Kruisvaarders van St. Jan
ffldoM&aal
van den da%
Het Zeemonster van Nagasaki
„Chief Scout"
De zorgen van
Jimmy
MODERN APOSTOLAA T
WOENSDAG 3 MAART 1937
De grootste aller jeugdleiders, door
millioenen vereerd, is thans
80 jaar geworden
De eeuwig jonge
De dood in den nacht
De meeste ongelukken op den weg
geschieden hij avond
De vijfvoudige
restitutie
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
DOOR P C WODEHOUSE
Het ondanks zijn kort bestaan reeds zoo
uitgebreide werk der Kruisvaarders van
Sint Jan, dat een naar verhouding veel
te geringe bekendheid bezit, werd voor ongeveer
vyftien jaar door drie Broeders in een gesloten
huis te Den Haag aangevangen. Zij voorzagen
door eigen arbeid in hun onderhoud, maar be
gonnen daarnaast onmiddellijk met de uitvoe
ring van het eigenlijke doel van hun apostolaat.
Het eerste werk dat zij ter hand namen, ge
schiedde op het landgoed „Overvoorde", tus-
schen Rijswijk en Den Haag gelegen en be
paalde zich aanvankelijk tot arbeid onder de
geestelijk, speciaal in godsdienstig opzicht, mis
deelde jeugd. Het is dit werk, dat thans is
uitgegroeid tot een breed-beoefend leeken-
apostolaat, gericht op de geestelijke en maat
schappelijke opvoeding van katholieke jongens,
ln 't bijzonder van dezulken, die door milieu
invloeden gevaar loopen, godsdienstig verloren te
gaan. Daarenboven verrichten de Broeders
Kruisvaarders op verschillend gebied socialen,
charitatieven en cultureelen arbeid, al naar de
nood der tijden zulks eischt. Deze ruimere doel
stelling dan oorspronkelijk (bij de stichting door
Prof. J. van Ginneken S.J.) was aangegeven,
werd in 1928 op speciale aanwijzing van Mgr.
Aengenent z.g. tijdens een bezoek van Z. H. Exc.
aan het Moederhuis te Rijswijk aanvaard.
In 1926 was reeds een nieuwe phase van ont
wikkeling bereikt door de Broeders. Zij betrok
ken toen op „Nieuwvoorde" te Rijswijk een voor
malig Jachthuis, met omliggende terreinen, aan
welk complex de naam „Huize Ora et Labora"
gegeven werd. Van hieruit is de geheele ver
dere actie tot ontplooiing gekomen. Thans zijn
hier gevestigd: het Moederhuis der Congregatie
met het Postulaat en Noviciaat en een inter
naat voor de jongens. Een veertigtal Broeders
woont aldaar, zij vinden hun verblijf nog in het
oorspronkelijk alleenstaande Jachthuis, waar
omheen thans echter verscheidene nieuwe ge
bouwen en paviljoens zijn opgetrokken. De
overige Broeders, een dertigtal, zijn verspreid over
de andere stichtingen der Congregatie. In de
naaste buurt vindt men nog de voortzetting van
het werk der eerste Broeders, in het .Patronaat
St. Jan" gevestigd bij de controle-woningen te
's Gravenhage.
Te Wateringen is sedert 1935 het Kinderhuis
.petrus Canisius" gesticht, waar de allerjongste
beschermelingen der Kruisvaarders worden onder
gebracht. Te Rotterdam is een dergelijk exter-
naat als bij de Haagsche controle-woningen
opgericht, het .Patronaat Sint Jan" aan de
Borgerstraat aldaar, waar ongeveer 250 jongens
ln hun vrijen tijd worden opgevangen.
In 1935 werd nóg een zeer belangrijke stap
vooruit gedaan, bij de inrichting van een werk-
verschaffings-kamp te Rumpen (L.), waar aan
groepen werklooze jongens in tweemaandelijks
wisselende ploegen van honderd sociale en
geestelijke zorg verstrekt werd. In 1936 volgde
de stichting van een tehuis voor volwassen
mannen, die zonder onderdak waren, op verzoek
van geestelijke zijde te Utrecht. Op 22 Sept. JJ.
werd dit tehuis door den H. Eerw. heer Knu-
velder, Deken van Utrecht ingewijd.
Een uitbreiding van den allerlaatsten tijd
vond plaats over de grenzen, toen vanuit Enge
land een verzoek tot vestiging der Congrega
tie aldaar werd ontvangen. Het resultaat der
besprekingen was, dat te „Melwyn" Cleator
Moor, in Cumberland, thans ook Broeders met
den arbeid der Congregatie overzee een aanvang
hebben gemaakt.
