Potvisschen, reuzen van de zee MducïAacd aan dm dof Het Zeemonster van Na f W i De zorgen van SCHEDEL MET GROOTE HOLTEN fja 4ouuk 'sa&orvdti VRIJDAG 12 MAART 1937 Naast traan en vleeschmeel leveren de dieren nog een tweetal kostbare grondstoffen op Walschot en amber msóm 's Avonds na de vischvangst Modern katholiek jeugdwerk Beginselverklaring van De Kruisvaart Lucifer als openlucht spel Te Eindhoven weinige minuten i Vaandrig Boekkunst Palestina GELUIDSSIGNAAL VERBODEN I a T A n^ATATr1 op dit blad zijn ingevolge de verzekermgsvoorwaarden tegen P *7bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door *7RH m bij een ongeval met JM /SI)." I ,p, iN tLi ij ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen A verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen A "V/t doodelijken afloop AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL bij verlies van een hand, een voet of een oog. DOOR P. G. WODEHOUSE De op een zandplaat in Zeeland aange spoelde potvisschen, die niet meer in diep water konden komen, hebben heel wat belangstelling getrokken. Ook de weten schappelijke wereld heeft zich zeer voor deze reusachtige water-zoogdieren geïnteresseerd. Daarvan getuigt o. a. een verhandeling van dr. M. Wagenaar, die in de N. R. Ct. vertelt over een tweetal kostbare grondstoffen, welke de potvisch oplevert, naast de traan en het vleeschmeel. De grootste bijzonderheid dezer reuzen van de zee, zoowel in werkelijken als in figuurlijken zin, is het hoofd. We zouden geneigd zijn te denken, dat dit tot model gediend heeft bij den bouw van de eerste tapissière en onwillekeurig vraagt men zich af wat zoo'n beest nu toch in 's hemelsnaam met dat grccte hoofd doet. Wij zullen ons er maar niet in verdiepen, ook dat zal wel één van de raadselen der natuur blijven, waar wij voorloopig niet achter zullen komen. Van meer practisch belang is de vraag, wat wij met dat waterhoofd zullen beginnen en dan blijkt bi,» voorzichtig openen, dat de schedel een aantal groote holten bevat, gevuld met een weeke zeer heldere vloeistof. Uit dit vocht scheidt zich aan de lucht 'n prachtig gekristalliseerde hagel witte stof af. de beroemde cetaceum, de wal schot, oudtijds spermaceti genoemd. Vroeger toen de oorsprong van deze verbinding niet van algemeene bekendheid was, dacht men dat deze walschot afgezonderd werd uit het zaadvocht van den mannelijken potvisch, vandaar den naam sperma ceti. Spoedig echter heeft men deze dwaling ingezien, want men treft de stof uitsluitend aan in de bewuste holten van het schedeldak en ook in een ruimte dicht bij de wervelkolom. De praktische Engelsche jagers hebben deze twee opslagplaatsen zelfs afzonderlijke namen gegeven, zij spraken van „Case" en .Junkie". Een flinke potvisch levert ongeveer 3000 K.G. walschot en 2000 K.G. walschot-olie, een res pectabele hoeveelheid dus! Waarvoor tijdens het leven deze holten dienen is naar ik meen, ook weer een raadsel, dat ze evenwel voor het dier van groot belang zijn wordt wel verklaard door de omstandigheid, dat ze omsponnen zijn met zeer fijne zenuw vertakkingen. Wie zal ons dus zeggen, welke merkwaardige waarnemingen diep in zee er met deze vet- meertjes gedaan worden? Van meer practisch belang dan wat de potvisch er mogelijk mee zou kunnen doen, is de kwestie wat wij er mee kunnen doenen dat is heel wat. Walschot of Cetaceum is een zeer belangrijke grondstof, die wij in tal van zalven en pleisters moeilijk zoudéir-kunnen missen. De vaste stof, die in chemische samenstelling veel overeen komt met insectenwas, is prachtig kristallijn, een bewijs, dat ze van groote zuiverheid is. Ze voelt vettig aan en is gekristalliseerd in prach tige parelmoerkleurige