De Engelsche kroningseed <KdoM&aal mn dm dag Het Zeemonster van Nagasaki Jh O De zorgen van Jimmy Sleutel en Ster .EHLIGDÖK/ "V&ART (Hl DINSDAG 2 MAART 1937 GEEN EEUWENOUDE OVERLEVERING De voor de R.K. onderdanen kwet sende ivoor den sinds 1910 verwijderd Initiatief van Eduard den Zevende IQ3Z1 De onzichtbare dirigent Interview met dr. Peter van Anrooy Diapason in Italië 105 ml00°ennZ'e"I s Geen lucifers! I Het heilig boek der Bataks DOOR P. G WODEHOUSE Men weet dat de Kroningseed van den Engelschen Koning, die vroeger zeer kwetsend was voor de katholieken, thans verzacht is. Het is interessant daarom trent te lezen wat Dr. E. van Raalte schrijft in de N.R.Ct. Koning George VI legt, zoo zegt hij, in bij kans opvallende tegenstelling met zijn onge- kroonden voorganger en broeder Eduard VHX, thans hertog van Windsor, zeer duidelijk een sterke neiging aan den dag voor trouw aan de traditie; vooral ook op het gebied van alles wat met het Koninklijk ceremonieel te maken heeft. Nu kon, ja moest hij zelfs bij een zijner eer ste handelingen als Koning, overeenkomstig een reeds meer dan twee eeuwen wettelijk voor geschreven gebruik te werk gaan, toen hij ter stond bij zijn aanvaarding van de regeering te midden van de „Rijks-grooten", die hem als den nieuwen Koning proclameerden, den eed af legde de Schotsche Kerk te zullen behoeden en handhaven. De verplichting hiertoe berust op de wet van 1707 betreffende de vereeniging tusschen Schotland en Engeland. Maar de eed, dien hij straks, bij de kronings plechtigheid zal afleggen, is in belangrijke ma te gemoderniseerd en heeft geen eeuwenoude overlevering achter zich. De sterk gewijzigde staatsrechtelijke verhoudingen tusschen het moederland en een deel van het overzeesche gebied, waaronder men dan in het bijzonder moet denken aan al wat Dominion-status bezit, hebben er zelfs toe geleid, dat het eedsformu lier, dat George VI zal hebben te bekrachtigen, in een tweetal opzichten geheel en al nieuw zal zijn. Daarin toch zal voor het eerst afzon derlijke vermelding met name van de verschil lende Dominions voorkomen. En voorts zal het geen de Koning op het stuk van den godsdienst zal zweren, niet op de Dominions en alleen op de rest van het Koninkrijk betrekking hebben. Dit geschiedde op deze wijze nog niet bij de vorige Kroning van George V in 1911. Doch sindsdien heeft zich immers zoowel materieel als nu ook in het formeele, een belangrijke wijziging in de imperiale staatsrechtelijke ver houdingen voltrokken. Sedert de Rijks-confe rentie van 1926 was al openlijk erkend, dat de positie van de Kroon ten opzichte van de ge bieden met Dominion-status, dank zij de con- stitutioneele ontwikkeling welke die deelen van het Britsche Rijk hadden doorgemaakt een gansch andere was geworden. Een en ander vond ten slotte zijn bezegeling in het Statuut van Westminster van 1931. Bij dit alles past Inderdaad ten volle de nieuwe vorm van den eed by de kroning. Maar ook zonder dit laatste nieuwste snufje, zou George VI toch al een kroningseed moeten afleggen in een formuleering van jongen da tum. Want eerst in 1910 is er in de bewoordin gen, welke tot dien van 1669 af gebezigd wa ren, een geenszins onaanzienlijke verandering aangebracht. Het is aan het initiatief van Eduard VU, den grootvader van den tegenwoordigen Koning, te danken geweest, dat ten langen leste, nadat hij in 1901 de kat de bel had aangebonden, in 1910 een inderdaad geenszins overbodige moderni satie tot stand kwam. Op grond van de Bill of Rights van 1689 en in overeenstemming met de daarop ten deele voortgebouwde Troonopvolgingswet van 1701 (Act of Settlement), moest een Koning den eersten keer van zijn verschijnen ten overstaan van het Parlement of by de kroning meer malen was het nieuwe staatshoofd