Het practische werk heeft door den uitgroei
ervan verschillende nadere regelingen noodza
kelijk gemaakt. Zoo zijn in het Internaat te
Rijswijk de ongeveer 120 jongens, in leeftijd
varieerende tusschen 10 en 21 jaar, ingedeeld
in 5 afdeelingen, volgens de onderwijs-perio-
den, die zij doormaken. Er is een afdeeling L. O.,
een afd. M. U. L. O., een afd. Ambachtschool,
een afd. Werkjongens en een Groote Werk
jongens. Zij worden op verschillende manieren
uit zeer uiteenloopende milieus in het Inter
naat aangebracht, al betracht men daarbij een
zekere selectie, ter vermijding van storende of
gevaarlijke elementen. Hun vertrek uit het In
ternaat kan plaats hebben op verzoek der ouders,
aangezien het werk der Kruisvaarders niet onder
de .gestichtsopvoeding" valt, of op 21-jarigen
leeftijd, door het vinden van een betrekking
elders. Met de vertrokkenen wordt voortdurend
contact behouden in den vorm van Nazorg.
In het Internaat staat de behartiging van de
godsdienstige belangen der jongens op de eerste
plaats. Zij wonen regelmatig de H. Mis bij, dis
eiken morgen te half zeven in de eigen kapel
opgedragen wordt. Na de verdere ochtendbezig
heden begeven de schooljongens zich naar de op
eenigen afstand gelegen parochie-school te Rijs
wijk, onder geleide van een der Broeders.
Om acht uur gaan de werkjongens aan den
arbeid in de werkplaatsen en bedrijven op het
terrein zelf. Dit omvat behalve e„a uitgestrekt
sportveld en speelterrein; een stuk bouwland
met moestuin, druivenkassen en vruchtboomen.
In de met eigen krachten opgetrokken werk
plaatsen vindt men de smederij en rywielher-
stelplaats, den timmerwinkel, schoenmakerij,
kleermakerij en uitgeverij. Deze laatste behoort
tot de erkende uitgeverijen en verscheidene boe
ken zijn dan ook reeds door haar verzorgd.
Beperkt zich de omzet der werkplaatsen en
tuinderij voornamelijk tot voorziening der eigen
behoeften, iets anders is het met de drukkerij
en binderij. Deze staan onder leiding van een
leeken-chef en worden grootendeels door leeken-
personeel gedreven. Al dezen zijn georganiseerd,
zoowel in den R.K. Drukkerspatroonsbond als
in den R. K. Typografenbond.
Deze inrichting, al werkt zij ten behoeve van
de Congregatie, kan dus niet gerekend worden
tot het nog al eens gelaakte „kloosterbedrijf".
Chef en personeel werken tegen de geldende
salarissen en loonen, terwijl de werkjongens van
het Internaat er hun kost en inwoning kunnen
verdienen.
Dat het complex de onmisbare keuken en
verdere dienstgebouwen omvat behoeft wel niet
nader vermeld te worden. Een groot oppervlak
wordt daarnaast echter nog in beslag genomen
door de dag-en-nachtverblijven der internisten.
Tegenover het Jachthuis, waar de Broeders zijn
ondergebracht, ligt het groote paviljoen St. Jan
waar zich de refters der vijf jongens-afdeelingen
bevinden, benevens studie-vertrekken en een
groote tooneelzaal. Op een hoogere étage is
o.a. de 6000 deelen tellende bibliotheek geves
tigd. Achter dit paviljoen liggen nog afzonder
lijk de eenvoudig ingerichte kapel, waarin het
altaar door de Broeders zelf vervaardigd is, be
nevens een refter voor de grootste jongens en
drie slaapzalen, waarover de jongens volgens
hun leeftijd verdeeld zijn. De jeugdigsten sla
pen gezamenlijk, de grooteren separaat op deze
zalen, waar den geheelen nacht surveillance
wordt gehouden. Hoezeer het heele milieu door
de jongens geapprecieerd wordt, is speciaal ge
bleken uit den vrijwilligen terugkeer van een
enkelen „avonturier", die de vrijheid in de vlucht
gezocht had wat altijd mogelijk blijft, ook
uit een internaat als dit, dat geen „voogdij-in
richting" is. De geheele dag-indeeling is er
bovendien op ingesteld, om aan de jongens de
best mogelijke gelegenheid te bieden om zich
in te burgeren.
Over het leven der Broeders van deze Congre
gatie nog enkele bijzonderheden. Zoodra een ge
gadigde, die niet jonger dan 17 en niet ouder
dan 30 jaar kan zijn, als postulant in de Kruis
vaarders-gemeenschap is getreden, maakt hij
van den eersten dag af alle geestelijke oefenin
gen van de Broeders mee. Heeft de postulant
ten overstaan van den Broeder-Novicen-mees-
ter getoond na een proeftijd van drie maanden
voor het Kruisvaarders-werk geschikt te zijn,
dan vangt zijn tweejarig noviciaat aan. Daarna
kan hij in tegenwoordigheid van de geheele
communiteit, ten overstaan van den Alg. Over
ste zijn plechtige gelofte van armoede, zuiver
heid en gehoorzaamheid afleggen. Deze eerste
gelofte geldt voor den tijd van een jaar, waarna
hernieuwing voor den tijd van drie jaar volgt.
Eerst nadat daarna nóg eens een driejarige ge
lofte is afgelegd, volgt de eeuwige gelofte.
