, de moderne holbewoner geeft de hand
aan zijn voorvader in de donkere tijden der
menschelijke praehistorie.
Met zekerheid is thans te melden, dat het
grootste deel der kunstschatten van het
Prado te Madrid in veiligheid is ge
bracht. Ze zitten thans te Valencia, zorgvuldig
opgeborgen, evenals een groot aantal andere
kunstvoorwerpen uit Madrid.
Geen mensch te Valencia, die den kleinen
man met de Baskische muts op en de overall
aan naast mij door de straten ziet gaan, langs
de drukke café's waarin de militairen van het
front eenige dagen rust genieten tot ze weer in
het vuur gezonden worden, over de dichtbevolkte
pleinen, waar de electrische tram zich met
moeite een weg moet banen, dwars door deze
stad, welke thans de bevolking van twee ste
den huisvest geen mensch kan vermoeden,
dat deze dertigjarige een bos sleutels in zijn zak
heeft, welke de deur tot de wonderen van vele
eeuwen opent.
Hij is schilder, kent Parijs, Praag, Londen en
is de custos van het schoonste, wat de Kunst,
waar hij van houdt, gewrocht heeft. In het
ministerie heeft men hem aan mij toegevoegd,
aldus vertelt een briefschrijver van Het Vader
land, na op eerewoord de verzekering te heb
ben gegeven, dat ik zwijgen zou over de plaats
waar de kunstschatten van het Prado bewaard
worden. Alleen zooveel kan verraden worden,
dat geen duistere paden, geen geheimzinnige
gangen, geen openspringende luiken er bij te
pas kwamen. De plaats is geniaal gekozen. Dui
zenden gaan er iederen dag voorbij, zonder te
vermoeden, wat zich achter de muren bevindt,
waar zij wellicht met de schouders langs schuren.
Een groote ijzeren deur gaat knarsend open. In
den kleinen lichtkring van een zaklantaarn kun
nen de oogen zich moeizaam oriënteeren.
Daar staan, goed verpakt, tweehonderdvijftig
meesterwerken. In nissen liggen reeds uitge
pakte schilderijen van kleiner formaat. Af en
toe haalt mijn begeleider er een uit. En men
herkent in het bewegende licht de omtrekken
van welbekende gestalten, die men in alle boe
ken over kunstgeschiedenis vindt, monniken,
vrouwen, landschappen, dwergen, prinsessen. Er
is iets wonderlijks in, in zoo'n enge ruimte, als
stapelartikelen, Velasquez en Goya, Greco en
Rubens, Correggio en Ribera terug te zien. In
een andere nis staan dichtgespijkerde kisten
met kleine schildjes er op. De inhoud is niet
minder kostbaar: de boeken uit het Escuriaal,
Spaansch-Arabische incunabelen, onschatbare
documenten en tapisserieën zijn hier opgebor
gen.
Inderdaad, alles was niet te redden. Alleen
hèt allerbelangrijkste kwam na een dagenlangen
rit op groote vrachtauto's, 's nachts bedreigd
door aanvallen uit vliegtuigen, den langen weg
van Madrid naar hier. Thans wachten deze
meesterwerken om weer aan het licht te treden.
Ze zijn zooveel als mogelijk is beschermd. Op
kunstige wijze is deze schatkamer tegten vliegt
tuigbomnjen beveiligd en wakers zijn aangesteld
om ze voor roof te behoeden.
's Avonds kan men in de Casa de la Cultura,
een voormalig paleis, dat de Spaansche regee
ring voor de uit Madrid gevluchte geleerden,
schilders, dichters en andere intellectueelen in
gericht heeft, den man ontmoeten, die op ver
zoek van de Regeering dit reddingswerk heeft
uitgevoerd. Ricardo Guttiera Abascal, die on
der den naam van Juan de la Encina ook een
goede reputatie heeft als kunstcriticus, was di
recteur van het Museum voor moderne kunst
te Madrid. Thans is lij een banneling. Zijn
huis te Madrid is door bommen verwoest, zijn
kostbare bibliotheek, zijn particuliere kunstver
zameling. zijn vernietigd en verbrand. Hij is
het, die met het personeel van het museum en
met opgecommandeerde militairen, dikwijls met
levensgevaar, na een arbeid van weken de ont
ruiming van het Prado heeft uitgevoerd.
