Zoekt gij betrouwbaar
Personeel? I
De voetbalwedstrijd tegen Ipswich Town. De bootrace Oxford-Cambridge.
■■■I
I I I
DE MANTEL VAN NADAR
2F
Plaats dan een „Omroeper
voor 80.000 gezinnen
y£ ^MISB
Vogels, die wij niet
eiken dag zien
DONDERDAG 25 MAART 1937
m - J Jr
fm
gmiiiBiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii)iiiiiiiii]iiiiiiiniiiiu!iiniHiiiiiiiimiiinnniiniiaiinuiiuniiiiiiiiiuiiiniiiiiiiiiiiinm|
iiËiliiifiiliiiÉii
-
SMjjlb
*1
■Ml
iai i~ I
Voor hei eersi na 13 jaar heefi Oxford Woensdag de groote
iradiiioneele booirace Oxford—Cambridge gewonnen. Een span-
nend momeni uii dezen zwaren wedstrijd
•fflll
Iederen avond tegen zeven uur, als boer
Hannes van het veld kwam, schepte
moeder de soep op, sneed het brood en
legde bij elk bordje een lepel en een vork.
Als de kinderen alle zes rondom de tafel
zaten en vader het kruisteeken gemaakt
had, begon de jongste voor te bidden en de
anderen antwoordden allemaal gelijk:
„amen". En dan begon het gesmui en gele-
pel tot er geen stukje meer op de schalen
was.
Op een avond, dat ze juist zouden be
gingen aan de spekpannekoeken, die moe
der had gebakken, werd er op de deur ge
klopt.
„Wie is daar?" riep Vader.
Geen antwoord.
Wel vijf, zes keer werd er achter elkaar
geklopt.
„Wat zijn dat voor een manieren?" riep
vader. „Zeg dan wie je bent en wat je komt
doen!" en meteen ging hij naar de deur en
draaide de klink om.
De deur was nauwelijks op een kiertje
van tien centimeter open of er sprong een
dwerg naar binnen, kroop tusschen de
beenen van vader door en „hup", zat hij op
de leuning van een stoel. De man, de vrouw
en de zes kinderen keken met groote oogen
naar dat leuke kereltje. Hij had een rond
snuitje, frisch als een appel, 'n paar guiti
ge oogjes en donkere krulletjes, die onder
zijn puntmuts uitkwamen. Maar het mooi
ste was nog zijn korte wijde cape, die aan
den buitenkant van helroode en aan den
binnenkant van blauwe zijde was. Het
ventje zag de groote schaal met spekpan
nekoeken. In een oogwenk had hij hem naar
zich toe getrokken greep 'n vork en prikte
er wel drie pannekoeken tegelijk aan. In
klein hapjes, maar vlug als een eekhoorn
at hij ze op. De kinderen waren 'n beetje
bang, dicht bij hun moeder gekropen en
zonder 'n woord te durven zeggen, keken
zij toe, hoe de eene pannekoek na den an
deren verdween. Toen de boer 'n beetje van
den schrik bekomen was, ging hij naar den
brutalen rakker en zei:
„Wil je me nu wel eens zeggen, wat je
in mijn huis komt doen?"
LUuiiUuui
In kleine hapjes, maar vlug als een eekhoorn.
Het dwergje barstte in lachen uit en
antwoordde doodleuk:
„Ik ben Nadar, de boschdwerg. Ik ben
hier gekomen enkel en alleen met de be
doeling om mijn buikje vol te eten en uit
te rusten.
De boer sprak knorrig:
„Kun je dan niet in je eigen huis eten?"
Tusschen 'n paar happen in, antwoordde
de dwerg: „Ik heb geen huis meer. De hout
hakkers zijn gekomen en kappen en zagen,
tot er geen boom meer over is. Daarom ben
ik op de vlucht gegaan en heb toevallig uw
huisje gevonden, dat mij best bevalt."
„En ook de spekpannekoeken bevallen je,
hé?"
