Kruisvaarders van St. Jan ffldoM&aal van den da% Het Zeemonster van Nagasaki „Chief Scout" De zorgen van Jimmy MODERN APOSTOLAA T WOENSDAG 3 MAART 1937 De grootste aller jeugdleiders, door millioenen vereerd, is thans 80 jaar geworden De eeuwig jonge De dood in den nacht De meeste ongelukken op den weg geschieden hij avond De vijfvoudige restitutie AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL DOOR P C WODEHOUSE Het ondanks zijn kort bestaan reeds zoo uitgebreide werk der Kruisvaarders van Sint Jan, dat een naar verhouding veel te geringe bekendheid bezit, werd voor ongeveer vyftien jaar door drie Broeders in een gesloten huis te Den Haag aangevangen. Zij voorzagen door eigen arbeid in hun onderhoud, maar be gonnen daarnaast onmiddellijk met de uitvoe ring van het eigenlijke doel van hun apostolaat. Het eerste werk dat zij ter hand namen, ge schiedde op het landgoed „Overvoorde", tus- schen Rijswijk en Den Haag gelegen en be paalde zich aanvankelijk tot arbeid onder de geestelijk, speciaal in godsdienstig opzicht, mis deelde jeugd. Het is dit werk, dat thans is uitgegroeid tot een breed-beoefend leeken- apostolaat, gericht op de geestelijke en maat schappelijke opvoeding van katholieke jongens, ln 't bijzonder van dezulken, die door milieu invloeden gevaar loopen, godsdienstig verloren te gaan. Daarenboven verrichten de Broeders Kruisvaarders op verschillend gebied socialen, charitatieven en cultureelen arbeid, al naar de nood der tijden zulks eischt. Deze ruimere doel stelling dan oorspronkelijk (bij de stichting door Prof. J. van Ginneken S.J.) was aangegeven, werd in 1928 op speciale aanwijzing van Mgr. Aengenent z.g. tijdens een bezoek van Z. H. Exc. aan het Moederhuis te Rijswijk aanvaard. In 1926 was reeds een nieuwe phase van ont wikkeling bereikt door de Broeders. Zij betrok ken toen op „Nieuwvoorde" te Rijswijk een voor malig Jachthuis, met omliggende terreinen, aan welk complex de naam „Huize Ora et Labora" gegeven werd. Van hieruit is de geheele ver dere actie tot ontplooiing gekomen. Thans zijn hier gevestigd: het Moederhuis der Congregatie met het Postulaat en Noviciaat en een inter naat voor de jongens. Een veertigtal Broeders woont aldaar, zij vinden hun verblijf nog in het oorspronkelijk alleenstaande Jachthuis, waar omheen thans echter verscheidene nieuwe ge bouwen en paviljoens zijn opgetrokken. De overige Broeders, een dertigtal, zijn verspreid over de andere stichtingen der Congregatie. In de naaste buurt vindt men nog de voortzetting van het werk der eerste Broeders, in het .Patronaat St. Jan" gevestigd bij de controle-woningen te 's Gravenhage. Te Wateringen is sedert 1935 het Kinderhuis .petrus Canisius" gesticht, waar de allerjongste beschermelingen der Kruisvaarders worden onder gebracht. Te Rotterdam is een dergelijk exter- naat als bij de Haagsche controle-woningen opgericht, het .Patronaat Sint Jan" aan de Borgerstraat aldaar, waar ongeveer 250 jongens ln hun vrijen tijd worden opgevangen. In 1935 werd nóg een zeer belangrijke stap vooruit gedaan, bij de inrichting van een werk- verschaffings-kamp te Rumpen (L.), waar aan groepen werklooze jongens in tweemaandelijks wisselende ploegen van honderd sociale en geestelijke zorg verstrekt werd. In 1936 volgde de stichting van een tehuis voor volwassen mannen, die zonder onderdak waren, op verzoek van geestelijke zijde te Utrecht. Op 22 Sept. JJ. werd dit tehuis door den H. Eerw. heer Knu- velder, Deken van Utrecht ingewijd. Een uitbreiding van den allerlaatsten tijd vond plaats over de grenzen, toen vanuit Enge land een verzoek tot vestiging der Congrega tie aldaar werd ontvangen. Het resultaat der besprekingen was, dat te „Melwyn" Cleator Moor, in Cumberland, thans ook Broeders met den arbeid der Congregatie overzee een aanvang hebben gemaakt. Het practische werk heeft door den uitgroei ervan verschillende nadere regelingen noodza kelijk gemaakt. Zoo zijn in het Internaat te Rijswijk de ongeveer 120 jongens, in leeftijd varieerende tusschen 10 en 21 jaar, ingedeeld in 5 afdeelingen, volgens de onderwijs-perio- den, die zij doormaken. Er is een afdeeling L. O., een afd. M. U. L. O., een afd. Ambachtschool, een afd. Werkjongens en