„Toen de brandbommen op Madrid begonnen
te vallen," zei Abascal, „moesten wij het Prado
ontruimen. De vijand ontzag dit museum niet.
In de groote Velasquezzaal, in de twee Goya-
zalen, in de ItaUaansche verzameling vielen de
Roodkapje en de wolf, ditmaal zijn
ze echter goede vrienden, want de
„booze" wolf is een trouwe herdershond
schoten van den vijand. Eerst brachten wij al
les in den kelder, maar dat was een bergplaats,
die geen veiligheid genoeg bood. Wij moesten
ons, na het eerste bombardement, met de ont
ruiming van het museum haasten, omdat reeds
na het eerste schot geen ruit meer heel geble
ven was eri de sneeuw, regen en hagel in de za
len drongen. (Alleen de schade aan ruiten be
draagt 250.000 francs).
„Maar u kunt aan iederen kunstminnaar ver
klaren, dat wij inderdaad alles gedaan hebben,
wat mogelijk was om de meesterwerken, die
evengoed aan het Spaansche volk als aan de
wereld toebehooren, te redden: En we hebben
ze gered. Geen enkel is op het transport bescha
digd of verloren geraakt. En wij hebben ons
niet alleen tevreden gesteld met het Prado te ont
ruimen, maar ook b.v. de schatten van het pa
leis van den hertog van Alba, die de Regeering
onlangs te Valencia tentoongesteld heeft. Een
deel van deze kunstwerken, o.a. de beroemde
Titiaans, heeft de eigenaar reeds eerder in vei
ligheid gebracht. Ook wat aan niet te vervan
gen kunstwerken in de groote particuliere hui
zen van Madrid was, werd eerst door patrouilles
van de Junta bewaakt en later als staatseigen
dom opgeborgen. Ook dat alles is, zonder uit
zondering, in een uitstekenden toestand."
Dezer dagen is een manuscript van zeer bij-
zonderen aard aan het daglicht gekomen en
wel een getuigschrift, dat Goethe eens over
zijn keukenmeid gegeven heeft.
Het luidt aldus:
Charlotte Hoyer is twee jaar bij mij als keu
kenmeid in betrekking geweest. Tot ernstige
berispingen heeft zij nooit aanleiding gegeven.
Er waren tijden, dat ik over haar oplettend
heid, voorkomendheid en dienstijver tevreden
kon zijn. Doch dikwijls ook was ze onuitstaan
baar. Dan bekommerde zij zich niet om de
keuken en deed ze precies wat ze wilde. Ze
was twistziek en stelde er een vermaak in, mij
woedend te maken. Soms was ze zelfs kwaad
aardig, keek met verachting op het overige
personeel neer en maakte hun het leven zuur.
Ze is nieuwsgierig van aard en staat graag te
luisteren."
Als men van dit getuigschrift kennis neemt,
vraagt men zich ongetwijfeld af, hoever een
dienstbode in die dagen kon gaan, om wel
een ernstige berisping op te loopen.
Charlotte Hoyer moet als keukenprinses be
paald over een heel bijzondere vakkennis heb
ben beschikt, anders is het volkomen onbegrij
pelijk, dat Goethe het met zulk een „dame"
twee volle jaren heeft uitgehouden.
Billy Bonthrop vond het leven zoo beroerd
nog niet. Bij de Canadeesche luchtvaart
maatschappij verdiende hij als eerste be
stuurder zoo'n salaris, dat hij zijn verwende
hartje niet al te veel behoefde te ontzeggen. En
zoo bevond hij er zich op het oogenblik best by,
in de piloten-kamer een casy-chair op haar
bruikbaarheid te beproeven, onder het genot
van een goed glas whisky. In den hoek tire-
lierde een radiotoestel hot-jasz en rumba's in
dolle cacophonie. Billy deerde dit lawaai aller
minst, aangenomen tenminste, dat hij het
hoorde.
