De Engelsche kroningseed
<KdoM&aal mn dm dag
Het Zeemonster van Nagasaki
Jh
O
De zorgen van
Jimmy
Sleutel en Ster
.EHLIGDÖK/
"V&ART
(Hl
DINSDAG 2 MAART 1937
GEEN EEUWENOUDE
OVERLEVERING
De voor de R.K. onderdanen kwet
sende ivoor den sinds 1910
verwijderd
Initiatief van Eduard
den Zevende
IQ3Z1
De onzichtbare dirigent
Interview met dr. Peter
van Anrooy
Diapason in Italië
105
ml00°ennZ'e"I s Geen lucifers! I
Het heilig boek der
Bataks
DOOR P. G WODEHOUSE
Men weet dat de Kroningseed van den
Engelschen Koning, die vroeger zeer
kwetsend was voor de katholieken,
thans verzacht is. Het is interessant daarom
trent te lezen wat Dr. E. van Raalte schrijft
in de N.R.Ct.
Koning George VI legt, zoo zegt hij, in bij
kans opvallende tegenstelling met zijn onge-
kroonden voorganger en broeder Eduard VHX,
thans hertog van Windsor, zeer duidelijk een
sterke neiging aan den dag voor trouw aan de
traditie; vooral ook op het gebied van alles wat
met het Koninklijk ceremonieel te maken heeft.
Nu kon, ja moest hij zelfs bij een zijner eer
ste handelingen als Koning, overeenkomstig
een reeds meer dan twee eeuwen wettelijk voor
geschreven gebruik te werk gaan, toen hij ter
stond bij zijn aanvaarding van de regeering te
midden van de „Rijks-grooten", die hem als den
nieuwen Koning proclameerden, den eed af
legde de Schotsche Kerk te zullen behoeden en
handhaven. De verplichting hiertoe berust op
de wet van 1707 betreffende de vereeniging
tusschen Schotland en Engeland.
Maar de eed, dien hij straks, bij de kronings
plechtigheid zal afleggen, is in belangrijke ma
te gemoderniseerd en heeft geen eeuwenoude
overlevering achter zich. De sterk gewijzigde
staatsrechtelijke verhoudingen tusschen het
moederland en een deel van het overzeesche
gebied, waaronder men dan in het bijzonder
moet denken aan al wat Dominion-status bezit,
hebben er zelfs toe geleid, dat het eedsformu
lier, dat George VI zal hebben te bekrachtigen,
in een tweetal opzichten geheel en al nieuw
zal zijn. Daarin toch zal voor het eerst afzon
derlijke vermelding met name van de verschil
lende Dominions voorkomen. En voorts zal het
geen de Koning op het stuk van den godsdienst
zal zweren, niet op de Dominions en alleen op
de rest van het Koninkrijk betrekking hebben.
Dit geschiedde op deze wijze nog niet bij de
vorige Kroning van George V in 1911. Doch
sindsdien heeft zich immers zoowel materieel
als nu ook in het formeele, een belangrijke
wijziging in de imperiale staatsrechtelijke ver
houdingen voltrokken. Sedert de Rijks-confe
rentie van 1926 was al openlijk erkend, dat de
positie van de Kroon ten opzichte van de ge
bieden met Dominion-status, dank zij de con-
stitutioneele ontwikkeling welke die deelen van
het Britsche Rijk hadden doorgemaakt een
gansch andere was geworden. Een en ander
vond ten slotte zijn bezegeling in het Statuut
van Westminster van 1931.
Bij dit alles past Inderdaad ten volle de
nieuwe vorm van den eed by de kroning.
Maar ook zonder dit laatste nieuwste snufje,
zou George VI toch al een kroningseed moeten
afleggen in een formuleering van jongen da
tum. Want eerst in 1910 is er in de bewoordin
gen, welke tot dien van 1669 af gebezigd wa
ren, een geenszins onaanzienlijke verandering
aangebracht.
Het is aan het initiatief van Eduard VU, den
grootvader van den tegenwoordigen Koning, te
danken geweest, dat ten langen leste, nadat hij
in 1901 de kat de bel had aangebonden, in 1910
een inderdaad geenszins overbodige moderni
satie tot stand kwam.