De dagorde der Broeders omvat veel geeste
lijke oefeningen en voorts het werk in de werk
plaatsen en de omgeving, ieder volgens zijn
functie.
Van belang is tenslotte nog een kort over
zicht van het werk in het Utrechtsche dakloo-
zen-tehuis der Kruisvaarders en in het kamp
der werkverschaffing in het mijn-district
(Rumpen).
Bij de stichting van het tehuis te Utrecht werd
groote moreele en daadwerkelijke steun geboden
door Z. H. Exc. den Aartsbisschop, die er eenige
aan het bisdom toebehoorende panden voor be
schikbaar stelde. Reeds van den dag der inge
bruikneming aan, stroomden er de logeergasten
heen en met verschillende van hen is een nieuw
contact op het gebied van hun godsdienstig leven
verkregen.
Het Rumpensche werk is ontstaan uit een
initiatief, opgevat door het R.K.W.V. en de spe
ciale sociale afdeeling der Staatsmijnen, onder
presidium van Dr. Poels. Het werd belichaamd
in de stichting „Ons Werkkamp", door welke de
volledige paedagogische leiding van degenen, die
er tijdelijk vertoeven, is opgedragen aan de
Kruisvaarders van St. Jan. Reeds voltooiden de
kampbewoners den arbeid aan enkele flinke
werk-objecten. Na verloop van het eerste jaar
hadden de broeders er voor hun arbeid de be
schikking over een apart Broederhuis, drie
slaapzalen, drie refters, twee magazijnen en
drie werkplaatsen, benevens eenige kleedlokalen-
Bij het opvoedkundig werk wordt een indee
ling in groepen naar leeftijd en puberteits-ont-
wikkeling toegepast en volgt men een vaste
dagorde, waarbij de deelname aan de H. Mis
des morgens een vast programpunt vormt. In
het eerste jaar kwamen 622 jongens op deze
wijze weder in nauwer aanraking met het ge
loofsleven, in een gezonde en sterkende om
geving.
Van het geheele werk der Kruisvaarders van
Sint Jan, dat men vooral om zijn beteekenis
voor de toekomst inderdaad van groote waar
de mag achten, is een smalfilm vervaardigd
door een seminarist, van wiens werk op dit
gebied, dat zeker goede verdiensten bezat,
reeds eerder in dit blad melding werd gemaakt.
Teneinde zich van den noodigen steun voor
dit werk te verzekeren, wordt met deze film
een geregelde propaganda gevoerd.
Uitbreiding van hun werk in de naaste toe
komst is voor de Broeders te verwachten voor
eerst door hun vestiging in het werkverschaf
fingskamp te Sambeek en vooral ook door het
geen thans in Engeland door hen ondernomen
wordt, onder de jeugdige werkloozen in de ver
armde mijn-districten.
A. J. D. VAN OOSTEN
Lord Baden-Powell vierde deze week zijn tach
tigsten verjaardag. Hij heeft veel hooge
posten bekleed; hij is tot hooge rangen
opgeklommen militair en maatschappelijk
maar zijn hoogsten titel duidt men aan met twee
éénlettergrepige woorden: Chief Scout.
Hij is een dier Engelschen, die, welke overigens
hun groote en minder groote eigenschappen
ook zijn mogen, al datgene, wat zij gewrocht
hebben zeff in de schaduw gesteld hebben door
't stichten van een „wereldbeweging", 't Doet
er thans niet toe of wij sympathiek s|aan ten
opzichte van al die „wereldbewegingen": het
merkwaardige feit moet vastgesteld worden dat
de Engelschen, meer dan eenig ander volk, de
kunst verstaan zulke bewegingen te doen slagen.
Een der oorzaken, waardoor zulke bewegin
gen hier zooveel succes hebben is gelegen in 't
gevoel voor zelf-tucht, dat de Engelschen in
zoo hooge mate kenmerkt. Geheel vrijwillig on
derwerpen zij zich ten volle aan de discipline,
zonder welke een beweging gedoemd is tot mis
lukking. Een leder vervult zijn plicht op den hem
toegewezen post, en vindt hierin voldoening,
ook al is die post zeer bescheiden. Van een
streven om haantje-de-voorste te zijn, en an
ders 't bijltje erbij neer te leggen; van een el-
kaar-opzij-dringen, is hier weinig te bespeuren.
Misschien heeft de gemiddelde Brit minder
persoonlijke eerzucht dan de gemiddelde vas
telander, en verklaart dit dat er zooveel min
der „gekibbeld" wordt zelfs door de kinde
ren die spelen op de grasvelden in de parken,
't Zijn heimelijke ambities en openlijk gekibbel,
welke in andere landen grootsch-opgezette be
wegingen al te vaak doen mislukken.
De verkenners- of padvindersbeweging is van
oorsprong en wezen typisch-Engelsch: sportief
en praktisch-humanitair. Zij werd gesticht in
1908, dus een periode, waarin 't vasteland eerst
begon zich algemeen-sportief te ontwikkelen,
en op dit gebied dus in Engeland een ideaal en
een voorbeeld zag. De humanitaire geest van
dien tijd stond scherp tegenover 't militairisme.