Hfj scheen in gedachten met aangenamer din
gen bezig te zijn, af en toe vertrokken zijn lip
pen tot een breede grijs; dan nam hij een
teug whisky, als wilde hij de kostelijke gedachte
van daar even befuiven, en dan was alles weer
als enkele oogenblikken geleden.
Uit den luidspreker kwamen krakende gelui
den van een omroeper, die een extra-bericht
aankondigde.
„Ons bereikte zoo juist de ontzettende mede
deeling, dat de dijk bij Vichsburg is doorgebro
ken. De Mississippi...."
Met een ruk was Billy uit zijn apathische
houding gekomen, toen hij den naam van zijn
geboorteplaats hoorde noemen. Een moment
scheen hij zichzelf niet meester te zijn, toen de
beteekenis van dit onheilspellende bericht vol
komen tot hem doordrong, het volgende
oogenblik al beheerschte hij zich volkomen. Er
moest gehandeld worden, nu, meteen. Duizen
den kostbare menschenlevens verkeerden in
hoogsten nood temidden van die alles vernie
lende en vernietigende, kolkende watermassa,
die als een niet te stuiten eindelooze spring
vloed tot diep in het land zou dringen. Ook
het ouderlijk huis, nu bewoond door zijn oud
sten broer Johnny met zijn vrouw en twee
schatten van dochtertjes, zou het zwaar te ver
duren hebben en moest, door zijn afgelegen lig
ging, van elke verbinding verstoken zijn.
Gauwer dan wij het hier kunnen neerschrij-
Oogen hebben het gelezen,
Ooren hebben het gehoord,
Honderdduizend jonge kerels
Zeiden 't over d'aardbol voort:
Van den zomer, als de zon lacht
Over bosch en duin en strand,
Komt het hoogtij der verkenners:
Jamboree in Nederland!
Waar de golven van de Noordzee
In hun eindeloozen gang
Neerlands gouden strand bespoelen,
Bij het duin van Vogelenzang
Daar zal 't kamp der blijheid rijzen,
Internationale jeugd
Komt daar saam, in één verlangen: |j
Méér welwillendheidméér vreugd!
Zijn 't ook Schotten of Javanen,
Blond of blank, of bruin of zwart,
s Daar zijn 't slechts verkenners-
3 broeders,
Met één ideaal in 't hart,
s Met één blijdschap in hun oogen,
j= Met één sterken, vasten wil,
s Vol luidruchtigheid naar buiten,
Maar van binnen diep en stil.
Uit de hoeken van de wereld
SE Komen al die jongens daar
ES Om slechts broeder, vriend te wezen
En te steunen op elkaar.
3' Bij zooveel moderne drama's
Doet het toch zoo innig deugd
3 Dat nog idealen leven
ES Bij die frissche, sterke jeugd.
5 Laat de Jamboree weer slagen, s
5 Jongens, werkt er dapper voor!
j= Een verkennerdie zijn wet eert,
ES Is vanzelf op 't goede spoor!
1 HERMAN KRAMER 1
liiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
Naast de komst van onze eerste ge
loofsverkondigers, naast het herstel
van onze godsdienstvrijheid en van
het regelmatig Kerkelijk bestuur, achten
Wij de stichting der katholieke Universi
teit eene der voornaamste gebeurtenissen
in onze vaderlandsche kerkgeschiedenis.
Het Hoogwaardig Episcopaat tot de
Katholieken van Nederland, 8 Sept. 1931.
Weldra werd hun aandacht afgeleid door een groote slak, die
in de nabijheid kroop. „Zouden we daarmee niets kunnen uit
richten?" stelde Drein voor, „misschien wil die slak het zee
monster hier wel naartoe lokken."
Drein, die dacht dat hij vandaag ook eens vindingrijk was,
bond een draadje om het huisje van de reuzenslak en liet het
beest zoo naar de zee kruipen, 't Duurde natuurlijk wel lang,
maar ze hadden den tijd. Piet Prikkel was echter zoo onvoor
zichtig om zijn sigaar vlak bij het lont te leggen, waarmee het
kanon moest ontbranden.