blaadjes. Natuurlijk wordt een dergelijke kostbare en zeldzame verbinding vaak vervalscht. Het onder zoek is echter zoo geperfectionneerd, dat moge lijke vervalschingen spoedig ontdekt kunnen worden. Spermaceti heeft de reputatie van groote zuiverheid door tal van eeuwen weten te hand haven. Plinius en Lucianus spreken er over en in de Middeleeuwen gold het vocht uit den kop van den cachelot als een uitstekend middel om bloedingen te stelpen en pijn te verzachten. Georg Niclaus Schurtz, die in 1673 zijn standaardwerk „Neuingerichteten Material- kammer" te Neurenberg uitgaf, wist reeds dat uit de kopolie zich een vaste stof van groote zuiverheid afzette. Destijds schijnt het afzonderen en zuiveren van walschot uitsluitend een pharmaceutisch werkje geweest te zijn, want hy zegt; „Die Apotheker können auch das Spermaceti aus dem Hirn des Pottwales machen". Ook diende vroeger de cetaceum voor de ver vaardiging van kaarsen. Uit deze zuivere stof goot men een kostbaar soort kaarsen, ze hadden de reputatie niet te walmen, veel licht te ver spreiden en werden nog hooger geschat dan de beroemde waskaarsen. In Engeland voerde men voor dit doel jaarlijks 130.000 K.G. walschot in, dat voor het grootste gedeelte tot kerkekaarsen verwerkt werd. En nu iets over het tweede merkwaardige product, den amber. De amber is wel veel zeld zamer maar ook veel merkwaardiger dan de spermaceti. Iedereen denkt natuurlijk direct aan „amberkleurig" en associeert dit begrip met Grieksche of Turksche schoonen en Perzische Bieraden, maar de beroemde amberkleur heeft met den potvisch niets te maken. Het „Ambre jaune", waaraan deze teere tint ontleend werd, is niets anders dan het barnsteen, dat evenals amber uit de zee wordt opgevischt en er alleen van verschilt doordat barnsteen zinkt, terwijl het potvischproduct drijft. Toen men den potwal nog niet kende, wist men ook niet waar precies deze drijvende stuk ken vandaan kwamen. Aanvankelijk dacht men aan zeeplanten of stukken bitumen. De klompen waren zelden zwaarder dan 10 K.G. Eenmaal spoelde zoo'n amberklomp aan, die het fabel achtig gewicht had van 90 K.G.! De oude onderzoekers namen zoo'n stukje in de hand en zagen dat de stof week werd. Amber kon branden en smolt dan weg met een sterk roetende vlam. Er bleef haast geen asch over, soms wat schelpjes of tandjes, die den vorm hadden van papegaaiensnavels. Toen strandde de eerste potvisch en in het darmkanaal vond men dezelfde concrementen, waar de middeleeuwsche wetenschap nog steeds mee in de maag zat. De beroemde „Ambra cinerea" of aschkleurige amberklompen waren dus niets anders dan verharde faecaliën van den potwal Beale, een Engelschman, dampte nu vloei baren darminhoud van zoo'n zeekolos in en het resultaat was een product, dat uiterlijk niet van het natuurproduct te onderscheiden was. Anderen beweren, dat de amberklompen darmsteenen zijn, dus meer een pathologisch product. Hoewel de grens niet scherp te trekken is, schijnen de amberklompen toch tot de ge wone uitwerpselen te hooren, ofschoon ze voor een groot gedeelte uit dezelfde stof bestaan als de galsteen. De potvisch heeft dus last van chronische constipatie en dit verklaart mis schien ook zijn agressieven aard, want volgens deskundigen is dit dier met het waterhoofd de nurks onder zijn stamverwanten. De beman ning der vroegere kleine houten scheepjes was als de dood voor een cachelot. Het beest schijnt verder zeer kieskeurig in de keuze van zijn voedsel te zijn. Ieder, die hem goed aankijkt, staat versteld over het kleine bekje, dat onder aan den kolossalen kop ben gelt. Welnu, in dat kleine onderkaakje schuilt een, voor e«a zeereus, fijn tongetje. De potvisch