„Ja, ze zijn heerlijk. Hebt u ze gebakken,
vrouw? Werkelijk fijn!" Meteen nam hij
den laatsten koek van de schaal. Nu werd
het den boer toch te erg. Hij pakte den
dwerg bij den arm en zei barsch:
„Ja, ze zijn lekker, zeg je! Maar door
jouw schuld moeten nu Piet en Janus, Ma-
rietje, Jansje, Free en Tinus honger lijden."
„Och, is dat Jansje, die met de blonde
krullen. Hier heb je den laatsten pannekoek
hoor! Het spijt mij, dat de anderen nu met
een leege maag naar bed moeten. Je had
mij eerder moeten waarschuwen, want je
weet, dat de boschdwergen hongerig zijn
en ik moet nog een heelen weg afleggen."
De boer, de boerin en alle kinderen keken
elkaar aan. Zooveel brutaliteit hadden ze
nog nooit gezien!
Onverschillig ging hij voort:
„Willen jullie bij mij in het bosch komen
wonen kinderen? Ik kan kruiden uit de
planten trekken en ik kan lekkeren bosch
wijn maken en bloemkransen vlechten. Ik
zal jullie bedje maken tusschen de takken
van de eikenboomen en jullie zult het er
wat goed hebben."
De boer schudde zijn hoofd:
„Wij hebben het hier best en we zullen
tevreden zijn, als de wind niet telkens het
zaad op ons korenveld wegblaast. Als de
oogst schraal is, worden de pannekoeken
dun!"
Nadar scheen een idéé te hebben!
„Wat zeg je? Heb je last van den wind?
Maar ik ken mijnheer den Wind heel goed
en kan er wel eens over spreken." Meteen
sprong hij van den stoel en in een oogwenk
was hij bij de deur en verdween door een
smalle kier.
De boer stond op, deed den grendel op
de deur en zei mistroostig:
„Daar zitten wij nu zonder avondmaal
en met de vage belofte, dat hij een woordje
voor ons zal doen bij den wind.
Intusschen was Nadar in de richting ge
gaan van het paleis van den heer der win
den, een paleis, dat gelegen is tusschen de
rotsen van de zee en dat alleen te bereiken
is voor feeën en dwergen, die hun vleugels
of hun mantel kunnen uitspreiden en zoo
over de groote zee vliegen. Nadar kwam er
tegen zonsopgang en liet zich neer op een
uitstekende rotspunt. Hij zette zijn beide
handjes aan den mond en probeerde boven
het geloei van de zee uit te roepen:
„Oeloe, Oloe, mijnheer de Wind! Ik ben
een boschdwerg. Ik heb u dikwijls bladeren
en bloemen gegeven om mee te spelen en
nu kom ik u om een gunst vragen."
Een geweldige stem, die uit de diepte
scheen te komen antwoordde: „Spreek!"
Nadar vertelde nu over het huisje met de
zes kinderen en het korenveldje en ver
zocht mijnheer de Wind, om het zaad op
het veld niet te verstrooien."
„In orde," zei de wind, „maar om te we
ten, waar dat korenveld is, moet jij je man
tel er over uitspreiden."
Nadar wilde daar wel wat tegen in bren
gen, want zijn mantel was hij niet graag
kwijt, maar de storm stak zoo geweldig op,
dat zijn stemmetje er niet meer boven uit
kon komen. Daarom ving hij maar meteen
den terugweg aan.
Langzaam liet hij zijn mantel afglijden,
streek nog eens liefkoozend langs de glan
zende zijde en knipte hem toen in stukjes.
Die strooide hij langs den rand van het
veld. Nu eens kwamen ze op den rooden
kant terecht, dan weer op den blauwen.
Nadat het laatste stukje verknipt was,
ging de dwerg zonder mantel heen.
Toen de kinderen den volgenden morgen
opstonden en door het venster keken, be
gonnen ze te dansen van pret en riepen
vader en moeder er bij, om toch te zien,
wat er dien nacht gebeurd was.
Langs den heelen rand van hun koren
veldje stonden helroode klaprozen en
blauwe korenbloemen! „Juist de kleuren
van den mantel van dien brutalen dwerg,"
zeiden de meisjes.
En toen de wind kwam, verstrooide hij
geen enkel zaadje en de boer had een
oogst, zoo overvloedig, als hij in geen jaren
gehad had. CEDA.