Voordat Piet of Drein begrepen, vat er gebeurde, ontbrandde
het grootste kanon. De luchtdruk was zóó hevig, dat ze te mid
den van groote witte rookwolken in de ruimte werden geslin
gerd. „Nu zijn we er geweest!" gilde Piet. „Dat is je eigen
schuld!" antwoordde Drein, „dan had je maar beter op je
sigaar moeten letten!"
ven en u het hebt gelezen, gingen Billy deze
gedachten door het hoofd. En meteen stond
zijn plan vast. De verwachting, dat de chef-
vliegdienst niet al te veel bezwaren zou oppe
ren, werd volkomen bewaarheid. Deze kende
Billy en wist, dat hij toch niet van zijn plan
zou zijn af te brengen. Er was nog geen kwar
tier verloopen, toen Billy Bonthrop zijn machine
reeds in Noord-Oostelijke richting bracht, Vichs
burg tegemoet. Dat het grondpersoneel hem
voor een idioot nu.
schold, die, ne- j
gen tegen een,
niet levend zou S
terugkeeren, wist f „„„„„hiimi.ihh»'
Billy niet. Ze
hadden er dan ook mee gewacht, tot hij den
beganen grond verlaten had.
In de vertrouwde omgeving van de cocKpn,
van waaruit hij de duizenden paarden, die hem
in een razende vlucht steeds dichter naar zijn
doel voerden, mende, overwoog Billy nog eens
de verschillende maatregelen, die hij, in een
spontane opwelling, had bevolen te nemen en
om het slagen van zijn reddingspogingen on
misbaar achtte. Hij concludeerde, dat hij dat
alles er nog niet zoo beroerd had afgebracht.
Troosteloos was de aanblik van het Billy zoo
vertrouwde Vichsburg. Het eens zoo nijvere
stadje was het beeld van onbeschrijfelijke el
lende. Water, wild schuimend water vulde de
straten en doorspoelde de huizen, op de daken
waar de bewoners zich een tijdelijk veilig ver
blijf plaats je hadden verzekerd.
In groote bogen cirkelde Billy's blauw-geschil-
derde machine over de voormalige ouderlijke
villa, steeds kleiner werden de kringen onder
fel-motorgedaver. Vanuit de cockpit observeeide
Bill scherp alles wat onder hem gebeurde. Daar
wapperde eensklaps van het dak een groote
witte lap, kennelijk een tafellaken en daarachter
stonden vier wezens. Johnny Bonthrop had het
vliegtuig bemerkt en begrepen, dat zijn broer
er mee gekomen was om te trachten hem en
de zijnen uit hun isolement te verlossen. Maar
hoe? Landen was ten eenen male uitgesloten.
Met argusoogen bespiedde hij alle bewegingen
van het vliegtuig, dat nu vlak boven de hoof
den voorbijging, je kon Billy duidelijk in de
cockpit zien zitten. Een zware, eeuwenoude
boom, in welks schaduw ontelbare jaren achter
een verschillende Bonthrop-generaties geleefd
hadden, bezweek onder de watermassa's en viel
met een doffen slag op de bijgebouwen, waar
hij een ruïneuze verwoesting veroorzaakte. Een
oogenblik was Johnny afgeleid, nu zocht hij het
vliegtuig weer. Daar kwam het aanglijden, de
motoren werkten nauwelijks. Recht op het huis
kwam het aan. Wat bengelde daar onder aan?
Als gefascineerd staarde Johnny naar de touw
ladder, die vanaf de machine omlaag hing. Dat
was de eenigste kans op lijfsbehoud. Meteen was
Billy vlak boven hem, automatisch greep
Johnny de touwladder. Met een ruk werd hij
van het dak afgerukt, zweefde half bewusteloos
tusschen hemel en water. De doffe knal van
I dè motoren, die weerop vol toerental begon
nen te draaien, bracht hem tot zichzelf. Hij be
greep het levensgevaarlijke van zijn positie,
maar het moest, terwille van zijn vrouw en
kinderen.