nog niet voor het parlement verschenen vóór de kroning, geiyk trouwens ook met den huidigen Koning het geval zal zyn een eed van trouw ten op zichte van het Protestantsche geloof afleggen, die echter tevens een verklaring inhield be treffende verwerping van de leer der transsub stantiatie en van verschillende andere leerstuk ken der R.K. Kerk. Zulks bovendien in wel zeer profane, voor Katholieken pynlijke, want hei- ligschennende bewoordingen. Toen nu Eduard XII kort nadat hy op den troon was gekomen, op 14 Februari zelf het Parlement met een troonrede opende, had hy eerst bedoelden eed te zweren. De voor zyn R. K. onderdanen kwetsende woorden sprak hij slechts heel zachtjes uit. En terstond be sloot hy,gedreven door een eerbiedwaardigen zin van verdraagzaamheid, er op aan te sturen, dat geen van zijn opvolgers zich ooit meer tot een dergelijke handeling gedwongen zou zien. Met klem drong hy er bij het kabinet, met name by Lord Salisbury, den premier, op aan het noodige te doen ten einde hierin verande ring aan te brengen. Vlot verliep deze zaak echter allerminst. Het bleek tenslotte te ont breken aan de noodige medewerking, zoowel van de regeering als ook van het Hoogerhuis, waarin nJ. wel een wetsontwerp aan de orde kwam. tot wyziging van de oude verklaring van 1689, doch dit voorstel beantwoordde nog geens zins aan 'sKonings bedoeling, aangezien ook de nieuw gekozen formuleering bepaald stui tend voor de Roomsch-Kathojieken bleef. De Lords namen het ontwerp ongewijzigd aan. Maar indiening by het Lagerhuis bleef achter wege, omdat het ontwerp alom mishaagde. Na dien mochten zoowel Lord Grey als de Hertog van Norfolk nog pogingen aanwenden om de heele verklaring afgeschaft te krygen, slagen deden zij niet doordat dit den Protestanten weer veel te ver ging. Zoo gebeurde er ten slotte niets. En pas drie maanden na den dood van Eduard VII kwam, op 4 Augustus 1910, de wet tot stand, die de verouderde formulee ring van 1689 verving door een verklaring, welke zich eigenlijk tot het positieve bepaalde, d.w.z. tot trouw aan den Protestantschen gods dienst, zonder dat er nu nog sprake was van een openlijk, in bovendien kwetsende termen, verwerpen van allerlei Katholieke leerstukken. Eduard VH mocht als koning in het algemeen veel gevoelen voor het in stand houden van oude gebruiken, waar hy het belang van een wijs staatkundig beleid achtte voor moderni satie zorg te dragen, deinsde hij voor verande ringen niet terug. Daarvan zal nu zyn klein zoon George VI profiteeren, wanneer hy op den 12en Mei den kroningseed moet afleggen en dan niet meer gedwongen is een termino logie te bezigen, die zijn Katholieken onderda nen wel in bijzondere mate tegen de borst gestuit zou hebben. Intusschen zal hy, hoe hei lig hem overigens traditie moge wezen, boven dien de eerste 'Engelsche Koning zyn, die een eed zal afleggen, waarin de Dominions met name worden vermeld en waarin t.a.v. de ge lofte met betrekking tot het protestantsche ge loof een beperking, zij het dan ook slechts een van aardrykskundigen aard, zal voorkomen, die intusschen tevens een staatkundigen en staats- rechteiyken zin heeft. Nu de tyd ons steeds na der tot de Heiligsdomsvaart 1937 brengt, zal men aller- wege, in couranten, op briefkaarten, er worden er duizenden verspreid over het heele land, het em bleem van deze Heiligdoms vaart, de sleutel en de ster met het jaartal 1937, zien opduiken. De eenvoudige voorstelling werd door den bekenden graveur, Hub. Levigne, ont worpen op even smaakvolle, als sprekende wijze. Iedereen, die Sint Servaas en diens wondere leven kent, weet, wat die sleutel beteekent. Sla er anders de mooie legenden omtrent onzen Hei lige maar eens op na. Daarin zal men lezen, hoe de groote Heilige, bezorgd om zijn