Op grond van de Bill of Rights van 1689 en
in overeenstemming met de daarop ten deele
voortgebouwde Troonopvolgingswet van 1701
(Act of Settlement), moest een Koning den
eersten keer van zijn verschijnen ten overstaan
van het Parlement of by de kroning meer
malen was het nieuwe staatshoofd nog niet
voor het parlement verschenen vóór de kroning,
geiyk trouwens ook met den huidigen Koning
het geval zal zyn een eed van trouw ten op
zichte van het Protestantsche geloof afleggen,
die echter tevens een verklaring inhield be
treffende verwerping van de leer der transsub
stantiatie en van verschillende andere leerstuk
ken der R.K. Kerk. Zulks bovendien in wel zeer
profane, voor Katholieken pynlijke, want hei-
ligschennende bewoordingen.
Toen nu Eduard XII kort nadat hy op den
troon was gekomen, op 14 Februari zelf het
Parlement met een troonrede opende, had hy
eerst bedoelden eed te zweren. De voor zyn
R. K. onderdanen kwetsende woorden sprak
hij slechts heel zachtjes uit. En terstond be
sloot hy,gedreven door een eerbiedwaardigen
zin van verdraagzaamheid, er op aan te sturen,
dat geen van zijn opvolgers zich ooit meer tot
een dergelijke handeling gedwongen zou zien.
Met klem drong hy er bij het kabinet, met
name by Lord Salisbury, den premier, op aan
het noodige te doen ten einde hierin verande
ring aan te brengen. Vlot verliep deze zaak
echter allerminst. Het bleek tenslotte te ont
breken aan de noodige medewerking, zoowel
van de regeering als ook van het Hoogerhuis,
waarin nJ. wel een wetsontwerp aan de orde
kwam. tot wyziging van de oude verklaring van
1689, doch dit voorstel beantwoordde nog geens
zins aan 'sKonings bedoeling, aangezien ook
de nieuw gekozen formuleering bepaald stui
tend voor de Roomsch-Kathojieken bleef. De
Lords namen het ontwerp ongewijzigd aan.
Maar indiening by het Lagerhuis bleef achter
wege, omdat het ontwerp alom mishaagde. Na
dien mochten zoowel Lord Grey als de Hertog
van Norfolk nog pogingen aanwenden om de
heele verklaring afgeschaft te krygen, slagen
deden zij niet doordat dit den Protestanten
weer veel te ver ging. Zoo gebeurde er ten
slotte niets. En pas drie maanden na den dood
van Eduard VII kwam, op 4 Augustus 1910,
de wet tot stand, die de verouderde formulee
ring van 1689 verving door een verklaring,
welke zich eigenlijk tot het positieve bepaalde,
d.w.z. tot trouw aan den Protestantschen gods
dienst, zonder dat er nu nog sprake was van
een openlijk, in bovendien kwetsende termen,
verwerpen van allerlei Katholieke leerstukken.
Eduard VH mocht als koning in het algemeen
veel gevoelen voor het in stand houden van
oude gebruiken, waar hy het belang van een
wijs staatkundig beleid achtte voor moderni
satie zorg te dragen, deinsde hij voor verande
ringen niet terug. Daarvan zal nu zyn klein
zoon George VI profiteeren, wanneer hy op
den 12en Mei den kroningseed moet afleggen
en dan niet meer gedwongen is een termino
logie te bezigen, die zijn Katholieken onderda
nen wel in bijzondere mate tegen de borst
gestuit zou hebben. Intusschen zal hy, hoe hei
lig hem overigens traditie moge wezen, boven
dien de eerste 'Engelsche Koning zyn, die
een eed zal afleggen, waarin de Dominions met
name worden vermeld en waarin t.a.v. de ge
lofte met betrekking tot het protestantsche ge
loof een beperking, zij het dan ook slechts een
van aardrykskundigen aard, zal voorkomen, die
intusschen tevens een staatkundigen en staats-
rechteiyken zin heeft.
Nu de tyd ons steeds na
der tot de Heiligsdomsvaart
1937 brengt, zal men aller-
wege, in couranten, op
briefkaarten, er worden
er duizenden verspreid over
het heele land, het em
bleem van deze Heiligdoms
vaart, de sleutel en de ster
met het jaartal 1937, zien
opduiken.
De eenvoudige voorstelling
werd door den bekenden
graveur, Hub. Levigne, ont
worpen op even smaakvolle,
als sprekende wijze.