heeft het nu eenmaal „in zijn hoofd" gezet om bijna uitsluitend jacht te maken op zeepolypen en kleine inktvisschen. Vooral de Sepia mochata of muskus inktvisch schijnt voor hem een delicatesse te zijn. Deze lekkernij is oorzaak, dat ook de darmproducten van den potwal 'n heerlijken muskusgeur ver spreiden en op deze eenvoudige wijze worden alle duistere eigenschappen verklaard, waar de primitieve wetenschap geen raad mee wist. Het grootste stuk amber dat ooit aangespoeld is had een lengte van 1.5 M. en een dikte van 0.5 M. Met amber genas men vroeger zoowat alles. De stof was een panacée voor tal van kwalen. Ambertinctuur wordt aanbevolen tegen hersen- lijden en chronische vergeetachtigheid.zou het reuzenhoofd van den potwal hier den weg gewezen hebben? Ambertinctuur was het ge neesmiddel van den adelstand. Viel in de burchtzaal een jonkvrouw flauw, dan werd er om ambertinctuur geroepen en de potvisch deed ook in dit geval wonderen. De grijze amber was verreweg de beste; uit Amerika bracht men ook vaak den zoogenaam- den zwarten amber mee. Het was 'n zeer min derwaardige soort. Dit product kwam zelfs niet eens van den potvisch, maar van een ander zeezoogdier, dat lang niet zoo kieskeurig op zijn voedsel was. De faecaliën waren dienten gevolge donker gekleurd, de bekende muskus geur ontbrak of was nauw merkbaar en het aschgehalte was veel hooger dan van den beroem den aschgrauwen amber. Ook de echte amber werd veel vervalscht met welriekende harsen als benzoë en styrax. Deze minderwaardige bestand- deelen zijn echter gemakkelijk op te sporen. De potvisch heeft ook actief deelgenomen aan den strijd tegen de middeleeuwsche pest en wel op een zeer bijzondere manier. De pestdoctoren droegen behalve hun gesloten tabberden met lange snavels, waardoor ze veel van pinguins hadden, ook zoogenaamde amber- appeltjes of Pomambrae. Het waren holle gou den kogeltjes ter grootte van een gulden, steeds "V &i> - Pli L .1 - J tmmm keurig a jour bewerkt en mooi 'geciseleerd. De inhoud bestond uit een amberballetje. De geur werd versterkt door bisam-geil, civet, benzoë, kaneel en dergelijke aromatische be- standdeelen. Al deze ingrediënten werden met gom of een ander plantenslijm met elkaar tot een balletje gekneed en deze geur zou des- infecteerend werken. Een pestdokter, die zonder Pomambra op practijk ging, was verloren Ze hielden dus het midden tusschen een mas- kotte en een desinfectie-middel Dezer dagen verscheen een nieuwe uitgave van de Beginselverklaring der Kruisvaart in het Bisdom Haarlem, volgens de nieuwste gege vens betreffende dit jeugdwerk samengesteld. Het in een frisch-blauwen omslag gestoken boekje noodigt als' vanzelf tot lezen. Ook zij, die tot dusverre nog niet in nader contact met dezen modernen vorm van katholiek jeugdwerk kwamen, kunnen hier alles vinden, wat him belangstelling in dit opzicht gaande maakt. Speciaal met het oog op verschillende actie punten in de naaste toekomst, zooals deze thans door de Kruisvaart worden voorbereid, kan men zich mede door deze nieuwe uitgave naar alle zijden oriënteeren ten aanzien van haar doel en program. Men vindt in dit uiterst doelmatig ingedeelde werkje essentieele beschouwingen over de chris telijke opvoeding, h?j> gezinsverband en de vrije jeugdvorming. In aansluiting daarop volgt een uiteenzetting over ridder-ideaal, meeleven met de Kerk, vaderlandsliefde en gemeenschapszin der Kruisvaart. Verder bevat dit handig overzicht van haar wezen en practijk nog een samenvatting van de actueele middelen, de kenmerken en gebruiken, de leiderstaak en den godsdienstigen achter grond van haar actie. Het boekje is verkrijgbaar aan het Centraal Bureau van de Kruisvaart