Krampachtig klemde hij zich aan de touw
ladder, wuifde even naar Billy, dan concentreer-,
de hij zijn geheele aandacht weer op de hals
brekende toeren, die hem wachtten. Rechtsaf
zwenkte het vliegtuig en stevende recht op het
huis af. Het angstzweet parelde Johnny op het
voorhoofd. Als hij eens misgreep, dan stortte
Willynee, daar niet aan denken, dan loopt
het vast verkeerd af. Opgelet nu,bukken
Lager zakte het vliegtuig, vlak boven de villa
was het nu. Een ruk aan het touw voorkwam
dat Johnny tegen een vooruitstekend dakspant
te pletter sloeg. Nugrijpen
Een jubelend gevoel kwam over Johnny, toen
hij met zijn jongste dochtertje in zijn rechter
arm geklemd, het steile touwladdertje opklom,
voetje voor voetje; dan zette hij haar achter
Billy neer. Met evenveel succes werd zijn tweede
poging bekroond; als een volleerd trappee-
werker bungelde hij aan het touw en griste met
een klemvasten greep het kind uit de handen
van haar moeder.
Voor de derde en laatste maal daalde Johnny
Bonthrop de ladder af. Hij transpireerde over
zijn geheele lichaam, dat beefde van de door
stane emotie en vermoeienis.
Weer naderde de machine de villa; ver-voor
over gebogen, de vrije rechterarm gestrekt voor
uitgestoken, was Johnny het eenige verbindings
stuk tusschen de omgespoelde woning en het
reddende vliegtuig. Een ontzettende ruk aan
zijn arm, die hem een schreeuw van pijn ont
lokte, daar zweefde zijn vrouw met hem voort
door de lucht. Een duizeling beving hem eens
klaps, alles draaide voor z'n oogen. Zijn krach
ten begaven hem. Zijn linkerarm ontschoot het
touw, een vreeselijke angstkreet gierde door de
lucht, overgalmd door het gedonder der moto
ren.
Onmachtig om in te grijpen, staarde Billy
Bonthrop vanuit de cabine, ontzet naar de twee
figuren in het woest-voortstroomende water, die
nu al tot stippen waren vervaagd. Achter hem
klemden twee meisjes zich aan elkaar vast,
snikkend om hun vader en moeder. Weesjes
waren ze nu. De elementen hadden de prooi,
die hun dacht te ontkomen, weer bemachtigd.
Behalve de nieuwste verkeers-
voorsch riften moet u óók nog de
oudste ongevallenoorzaken (roe
keloosheid en drankmisbruik!)
kennen!
bij verlies van een hand,
een voet of een oog.
iiliiiitititimmiuiiHiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimmmiiMiiiiiiiiiiiiiimiiiiimii
IIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIliHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIII
21
Bayliss keek naar het krakende papier.
„Och, nee, meneer James, werkelijk, dat kan
ik niet doen! Vijf pond! Nee, dat gaat niet!"
„Ach wat, nonsens!"
„Ja, neemt u me niet kwalijk, meneer James.
Dat gaat heusch niet. U mag niet zoo 'smijten
met het geld. U kunt er niet te Veel van bij u
hebben; neemt u me niet kwalijk, dat ik het
zeg."
„Welnee, pak maar aan. Hier.... Goeie
hemel, daar gaat mijn trein al! Bonjour
Bayliss!"
De locomotief gilde voor het laatst. Langzaam
zette de trein zich in beweging, en gleed statig
langs het perron, tot aan het einde daarvan
gevolgd door optimistische jongens met fruit
en chocola. D$ vaart nam toe. Jimmy leunde uit
het portier en zag iets zoo wonderlijks, dat het
bijna niet om te gelooven was. Bayliss liep
hard. De butler was daarvoor eigenlijk heele-
maal niet in conditie, maar hij bracht het er
toch goed af. Hij haalde den coupé, waar Jimmy
in zat. in en zijn hand schoot omhoog.
JNeemt u me niet kwalijk, meneer James,"
hijgde hij, „ik ben zoo vrij.... maar werkelijk,
dat kan ik niet doen!"
Hij wierp iets in Jimmy's handen, iets dat
ritselde. Toen hield hij zijn vaart in en begon
te wuiven met een sneeuwwitten zakdoek. De
trein verdween in den tunnel.