Slechts in weinige landen had de stramme
uniform nog de macht 't volk eerbied en ont
zag in te boezemen. Maar de losse, romanti
sche, democratische verkennerskleeding, die de
mentaliteit der Nieuwe Wereld naar 't oude
Europa scheen over te brengen, oefende op dui
zenden een des te grooter aantrekkingskracht
uit. Engelsche mannen blijven lang „jongens".
Zij zijn niet spoedig „geposeerd". Baden-Powell,
een beroemd officier van hoogen rang, vermaard
uit den Matabelen-oorlog, vermaarder nog als
de verdediger van Mafeking, en hooggeplaatst
ten slotte als inspecteur-generaal der cavalerie
in Groot Brittannië, was voldoende jongen ge-
Wie doet dit den kleinen Japanner na?
Hij draagt niet minder dan 30 porties
middageten op zijn schouder
bleven om te weten wat de jeugd aantrekt en
bezielt. Zijn militair talent was gelegen in Waar
nemen en verkennen. Gelijk zoovele Engelsche
veldheeren was hij de volmaakte koloniale stra
teeg. Hij behoorde tot 't slag „helden", waar
van jongens gaarne lezen. Hij was knap in 't
„lezen" van sporen. Hij nam scherp waar, en
maakte snelle gevolgtrekkingen. Als cavalerie-
officier stelde y vooral belang in de wapenen
die men met de hand en van nabij hanteert.
Hij had een sterk ontwikkeld gevoel voor al
datgene wat rechtgeaarde jongens aantrekt. Zij
houden niet van drillen en exerceeren, en van
straffe tucht. Maar geef hun een vlag als sym
bool, en zeg hun dat datgene wat gesymboli
seerd wordt (al is 't nog zoo iets vaags) af
hangt van hun toewijding en trouw, en zij zul
len zich geheel en al geven aan de verdediging
van die vlag. Jongens hebben een aanleg tot
Don Quichotterie; wordt die aanleg niet goed
geleid, dan kunnen zij onuitstaanbare kwasten
worden. Een leider maakt van die Don Qui
chotterie Ware ridderlijkheid en dus een na
tuurlijke onopgesmukte ridderlijkheid. Jongens
voelen zich aangetrokken tot 't geheimzinnige.
Baden-Powell gaf hun onschuldige geheimzin
nigheden, die deel uitmaakten van hun ver
kenners-status. Hij gaf hun een onschuldig ri
tueel dat als pons asinorum van 't eergevoel
diende. Spelend wakkerde hij menschelijke en
maatschappelijke deugden in hen aan. En hij
zelf bleef steeds de groote jongen, voor wien
dit alles hooge ernst was en 'n hoog ideaal be
lichaamde.
Deze groote jongen, die door millioenen in en
buiten Engeland vereerd wordt, deze grootste
aller jeugdleiders, is thans tachtig jaren oud.
Een ieder kent hem in zijn padvinderspak, met
den breedgeranden hoed op 't hoofd, ontbloote
benedenarmen en onbedekte knieën: den eeuwig
jongen Chief Scout.
Zoo één beweging van onzen tijd internatio
nale broederschap en naastenliefde tot stand
had kunnen brengen, dan is 't die waarvan
Baden-Powell de stichter is geweest. Hij is 't
geweest, die de jeugd van alle landen tot elkaar
gebracht heeft op de manier zooals jongens
elkaar 't liefst ontmoeten en 't best begrijpen:
sportief, vrij en ridderlijk, met een gemeen
schappelijk doel en een gemeenschappelijk
ideaal.
Baden-Powell is een zeer groot man en een
zeer groot leider. Hij leidt diegenen, die zich 't
moeilijkst laten leiden: jongens.
Patrice Belfond was belastingambtenaar in
de Fransche hoofdstad. Hij was een zeer
ijverig en nauwgezet ambtenaar en stond
dan ook hoog bij z'n superieuren aangeschre
ven, niet het minst omdat hij veel succes had
bij het innen van achterstallige belasting. Met
z'n eigen geld was hij zeer spaarzaam. Maanden-
lijks legde hij een zeker bedrag van z'n salaris
ter zij; dat deed hij nu al meer dan dertig jaar,
zoodat hy al een aardig sommetje bij elkaar
had.
Des Zondags en in den weinigen vrijen tijd in
de week, las hij veel. Hij was een liefhebber van
spreuken en kernachtige gezegden, en zoo viel
zijn blik op een regenachtigen Zondagmiddag
op een mooi gezegde van een moralist uit de
eerste helft der 19e eeuw:
„Wilt ge een ongestoorde nachtrust genieten,
geef dan onrechtvaardig verkregen goed „vijf
voudig" terug.
Lang dacht Patrice Belfond na over hetgeen
hij daar gelezen had. Toen nam hij plaats voor
z'n bureau en begon een brief te schrijven. Hij
had iets goed te maken en wilde dus den hem
gegeven raad opvolgen.