te 's-Gravenhage. Ter herdenking van Vondel's 350sten geboor tedag zal te Eindhoven in de tweede helft van Augustus Vondel's meesterwerk .Lucifer" een aantal keeren als openluchtspel vertoond wor den. Deze vertooningen hebben plaats op het ter rein der Eerw. Zusters Ursulinen aan de Treu- renburgstraat, Villapark. Als actrices treden op meisjes uit enkele R.K. Jeugdvereenigingen. Regisseur is Anton v. d. Velde uit Antwerpen. De vertooningen zullen alleen des avonds bij kunstlicht gegeven worden. Omtrent deze opvoeringen schrijft de heer van de Velde: „Vondel's „Lucifer" is 'n tragedie, waarin de subtielste uitingen van allerreinste gevoelens contrasteeren met de passies, die gansch 'n we reld in ellende voeren. Er zijn; het Gods-ontzag van Gabriël, de aanbiddende lyriek der engelen-reien, maar ook de intriges van afgunst en bedrog in Belze- bub en Belial en Apollion, naast het torment van Lucifer, wiens „weelde te groot was, te der- tel om te dragen", en die bezwijkt door het visioen van eigen opperheerschappij. Er is Ra- faël's diep-ontroerende bede 'n kantiek van puurste liefde gelijk voor verzoening en vrede, maar ook de donkere wanhoop der luci- feristen en de vloek der verdoemenis. „Lucifer" is een werk, dat in zijn ideëele con flicten den mensch kan doen huiveren; zijn tragische bouw bevat de elementen voor 'n too- neel-realisatie van aangrijpende grootschheid. Zoo'n treurspel laat zich bezwaarlijk samenper sen binnen de grenzen van 'n tooneelzaal; 't behoeft de ruimte! Daarom is 't een heerlijk plan „Lucifer" in Opênlucht te geven, in stille avonduren, op 'n speciaal geconstrueerden scène-bouw en met de dramatische accenten van woord en rhythme en plastiek, het clair-obscur van den zomer avond en de expressieve glanzen van het mee spelende kunstlicht." We kunnen nog meedeelen, dat ter zelfder tijd de R.K. Leeszaal te Eindhoven een ten toonstelling zal organiseeren van Vondel- werken. Vreeselijk was er gevochten bij Austerlltz. Vol enthousiasme hadden de Oosten rijkers den strijd aangebonden tegen de enorme legermacht, die de gevreesde Napoleon in het veld had gebracht. In het moorddadige gevecht, dat dikwijls ging van man tegen man op de blanke wapenen, was de enthousiaste stemming allengs veranderd in een van ver bitterden haat. Zelfs den meest gewonen soldaat was het duidelijk, dat tegen de Franzosen met hun onweerstaanbare cavallerie-afdeelingen, die als een alles vernielende en vernietigende lawi ne op de linies aanstormden, niet zoo heel lang meer stand gehouden kon worden. Het bevel „terug", hoe vreeselijk het een rechtgeaard sol daat ook in de ooren moge klinken, zou een ver ademing zijn en verlossing beteekenen uit deze baarlijke hel. Fel schetteren in ongeziene verten helle trompetten. Een adembenemende stilte hangt over de linies; iedereen heeft de signalen ge hoord, maar ze niet duidelijk kunnen onder scheiden. Is het een aanvalscommando voor de Franschen, om met het onweerstaanbare en thousiasme van een zekere overwinning den vijand den genadestoot te geven? Of zullen de Oostenrijksche troepen retireeren om, wie weet waar, hun gehavende regimenten tot een nieu we legermacht te formeeren, ten einde nog één maal den aanval te weerstaan, die hun vader land aan den rand van den afgrond dreigt te brengen? Spoorslags nadert een ruiter. Het paard snuift uit wijde neusgaten breede, dichte wolken, die ijspegels vormen aan zijn kopstel. De flanken trillen nog zenuwachtig, als zijn berijder al is afgestapt en in de commandotent is verdwe nen. Niet lang duurt de conferentie tusschen de hooge officieren, er valt niet veel te bespre ken. Het besluit is genomen: het Oostenrijksche leger