Bisdom Ton geren. dat door de aanstormende Hunnen be dreigd werd, naar Rome ging, om op de gra ven van de Apostelen Petrus en Paulus om bij stand voor zijn benarde geloovigen te bidden. En er verscheen hem een Engel, die hem den sleu tel gaf, den sleutel, welke de macht van den priester verzinnebeeldt, om te binden en te ont binden. De Hunnen zouden zijn bisdom vernie len, maar hy, de Bisschop, had de macht, om de zielen te redden, waar de lichamen gevaar lie pen En de sleutel, dien Servatius uit den hemel zelf ontving, vindt men nog steeds in de schat kamer te Maastricht. De ster, die ook in 't Maastrichtsche stads wapen voorkomt, herinnert aan den tijd, toen de Maastrichtenaars nog een by uitstek zeeva rend volk waren. Toen hebben ze Maria Sterre der Zee leeren kennen en vereeren, als hun Be schermster en Hulp in stormen en gevaren. En dat is Maria voor Maastricht en den Maastrich tenaar gebleven. Daarom die ster in het embleem van onze Heiligdomsvaart 1937, het jaar waar in ook de'heugiyke gebeurtenis herdacht wordt, dat de Basiliek van O. L. Vrouw honderd jaren geleden opnieuw in gebruik genomen kon wor den. Dr. Peter van Anrooy, de vroegere dirigent van het Residentie-orkest, heeft in een inter view met „Symphonica" zyn meening eens ge zegd over het meer en meer insluipend mis bruik, om de vaste orkestleiders te vervangen door gastdirigenten. Ieder concert was voor mij een soort opera tie. Ik zat 'm, om het maar eens populair te zeggen, voor ieder concert „te knypen", want voor myn gevoel was ik altijd repetitietyd te kort gekomen. Over het Residentieorkest kan ik niet anders dan met lof spreken; we heb ben in een rustige sfeer gewerkt. Kunt u enkele karakteristieke ervaringen uit uw werk met het Residentieorkest mee- deelen? Ik heb altijd het gevoel gehad, dat het Nederlandsche publiek op een onmogeiyke manier den vreemdeling aanbidt. Als het geen „Stanislaus" of een „Petrojefski" is, die voor het orkest staat, dan is het al dadeiyk half zoo goed! En daarbij kwam en dat is nu eenmaal een feit dat ik, als ik het podium opkom, „zuur kijk". Dat is mijn stijl van kijken en ik heb wel geprobeerd, ook op aandringen van myn vrouw, dat te veranderen, maar het heeft wei nig geholpen. Maar wat ik wèl heb gedaan, dat is ernstig en volhardend repeteeren met het orkest en alles voor 100 pet voorbereiden. Dat heb ik iedere repetitie gedaan, of ik half ziek was of niet. Menschelijk heb ik het beroep tenslotte niet meer aangekund; m'n zenuwen waren op. Daarenboven moet je, om internationaal „be roemd" te worden, het erg prettig vinden voor het publiek te staan en je moet houden van reclame en die haat ik. Ik heb daarom geen „verbindingen" in het buitenland gemaakt en dat mijn naam nu kort geleden met vette let ters in vele Amerikaansche couranten heeft ge staan, is uitsluitend te danken aan het feit dat ik „iets nagelaten" heb. Men kan ook beroemd worden door iets niet te doen! Het geheele dirigentenwezen zou op slag veranderen en het orkestwezen daarbij, als er een uitvinding werd gemaakt, om den dirigent onzichtbaar te maken voor het publiek. En laat ze dan eens raden of Mengelberg of Toscanini of neem maar wien ge wilt van de goede diri genten, er voor staat. Dan was het ineens met het kijkspel van het gastdirigeeren uit. Funest voor het orkestleven is, dat het type van den „standigen" orkestleider, die regel matig met het orkest arbeidt, die contact heeft met het bestuur en die waarlijk opvoedend werk, verricht ten aanzien van het orkest, steeds meer verdwijnt. Het wordt nu: orkest concert onder leiding van die en die en de menschen gaan naar een kijkspel. Men bedenke toch dat een gastdirigent zich van het wel en wee van het orkest weinig aantrekt. Hy komt alleen voor zichzelf. In zekeren