Toen de brief af was, haalde Patrice een vel
postzegels uit een lade en deed de postzegels in
de enveloppe, die hij vervolgens dicht maakte.
Hij wandelde op z'n gemak naar den overkant
van de straat en wierp den brief in de bus.
Den volgenden morgen vond Aristide Soury,
eigenaar van „le petit palais de nouveautés"
den brief bij z'n post. Onder 't lezen trok hij
een verbaasd en verheugd gezicht.
„Vrouw!" riep hij, „kom eens gauw hier!"
Geen drie tellen later stond mevrouw Soury,
een corpulente dame, naast hem.
„Lees dat eens," zei mijnheer Soury.
Z'n vrouw nam den brief en las:
„Geachte heer! Zeven jaar gelezen deed ik
in uw magazijn eenige inkoopen en ontving 5
francs te veel terug. Reeds dikwijls nam ik mij
voor u dit bedrag terug te geven, en nu herstel
ik mijn fout door het „vijfvoudig" te doen. Ik
sluit hierbij voor 25 francs aan postzegels in.
Patrice Belfond."
„Wel, wel," hijgde mevrouw vergenoegd, „maar
waar zou die Belfond wonen; er staat geen
adres op."
Maar mijnheer Aristide Soury antwoordde
niet. Hij was druk bezig aan het tellen der post
zegels.
,,'t Is in orde," klonk het daarna.
Onder 't ontbijt zei mijnheer Soury tot z'n
vrouw: „Een eerlijk mensch, die Belfond, dat
moet ik zeggen. Ik herinner me hem natuurlijk
niet meer; 'tis ook al zoo lang geleden, maar
'tis een fijne vent. Waren al m'n klanten maar
zoo
„Luister eens, manlief," begon mevrouw Sou
ry, „je vindt dien mijnheer Belfond nu zoo'n
eerlijken kerel, maar denk ook eens aan Alfred
Lestrade."
De eigenaar van „le petit palais de nouveau
tés" wierp z'n vrouw een ontevreden blik toe.
Dat onderwerp was al zoo dikwijls ter sprake
gekomen!
„Ja, maar dat was handel," antwoordde hij,
„en dat begrijpen jullie vrouwen nu eenmaal
niet. Maar omdat je nu altijd en eeuwig daarop
terugkomt en omdat die onbekende mijnheer
Belfond zoo eerlijk, zoo edel tegenover mij ge
handeld heeft, zal ik Lestrade een anoniemen
brief schrijven en er ook het „vijfvoudige" van
't bedrag bij insluiten. Dan is die zaak eens en
voor altijd afgedaan."
En zoo geschiedde het, dat Alfred Lestrade,
juist toen hij een vriend, een journalist, op be
zoek had, den anoniemen brief ontving.
„Luister eens, Devaux," zei hij, en hij las voor:
„Zeer geachte heer! Ik acht mij verplicht u
mede te deelen, dat u nog 9 francs van mij te
goed hebt. Met het oog op den langen tijd, dat
dit geleden is, acht ik mij in geweten gebonden
dit bedrag te „vervijfvoudigen". Daarom sluit ik
hierbij een bedrag in van 45 francs. Een eerlijk
medeburger."
„Wat zeg je daarvan?" vroeg Lestrade vol
blijdschap aan z'n vriend.
„Dat dit iets extra-moois is om in de krant
te zetten!" riep de journalist vol geestdrift.
„Zeg, leen mij dien brief voor een paar dagen,
dan lezen jullie morgen een groot artikel daar
over in mijn blad."
En inderdaad, het geval kwam in fleuren en
geuren, verrijkt met tal van bijzonderheden
over de familie Lestrade in de krant, waaraan
de heer Devaux als redacteur verbonden was.
En meerdere Parijsche bladen namen het over.
Nu wilde het toeval, dat de schatrijke baron
Constant de Roquevert, onder 't rooken vaneen
geurige havana in z'n bibliotheek, het bedoelde
verhaal in een der bladen las.
De baron was niet alleen een puissant rijk,
maar ook een goed en nobel mensch. Hij had
echter één leelijk gebrek. Hij schoot steeds te
kort in de juiste opgave van z'n belastbaar in
komen. Reeds
meermalen had
hij zich dit zelf
verweten. Toen
hij echter dat
verhaal over
„vijfvoudige" res
titutie van 9
francs las, liet hij de krant op z'n knie vallen
en verzonk in diep gepeins.
Tien minuten later drukte baron de Roque
vert op een electrische schel. Een oogenblik la
ter trad een keurig gekleede jongeman, de se
cretaris van den baron, de bibliotheek binnen.
„Schrijf dadelijk een brief aan den Minister
van Financiën," zei baron de Roquevert, „en
deel Zijne Excellentie mede, dat ik een in
schrijving open om de Nationale Schuld te ver_
minderen, op voorwaarde echter, dat 30 kapita
listen mijn voorbeeld zullen volgen; ik open
met 3 millioen francs."