een Groote Werk jongens. Zij worden op verschillende manieren uit zeer uiteenloopende milieus in het Inter naat aangebracht, al betracht men daarbij een zekere selectie, ter vermijding van storende of gevaarlijke elementen. Hun vertrek uit het In ternaat kan plaats hebben op verzoek der ouders, aangezien het werk der Kruisvaarders niet onder de .gestichtsopvoeding" valt, of op 21-jarigen leeftijd, door het vinden van een betrekking elders. Met de vertrokkenen wordt voortdurend contact behouden in den vorm van Nazorg. In het Internaat staat de behartiging van de godsdienstige belangen der jongens op de eerste plaats. Zij wonen regelmatig de H. Mis bij, dis eiken morgen te half zeven in de eigen kapel opgedragen wordt. Na de verdere ochtendbezig heden begeven de schooljongens zich naar de op eenigen afstand gelegen parochie-school te Rijs wijk, onder geleide van een der Broeders. Om acht uur gaan de werkjongens aan den arbeid in de werkplaatsen en bedrijven op het terrein zelf. Dit omvat behalve e„a uitgestrekt sportveld en speelterrein; een stuk bouwland met moestuin, druivenkassen en vruchtboomen. In de met eigen krachten opgetrokken werk plaatsen vindt men de smederij en rywielher- stelplaats, den timmerwinkel, schoenmakerij, kleermakerij en uitgeverij. Deze laatste behoort tot de erkende uitgeverijen en verscheidene boe ken zijn dan ook reeds door haar verzorgd. Beperkt zich de omzet der werkplaatsen en tuinderij voornamelijk tot voorziening der eigen behoeften, iets anders is het met de drukkerij en binderij. Deze staan onder leiding van een leeken-chef en worden grootendeels door leeken- personeel gedreven. Al dezen zijn georganiseerd, zoowel in den R.K. Drukkerspatroonsbond als in den R. K. Typografenbond. Deze inrichting, al werkt zij ten behoeve van de Congregatie, kan dus niet gerekend worden tot het nog al eens gelaakte „kloosterbedrijf". Chef en personeel werken tegen de geldende salarissen en loonen, terwijl de werkjongens van het Internaat er hun kost en inwoning kunnen verdienen. Dat het complex de onmisbare keuken en verdere dienstgebouwen omvat behoeft wel niet nader vermeld te worden. Een groot oppervlak wordt daarnaast echter nog in beslag genomen door de dag-en-nachtverblijven der internisten. Tegenover het Jachthuis, waar de Broeders zijn ondergebracht, ligt het groote paviljoen St. Jan waar zich de refters der vijf jongens-afdeelingen bevinden, benevens studie-vertrekken en een groote tooneelzaal. Op een hoogere étage is o.a. de 6000 deelen tellende bibliotheek geves tigd. Achter dit paviljoen liggen nog afzonder lijk de eenvoudig ingerichte kapel, waarin het altaar door de Broeders zelf vervaardigd is, be nevens een refter voor de grootste jongens en drie slaapzalen, waarover de jongens volgens hun leeftijd verdeeld zijn. De jeugdigsten sla pen gezamenlijk, de grooteren separaat op deze zalen, waar den geheelen nacht surveillance wordt gehouden. Hoezeer het heele milieu door de jongens geapprecieerd wordt, is speciaal ge bleken uit den vrijwilligen terugkeer van een enkelen „avonturier", die de vrijheid in de vlucht gezocht had wat altijd mogelijk blijft, ook uit een internaat als dit, dat geen „voogdij-in richting" is. De geheele dag-indeeling is er bovendien op ingesteld, om aan de jongens de best mogelijke gelegenheid te bieden om zich in te burgeren. Over het leven der Broeders van deze Congre gatie nog enkele bijzonderheden. Zoodra een ge gadigde, die niet jonger dan 17 en niet ouder dan 30 jaar kan zijn, als postulant in de Kruis vaarders-gemeenschap is getreden, maakt hij van den eersten dag af alle geestelijke oefenin gen van de Broeders mee. Heeft de postulant ten overstaan van den Broeder-Novicen-mees- ter getoond na een proeftijd van drie maanden voor het Kruisvaarders-werk geschikt te zijn, dan vangt zijn tweejarig noviciaat aan. Daarna kan hij in tegenwoordigheid van de geheele communiteit, ten overstaan van den Alg. Over ste zijn plechtige gelofte van armoede, zuiver heid en gehoorzaamheid afleggen. Deze eerste gelofte geldt voor den tijd van een jaar, waarna hernieuwing voor den tijd van drie jaar volgt. Eerst nadat daarna nóg eens een driejarige ge lofte is afgelegd, volgt de