zin pronken zy bovendien met eens andermans veeren en daar om heb ik nooit iets voor het gastdirigeeren ge voeld. Ter harte te nemen zijn nog de volgende op merkingen van Van Anrooy. De muziek maakt een slechten tijd door; ook door de radio. De radio „verveelt" den muzikalen mensch; een groot nadeel van haar is, dat de klank van een eerste-rangs orkest, door haar overgebracht, zoo weinig verschilt met dien van een slecht orkest. Bedenkelijk is, dat men op concerten zoo weinig jonge menschen ziet. Dat komt ook door de schandelijke overlading met huiswerk op middelbare scholen en gymnasia en men ver geet den enormen factor voor de cultuur van de jeugd: de kunst. Het eenige waar de jonge lui veelal nog toe komen buiten den last van hun studie, is: in een stoel te hangen en den radioknop omdraaien, de gramofoon aanzetten of „versporten". Eerst wanneer het zoo wordt dat ook jonge menschen zeggen: „het is wel slecht weer, maar ik wil toch die of die sym fonie hooren", dan wordt het muziekleven weer gezond. In de Italiaansche staatscourant is een de creet gepubliceerd, waarbij het aannemen van de a als stemtoon aan alle orkesten, koren en muziekkorpsen verplicht wordtgesteld. Dit Is de toon, die bij de algemeen gebruikelijke stem ming gehoord wordt, en die by een gemiddelde temperatuur van 15 graden Celsius 870 trillin gen per seconde voortbrengt. Het zal toegestaan zyn niet meer dan vier trillingen boven of onder dit normale trillingsgetal te gaan. Alle instrumenten moeten op deze stemming zyn ingesteld, die ook zal worden ingevoerd bij alle openbare of particuliere inrichtingen voor mu ziekonderwijs in het land. Het is verboden bin nen de grenzen van het Koninkryk blaas- of slaginstrumenten te vervaardigen of in te voe ren, die niet natuuriyk op de a zyn ingesteld. Elke fabrikant van slag- of blaasinstrumenten, die deze bepaling overtreedt, zal met een aan zienlijke boete worden gestraft. De muziekkorpsen moeten zich binnen een jaar aan dezen maatregel hebben aangepast. Onophoudelyk stroomde de regen neer en zelfs de drukke straten in Praag waren verlaten. De menschen liepen zoo gauw ze konden naar huis. Alleen een arme drommel stond voor een groot warenhuis en bood den weinigen voorbijgangers lucifers te koop aan. Maar de weinige voorby gangers snelden langs hem heen, zoodat de arme man geen enkel doosje lucifers verkocht. Hij strekte z'n hand naar een voorbijganger uit en vroeg beleefd: „Zou u niet een doosje lucifers van mij wil len koopen?" Half verwonderd, half nijdig stond de ander stil en keek naar den luciferskoopman. Hij was een lange, magere jongeman met een uilenbril, antwoordde op den naam Peter Rackwicz en had een zeer goede positie in een juwelierszaak. Hij keek den koopman boos aan en zei scham per: „Jullie bedelaars parasiteeren allen op de ge meenschap." „Ik bedel niet," protesteerde de man, „ik tracht iets te verkoopen, want ik heb honger." „Zoo," zei Peter op ruwen toon, „waarom ver koop je dan op straat?" „Tegenwoordig heb je niet veel kans als je wat verdienen wil," antwoordde de man rustig. Lucifers, mynheer, komen altyd te pas. Het zal u niet armer maken en ik kan voor een oogenblik mijn honger stillen." „Ik rook nooit," beet Peter Rackwicz van zich af, „en als je wat verkoopen wilt, verkoop dan iets nuttigs, maar lucifersbah Na dezen uitval liep hij haastig verder. Er was dien morgen getelefoneerd, dat een cliënt uit Zuid-Amerika aan de zaak zou komen, die een keus wilde doen uit de prachtige collectie Indische parels der firma. De lucifers-verkooper keek Peter na, terwyi een droevig lachje om z'n lippen speelde. Toen Peter Rackwicz aan de zaak kwam, zag hy, dat hy alleen met den klant moest onder handelen. Z'n patroon zou dien dag uit Rome terug zyn, maar er