retireert. Op het Deutschmeister-regiment rust de verantwoordelijke taak, den aftocht te dekken. Via Lunz en Mariazell wil men trach ten zich in Sankt Pölten met het Russische leger te vereenigen. Een zware opdracht is het. Het uiterste zal van alle manschappen worden gevergd, om zich de opdringende Franschen van het lijf te houden. „Terug, terug!" van mond tot mond gaat het commando, dat men al verwachtte, maar dat toch nog ontroering verwekt. Een ijzig-koude Novemberwind giert over de velden, striemt de mannen langs de tintelende ooren en werpt een fijne sneeuwjacht in hun verwaarloosde, uitge hongerde en afgebeulde gezichten. Jachtend, zonder zich een oogenblik rust te gunnen, steeds klaar om zich te wenden en den Franschen kamp te geven, wordt na urenlange marschen Lunz bereikt. Volkomen uitgeput van ver moeienis en ellende, laten zij zich, op dezelfde plek waar „rust" gecommandeerd is, neervallen. Het deert hun niet, dat de sneeuw er duimen- hoog ligt opgewaaid! Slapen willen ze, slapen! Slechts enkelen, waaronder vaandrig Förster, nemen het besluit eerst te trachten wat eet- 'baars te vinden. Brood moeten ze hebben, eten. Straat in, straat uit sjokken de mannen voort, overal vragen ze als bedelaars om wat eten, Förster biedt zijn gouden horloge aan in ruil voor twee sneden brood, maar niets is er te krijgen. Den broekriem nog maar wat nauwer aanhalen en langer hongeren, tot het wit van de oogen rood wordt! „Morgen misschien, in Neuhaus," dat is de eenige troost, dien men hun heeft kunnen geven. Dan zoeken ook zij een rustplaatsje voor hun doodelijk-vermoeide lichamen. Morgen!! Morgen moet over steile bergruggen worden gemarcheerd, den eenen op, den anderen af, om door een smalle kloof Neu haus te kunnen bereiken. Zal hij nog komen, de dag van morgen? Gehuld in een grauw, dicht wolkenpak, dat sneeuwstormen verbergt, wekt hij inderdaad de manschappen uit hun muurvasten slaap. Patrouilles hebben den heuvelrug verkend en komen terug met de weinig bemoedigende tij ding, dat de nauwe bergpas haast onbegaan baar is door het vele ijs, dat er in is samen gepakt. Elke stap zal verdubbelde energie ver gen. En dan de kanonnen, die moeten ook be- „Het is allemaal jouw schuld," verweet Drein en ze zouden zoowaar nog ruzie hebben gekregen, als hun toestand niet zoo ernstig was geweest. De ballon voerde de beide vrienden over de zee en ze bleven zoo een dag en een nacht hangen. Toen de ochtend aanbrak riep Piet Prikkel opeens „Land!" Er stond een groot bord, waarop iemand had geschreven en ja hoor, ze vlogen langzaam naar een groot eiland. Gelukkig „onbewoond eiland'Er lagen nog allerlei voorwerpen, die begon de ballon lnngvanm te dalen en toen de avond kwam, Waarschijnlijk waren achtergelaten door een vroegeren schip- zaten ze rustig op het eiland hun potje te koken. breukeling. Een muts van bont, een parasol, een papegaai met standaard, een jachthond en pistolen. houden blijven en dus ook over de hoogten worden gevoerd. Voor elk kanon, dat in Neuhaus wordt binnengesleept, belooft de commandant twintig gulden te zullen uitreiken. Wat is twin tig gulden, wat is geld? Een hap brood heeft veel meer waarde! Maar toch besluit men het geschut mee te sleuren. De paarden kan men bij dit moeilijk karwei niet gebruiken; die wor den uitgespannen. De manschappen zelf binden de touwen om en dan gaat het langzaam, heel langzaam, voetje voor voetje, op den heuveltop aan, Neuhaus tegemoet. Met inspanning van alle krachten is de hoogte ternauwernood voor de helft beklommen, als, geheel onverwacht, een hagel van geweerpa tronen op hen los spettert. In een oogwenk teekenen zich in de maagdelijk-blanke sneeuw bloedroode plekken, hier