eeuwige gelofte. De dagorde der Broeders omvat veel geeste lijke oefeningen en voorts het werk in de werk plaatsen en de omgeving, ieder volgens zijn functie. Van belang is tenslotte nog een kort over zicht van het werk in het Utrechtsche dakloo- zen-tehuis der Kruisvaarders en in het kamp der werkverschaffing in het mijn-district (Rumpen). Bij de stichting van het tehuis te Utrecht werd groote moreele en daadwerkelijke steun geboden door Z. H. Exc. den Aartsbisschop, die er eenige aan het bisdom toebehoorende panden voor be schikbaar stelde. Reeds van den dag der inge bruikneming aan, stroomden er de logeergasten heen en met verschillende van hen is een nieuw contact op het gebied van hun godsdienstig leven verkregen. Het Rumpensche werk is ontstaan uit een initiatief, opgevat door het R.K.W.V. en de spe ciale sociale afdeeling der Staatsmijnen, onder presidium van Dr. Poels. Het werd belichaamd in de stichting „Ons Werkkamp", door welke de volledige paedagogische leiding van degenen, die er tijdelijk vertoeven, is opgedragen aan de Kruisvaarders van St. Jan. Reeds voltooiden de kampbewoners den arbeid aan enkele flinke werk-objecten. Na verloop van het eerste jaar hadden de broeders er voor hun arbeid de be schikking over een apart Broederhuis, drie slaapzalen, drie refters, twee magazijnen en drie werkplaatsen, benevens eenige kleedlokalen- Bij het opvoedkundig werk wordt een indee ling in groepen naar leeftijd en puberteits-ont- wikkeling toegepast en volgt men een vaste dagorde, waarbij de deelname aan de H. Mis des morgens een vast programpunt vormt. In het eerste jaar kwamen 622 jongens op deze wijze weder in nauwer aanraking met het ge loofsleven, in een gezonde en sterkende om geving. Van het geheele werk der Kruisvaarders van Sint Jan, dat men vooral om zijn beteekenis voor de toekomst inderdaad van groote waar de mag achten, is een smalfilm vervaardigd door een seminarist, van wiens werk op dit gebied, dat zeker goede verdiensten bezat, reeds eerder in dit blad melding werd gemaakt. Teneinde zich van den noodigen steun voor dit werk te verzekeren, wordt met deze film een geregelde propaganda gevoerd. Uitbreiding van hun werk in de naaste toe komst is voor de Broeders te verwachten voor eerst door hun vestiging in het werkverschaf fingskamp te Sambeek en vooral ook door het geen thans in Engeland door hen ondernomen wordt, onder de jeugdige werkloozen in de ver armde mijn-districten. A. J. D. VAN OOSTEN Lord Baden-Powell vierde deze week zijn tach tigsten verjaardag. Hij heeft veel hooge posten bekleed; hij is tot hooge rangen opgeklommen militair en maatschappelijk maar zijn hoogsten titel duidt men aan met twee éénlettergrepige woorden: Chief Scout. Hij is een dier Engelschen, die, welke overigens hun groote en minder groote eigenschappen ook zijn mogen, al datgene, wat zij gewrocht hebben zeff in de schaduw gesteld hebben door 't stichten van een „wereldbeweging", 't Doet er thans niet toe of wij sympathiek s|aan ten opzichte van al die „wereldbewegingen": het merkwaardige feit moet vastgesteld worden dat de Engelschen, meer dan eenig ander volk, de kunst verstaan zulke bewegingen te doen slagen. Een der oorzaken, waardoor zulke bewegin gen hier zooveel succes hebben is gelegen in 't gevoel voor zelf-tucht, dat de Engelschen in zoo hooge mate kenmerkt. Geheel vrijwillig on derwerpen zij zich ten volle aan de discipline, zonder welke een beweging gedoemd is tot mis lukking. Een leder vervult zijn plicht op den hem toegewezen post, en vindt hierin voldoening, ook al is die post zeer bescheiden. Van een streven om haantje-de-voorste te zijn, en an ders 't bijltje erbij neer te leggen; van een el- kaar-opzij-dringen, is hier weinig te bespeuren. Misschien heeft de gemiddelde Brit minder persoonlijke eerzucht dan de gemiddelde vas telander, en verklaart dit dat er zooveel min der „gekibbeld" wordt zelfs door de kinde ren die spelen op de grasvelden in de parken, 't Zijn heimelijke ambities en openlijk gekibbel, welke in andere landen grootsch-opgezette be wegingen al te vaak doen mislukken. De verkenners- of padvindersbeweging is van oorsprong en wezen typisch-Engelsch: sportief en praktisch-humanitair. Zij