was een bericht gekomen, dat hij daar voor dringende zaken nog eenige dagen moest blijven. In het bericht stond tevens de combinatie van het vrij ingewikkelde letter slot van de kluis aangegeven, hetwelk de pa troon tot nu toe steeds voor hem geheim ge houden had. Nood breekt echter wet, en Peter Rackwicz was de vertrouwde bediende der ju weliersfirma. De klant uit Zuid-Amerika kwam, en na veel heen en weer gepraat, verkocht Peter hem een prachtig collier van zeldzaam zwarte parels. De Amerikaan haalde z'n chèqueboek voor den dag, stelde de groote som betaalbaar, on- derteekende en overhandigde haar aan Peter. „Het pakje met de parels heb ik niet graag in myn hotel," zei hij, „en daar ik eerst Don derdag afreis, zou u me een genoegen doen, het zoolang voor my te bewaren. Bij u is het vei liger." Peter vond dit natuuriyk goed. Tegen slui tingstijd bracht hij dan ook zelf het kostbare collier naar beneden naar de kluis. De concierge der firma volgde hem op den voet, om twee kapotte lampen door nieuwe te vervangen, want zoowel do lamp in de kluis als Agent, dat kan ik u nog wel zeggen, m'n man is niet duur in den kost- Bulletin, Sydney F* Het zeemonster scheen op de kennismaking erg gesteld te zyn. Met een vaartje van een auto kwam het beest op Drein Drentel af. 't Leek wel een reusachtige slang, maar 't had vinnen en een paar geweldige horens op zyn kop. Weer riep Drein Drentel „Help!", maar alweer zonder resultaat. Het zeemonster was intusschen vlakby gekomen. Uit zyn neusgaten kwamen Witte wolken. Drein Drentel had het touw genomen, waarmee hy anders zyn jasje dichtbond, maar dat was veel te kort om er iets ir.ee te beginnen. Het zeemonster keek Drein aan of het zeggen wou: Nou, vriendje, jij gaat er aan. Ik vreet je op! Piet Prikkel was intusschen uit zijn boom naar beneden ge gleden en zag in welk 'n toestand zyn vriend Drein Drentel verkeerde. Op goed geluk snelde hij naar de stad om te trach ten daar hulp te vinden, 't Was echter duidelijk, dat het zee monster in dien tijd Drein Drentel al lang opgepeuzeld zou hebben. die in de kleine gang vlak er voor, waren door kortsluiting in 't ongereede geraakt. Eerst draaide de man een nieuwe lamp in de safe aan en terwijl Peter alle waardevolle voor werpen zorgvuldig wegborg, probeerde de man, op z'n teenen staande, het ganglampje er uit te schroeven en door een nieuw te vervangen. Op het oogenblik, dat de concierge zich uit rekte, om het nieuwe lampje er in te draaien, klonk eensklaps een korte, scherpe knal, ver gezeld van een vlam. De man verloor van schrik z'n evenwicht en viel tegen de dein der kluis aan, die onmiddellijk sloot. Tegelijk was het pikdonker en Peter Rack wicz zat opgesloten in de kluis. „Wat drommel!" riep hy ongeduldig, „wat voer je uit?" Het licht is hier uit gegaan. Ik kan f geen hand voor j De concierge z had zich spoedig hersteld en riep fn terug „Dit stopcontact schijnt defect te zijn en heeft weer kortsluiting gemaakt. Ik zal even een kaars halen." „Gauw dan, want ik houd het hier geen tien minuten uit, zoo weinig lucht is er." ,,'k Ben direct terug." Twee minuten later stond de man weer en nu met z'n fietslantaarn voor de kluis. „Hier ben ik weer!" riep hij, „zegt u me nu maar de combinatie van 't letterslot." Er kwam echter geen antwoord. „Mijnheer Rackwicz," riep de concierge ver schrikt, „bent u daar? Geeft u vlug de combi natie van 't slot!" „Ja," klonk het nu met een stem, die door het dikke staal der kluisdeur een vreemden klank had, „ik probeer het mij te herinneren." Opnieuw werd het stil. De concierge keek op z'n horloge. Er waren nu al 6 minuten verstre ken en er was niet de minste ventilatie in de kluis. Voor de tweede maal riep hij nu, zoo rustig hij maar kon: „Heeft u 't dan niet opgeschreven?" Er