Iedereen, die Sint Servaas
en diens wondere leven kent,
weet, wat die sleutel beteekent. Sla er
anders de mooie legenden omtrent onzen Hei
lige maar eens op na. Daarin zal men lezen, hoe
de groote Heilige, bezorgd om zijn Bisdom Ton
geren. dat door de aanstormende Hunnen be
dreigd werd, naar Rome ging, om op de gra
ven van de Apostelen Petrus en Paulus om bij
stand voor zijn benarde geloovigen te bidden. En
er verscheen hem een Engel, die hem den sleu
tel gaf, den sleutel, welke de macht van den
priester verzinnebeeldt, om te binden en te ont
binden. De Hunnen zouden zijn bisdom vernie
len, maar hy, de Bisschop, had de macht, om de
zielen te redden, waar de lichamen gevaar lie
pen
En de sleutel, dien Servatius uit den hemel
zelf ontving, vindt men nog steeds in de schat
kamer te Maastricht.
De ster, die ook in 't Maastrichtsche stads
wapen voorkomt, herinnert aan den tijd, toen
de Maastrichtenaars nog een by uitstek zeeva
rend volk waren. Toen hebben ze Maria Sterre
der Zee leeren kennen en vereeren, als hun Be
schermster en Hulp in stormen en gevaren. En
dat is Maria voor Maastricht en den Maastrich
tenaar gebleven. Daarom die ster in het embleem
van onze Heiligdomsvaart 1937, het jaar waar
in ook de'heugiyke gebeurtenis herdacht wordt,
dat de Basiliek van O. L. Vrouw honderd jaren
geleden opnieuw in gebruik genomen kon wor
den.
Dr. Peter van Anrooy, de vroegere dirigent
van het Residentie-orkest, heeft in een inter
view met „Symphonica" zyn meening eens ge
zegd over het meer en meer insluipend mis
bruik, om de vaste orkestleiders te vervangen
door gastdirigenten.
Ieder concert was voor mij een soort opera
tie. Ik zat 'm, om het maar eens populair te
zeggen, voor ieder concert „te knypen", want
voor myn gevoel was ik altijd repetitietyd te
kort gekomen. Over het Residentieorkest kan
ik niet anders dan met lof spreken; we heb
ben in een rustige sfeer gewerkt.
Kunt u enkele karakteristieke ervaringen
uit uw werk met het Residentieorkest mee-
deelen?
Ik heb altijd het gevoel gehad, dat het
Nederlandsche publiek op een onmogeiyke
manier den vreemdeling aanbidt. Als het geen
„Stanislaus" of een „Petrojefski" is, die voor
het orkest staat, dan is het al dadeiyk half zoo
goed! En daarbij kwam en dat is nu eenmaal
een feit dat ik, als ik het podium opkom,
„zuur kijk". Dat is mijn stijl van kijken en ik
heb wel geprobeerd, ook op aandringen van myn
vrouw, dat te veranderen, maar het heeft wei
nig geholpen.
Maar wat ik wèl heb gedaan, dat is ernstig
en volhardend repeteeren met het orkest en
alles voor 100 pet voorbereiden. Dat heb ik
iedere repetitie gedaan, of ik half ziek was of
niet.
Menschelijk heb ik het beroep tenslotte niet
meer aangekund; m'n zenuwen waren op.
Daarenboven moet je, om internationaal „be
roemd" te worden, het erg prettig vinden voor
het publiek te staan en je moet houden van
reclame en die haat ik. Ik heb daarom geen
„verbindingen" in het buitenland gemaakt en
dat mijn naam nu kort geleden met vette let
ters in vele Amerikaansche couranten heeft ge
staan, is uitsluitend te danken aan het feit dat
ik „iets nagelaten" heb. Men kan ook beroemd
worden door iets niet te doen!
Het geheele dirigentenwezen zou op slag
veranderen en het orkestwezen daarbij, als er
een uitvinding werd gemaakt, om den dirigent
onzichtbaar te maken voor het publiek. En laat
ze dan eens raden of Mengelberg of Toscanini
of neem maar wien ge wilt van de goede diri
genten, er voor staat. Dan was het ineens met
het kijkspel van het gastdirigeeren uit.
Funest voor het orkestleven is, dat het type
van den „standigen" orkestleider, die regel
matig met het orkest arbeidt, die contact heeft
met het bestuur en die waarlijk opvoedend
werk, verricht ten aanzien van het orkest,
steeds meer verdwijnt. Het wordt nu: orkest
concert onder leiding van die en die en de
menschen gaan naar een kijkspel. Men bedenke
toch dat een gastdirigent zich van het wel en
wee van het orkest weinig aantrekt. Hy komt
alleen voor zichzelf. In zekeren zin pronken zy
bovendien met eens andermans veeren en daar
om heb ik nooit iets voor het gastdirigeeren ge
voeld.