werd gesticht in 1908, dus een periode, waarin 't vasteland eerst begon zich algemeen-sportief te ontwikkelen, en op dit gebied dus in Engeland een ideaal en een voorbeeld zag. De humanitaire geest van dien tijd stond scherp tegenover 't militairisme. Slechts in weinige landen had de stramme uniform nog de macht 't volk eerbied en ont zag in te boezemen. Maar de losse, romanti sche, democratische verkennerskleeding, die de mentaliteit der Nieuwe Wereld naar 't oude Europa scheen over te brengen, oefende op dui zenden een des te grooter aantrekkingskracht uit. Engelsche mannen blijven lang „jongens". Zij zijn niet spoedig „geposeerd". Baden-Powell, een beroemd officier van hoogen rang, vermaard uit den Matabelen-oorlog, vermaarder nog als de verdediger van Mafeking, en hooggeplaatst ten slotte als inspecteur-generaal der cavalerie in Groot Brittannië, was voldoende jongen ge- Wie doet dit den kleinen Japanner na? Hij draagt niet minder dan 30 porties middageten op zijn schouder bleven om te weten wat de jeugd aantrekt en bezielt. Zijn militair talent was gelegen in Waar nemen en verkennen. Gelijk zoovele Engelsche veldheeren was hij de volmaakte koloniale stra teeg. Hij behoorde tot 't slag „helden", waar van jongens gaarne lezen. Hij was knap in 't „lezen" van sporen. Hij nam scherp waar, en maakte snelle gevolgtrekkingen. Als cavalerie- officier stelde y vooral belang in de wapenen die men met de hand en van nabij hanteert. Hij had een sterk ontwikkeld gevoel voor al datgene wat rechtgeaarde jongens aantrekt. Zij houden niet van drillen en exerceeren, en van straffe tucht. Maar geef hun een vlag als sym bool, en zeg hun dat datgene wat gesymboli seerd wordt (al is 't nog zoo iets vaags) af hangt van hun toewijding en trouw, en zij zul len zich geheel en al geven aan de verdediging van die vlag. Jongens hebben een aanleg tot Don Quichotterie; wordt die aanleg niet goed geleid, dan kunnen zij onuitstaanbare kwasten worden. Een leider maakt van die Don Qui chotterie Ware ridderlijkheid en dus een na tuurlijke onopgesmukte ridderlijkheid. Jongens voelen zich aangetrokken tot 't geheimzinnige. Baden-Powell gaf hun onschuldige geheimzin nigheden, die deel uitmaakten van hun ver kenners-status. Hij gaf hun een onschuldig ri tueel dat als pons asinorum van 't eergevoel diende. Spelend wakkerde hij menschelijke en maatschappelijke deugden in hen aan. En hij zelf bleef steeds de groote jongen, voor wien dit alles hooge ernst was en 'n hoog ideaal be lichaamde. Deze groote jongen, die door millioenen in en buiten Engeland vereerd wordt, deze grootste aller jeugdleiders, is thans tachtig jaren oud. Een ieder kent hem in zijn padvinderspak, met den breedgeranden hoed op 't hoofd, ontbloote benedenarmen en onbedekte knieën: den eeuwig jongen Chief Scout. Zoo één beweging van onzen tijd internatio nale broederschap en naastenliefde tot stand had kunnen brengen, dan is 't die waarvan Baden-Powell de stichter is geweest. Hij is 't geweest, die de jeugd van alle landen tot elkaar gebracht heeft op de manier zooals jongens elkaar 't liefst ontmoeten en 't best begrijpen: sportief, vrij en ridderlijk, met een gemeen schappelijk doel en een gemeenschappelijk ideaal. Baden-Powell is een zeer groot man en een zeer groot leider. Hij leidt diegenen, die zich 't moeilijkst laten leiden: jongens. Patrice Belfond was belastingambtenaar in de Fransche hoofdstad. Hij was een zeer ijverig en nauwgezet ambtenaar en stond dan ook hoog bij z'n superieuren aangeschre ven, niet het minst omdat hij veel succes had bij het innen van achterstallige belasting. Met z'n eigen geld was hij zeer spaarzaam. Maanden- lijks legde hij een zeker bedrag van z'n salaris ter zij; dat deed hij nu al meer dan dertig jaar, zoodat hy al een aardig sommetje bij elkaar had. Des Zondags en in den weinigen vrijen tijd in de week, las hij veel. Hij was een liefhebber van spreuken en kernachtige gezegden, en zoo viel zijn blik op een regenachtigen Zondagmiddag op een mooi gezegde van een moralist uit de eerste helft der 19e eeuw: „Wilt ge een ongestoorde nachtrust genieten, geef dan onrechtvaardig verkregen goed „vijf voudig" terug. Lang dacht Patrice Belfond na over