De secretaris boog en ging weer naar z'n
werkkamer, om den brief te schrijven.
Eenige maanden later zei de Minister van
Financiën tot z'n secretaris-generaal:
„Vanmiddag, m'n waarde, zal mijn toespraak
door de radio groote sensatie geven in Frankrijk
en in heel Europa. Die baron Constant de
Roquevert is de grootste vaderlander van z'n
tijd. Denk eens aan, zoo'n fortuin aan de natie
te schenken! Hoeveel zei je ook weer, dat het
totale bedrag was? Ruim 950 millioen francs....
en de lijst is nog niet gesloten. Ook vanuit de
koloniën regent het nog steeds millioenen. Geen
belastingen meer dit jaar! Alleen een eenvou
dige, lage inkomstenbelasting. Dat geeft weer
opleving in den handel."
Patrice Belford was juist bezig een uitgebreid
rapport op te maken over de slechte belasting
betalers, toen hij een telefoontje Ijreeg van z'n
chef, den inspecteur, om direct bij hem te ko
men.
„Misschien heb je al begrepen, Belford," zei
de inspecteur, „wat ik je te zeggen heb. Bepaald
aangenaam is het niet, noch voor mij, noch
voor jou, dat verzeker ik je. Maar sinds de Na
tionale Schuld door het edelmoedig initiatief
van baron de Roquevert zóó sterk verminderd
is, dat we het met slechts een derde van het
tegenwoordige personeel kunnen doen, om de
belastingen te innen, ben ik genoodzaakt je mee
te deelen, dat je tegen 1 Juli a.sEnfin, 't
spijt me
De inspecteur schudde deelnemend z'n hoofd
en wierp eenige papieren door elkaar, tenteeken
dat het onderhoud geëindigd was. Mijnheer Bel
ford boog en verliet het vertrek. Z'n goede daad
van „vijfvoudige" restitutie kostte hem z'n be
trekking.
Het is een verheugend verschijnsel, dat onze
autobezitters voor de gratis-verlichtingscontröle,
die reeds in verscheidene plaatsen van ons land
gehouden werd, meer belangstelling gaan toonen
en hun autoverlichting, waar gewoonlijk nog
veel aan mankeert, laten keuren. Immers, nog
steeds kunnen vele ongelukken aan een verkeer
de verlichting worden toegeschreven.
Dat wij niet alleen aan dit euvel mank gaan,
moge blijken uit het volgende. Amerika, dat
graag in cijfers en statistieken denkt, heeft
namelijk uitgevonden, dat de meeste ongelukken
des nachts plaats hebben. De cijfers van 1933
toonen b. v. een lijst van 21.480 dooden op den
weg tusschen zes uur 's avonds en zes uur 's
morgens en „slechts" 14.620 dooden tusschen zes
uur 's morgens en zes uur 's avonds.
In Amerika wijt men dit verschil aan de ster
ke koplampen, die den tegenligger verblinden,
terwijl zij onvoldoende den weg verlichten voor
den man achter het stuur, omdat zij veelal ver
keerd gesteld zijn. Daarnaast geeft de Ameri
kaan de onbevredigende verlichting van den
weg voor een deel de schuld, hetgeen bewijst,
dat het vraagstuk van een goede wegverlich-
ting ook zelfs in Amerika nog niet zijn alge-
heele oplossing gevonden heeft.
Het rijden in den nacht vereischt van den
bestuurder veel meer oplettendheid en inspan
ning dan overdag. Het is daarom, dat Amerika
propaganda maakt voor den wijzen stelregel,
dat vermoeide menschen des nachts niet achter
het stuur behooren plaats te nemen, omdat zij
hun eigen leven en dat van anderen daarmede
in de waagschaal stellen.
Een stelregel, waaraan men ook ten onzent
wel meer aandacht mag gaan besteden.
Maar nu gebeurde er iets onverwachts. Rond het zeemonster
vloog een brommende zeevlieg: de grootste van heel Nagasaki.
De vlieg twijfelde eventjes, zoemde nog wat en ging toen op
eens op den neus van het zeemonster zitten. Dit begon scheel
te kijken en akelig met z'n oogen te draaien.
Het zeemonster begon daardoor opeens heel erg te niezen.
Daardoor ontstond een soort wervelwind van buitengewone
kracht. Drein Drentel voelde, dat hij door deze orkaan Werd
opgenomen en in vliegende vaart in de richting van de kust
werd geslingerd. „Zal ik dan nooit rust hebben?" huilde Drein.
Drein vloog met den wind een venster binnen en kwam
terecht in een kleine zolderkamer, waar een soort van gooche
laar woonde. Deze goochelaar had niets te doen, daarom lag
hjj bijna den heelen dag te slapen. „Wat moet jij hier?'' vroeg
de goochelaar aan Drein Drentel, die aan het voeteneinde zat.
att ri 1 DAMMü1 >CJ op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen 17 7^0 ^ij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door JC* 7S0«"" asss-ïhï F 250 een voet of een oog.