Ter harte te nemen zijn nog de volgende op
merkingen van Van Anrooy.
De muziek maakt een slechten tijd door; ook
door de radio. De radio „verveelt" den muzikalen
mensch; een groot nadeel van haar is, dat de
klank van een eerste-rangs orkest, door haar
overgebracht, zoo weinig verschilt met dien van
een slecht orkest.
Bedenkelijk is, dat men op concerten zoo
weinig jonge menschen ziet. Dat komt ook
door de schandelijke overlading met huiswerk
op middelbare scholen en gymnasia en men ver
geet den enormen factor voor de cultuur van
de jeugd: de kunst. Het eenige waar de jonge
lui veelal nog toe komen buiten den last van
hun studie, is: in een stoel te hangen en den
radioknop omdraaien, de gramofoon aanzetten
of „versporten". Eerst wanneer het zoo wordt
dat ook jonge menschen zeggen: „het is wel
slecht weer, maar ik wil toch die of die sym
fonie hooren", dan wordt het muziekleven weer
gezond.
In de Italiaansche staatscourant is een de
creet gepubliceerd, waarbij het aannemen van
de a als stemtoon aan alle orkesten, koren en
muziekkorpsen verplicht wordtgesteld. Dit Is
de toon, die bij de algemeen gebruikelijke stem
ming gehoord wordt, en die by een gemiddelde
temperatuur van 15 graden Celsius 870 trillin
gen per seconde voortbrengt. Het zal toegestaan
zyn niet meer dan vier trillingen boven of
onder dit normale trillingsgetal te gaan. Alle
instrumenten moeten op deze stemming zyn
ingesteld, die ook zal worden ingevoerd bij alle
openbare of particuliere inrichtingen voor mu
ziekonderwijs in het land. Het is verboden bin
nen de grenzen van het Koninkryk blaas- of
slaginstrumenten te vervaardigen of in te voe
ren, die niet natuuriyk op de a zyn ingesteld.
Elke fabrikant van slag- of blaasinstrumenten,
die deze bepaling overtreedt, zal met een aan
zienlijke boete worden gestraft.
De muziekkorpsen moeten zich binnen een
jaar aan dezen maatregel hebben aangepast.
Onophoudelyk stroomde de regen neer en
zelfs de drukke straten in Praag waren
verlaten. De menschen liepen zoo gauw
ze konden naar huis. Alleen een arme drommel
stond voor een groot warenhuis en bood den
weinigen voorbijgangers lucifers te koop aan.
Maar de weinige voorby gangers snelden langs
hem heen, zoodat de arme man geen enkel
doosje lucifers verkocht. Hij strekte z'n hand
naar een voorbijganger uit en vroeg beleefd:
„Zou u niet een doosje lucifers van mij wil
len koopen?"
Half verwonderd, half nijdig stond de ander
stil en keek naar den luciferskoopman. Hij was
een lange, magere jongeman met een uilenbril,
antwoordde op den naam Peter Rackwicz en
had een zeer goede positie in een juwelierszaak.
Hij keek den koopman boos aan en zei scham
per:
„Jullie bedelaars parasiteeren allen op de ge
meenschap."
„Ik bedel niet," protesteerde de man, „ik
tracht iets te verkoopen, want ik heb honger."
„Zoo," zei Peter op ruwen toon, „waarom ver
koop je dan op straat?"
„Tegenwoordig heb je niet veel kans als je
wat verdienen wil," antwoordde de man rustig.
Lucifers, mynheer, komen altyd te pas. Het
zal u niet armer maken en ik kan voor een
oogenblik mijn honger stillen."
„Ik rook nooit," beet Peter Rackwicz van zich
af, „en als je wat verkoopen wilt, verkoop dan
iets nuttigs, maar lucifersbah
Na dezen uitval liep hij haastig verder. Er
was dien morgen getelefoneerd, dat een cliënt
uit Zuid-Amerika aan de zaak zou komen, die
een keus wilde doen uit de prachtige collectie
Indische parels der firma.
De lucifers-verkooper keek Peter na, terwyi
een droevig lachje om z'n lippen speelde.