hetgeen hij daar gelezen had. Toen nam hij plaats voor z'n bureau en begon een brief te schrijven. Hij had iets goed te maken en wilde dus den hem gegeven raad opvolgen. Toen de brief af was, haalde Patrice een vel postzegels uit een lade en deed de postzegels in de enveloppe, die hij vervolgens dicht maakte. Hij wandelde op z'n gemak naar den overkant van de straat en wierp den brief in de bus. Den volgenden morgen vond Aristide Soury, eigenaar van „le petit palais de nouveautés" den brief bij z'n post. Onder 't lezen trok hij een verbaasd en verheugd gezicht. „Vrouw!" riep hij, „kom eens gauw hier!" Geen drie tellen later stond mevrouw Soury, een corpulente dame, naast hem. „Lees dat eens," zei mijnheer Soury. Z'n vrouw nam den brief en las: „Geachte heer! Zeven jaar gelezen deed ik in uw magazijn eenige inkoopen en ontving 5 francs te veel terug. Reeds dikwijls nam ik mij voor u dit bedrag terug te geven, en nu herstel ik mijn fout door het „vijfvoudig" te doen. Ik sluit hierbij voor 25 francs aan postzegels in. Patrice Belfond." „Wel, wel," hijgde mevrouw vergenoegd, „maar waar zou die Belfond wonen; er staat geen adres op." Maar mijnheer Aristide Soury antwoordde niet. Hij was druk bezig aan het tellen der post zegels. ,,'t Is in orde," klonk het daarna. Onder 't ontbijt zei mijnheer Soury tot z'n vrouw: „Een eerlijk mensch, die Belfond, dat moet ik zeggen. Ik herinner me hem natuurlijk niet meer; 'tis ook al zoo lang geleden, maar 'tis een fijne vent. Waren al m'n klanten maar zoo „Luister eens, manlief," begon mevrouw Sou ry, „je vindt dien mijnheer Belfond nu zoo'n eerlijken kerel, maar denk ook eens aan Alfred Lestrade." De eigenaar van „le petit palais de nouveau tés" wierp z'n vrouw een ontevreden blik toe. Dat onderwerp was al zoo dikwijls ter sprake gekomen! „Ja, maar dat was handel," antwoordde hij, „en dat begrijpen jullie vrouwen nu eenmaal niet. Maar omdat je nu altijd en eeuwig daarop terugkomt en omdat die onbekende mijnheer Belfond zoo eerlijk, zoo edel tegenover mij ge handeld heeft, zal ik Lestrade een anoniemen brief schrijven en er ook het „vijfvoudige" van 't bedrag bij insluiten. Dan is die zaak eens en voor altijd afgedaan." En zoo geschiedde het, dat Alfred Lestrade, juist toen hij een vriend, een journalist, op be zoek had, den anoniemen brief ontving. „Luister eens, Devaux," zei hij, en hij las voor: „Zeer geachte heer! Ik acht mij verplicht u mede te deelen, dat u nog 9 francs van mij te goed hebt. Met het oog op den langen tijd, dat dit geleden is, acht ik mij in geweten gebonden dit bedrag te „vervijfvoudigen". Daarom sluit ik hierbij een bedrag in van 45 francs. Een eerlijk medeburger." „Wat zeg je daarvan?" vroeg Lestrade vol blijdschap aan z'n vriend. „Dat dit iets extra-moois is om in de krant te zetten!" riep de journalist vol geestdrift. „Zeg, leen mij dien brief voor een paar dagen, dan lezen jullie morgen een groot artikel daar over in mijn blad." En inderdaad, het geval kwam in fleuren en geuren, verrijkt met tal van bijzonderheden over de familie Lestrade in de krant, waaraan de heer Devaux als redacteur verbonden was. En meerdere Parijsche bladen namen het over. Nu wilde het toeval, dat de schatrijke baron Constant de Roquevert, onder 't rooken vaneen geurige havana in z'n bibliotheek, het bedoelde verhaal in een der bladen las. De baron was niet alleen een puissant rijk, maar ook een goed en nobel mensch. Hij had echter één leelijk gebrek. Hij schoot steeds te kort in de juiste opgave van z'n belastbaar in komen. Reeds meermalen had hij zich dit zelf verweten. Toen hij echter dat verhaal over „vijfvoudige" res titutie van 9 francs las, liet hij de krant op z'n knie vallen en verzonk in diep gepeins. Tien minuten later drukte baron de Roque vert op een electrische schel. Een oogenblik la ter trad een keurig gekleede jongeman, de se cretaris van den baron, de bibliotheek binnen. „Schrijf dadelijk een brief aan den Minister van Financiën," zei baron de Roquevert, „en deel Zijne Excellentie mede, dat ik een in schrijving open om de Nationale Schuld te ver_ minderen, op voorwaarde echter, dat 30 kapita listen mijn voorbeeld zullen volgen; ik open met 3 millioen francs." De