kwam geen antwoord. Eensklaps werd er aan den binnenkant der kluis hard tegen de deur gebonsd. „Ik stik hier!" klonk het wanhopig. De concierge rende de trappen op en vloog naar de telefoon om een electricien en een smid op te bellen. Het duurde meer dan een uur, eer ze de kluis open kregen. Maar voor Peter Rackwicz was het te laat. Hij lag levenloos op den vloer der kluis. Op het lyk vond men een telegram uit Rome, waarop de combinatie van het letterslot vermeld stond. Als hij slechts één lucifer bij zich had gehad, zou hij het hebben kunnen lezen. Aan een bestuursambtenaar en een taai-amb tenaar in Simeloengoen is het mogen gelukken inzage te krijgen van een heilig boek der Ba taks dat in Tana Djawa bewaard wordt. Het is de eerste maal dat dit boek onder de oogen van Europeanen is gekomen, daar de bevolking, die er huiverig van is dergelijke boekwerken aan personen die niet tot hun ras behooren te too- nen, dit tot dusverre had geweigerd. Het boek „Tarombo" geheeten, bevat de ge schiedenis van het landschap en het daar le vende vorstengeslacht. De Deli Crt. schrijft: De „Tarombo" wordt slechts by zeer sporadische gelegenheden te voorschijn gehaald, en wel uitsluitend op een datum en een uur welke door de priesters be paald worden. De genoemde ambtenaren hadden vernomen dat een dergelijke gelegenheid zich dezer dagen te twaalf uur in den namiddag zou voordoen, waarop zij onmiddeliyk op onderzoek uittogen. Het bleek toen dat inderdaad het boek op plechtige wijze uit zyn bergplaats zou worden gehaald. De laatste keer dat dit ge schiedde was in 1913, en zelfs de zelfbestuurder had het merkwaardige voorwerp nimmer gezien. In de oude roemah bolon van den radja had de ceremonie plaats, onder een geelzijden balda kijn in de voorhal. Alle plaatselijke dignitarissen en onderhoofden waren hierbij tegenwoordig. Het boek werd neergelegd op fraaie matten en was gewikkeld in doeken, terwijl er vóór zich een offer, bestaande uit spijzen en dranken van allerlei soort bevond. Nadat een gebed was uitgesproken, werden de doeken langzaam van het boek gewikkeld. Het bleek dat het boek zeer oud was en de grootte had van een Statenbijbel. De omslag was van hout en bewerkt met verschillende fi guren. De constructie deed aan een harmonica denken; alle pagina's waarvoor men een boom bast had gebruikt, waren dubbel en konden uitgetrokken worden. Wil men het boek lezen dan begint men aan de voorzijde en werkt dan, wanneer men naar onze begrippen aan het eind gekomen is, weder terug. Het bleek tooverfor- mules, afweerteekens, zooals rupsen en der gelijke te bevatten, terwyl men voorts heeft vastgesteld dat een der onderwerpen, die in het geschrift behandeld worden, het ceremonieel is voor belangrijke gebeurtenissen in het men- schelyk leven, zooals geboorte, huwelijk en over lijden. Het boek is geschreven in de Tobasche taal. Het is vry ernstig beschadigd. Na afloop van de plechtigheid werd het heilige boek weder in de doeken gewikkeld en opgeborgen. n/^MlMÜ1 *0 °P 014 blad zyn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen p *7bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door U *7CH bij een ongeval met N 2^15 verlies van een hand, A I ,1 ,r. A li r, i ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen doodelijken afloop x een voet of een oog. AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL «tiiimiiiiimiiiimimiiiiiitiiMiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiimiiiiiiiiiiimiiiiiiiim 23 „Rood-goud." „Dat hebt u aardig gezegd. Toen ik nog klein was noemden me byna alle kinderen „Rooie biet." „Dan zyn ze ongetwy'feld slecht aan hun eind gekomen. Maar waren er dus ook anderen, met fijner gevoel? Waren er ook een paar, die u niet „rooie biet" noemden?" „Ja, een of twee. Ze