Toen Peter Rackwicz aan de zaak kwam, zag
hy, dat hy alleen met den klant moest onder
handelen. Z'n patroon zou dien dag uit Rome
terug zyn, maar er was een bericht gekomen,
dat hij daar voor dringende zaken nog eenige
dagen moest blijven. In het bericht stond tevens
de combinatie van het vrij ingewikkelde letter
slot van de kluis aangegeven, hetwelk de pa
troon tot nu toe steeds voor hem geheim ge
houden had. Nood breekt echter wet, en Peter
Rackwicz was de vertrouwde bediende der ju
weliersfirma.
De klant uit Zuid-Amerika kwam, en na veel
heen en weer gepraat, verkocht Peter hem een
prachtig collier van zeldzaam zwarte parels.
De Amerikaan haalde z'n chèqueboek voor
den dag, stelde de groote som betaalbaar, on-
derteekende en overhandigde haar aan Peter.
„Het pakje met de parels heb ik niet graag
in myn hotel," zei hij, „en daar ik eerst Don
derdag afreis, zou u me een genoegen doen, het
zoolang voor my te bewaren. Bij u is het vei
liger."
Peter vond dit natuuriyk goed. Tegen slui
tingstijd bracht hij dan ook zelf het kostbare
collier naar beneden naar de kluis.
De concierge der firma volgde hem op den
voet, om twee kapotte lampen door nieuwe te
vervangen, want zoowel do lamp in de kluis als
Agent, dat kan ik u nog
wel zeggen, m'n man is niet
duur in den kost-
Bulletin, Sydney
F*
Het zeemonster scheen op de kennismaking erg gesteld te
zyn. Met een vaartje van een auto kwam het beest op Drein
Drentel af. 't Leek wel een reusachtige slang, maar 't had
vinnen en een paar geweldige horens op zyn kop. Weer riep
Drein Drentel „Help!", maar alweer zonder resultaat.
Het zeemonster was intusschen vlakby gekomen. Uit zyn
neusgaten kwamen Witte wolken. Drein Drentel had het touw
genomen, waarmee hy anders zyn jasje dichtbond, maar dat
was veel te kort om er iets ir.ee te beginnen. Het zeemonster
keek Drein aan of het zeggen wou: Nou, vriendje, jij gaat er
aan. Ik vreet je op!
Piet Prikkel was intusschen uit zijn boom naar beneden ge
gleden en zag in welk 'n toestand zyn vriend Drein Drentel
verkeerde. Op goed geluk snelde hij naar de stad om te trach
ten daar hulp te vinden, 't Was echter duidelijk, dat het zee
monster in dien tijd Drein Drentel al lang opgepeuzeld zou
hebben.
die in de kleine gang vlak er voor, waren door
kortsluiting in 't ongereede geraakt.
Eerst draaide de man een nieuwe lamp in de
safe aan en terwijl Peter alle waardevolle voor
werpen zorgvuldig wegborg, probeerde de man,
op z'n teenen staande, het ganglampje er uit
te schroeven en door een nieuw te vervangen.
Op het oogenblik, dat de concierge zich uit
rekte, om het nieuwe lampje er in te draaien,
klonk eensklaps een korte, scherpe knal, ver
gezeld van een vlam. De man verloor van schrik
z'n evenwicht en viel tegen de dein der kluis
aan, die onmiddellijk sloot.
Tegelijk was het pikdonker en Peter Rack
wicz zat opgesloten in de kluis.
„Wat drommel!" riep hy ongeduldig, „wat
voer je uit?" Het
licht is hier uit
gegaan. Ik kan f
geen hand voor j
De concierge z
had zich spoedig
hersteld en riep fn
terug
„Dit stopcontact schijnt defect te zijn en heeft
weer kortsluiting gemaakt. Ik zal even een
kaars halen."
„Gauw dan, want ik houd het hier geen tien
minuten uit, zoo weinig lucht is er."
,,'k Ben direct terug."
Twee minuten later stond de man weer en
nu met z'n fietslantaarn voor de kluis.
„Hier ben ik weer!" riep hij, „zegt u me nu
maar de combinatie van 't letterslot."
Er kwam echter geen antwoord.
„Mijnheer Rackwicz," riep de concierge ver
schrikt, „bent u daar? Geeft u vlug de combi
natie van 't slot!"
„Ja," klonk het nu met een stem, die door het
dikke staal der kluisdeur een vreemden klank
had, „ik probeer het mij te herinneren."