en daar, en overal. Be schermd door het nachtelijk duister, hebben de Franschen de helling aan de Noordzijde be klommen en de komst van het Deutschmeister- regiment daar rustig afgewacht. De uitwerking 1 rv dattftPVP hunner salvo's is E UAippv 1; verbijsterend; in E j is het aantal strijdbare man- nen gedecimeerd. De kanonnen worden in den steek gelaten. Wat deert hun die twintig gulden? Met de blanke wapens in de vuist wordt, onder moord dadig geweervuur de hoogte bestormd. Voor aan, omgeven door de élite van het corps, wap pert het regimentsvaandel, boven alles uit en doet de mannen het uiterste van zichzelf ver gen. Maar er is geen houden aan. De overmacht is veel te groot. Opnieuw klinkt het commando: „Terug, terug!" Een ren om lijfsbehoud begint, hoevelen hebben de eindstreep bereikt? Vaandrig Förster kan zijn wapenbroeders niet meer bereiken. Tien, twintig Franschen snijden hem den terugweg af. In hun oogen brandt het vreugdevuur, omdat zij zich nu van het beroemde regimentsvaandel meester kun nen maken. Met zijn linkerhand den vlagge- stok krampachtig omspannend, hanteert de jeugdige vaandrig in zijn rechter op meester lijke wijze zijn sabel. Zijn hersenen werken koortsachtig snel en doen hem beseffen, dat hij het onderspit zal moeten delven. En de vlag dan voor de Franschen? Deze gedachte maakt hem razend. Met ver dubbelden moed vecht hij tegen zijn belagers, langzaam maar onfeilbaar zeker schuifelt hij achteruit, naar den rand van een diepe kloof, waardoor het water van de Ybbs kolkt. Nog één stap, dan een sprong.... een kreet. Vaandel en vaandrig storten in de peillooze diepte. Ge helmde koppen gluren over den rand en tal- looze paren oogen staren in dien duizelingwek- kenden afgrond, waarin een eerlijk soldatenhart meende zijn regimentsvlag voor vreemde han den te moeten vrijwaren. De V-A.NK.-commissie voor wisselende ten toonstellingen organiseert van 10 tot 30 April in het Stedelijk Museum te Amsterdam een tentoonstelling over de typografie van het boek en den machinaal vervaardigden boek band, terwijl tevens geëxposeerd zullen worden decollecties Stols en Nijkerk en wandschilde ringen van Peter Alma, een en ander in samen werking mét den Nederlandschen Bond van Uitgevers en de vakgroep Boekbinden. Bij de typografie van het boek wordt geen reclamewerk, in welken vorm ook, opgenomen. De inzending op deze tentoonstelling staat voor iedereen open. De inzendingstermijn sluit op 15 Maart a.s. Inlichtingen en opgaven bij het tentoonstellingssecretariaat jkvr. F. Feith, Hacquartstraat 14, Amsterdam-Zuid. Het inwonerstal van Palestina is blijkens een onlangs gepubliceerde statistiek 1263000, en wel 778.600 Mohammedanen, 336.100 Joden, 107.200 Christenen en 11.000 die tot andere geloofsge meenschappen behooren. De Christenbevolking, die vroeger de tweede plaats innam, is in den laatsten tijd door de Jodenbevolking ver over vleugeld, terwijl deze laatste het Mohamme- daansche getal snel nadert. Ingeval de Joden- immigratie in denzelfden omvang voortgaat, zullen in ongeveer 8 jaar Joden en Mohamme danen een gelijk cijfer halen, terwijl enkele ja ren later de Joden aan de spits zullen staan, ook al is het geboortecijfer der Mohammedanen tweemaal zoo groot als dat der Joden. (Ned. Chr. Persbureau) tot x/2 uur vóór zonsopgang zijn geluidssignalen verbo den: knippert dan met de koplichten als attentieseln! ■MMiitiiitiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiintiitiiifiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii tuit ii minimi 32 Toen wist ik in een oogenblik, wat er gebeurd was. Ik kon den man maar niet overtuigen, dat het geen opzet van me geweest was. Het speet me, die