Jimmy staarde naar het bankbiljet van vijf
pond. Ook hij voelde nu, evenals Annie eerst,
een brok in zijn keel. Langzaam stak hij het
bankbiljet in zijn zak. De trein kreeg grooter
vaart en haastte zich naar zijn bestemming.
ZEVENDE HOOFDSTUK
De onrustige zee en de wolken van fijn ver
stuivend schuim hadden de passagiers van de
„Atlantic" naar hun hutten gedreven of naar
de behaaglijke warmte en beschutting van de
bibliotheek. Het was de vijfde avond van de
reis. Vier dagen lang had de boot een prettige
reis gehad over een bijna spiegelgladde zee,
maar in de eerste uren van dezen namiddag
was de wind uit het Noorden gaan blazen en
had zware zeeën meegebracht. Het werd thans
donker. De heele hemel was zwart. Alleen de
witte koppen van de golven schimden door de
duisternis en de wind zong in het wand.
Jimmy en Annie waren alleen aan dek geble
ven. Jimmy kon heel goed tegen de zee. Hij
vond het wel prettig, den wind te kunnen
trotseeren en rond te loopen op een scheepsdek,
dat helde of dook en trilde onder zijn voeten; hij
had echter geenszins gedacht dat Annie hem
dien avond aan dek gezelschap zou houden. Zij
was uit de deur van de groote salonkajuit geko
men met een heel grooten hoed op haar hoofd
en met een grooten, wijden regenmantel aan.
Jimmy was verrukt. De laatste dagen was
hij doorloopend erg zwaarmoedig geweest, van
wege de ontdekking, dat hij niet de eenige man
was aan boord van de „Atlanticdie Annie s
gezelschap op prijs stelde. Toen hij zich in
scheepte, had hij gedacht, dat er geen andere
menschen ter wereld bestonden dan hij en
Annie. Hü had niet eens de mogelijkheid over
wogen, dat er wel eens andere jongelui konden
zijn, die Annie allerlei attenties zouden op
dringen. En het had hem nog meer verbitterd,
toen die mogelijkheid niet alleen feit bleek te
zijn, maar dat de attenties ook niét heelemaal
onwelkom waren. Bijna onmiddellijk na het
ontbijt van den volgenden dag was er al een
vent met een klein zwart kneveltje en blinkende
tanden op Annie toegekomen en had, met veel
verrassing in zijn stem, beweerd, dat hij haar
al eens eerder ontmoet had, in Palm Beach en
nog op een dozijn andere plaatsen. En ten
slotte was hij een vreeseüjk idioot spelletje met
haar gaan doen. „Mensch erger je niet," of
zooiets.
Dat geval stond niet alleen. Het begon Jimmy
langzamerhand duidelijk te worden, dat Annie,
die hij alleen als een Eva had beschouwd, met
hemzelf als Adam in het volkomen Paradijs, een
buitengewoon welbekende en populaire figuur
was. Bovendien had de bediende van het
scheepvaartbureau onwaarheid gesproken, toen
hij zei, dat er maar weinig menschen met de
„Atlantic" zouden meereizen. Het schip barstte
bijna uitéén zoo dicht was het bevolkt. Het was
geladen met Rollo's en Clarences en Dwiht's en
Twombley's die Annie al jaren lang schenen te
kennen of met haar golf gespeeld, gereden ge
fietst, gevaren of gedanst hadden. Een vreeselijk
spookachtig type, Edgar of Teddy geheeten, had
Jimmy verslagen bij een korten wedloop aan
dek, en als beloqning had hij zijn stoel naast
dien van Annie mogen zetten. Jimmy had wer
kelijk moeten wegloopen, want hij kon het niet
aanzien, dat dit creatuur Annie romans zat
voor te lezen.
Hij had haar nauwelijks meer gezien of gele
genheid gehad, om een woord met haar te
spreken, sinds ze aan boord waren. Als ze niet
wandelde met Rollo, of „Mensch erger je niet"
speelde met Twombley, dan was zij beneden
bezig met de zorgen voor een permanent zee
zieke tante, die in de wandeling werd aange
duid als „Arme tante Nesta". Soms zag Jimmy
den kleinen man, blijkbaar haar oom, in
de rookkamer, en eens ontmoette hij den dikken
jongen, die in een rustig hoekje de gevolgen der
consumptie van een sigaar uitvierde. Maar af
gezien van deze ontmoetingen bleef hij op
zoo'n grooten afstand van de familie verwijderd,
dat het wel leek, alsof hij Annie nooit gezien
had, laat staan haar het leven gered.