Opnieuw werd het stil. De concierge keek op
z'n horloge. Er waren nu al 6 minuten verstre
ken en er was niet de minste ventilatie in de
kluis. Voor de tweede maal riep hij nu, zoo
rustig hij maar kon:
„Heeft u 't dan niet opgeschreven?"
Er kwam geen antwoord. Eensklaps werd er
aan den binnenkant der kluis hard tegen de
deur gebonsd.
„Ik stik hier!" klonk het wanhopig.
De concierge rende de trappen op en vloog
naar de telefoon om een electricien en een
smid op te bellen. Het duurde meer dan een
uur, eer ze de kluis open kregen.
Maar voor Peter Rackwicz was het te laat.
Hij lag levenloos op den vloer der kluis. Op het
lyk vond men een telegram uit Rome, waarop
de combinatie van het letterslot vermeld stond.
Als hij slechts één lucifer bij zich had gehad,
zou hij het hebben kunnen lezen.
Aan een bestuursambtenaar en een taai-amb
tenaar in Simeloengoen is het mogen gelukken
inzage te krijgen van een heilig boek der Ba
taks dat in Tana Djawa bewaard wordt. Het
is de eerste maal dat dit boek onder de oogen
van Europeanen is gekomen, daar de bevolking,
die er huiverig van is dergelijke boekwerken aan
personen die niet tot hun ras behooren te too-
nen, dit tot dusverre had geweigerd.
Het boek „Tarombo" geheeten, bevat de ge
schiedenis van het landschap en het daar le
vende vorstengeslacht.
De Deli Crt. schrijft: De „Tarombo" wordt
slechts by zeer sporadische gelegenheden te
voorschijn gehaald, en wel uitsluitend op een
datum en een uur welke door de priesters be
paald worden. De genoemde ambtenaren hadden
vernomen dat een dergelijke gelegenheid zich
dezer dagen te twaalf uur in den namiddag zou
voordoen, waarop zij onmiddeliyk op onderzoek
uittogen. Het bleek toen dat inderdaad het
boek op plechtige wijze uit zyn bergplaats zou
worden gehaald. De laatste keer dat dit ge
schiedde was in 1913, en zelfs de zelfbestuurder
had het merkwaardige voorwerp nimmer gezien.
In de oude roemah bolon van den radja had
de ceremonie plaats, onder een geelzijden balda
kijn in de voorhal. Alle plaatselijke dignitarissen
en onderhoofden waren hierbij tegenwoordig.
Het boek werd neergelegd op fraaie matten
en was gewikkeld in doeken, terwijl er vóór zich
een offer, bestaande uit spijzen en dranken van
allerlei soort bevond.
Nadat een gebed was uitgesproken, werden
de doeken langzaam van het boek gewikkeld.
Het bleek dat het boek zeer oud was en de
grootte had van een Statenbijbel. De omslag
was van hout en bewerkt met verschillende fi
guren. De constructie deed aan een harmonica
denken; alle pagina's waarvoor men een boom
bast had gebruikt, waren dubbel en konden
uitgetrokken worden. Wil men het boek lezen
dan begint men aan de voorzijde en werkt dan,
wanneer men naar onze begrippen aan het eind
gekomen is, weder terug. Het bleek tooverfor-
mules, afweerteekens, zooals rupsen en der
gelijke te bevatten, terwyl men voorts heeft
vastgesteld dat een der onderwerpen, die in het
geschrift behandeld worden, het ceremonieel
is voor belangrijke gebeurtenissen in het men-
schelyk leven, zooals geboorte, huwelijk en over
lijden.
Het boek is geschreven in de Tobasche taal.
Het is vry ernstig beschadigd. Na afloop van de
plechtigheid werd het heilige boek weder in de
doeken gewikkeld en opgeborgen.
n/^MlMÜ1 *0 °P 014 blad zyn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen p *7bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door U *7CH bij een ongeval met N 2^15 verlies van een hand,
A I ,1 ,r. A li r, i ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen doodelijken afloop x een voet of een oog.
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
«tiiimiiiiimiiiimimiiiiiitiiMiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiimiiiiiiiiiiimiiiiiiiim
23
„Rood-goud."
„Dat hebt u aardig gezegd. Toen ik nog klein
was noemden me byna alle kinderen „Rooie
biet."
„Dan zyn ze ongetwy'feld slecht aan hun
eind gekomen. Maar waren er dus ook anderen,
met fijner gevoel? Waren er ook een paar, die
u niet „rooie biet" noemden?"
„Ja, een of twee. Ze noemden me „rooie
baksteen."