betrekking kwijt te raken, want ik voelde me er als een goudvisch. Maar van baantjes-verliezen gesproken, dat doet me aan Jerry Mitchell denken." „Och, laat Jerry Mitchell nu maar even bui ten beschouwing „Integendeel, laat ons zijn geval bezien en nauwkeurig overwegen, welke nieuwe gezichts punten het voor ons opent. Jerfy Mitchell heeft me alles verteld!" „Hoe bedoelt u?" „Omtrent Ogden. Het plan. Het complot. De heele onderneming." Annie kon niet direct antwoorden. „Ik voel vreeselijk veel voor het plannetje. Zelfs zooveel, dat ik u voorstel om Jerry's plaats in te nemen." „Ik begrijp u niet." Herinnert u zich, dat u, dien dag, toen we (amen lunchten, en nadat die merkwaardige meneer mij voor Jimmy Crocker had gehouden, dat u er toen op zinspeelde, hoe bedrieglijk veel ik wel op Jimmy Crocker moest lijken, zoozeer zelfs, dat ik maar bij uw oom naar binnen hoefde te loopen en me voor Jimmy Crocker uit te geven, om direct zonder aarzelen op de meest hartelijke wijze welkom geheeten te worden? Dat ben ik nu van plan te doen. Dan, als ik er eenmaal in huis ben, ben ik ge heel tot uw orders voor het plan. U kunt zoo volledig over me beschikken, als eerst over Jerry Mitchell." „Maarmaar...." „Maar," zei Jimmy, „zou ik niet kunnen doen, wat Jerry kan? Meer nog. Jerry zou ongetwij feld de zaak op een gegeven moment bedorven hebben. Daarvoor ken ik hem te goed. Een heel aardige man, maar wanneer het aankomt op intellect en tegenwoordigheid van geest, dan is hij vanaf zijn hals dood. Het is tenslotte nog een meevallertje, dat hij er niet aan mee hoeft te doen. Ik mag hem heel graag, maar zijn schedel is van ivoor. Die onderneming vereischt tact, gevoel, initiatief, gewiekstheid, geest en verve." Hij hield even op. „Ik ben de man," zoo besloot hij. „Maar het is belachelijk! Er kan geen sprake van zijn." „Absoluut. Ik moet wel buitengewoon veel op Jimmy Crocker lijken, anders zou die meneer in het restaurant mij niet voor hem hebben aangezien. Laat alles maar aan mij over. Ik weet er wel weg mee." „Ja maar, ik denk er met aan, om „Om negen uur, morgenochtend," zei Jimmy beslist, „meld ik mij bij het kantoor van meneer Pett. Dat is uitgemaakt." Annie zweeg. „U vroeg me op de boot, als u het zich nog kunt herinneren," zei Jimmy, „of ik avontuur lijk was aangelegd. Welnu, ik wil een proef af leggen. U hebt ook hoog opgegeven van Ame rika, als een land van avonturen. Ik zie, dat u gelijk hebt gehad." Annie dacht een oogenblik na. „Als ik verklaar, mij niet langer tegen die dwaasheid te verzetten, meneer Bayliss, wilt u me dan nog een ding beloven?" „Wat u maar hebben wilt?" „Welnu, op de eerste plaats wil ik niet hebben, dat u zich met de uitvoering van al die gevaarlijke plannen belast, die ik met Jerry eerst had gesmeed. Maar ik zie een betere manier, waarop u mij helpen kunt. Ik heb u al verteld, dat tante Nesta alles voor Jimmy Crocker zou willen doen, als hij in New York mocht komen. Nu moet u me beloven, alles in het werk te stellen om Jerry te doen terug keeren. .Hooit!" „U zei, dat u alles beloven zou." „Alles, behalve dat." ,Dan spreken we er verder niet over." Jimmy dacht na. „Dat is erg vervelend." „Doet er niet toe. Ik wil niet, dat het anders gebeurt." „Mogelijk, maar ik blijf protesteeren." Annie ging zitten. „Nou, eigenlijk, meneer Bayliss, vind ik u een kraan. Ik voel me werkelijk erg verplicht." „Heelemaal met." „Ogden zal er zelf zoo reuzen veel genot van hebben, niet waar?" „Onvergelijkelijk." „Wat ons nu nog bezig houdt, is alleen maar, alles goed in scène te zetten. Dit bijvoorbeeld. Ze zullen u vragen, wanneer u in New York bent aangekomen. Hoe zult u een verklaring vinden voor het. feit, dat