En nu was ze als uit den hemel naast hem
komen neerstrijken. Zij waren alleen met den
sterken wind eri het zwalpende schuimstof.
Rollo, Clarence, Dwight en Twombey, om te
zwijgen van Edgar of mogelijk ook Teddy, waren
allen beneden stervend, hoopte Jimmy. Zij
hadden het rijk voor zich alleen.
„Ik houd van ruw weer," zei Annie, haar ge
zicht in den wind houdend. Haar oogen straal
den. Zonder eenigen twijfel was zij het eenigste
meisje ter wereld. „Arme tante Nesta niet. Zij
was er slecht aan toe, toen het nog rustig was,
maar met den storm is het heelemaal mis met
haar. Ik ben juist beneden geweest, en pro
beerde haar wat op te vroolijken."
Jimmy huiverde, toen hij het beeld voor zich
zag. Alhoewel altijd betooverend, leek Annie
hem toch nog het best in haar kwaliteit van
zorgzame nicht. Hij wilde dat zeggen, doch
vond er geen woorden voor. Zij bereikten het
einde van het dek en keerden om. Annie keek
naar hem op.
„Ik heb u bijna niet meer gezien, sinds we op
zee zijn," zei ze. Zij sprak bijna verwijtend.
„U moet me alles van u vertellen, mijnheer
Bayliss. Waarom gaat u naar Amerika?"
Jimmy had eens danig van leer willen trekken
tegen de Rollo's enz., maar door haar directe
vraag had zij hem de gelegenheid daartoe ont
nomen. Maar wat deed dat er ook toe. Die
anderen speelden geen rol op deze wereld. Zij
waren nu waar ze thuis hoorden, ergens op het
C- of D-dek, snakkend naar hun stervens-uur.
„Om fortuin te maken, hoop ik," zei hij.
Annie vond het prettig, dat haar diagnose tot
zoover al vast uitkwam. Dat had zij immers al
afgeleid uit het tooneeltje in het Faddington-
station.
„Wat zal dat uw vader een genoegen doen, als
u er in slaagt!"
De zaken waren wel een beetje ingewikkeld,
en Jimmy moest eerst zijn „vaders" sorteeren
voor hij antwoord kon geven. Hij bedacht echter
al spoedig, dat zij niemand anders dan Bayliss,
den butler, ken bedoelen.
„Ja."
„Ik vind hem een ouden lieven man," zei
Annie. „Ik geloof, dat hij erg trotsch is op u?"
„Ik hoop het!"
„U moet kolossaal uit uw oogen kijken in
Amerika, als u hem niet wilt teleurstellen. Wat
denkt u er te gaan doen?"
Jimmy dacht even na.
„Aan een krant, denk ik."
„Zoo. Maar hebt u dan al eenige onder
vinding van dat werk?"
„Een beetje wel, ja."
Annie scheen ietwat gereserveerd te worden,
alsof haar enthousiasme bekoeld was.
„Och, ik geloof wel, dat het een heel goed
beroep is. Ik zelf houd er niet erg van. Ik
heb maar één keer in mijn leven een journalist
ontmoet, en ik kan hem nu niet meer uitstaan:
ik denk wel, dat ik daardoor een beetle bevoor
oordeeld ben tegen het werk."
„Wie was dat dan?"
„O, u zult hem wel niet kennen. Hij was
aan een Amerikaansche krant. Crocker heette
hij."
Een plotselinge windvlaag dreef hen een stap
achteruit en maakte verder spreken onmogelijk.
Voor Jimmy was dat maar goed ook, anders zou
zijn hapering wellicht zijn opgevallen. Wat Annie
zei, had hem werkelijk geschokt. Hij begreep er
niets meer van. Hij stond verstomd. Alleen haar
volgende woorden brachten eenige klaarheid.
(Wordt vervolgd)