secretaris boog en ging weer naar z'n werkkamer, om den brief te schrijven. Eenige maanden later zei de Minister van Financiën tot z'n secretaris-generaal: „Vanmiddag, m'n waarde, zal mijn toespraak door de radio groote sensatie geven in Frankrijk en in heel Europa. Die baron Constant de Roquevert is de grootste vaderlander van z'n tijd. Denk eens aan, zoo'n fortuin aan de natie te schenken! Hoeveel zei je ook weer, dat het totale bedrag was? Ruim 950 millioen francs.... en de lijst is nog niet gesloten. Ook vanuit de koloniën regent het nog steeds millioenen. Geen belastingen meer dit jaar! Alleen een eenvou dige, lage inkomstenbelasting. Dat geeft weer opleving in den handel." Patrice Belford was juist bezig een uitgebreid rapport op te maken over de slechte belasting betalers, toen hij een telefoontje Ijreeg van z'n chef, den inspecteur, om direct bij hem te ko men. „Misschien heb je al begrepen, Belford," zei de inspecteur, „wat ik je te zeggen heb. Bepaald aangenaam is het niet, noch voor mij, noch voor jou, dat verzeker ik je. Maar sinds de Na tionale Schuld door het edelmoedig initiatief van baron de Roquevert zóó sterk verminderd is, dat we het met slechts een derde van het tegenwoordige personeel kunnen doen, om de belastingen te innen, ben ik genoodzaakt je mee te deelen, dat je tegen 1 Juli a.sEnfin, 't spijt me De inspecteur schudde deelnemend z'n hoofd en wierp eenige papieren door elkaar, tenteeken dat het onderhoud geëindigd was. Mijnheer Bel ford boog en verliet het vertrek. Z'n goede daad van „vijfvoudige" restitutie kostte hem z'n be trekking. Het is een verheugend verschijnsel, dat onze autobezitters voor de gratis-verlichtingscontröle, die reeds in verscheidene plaatsen van ons land gehouden werd, meer belangstelling gaan toonen en hun autoverlichting, waar gewoonlijk nog veel aan mankeert, laten keuren. Immers, nog steeds kunnen vele ongelukken aan een verkeer de verlichting worden toegeschreven. Dat wij niet alleen aan dit euvel mank gaan, moge blijken uit het volgende. Amerika, dat graag in cijfers en statistieken denkt, heeft namelijk uitgevonden, dat de meeste ongelukken des nachts plaats hebben. De cijfers van 1933 toonen b. v. een lijst van 21.480 dooden op den weg tusschen zes uur 's avonds en zes uur 's morgens en „slechts" 14.620 dooden tusschen zes uur 's morgens en zes uur 's avonds. In Amerika wijt men dit verschil aan de ster ke koplampen, die den tegenligger verblinden, terwijl zij onvoldoende den weg verlichten voor den man achter het stuur, omdat zij veelal ver keerd gesteld zijn. Daarnaast geeft de Ameri kaan de onbevredigende verlichting van den weg voor een deel de schuld, hetgeen bewijst, dat het vraagstuk van een goede wegverlich- ting ook zelfs in Amerika nog niet zijn alge- heele oplossing gevonden heeft. Het rijden in den nacht vereischt van den bestuurder veel meer oplettendheid en inspan ning dan overdag. Het is daarom, dat Amerika propaganda maakt voor den wijzen stelregel, dat vermoeide menschen des nachts niet achter het stuur behooren plaats te nemen, omdat zij hun eigen leven en dat van anderen daarmede in de waagschaal stellen. Een stelregel, waaraan men ook ten onzent wel meer aandacht mag gaan besteden. Maar nu gebeurde er iets onverwachts. Rond het zeemonster vloog een brommende zeevlieg: de grootste van heel Nagasaki. De vlieg twijfelde eventjes, zoemde nog wat en ging toen op eens op den neus van het zeemonster zitten. Dit begon scheel te kijken en akelig met z'n oogen te draaien. Het zeemonster begon daardoor opeens heel erg te niezen. Daardoor ontstond een soort wervelwind van buitengewone kracht. Drein Drentel voelde, dat hij door deze orkaan Werd opgenomen en in vliegende vaart in de richting van de kust werd geslingerd. „Zal ik dan nooit rust hebben?" huilde Drein. Drein vloog met den wind een venster binnen en kwam terecht in een kleine zolderkamer, waar een soort van gooche laar woonde. Deze goochelaar had niets te doen, daarom lag hjj bijna den heelen dag te slapen. „Wat moet jij hier?'' vroeg de goochelaar aan Drein Drentel, die aan het voeteneinde zat. att ri 1 DAMMü1 >CJ op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen 17 7^0 ^ij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door JC* 7S0«"" asss-ïhï F 250 een voet of een oog. I AbUININL O ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen I %J\J» verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen doodelijken afloop fMiiiiiiiiiiiiiiitiimimiiiiiiHiiiiiiiiiiimiiimiimmiiiiiiii uuiiiimiitiiii (Hiiiiiiuiiuiimi mm minim iiih minium iiiuiiiMiiiiiiiniiiiiiiMiiiiiiti 24 Jimmy las den tekst slechts driemaal over aleer hij begon te beseffen, dat al dit fraais deel scheen uit te maken van een heele serie, want de auteur zinspeelde herhaaldelijk op reeds vroeger verschenen publicaties over het zelfde onderwerp. Jimmy's ontbijt bleef on aangeroerd en werd koud. De gunst om zich zelf te zien, zooals anderen hem zagen, was Jimmy in volle mate toebedeeld geworden. Toen hy met zijn derde lezing klaar was, beschouwde hü zichzelf zuiver objectief, zooals een geleerde het leven van een of ander insect zou gade slaan. Dus zoo'n knaap was hij eigeniyk! Het verwonderde hem nog, dat men hem in een fatsoeniyk hotel onderdak had willen ver- leenen. Hq voelde zich de heele rest van den dag onwaardig en hij had wel kunnen schreien, als "de kellners voorkomend voor hem waren. 's Maandagsmorgens ging hij de leggers van de Kroniek doorbladeren, een bezigheid, die veel overeenkomst had met de plechtigheid van som mige Oostersche mystici, die zichzelf met mes sen steken. Hq kwam een ander artikel tegen in een aflevering, die nog geen maand oud was. Toen kwam er een heelen tyd niets, en hij begon weer hoop te krügen, dat het alles tenslotte toch niet zoo erg zou geweest zyn, totdat hy plotseling weer een nieuw vervolg uit den cyclus onder de oogen kreeg. Toen besloot hy den bitteren beker ook maar meteen tot het einde toe te ledigen. Dat duurde twee volle uren en toen had hy ontdekt, dat hem niets gespaard was gebleven. Al de vervolgen tezamen vormden eeen complete biografie. En dan die naam, dien ze hem gegeven had den! Foei! Hij verwijderde zich langzaam en bleef ergens staan om de zaak eens rustig te overdenken. Het waren niet zoozeer financieele moeiijk- heden, die hem verontrusten. Hij zou het nog wel een tijdje in zijn eentje kunnen bolwerken. Maar het kwam hem voor, dat al de menschen hem herkenden en hem van terzijde bekeken en onderdrukt lachten. Zij, die gom kauwden, grijnslachten, en de anderen, die hun sigaar opaten, deden dit met nauwelijks verholen afkeer van hem. Op den duur verviel hij in een toestand van suffigheid en herinnerde zich plotseling, dat er wel andere dingen waren om aan te denken. Voor zoover hy van te voren een plan van actie had uitgedacht, toen hy de vleeschpot- ten van Londen plotseling in den steek had gelaten, had hy zich voorgesteld, direct bij zyn aankomst in New York naar het bureau van zijn vroegere krant te gaan en te vragen, of hij zijn oude betrekking weer zou kunnen terugkrijgen. Aan de kleinere details van zyn toekomst plannen had hij overigens geen aandacht ge schonken. Hij meende niets anders behoeven te doen, dan het kantoor binnen te gaan en te zeggen, dat hij gereed stond voor zijn werk. Werk! Op de redactie van een krant, wier voor naamste ontspanning scheen te bestaan in de uitvoerige beschryving van al zijn avonturen! Zelfs al had hij den moed of galgenhumor, om zich aan te melden, wat zou het nog geven? Hij was een mikpunt geworden van allerlei spot tende praat en blikken, waar hij eens een gezien burger was geweest. Welke krant zou Piccadilly Jim voor zich laten werken? Hij begon zich erg neerslachtig te voelen. Het kwam hem voor, als hoorde hy de ernstige stem van Bayliss, den butler, zooals die geklonken had in hef Paddington Station: „Is uw besluit niet een beetje te overhaast, meneer James?" Overhaast was het woord. Hier stond hy nu, in een larfd dat niets voor hem beloofde te zullen worden. Wat moest hy beginnen? Natuuriyk, hy kon naar huis terugkeeren Neen, dat kon hy niet. Daar verzette zich zyn trots tegen. Het was heel aardig, als Verloren Zoon te fungeeren, maar het zou een heel gek ken indruk maken, wanneer hij twee weken na zyn vertrek al weer zou terugkomen. Tusschen het feest en de varkensgeschiedenis diende een behoorlyke tyd te liggen. Bovendien, hij