I AbUININL O ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen I %J\J» verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen doodelijken afloop
fMiiiiiiiiiiiiiiitiimimiiiiiiHiiiiiiiiiiimiiimiimmiiiiiiii uuiiiimiitiiii
(Hiiiiiiuiiuiimi mm minim iiih minium iiiuiiiMiiiiiiiniiiiiiiMiiiiiiti
24
Jimmy las den tekst slechts driemaal over
aleer hij begon te beseffen, dat al dit fraais
deel scheen uit te maken van een heele serie,
want de auteur zinspeelde herhaaldelijk op
reeds vroeger verschenen publicaties over het
zelfde onderwerp. Jimmy's ontbijt bleef on
aangeroerd en werd koud. De gunst om zich
zelf te zien, zooals anderen hem zagen, was
Jimmy in volle mate toebedeeld geworden. Toen
hy met zijn derde lezing klaar was, beschouwde
hü zichzelf zuiver objectief, zooals een geleerde
het leven van een of ander insect zou gade
slaan. Dus zoo'n knaap was hij eigeniyk! Het
verwonderde hem nog, dat men hem in een
fatsoeniyk hotel onderdak had willen ver-
leenen.
Hq voelde zich de heele rest van den dag
onwaardig en hij had wel kunnen schreien, als
"de kellners voorkomend voor hem waren.
's Maandagsmorgens ging hij de leggers van
de Kroniek doorbladeren, een bezigheid, die veel
overeenkomst had met de plechtigheid van som
mige Oostersche mystici, die zichzelf met mes
sen steken.
Hq kwam een ander artikel tegen in een
aflevering, die nog geen maand oud was. Toen
kwam er een heelen tyd niets, en hij begon weer
hoop te krügen, dat het alles tenslotte toch niet
zoo erg zou geweest zyn, totdat hy plotseling
weer een nieuw vervolg uit den cyclus onder
de oogen kreeg. Toen besloot hy den bitteren
beker ook maar meteen tot het einde toe te
ledigen. Dat duurde twee volle uren en toen
had hy ontdekt, dat hem niets gespaard was
gebleven. Al de vervolgen tezamen vormden
eeen complete biografie.
En dan die naam, dien ze hem gegeven had
den! Foei!
Hij verwijderde zich langzaam en bleef ergens
staan om de zaak eens rustig te overdenken.
Het waren niet zoozeer financieele moeiijk-
heden, die hem verontrusten. Hij zou het nog
wel een tijdje in zijn eentje kunnen bolwerken.
Maar het kwam hem voor, dat al de menschen
hem herkenden en hem van terzijde bekeken en
onderdrukt lachten. Zij, die gom kauwden,
grijnslachten, en de anderen, die hun sigaar
opaten, deden dit met nauwelijks verholen
afkeer van hem. Op den duur verviel hij in een
toestand van suffigheid en herinnerde zich
plotseling, dat er wel andere dingen waren om
aan te denken.
Voor zoover hy van te voren een plan van
actie had uitgedacht, toen hy de vleeschpot-
ten van Londen plotseling in den steek had
gelaten, had hy zich voorgesteld, direct bij
zyn aankomst in New York naar het bureau
van zijn vroegere krant te gaan en te vragen,
of hij zijn oude betrekking weer zou kunnen
terugkrijgen.
Aan de kleinere details van zyn toekomst
plannen had hij overigens geen aandacht ge
schonken. Hij meende niets anders behoeven
te doen, dan het kantoor binnen te gaan en te
zeggen, dat hij gereed stond voor zijn werk.
Werk! Op de redactie van een krant, wier voor
naamste ontspanning scheen te bestaan in de
uitvoerige beschryving van al zijn avonturen!
Zelfs al had hij den moed of galgenhumor, om
zich aan te melden, wat zou het nog geven? Hij
was een mikpunt geworden van allerlei spot
tende praat en blikken, waar hij eens een gezien
burger was geweest. Welke krant zou Piccadilly
Jim voor zich laten werken? Hij begon zich erg
neerslachtig te voelen. Het kwam hem voor,
als hoorde hy de ernstige stem van Bayliss,
den butler, zooals die geklonken had in hef
Paddington Station: „Is uw besluit niet een
beetje te overhaast, meneer James?"
Overhaast was het woord. Hier stond hy nu,
in een larfd dat niets voor hem beloofde te
zullen worden. Wat moest hy beginnen?
Natuuriyk, hy kon naar huis terugkeeren
Neen, dat kon hy niet. Daar verzette zich zyn
trots tegen. Het was heel aardig, als Verloren
Zoon te fungeeren, maar het zou een heel gek
ken indruk maken, wanneer hij twee weken na
zyn vertrek al weer zou terugkomen. Tusschen
het feest en de varkensgeschiedenis diende een
behoorlyke tyd te liggen. Bovendien, hij moest
rekening houden met zyn vader. Hy kon er
nu wel erg aan toe zyn, wat uit de verhalen
van de Kroniek voldoende bleek, maar het was
toch nog niet zóó erg, dat hy zyn vader nu
weer roet in het eten zou moeten werpen, na
hem nog maar pas, op de eenig mogelijke
manier tegemoet te zyn gekomen. Nee, daar
was geen denken aan.