noemden me „rooie baksteen." „Zij zyn in dien tusschentyd zeker allang geelectrocuteerd Uw oogen zyn buitengewoon prachtig." Annie trok haar arm terug. Een uitgebreide kennis van jonge mannen waarschuwde haar, dat het onderwerp van het gesprek noodig ver anderd diende te worden. „Het zal u beslist bevallen in Amerika." „We hadden het niet over Amerika." „Ja maar ik wel. Het is een prachtig land voor Iemand, die iets wil worden. Als ik u was, zou ik vooral naar het Westen gaan." .Woont u dan in het Westen?" „Nee." „Waarom stelt u me dan voor, daar naar toe te gaan? Waar woont u?" „Ik woon in New York." „Dan blijf ik in New York. Annie was op haar hoede, maar amuseerde zich wel een beetje. Huwelijksaanzoeken en daarheen scheen Jimmy het met alle geweld te willen brengen, waren niets nieuws in haar leven. Gedurende meer dan een seizoen in Bar Habour, Tuxedo, Palm Beach en in New York zelf, had zij heel wat tijd besteed met een serie sentimenteele jongelui af te wijzen, die alle maal hun onwelkome harten aan haar voeten legden. „O, er is in New York ruimte genoeg, denk ik." Jimmy zweeg. Hy had zijn best gedaan, zich niet door neerslachtigheid te laten overmees teren, maar de blijkbare, totale onverschilligheid van het meisje voor hem was toch te veel. „Ik was een paar jaar geleden ook zoo sen timenteel," zei Annie, terugkomend op het onderwerp. „Maar toen is er plotseling iets ge beurd, wat me deed inzien, wat voor een kleine, droomerige dwaas ik was. Sinsdien ben ik heele- maal veranderd. Het was natuuriyk een man, die daar de schuld van was. Zyn methode was heel eenvoudig. Hij stak den draak met me, en de natuur deed de rest." Jimmy balde de vuisten. Moorddadige ge dachten jegens den onbekenden bruut gingen hem door het hoofd. „Ik wou, dat ik hem tegenkwam," gromde hy. J5at zal moeilijk gaan," zei Annie. „Hy woont in Engeland. Hy heet Crocker Jimmy Crocker. Ik had het daarnet nog over hem." De scherpe klank van de bel drong door het windgeruisch. Annie keerde zich naar den in gang van den salon. „Diner!" zei ze opgewekt. „Hoe hongerig wordt men hier, op een schip, hé?". Zy bleef even staan: „Komt u niet, meneer Bayliss?" „Nog niet," zei Jimmy stamelend. ACHTSTE HOOFDSTUK De middagzon scheen heet op Park Row. Gehaaste stervelingen, vanuit duizenden kan toren losgelaten, verdrongen elkander op de trottoirs, hun gedachten druk bezig met de komende lunch. In de Nassaustraat bewoog de menigte zich langzamer. Daar was het een drukte van belang. Menschen kwamen en ver dwenen uit de toegangen naar den ondergrond- schen spoorweg. Het was een rumoerig bewe gende, gonzende massa, een drukte, die dit stukje van het hart van New York nu eenmaal typeert. Jimmy stond, in een deur, afgunstig naar de drukte te kijken. Er waren menschen, die kauwgum verwerkten, er waren menschen die wit-satijnen dasjes droegen met een imita tie-diamanten speld; er waren menschen die, na zeven tienden van hun sigaar te hebben opgerookt, de rest er van verkauwden; maar er was er geen een, met wien hij niet graag oogenblikkelyk van identiteit had willen veran- anderen. Want al die menschen hadden iets om handen. En in zyn momenteele geestesge steldheid vond Jimmy dat het eenige ontbre kende element, dat hem zou kunnen voldoen. De oorzaak van Jimmy's gering enthousiasme was niet ver te zoeken. De Atlantic was Zaterdagsavonds binnengekomen en toen Jimmy naar een uitstekend hotel was gegaan en daar een heel dure kamer had gehuurd had hy order gegeven, dat zyn ontbijt op zyn kamer gebracht zou moeten worden, vergezeld van 't Zondagochtendblad van de Kroniek. Vijf jaren waren er voorbij gegaan sinds hij het ge liefde blad voor het laatst gezien had, het blad, waarvoor hy zooveel branden had verslagen, moorden, ongelukken