„Zij zyn in dien tusschentyd zeker allang
geelectrocuteerd Uw oogen zyn buitengewoon
prachtig."
Annie trok haar arm terug. Een uitgebreide
kennis van jonge mannen waarschuwde haar,
dat het onderwerp van het gesprek noodig ver
anderd diende te worden.
„Het zal u beslist bevallen in Amerika."
„We hadden het niet over Amerika."
„Ja maar ik wel. Het is een prachtig land voor
Iemand, die iets wil worden. Als ik u was, zou
ik vooral naar het Westen gaan."
.Woont u dan in het Westen?"
„Nee."
„Waarom stelt u me dan voor, daar naar toe
te gaan? Waar woont u?"
„Ik woon in New York."
„Dan blijf ik in New York.
Annie was op haar hoede, maar amuseerde
zich wel een beetje. Huwelijksaanzoeken en
daarheen scheen Jimmy het met alle geweld te
willen brengen, waren niets nieuws in haar
leven. Gedurende meer dan een seizoen in Bar
Habour, Tuxedo, Palm Beach en in New York
zelf, had zij heel wat tijd besteed met een serie
sentimenteele jongelui af te wijzen, die alle
maal hun onwelkome harten aan haar voeten
legden.
„O, er is in New York ruimte genoeg, denk
ik."
Jimmy zweeg. Hy had zijn best gedaan, zich
niet door neerslachtigheid te laten overmees
teren, maar de blijkbare, totale onverschilligheid
van het meisje voor hem was toch te veel.
„Ik was een paar jaar geleden ook zoo sen
timenteel," zei Annie, terugkomend op het
onderwerp. „Maar toen is er plotseling iets ge
beurd, wat me deed inzien, wat voor een kleine,
droomerige dwaas ik was. Sinsdien ben ik heele-
maal veranderd. Het was natuuriyk een man,
die daar de schuld van was. Zyn methode was
heel eenvoudig. Hij stak den draak met me, en
de natuur deed de rest."
Jimmy balde de vuisten. Moorddadige ge
dachten jegens den onbekenden bruut gingen
hem door het hoofd.
„Ik wou, dat ik hem tegenkwam," gromde
hy.
J5at zal moeilijk gaan," zei Annie. „Hy woont
in Engeland. Hy heet Crocker Jimmy Crocker.
Ik had het daarnet nog over hem."
De scherpe klank van de bel drong door het
windgeruisch. Annie keerde zich naar den in
gang van den salon.
„Diner!" zei ze opgewekt. „Hoe hongerig
wordt men hier, op een schip, hé?". Zy bleef
even staan: „Komt u niet, meneer Bayliss?"
„Nog niet," zei Jimmy stamelend.
ACHTSTE HOOFDSTUK
De middagzon scheen heet op Park Row.
Gehaaste stervelingen, vanuit duizenden kan
toren losgelaten, verdrongen elkander op de
trottoirs, hun gedachten druk bezig met de
komende lunch. In de Nassaustraat bewoog
de menigte zich langzamer. Daar was het een
drukte van belang. Menschen kwamen en ver
dwenen uit de toegangen naar den ondergrond-
schen spoorweg. Het was een rumoerig bewe
gende, gonzende massa, een drukte, die dit
stukje van het hart van New York nu eenmaal
typeert.
Jimmy stond, in een deur, afgunstig naar
de drukte te kijken. Er waren menschen, die
kauwgum verwerkten, er waren menschen
die wit-satijnen dasjes droegen met een imita
tie-diamanten speld; er waren menschen die,
na zeven tienden van hun sigaar te hebben
opgerookt, de rest er van verkauwden; maar er
was er geen een, met wien hij niet graag
oogenblikkelyk van identiteit had willen veran-
anderen. Want al die menschen hadden iets
om handen. En in zyn momenteele geestesge
steldheid vond Jimmy dat het eenige ontbre
kende element, dat hem zou kunnen voldoen.