moest rekening houden met zyn vader. Hy kon er nu wel erg aan toe zyn, wat uit de verhalen van de Kroniek voldoende bleek, maar het was toch nog niet zóó erg, dat hy zyn vader nu weer roet in het eten zou moeten werpen, na hem nog maar pas, op de eenig mogelijke manier tegemoet te zyn gekomen. Nee, daar was geen denken aan. Wat schoot hem dan nog over? De lucht van New York is gezond en versterkend, maar men kan er toch niet van leven. Ontegenzeglyk moest hy een baantje zien te vinden. Maar welk? Wat zou hy kunnen doen? Een knagend gevoel in de buurt van zijn vest lichtte hem daarover nader in. De oplos sing, die daardoor werd voorgesteld, was welis waar slechts van tydelijken aard, maar Jimmy voelde er toch voor. Hij had er meermalen veel baat bij gevonden. Hy zou dus gaan lun chen en wellicht zou met 't eten ook wel het een of andere lumineuze idee komen opdagen. Hij verliet zijn plaats en begaf zich naar den ondergrondschen spoorweg. Een paar minuten later bevond hij zich weer in het Grand Cen tral, ging door de Twee-en-veertigste straat naar een restaurant dat ongetwyfeld in zyn behoefte zou kunnen voorzien. Hy was er nau welijks binnengestapt, toen hij in een stoel dicht bij den ingang Annie Chester zag zitten, en bij dat gezicht verdween zyn zwaarmoedigheid ge heel, en was hij weer zichzelf. „Wel, hoe maakt u het, meneer Bayliss? Komt u hier eten?" „Tenzij er een andere plaats is, waaraan u de voorkeur zou willen geven," zei Jimmy. „Ik hoop, dat ik u niet heb laten wachten." Annie lachte. Zy zag er aardig uit in haar zacht-groen costuumpje. „Ik ben niet van plan met u gaan te lunchen. Ik wacht op mijnheer Ralstone en diens zuster. Herinnert u hem zich? Hij was met ons op het schip. Zijn stoel stond vlak naast den mijnen op het promenade-dek." Jimmy kreeg een schok. Dei gedachte alleen al, dat zij er nog maar net aan ontsnapte, met dien onverdraaglijken Teddy of was het Edgar? te moeten lunchen, maakte hem misselijk. Hy herstelde zich echter en zei vastbesloten: „Om hoe laat had u met hem afgesproken?" „Om één uur!" „Het is er nu vyf minuten over. U bent zeker niet van plan nog langer te wachten. Kom met mij mee, dan gaan we in een taxi." „Ach, doet u niet zoo dwaas." „Komt u nu toch mee. Ik wou met u praten over mijn toekomst." „Ik denk er niet aan dat te doen," zei Annie, terwijl zij opstond. Zij ging met hem tot aan de deur. „Teddy zou het my nooit vergeven." Zy stapte in de taxi. „Alleen omdat u mijn hulp ingeroepen hebt, om over uw toekomst te beraadslagen, zal ik het doen," zei ze, terwyl de' auto wegreed. „Niets anders zou my er toe hebben kunnen brengen." „Ja, dat weet ik," zei Jimmy. „Ik wist wel dat ik op uw vrouwelyke hulpvaardigheid kon reke nen. Waarheen zullen we gaan?" „Waar wilt u gaan? Ach ja, ik vergat, dat u nog nooit in New York bent geweest. Wat ik zeggen wil, hoe is uw indruk van ons prach tige land?" „Het voldoet my buitengewoon, als ik nu nog maai' een betrekking kon vinden." „Zeg hem, dat we naar Delmonico gaan. Het is juist om den hoek van de Vier-en-veertigste straat." „Is er dan toch iets om den hoek?" „O, wat klinkt dat geheimzinnig. Wat be doelt u?" „U bent zeker ons gesprek vergeten, dat wy op een avond op het schip hadden. U weigerde toen toe te geven, dat er juist om den hoek buitengewone, wondere dingen bestaan. U zei toen een paar betreurenswaardige woorden. Over liefde, als u 't zich herinnert." „U bent toch zeker niet van plan, om 's mid dags om één uur over liefde te gaan praten! Spreek over uw toekomst." „Liefde is onafwendbaar verbonden met mijn toekomst." „Niet met uw onmiddellyke toekomst. Ik dacht dat u zei, dat u naar een baantje omzag. Hebt u dan uw eerste idee, om aan een krant tf gaan, opgegeven?" „Absouut." „Nu daar ben ik, eerlyk gezegd, bly om." De auto bleef voor het restaurant stil staan en het gesprek werd daardoor onderbroken. Toen zij aan hun tafeltje gezeten waren en Jimmy den kellner zyn bestelling had opgegeven, die onvergeeflyk kostbaar dreigde te worden, kwam Annie weer op het onderwerp van hun gesprek terug. „Welnu, thans is het zaak een werkje voor u te vinden." (Wördt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1937 | | pagina 10