u niet eerder bent gekomen?" „Daar heb ik ook al over gedacht. Er komt morgen weer een boot aan, de Coronia, geloof ik. Ik zag het boven, in de krant. Ik zal het nog eens naslaan, maar ik kan dan zeggen, dat ik met dat schip ben aangekomen." „Dat kan, ja. Het is wel gelukkig, dat u en oom Peter elkaar niet ontmoet hebben op de Atlantic." „En nu over het gedrag, als ik het huis bin nen kom? Hoe moet dat zijn. Zou ik uitgelaten moeten doen of erg triest? Een verloren zoon is natuurlijk heel wat anders dan een verloren neef. Wat denkt u, dat een lang weggebleven en reddeloos verloren gewaande neef zou moe ten doen?" „Zoo'n neef met de mentaliteit van Jimmy Crocker, en met zooveel op zijn geweten als die, zou het huis moeten binnen kruipen met een witte vlag in zijn handen." Er klonk een bel in de gang. „Souper!" zei Jimmy. „Dan moet ik gaan." „Ja, ik ontmoet u nog wel." Hij geleidde haar tot aan de deur en keek haar na van af de stoep voor het huis. Hij haalde toen diep adem en dacht hardop bij zichzelf, toen hij weer het huis binnen ging om zich te versterken met het souper. TWAALFDE HOOFDSTUK Toen Jimmy 's anderendaags 's morgens om half tien bij het kantoor van meneer Pett in de Pine-straat aankwam zijn vaste voor nemen, om vroeg genoeg op te staan, teneinde er om negen uur te kunnen zijn, was niet doorgegaan toen hij er dus aankwam, be vond hij zich in verren staat van voorbereiding op de ontmoeting. Hij had zich op heel wat voorbereid, door o.a. een paar keurige schotels te verorberen in een duur hotel, in plaats van het pensionontbijt, waarmee hij zijn innerlij- ken mensch den laatsten tijd herhaaldelijk een affront had aangedaan. Verder was zijn pak netjes geperst, zijn schoenen blonken schit terend en zijn kin was spiegelglad geschoren. Al die dingen mèt den prachtigen ochtend ver hoogden nog zijn optimisme. Er was iets, dat hem scheen te vermanen, zich toch nergens ongerust over te maken en dat alles in orde zou komen. Hij was de laatste om te ontken nen, dat zijn positie wel een beetje gecom pliceerd was geworden en hij had papier en potlood moeten gebruiken om juist uit te mik ken, waar hij nu eigenlijk stond. Maar wat be- teekende dat? Een beetje moeilijkheden in het leven zijn uitstekend voor de hersens. Jimmy overhandigde zijn kaartje met zoo'n geniaal gebaar, dat het jongmensch van zijn stuk ge bracht werd en zelfs zijn hap kauwgom door slikte. „Geef dat eens aan den baas, jongeman!" zei hij. De jongen verdween sprakeloos. Van waar hij stond, buiten het hek, dat de bezoekers van de werkers aan den anderen kant scheidde, had Jimmy het uitzicht op de bezig uitziende jongelui, met groote papieren versterkingen om zich heen gestapeld, diep ver zonken in bezigheden, die veel papier schenen te vereischen. Jimmy bekeek de zwoegers met een goedmoedigen, vriendelijken blik. Al die be drijvigheid gaf hem een gelukkig gevoel. Hij hield er van, dat dit allemaal om hem heen gebeurde. De kantoorjongen kwam terug. „Dien kant uit, alstublieft." De eerbiedigheid van den jongen was blijk baar gestegen. De manier, waarop meneer Pett den naam begroet had van den bezoeker, had hem geïmponeerd. Het was werkelijk merk waardig, hoe de financier, een nul in zijn eigen huis, op iedereen indruk wist te maken op zijn bureau. De aankondiging, dat meneer James Crocker meneer Pett verlangde te spreken, had dezen laatste toegeklonken als een mirakel. Er was sinds hun terugkeer uit Engeland geen dag voorbijgegaan, zonder dat mevrouw Pett in weeklagen uitbrak over het mislukken van hun poging om van den jongeman een kerel te maken. (Wordt vervolgd).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1937 | | pagina 10