De oorzaak van Jimmy's gering enthousiasme
was niet ver te zoeken. De Atlantic was
Zaterdagsavonds binnengekomen en toen Jimmy
naar een uitstekend hotel was gegaan en daar
een heel dure kamer had gehuurd had hy
order gegeven, dat zyn ontbijt op zyn kamer
gebracht zou moeten worden, vergezeld van
't Zondagochtendblad van de Kroniek. Vijf
jaren waren er voorbij gegaan sinds hij het ge
liefde blad voor het laatst gezien had, het blad,
waarvoor hy zooveel branden had verslagen,
moorden, ongelukken en trouwpartijen; hy zag
uit naar de lezing er van, als naar de uitein
delijke inbezitneming van zijn lang ontbeerde
vaderland. Niets kon passender en symboli-
scher zyn, dan dat hy den eersten ochtend van
zijn terugkomst in bed zou liggen, verdiept in de
Kroniek. Een van zyn laatste gedachten
's avonds, was, wie er nu wel stadsredacteur zou
zijn en of de humoristische bijlage nog altijd
de geestige avonturen van de familie Doughnut
zou verhalen.
Hy was werkelijk ontroerd, toen hy den vol
genden morgen zijn hand naar de krant uitstak.
Wanneer men met de boot New York nadert
en de silhouetten van de stad tegen den horizon
ziet, of wanneer men het geratel hoort van de
treinen, die boven de huizen rijden, of den
merkwaardigen geur opsnuift van den onder-
grondschen spoorweg, dan gaat men zich ter
stond weer thuis voelen, het is een soort wel
kom, dat werkelijk prettig aandoet. Maar de.
terugkeerende reiziger wordt pas van zijn terug
komst overtuigd, wanneer hij voor het eerst
weer een Zondagochtendblad in handen krijgt.
Als iedereen, begon ook Jimmy zijn lectuur, met
't humoristische bijvoegsel open te slaan; en
terwijl hij het vlug overlas werd het hem ineens
een beetje bang te moede; bijna een voorgevoel
voor iets onaangenams. Hij kon zich dat ver
schijnsel niet verklaren, door te denken, dat
de een of andere heel goede kennis gestorven
zou zijn, een van de Doughnuts bijv. Maar
de avonturen van dat gezin werden vijf jaren
geleden al uitvoerig beschreven, en men kan
van den besten humoristischen schrijver niet
verlangen, dat hij een jaar of tien met het
zelfde onderwerp bezig blijft. Maar toch, Jimmy
voelde zich ongerust, en hij had heelemaal geen
genoegen van de stukken die .voor de avon
turen van de famile Doughnut in de plaats
gekomen waren. Het angstige voorgevoel werd
echter ten volle bewaarheid toen hij een pagina
omdraaide en het meer serieuze gedeelte van
den tekst voor zich zag. Nauwelijks had hij
daar een blik op geslagen of een groote kop
sprong hem in het oog.
PICCADILLY JIM DOET WEER VAN ZICH
SPREKEN
Daaronder stond zijn eigen naam.
Niets heeft zoo'n wisselvalligen invloed op
ons, als het feit, dat men zijn eigen naam
gedrukt vindt. Het kan iemand omhoog voe
ren tot in den hoogsten hemel of hem volko
men in den put helpen, zoo diep mogelijk.
Dat laatste was de indruk, dien het gedrukte
op Jimmy maakte. Een vluchtige blik door
het artikel overtuigde hem er reeds aanstonds
van, dat het geenszins een lofrede was. Met
een pen, die niets of niemand spaarde, had
de schrijver van het artikel Jimmy's heele
verleden weer opgerakeld, een en ander die
nende, om de ontmoeting tusschen Lord
Percy Whipple en Jimmy in de club van
Zes Honderd nader toe te lichten. De schrij
ver had zich van die taak gekweten met een
genoegen en uitvoerigheid, die het verhaal
van Wim Blake in de Londensche Dagelijk-
sche Zon nog verre overtroffen. Wim Blake
was eenigszins gematigd geworden, door ruimte
gebrek en het feit, dat hij zijn copie had moeten
inleveren op een oogenblik toen de krant bijna
begon te „draaien". De schrijver van het artikel
in de Kroniek, was door niets gebonden of
weerhouden geworden. Hij had ruimschoots
plaats en daarvan had hij een dankbaar gebruik
gemaakt. De schrijver was zelfs zoo vrij ge
weest, zijn tekst te verluchten met een plaatje,
voorstellende een flinken jongen man, zicht
baar onder den invloed van alcohol, die drei
gend een vuist ophief tegen een anderen jonge
ling, met zulk een kleine kin, dat Jimmy zich
verbaasd afvroeg, hoe hij die ooit had kunnen
raken. De eenige troost, die Jimmy uit het
plaatje vermocht te putten was, dat de teeke
naar Lord Percy even boefachtig had uitgebeeld
als hemzelf.
(Wordt vervolgd)