Wat schoot hem dan nog over? De lucht van
New York is gezond en versterkend, maar men
kan er toch niet van leven. Ontegenzeglyk
moest hy een baantje zien te vinden. Maar
welk?
Wat zou hy kunnen doen?
Een knagend gevoel in de buurt van zijn
vest lichtte hem daarover nader in. De oplos
sing, die daardoor werd voorgesteld, was welis
waar slechts van tydelijken aard, maar Jimmy
voelde er toch voor. Hij had er meermalen
veel baat bij gevonden. Hy zou dus gaan lun
chen en wellicht zou met 't eten ook wel het
een of andere lumineuze idee komen opdagen.
Hij verliet zijn plaats en begaf zich naar den
ondergrondschen spoorweg. Een paar minuten
later bevond hij zich weer in het Grand Cen
tral, ging door de Twee-en-veertigste straat
naar een restaurant dat ongetwyfeld in zyn
behoefte zou kunnen voorzien. Hy was er nau
welijks binnengestapt, toen hij in een stoel dicht
bij den ingang Annie Chester zag zitten, en bij
dat gezicht verdween zyn zwaarmoedigheid ge
heel, en was hij weer zichzelf.
„Wel, hoe maakt u het, meneer Bayliss?
Komt u hier eten?"
„Tenzij er een andere plaats is, waaraan
u de voorkeur zou willen geven," zei Jimmy.
„Ik hoop, dat ik u niet heb laten wachten."
Annie lachte. Zy zag er aardig uit in haar
zacht-groen costuumpje.
„Ik ben niet van plan met u gaan te lunchen.
Ik wacht op mijnheer Ralstone en diens zuster.
Herinnert u hem zich? Hij was met ons op het
schip. Zijn stoel stond vlak naast den mijnen
op het promenade-dek."
Jimmy kreeg een schok. Dei gedachte alleen al,
dat zij er nog maar net aan ontsnapte, met dien
onverdraaglijken Teddy of was het Edgar?
te moeten lunchen, maakte hem misselijk. Hy
herstelde zich echter en zei vastbesloten:
„Om hoe laat had u met hem afgesproken?"
„Om één uur!"
„Het is er nu vyf minuten over. U bent zeker
niet van plan nog langer te wachten. Kom met
mij mee, dan gaan we in een taxi."
„Ach, doet u niet zoo dwaas."
„Komt u nu toch mee. Ik wou met u praten
over mijn toekomst."
„Ik denk er niet aan dat te doen," zei Annie,
terwijl zij opstond. Zij ging met hem tot aan
de deur. „Teddy zou het my nooit vergeven."
Zy stapte in de taxi. „Alleen omdat u mijn
hulp ingeroepen hebt, om over uw toekomst te
beraadslagen, zal ik het doen," zei ze, terwyl
de' auto wegreed. „Niets anders zou my er toe
hebben kunnen brengen."
„Ja, dat weet ik," zei Jimmy. „Ik wist wel dat
ik op uw vrouwelyke hulpvaardigheid kon reke
nen. Waarheen zullen we gaan?"
„Waar wilt u gaan? Ach ja, ik vergat, dat
u nog nooit in New York bent geweest. Wat
ik zeggen wil, hoe is uw indruk van ons prach
tige land?"
„Het voldoet my buitengewoon, als ik nu nog
maai' een betrekking kon vinden."
„Zeg hem, dat we naar Delmonico gaan. Het
is juist om den hoek van de Vier-en-veertigste
straat."
„Is er dan toch iets om den hoek?"
„O, wat klinkt dat geheimzinnig. Wat be
doelt u?"
„U bent zeker ons gesprek vergeten, dat wy
op een avond op het schip hadden. U weigerde
toen toe te geven, dat er juist om den hoek
buitengewone, wondere dingen bestaan. U zei
toen een paar betreurenswaardige woorden. Over
liefde, als u 't zich herinnert."
„U bent toch zeker niet van plan, om 's mid
dags om één uur over liefde te gaan praten!
Spreek over uw toekomst."
„Liefde is onafwendbaar verbonden met mijn
toekomst."
„Niet met uw onmiddellyke toekomst. Ik
dacht dat u zei, dat u naar een baantje omzag.
Hebt u dan uw eerste idee, om aan een krant tf
gaan, opgegeven?"
„Absouut."
„Nu daar ben ik, eerlyk gezegd, bly om."
De auto bleef voor het restaurant stil staan
en het gesprek werd daardoor onderbroken.
Toen zij aan hun tafeltje gezeten waren en
Jimmy den kellner zyn bestelling had opgegeven,
die onvergeeflyk kostbaar dreigde te worden,
kwam Annie weer op het onderwerp van hun
gesprek terug.
„Welnu, thans is het zaak een werkje voor u
te vinden."
(Wördt vervolgd)