en trouwpartijen; hy zag uit naar de lezing er van, als naar de uitein delijke inbezitneming van zijn lang ontbeerde vaderland. Niets kon passender en symboli- scher zyn, dan dat hy den eersten ochtend van zijn terugkomst in bed zou liggen, verdiept in de Kroniek. Een van zyn laatste gedachten 's avonds, was, wie er nu wel stadsredacteur zou zijn en of de humoristische bijlage nog altijd de geestige avonturen van de familie Doughnut zou verhalen. Hy was werkelijk ontroerd, toen hy den vol genden morgen zijn hand naar de krant uitstak. Wanneer men met de boot New York nadert en de silhouetten van de stad tegen den horizon ziet, of wanneer men het geratel hoort van de treinen, die boven de huizen rijden, of den merkwaardigen geur opsnuift van den onder- grondschen spoorweg, dan gaat men zich ter stond weer thuis voelen, het is een soort wel kom, dat werkelijk prettig aandoet. Maar de. terugkeerende reiziger wordt pas van zijn terug komst overtuigd, wanneer hij voor het eerst weer een Zondagochtendblad in handen krijgt. Als iedereen, begon ook Jimmy zijn lectuur, met 't humoristische bijvoegsel open te slaan; en terwijl hij het vlug overlas werd het hem ineens een beetje bang te moede; bijna een voorgevoel voor iets onaangenams. Hij kon zich dat ver schijnsel niet verklaren, door te denken, dat de een of andere heel goede kennis gestorven zou zijn, een van de Doughnuts bijv. Maar de avonturen van dat gezin werden vijf jaren geleden al uitvoerig beschreven, en men kan van den besten humoristischen schrijver niet verlangen, dat hij een jaar of tien met het zelfde onderwerp bezig blijft. Maar toch, Jimmy voelde zich ongerust, en hij had heelemaal geen genoegen van de stukken die .voor de avon turen van de famile Doughnut in de plaats gekomen waren. Het angstige voorgevoel werd echter ten volle bewaarheid toen hij een pagina omdraaide en het meer serieuze gedeelte van den tekst voor zich zag. Nauwelijks had hij daar een blik op geslagen of een groote kop sprong hem in het oog. PICCADILLY JIM DOET WEER VAN ZICH SPREKEN Daaronder stond zijn eigen naam. Niets heeft zoo'n wisselvalligen invloed op ons, als het feit, dat men zijn eigen naam gedrukt vindt. Het kan iemand omhoog voe ren tot in den hoogsten hemel of hem volko men in den put helpen, zoo diep mogelijk. Dat laatste was de indruk, dien het gedrukte op Jimmy maakte. Een vluchtige blik door het artikel overtuigde hem er reeds aanstonds van, dat het geenszins een lofrede was. Met een pen, die niets of niemand spaarde, had de schrijver van het artikel Jimmy's heele verleden weer opgerakeld, een en ander die nende, om de ontmoeting tusschen Lord Percy Whipple en Jimmy in de club van Zes Honderd nader toe te lichten. De schrij ver had zich van die taak gekweten met een genoegen en uitvoerigheid, die het verhaal van Wim Blake in de Londensche Dagelijk- sche Zon nog verre overtroffen. Wim Blake was eenigszins gematigd geworden, door ruimte gebrek en het feit, dat hij zijn copie had moeten inleveren op een oogenblik toen de krant bijna begon te „draaien". De schrijver van het artikel in de Kroniek, was door niets gebonden of weerhouden geworden. Hij had ruimschoots plaats en daarvan had hij een dankbaar gebruik gemaakt. De schrijver was zelfs zoo vrij ge weest, zijn tekst te verluchten met een plaatje, voorstellende een flinken jongen man, zicht baar onder den invloed van alcohol, die drei gend een vuist ophief tegen een anderen jonge ling, met zulk een kleine kin, dat Jimmy zich verbaasd afvroeg, hoe hij die ooit had kunnen raken. De eenige troost, die Jimmy uit het plaatje vermocht te putten was, dat de teeke naar Lord Percy even boefachtig had uitgebeeld als hemzelf. (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1937 | | pagina 10