OUDE BOOMEN
In de bergdalen der Sierra Nevada in Noord-
Amerika vindt men bosschen van mammoeth-
boomen, die een hoogte van 120 meter bereiken.
De Milnchener professor. Dr. Heinrich May,
heeft zoo'n reus eens nagemeten en nauwkeurig
onderzocht.
Toen bleek uit zijn jaarringen, dat de boom
■n ouderdom van 4250 jaren bereikt had. Hij
had een inhoud van 822 kubieke meter, dat is
evenveel als er op een hectare, d.i. 10.000 vier
kante meter in tachtig jaar aan denneboomen
gekweekt kan worden.
„Heb jij wel eens wat meer over die pest
vogels gelezen of "gehoord? Telkens zie je in
de krant, dat er zooveel pestvogels zijn
waargenomen. Dat moet wel iets bijzonders
zijn."
„Ja, toevallig heb ik pas wat over pest
vogels gelezen en ik vond het zoo merk
waardig, dat ik Henk om meer nieuws ge
vraagd heb. Hij heeft mij toen een uitvoe-
rigen brief geschreven en een teekening er
bij, kijk maar (Fig 1). Henk schrijft:
„De pestvogel is een pracht van een
vogel, veel mooier dan zijn naam zou doen
denken. Hij heeft een bruingrijzen kop en
TmvMjjJ
een groote kuif, terwijl zijn onderkant grijs
is. Voorhoofd en keel zijn zwart. De veeren
boven op de vleugels, de vleugeldekveeren,
zijn zwart met wit, de groote slagpennen
zwart met witte plekken en gele randen. De
kleine slagpennen hebben een hoornachtig
aanhangsel, dat bloedrood ziet. De staart is
grijs en zwart met een breeden gelen zoom.
Soms heeft elke staartpen een bloedrood
aanhangsel. De grootte van den vogel is
ongeveer 20 centimeter."
„Hoe zou hij toch aan dien Ieelijken naam
komen?"
„Ja, daar zijn de geleerden het geloof ik
niet over eens. Misschien kwamen ze juist
in groote troepen voor in jaren, dat de pes|
erg heerschte, misschien werkte het aan
hangsel van de vleugels, dat net op een
gestolden bloeddruppel leek, er toe mee."
„Bah, dat vind lk geen mooi idee."
„Ik ook niet, maar luister nu verder, de
brief van Henk is nog niet uit."
„In de meeste jaren worden pestvogels in
ons land gezien, altijd in de buurt van
struiken met bessen, zooals Geldersche
roos (Fig. 2), lijsterbes, egelantier (Fig. 3),
kamperfoelie en meidoom. Voor die strui
ken t zijn ze belangrijk, want ze eten de
bessen, maar verteren de zaden niet, zoo
dat de planten door hen verspreid worden.
Voor menschen zijn de pestvogels in het
geheel niet bang. Dat is vaak hun ongeluk,
want daardoor worden er vele gevangen en
in kooitjes opgesloten. In gevangenschap
kunnen zij het goed uithouden, ze wennen
spoedig en eten alles, wat him aan zaden
voorgezet wordt. Mooi zingen doen ze niet,
ze laten soms een scherp gefluit hooren,
alsof iemand tegen een sleutel blaast. Hun
eigenlijke gezang is zacht en beteekent niet
veel. Het vaderland van de pestvogels is
het gebied bij den Poolcirkel. Daar in het
Noorden van Europa, Azië en Amerika, waar
geen andere dan sparrebosschen met hier
en daar een enkelen berk voorkomen, ma
ken de vogels hun nest van sparretakjes
en mos. Het ligt op eenigen afstand van
den grond, wel een meter of vijf. Het aantal
eieren bedraagt gewoonlijk vijf, in Juni
zijn ze voltallig en worden ze dus uitge
broed. Voor ons land vind ik opgeteekend,
dat in de jaren 1892, 1904, 1913 veel pest
vogels gezien zijn. Misschien liggen tus
schen 1913 en nu nog meer „pestvogelja
ren" maar daar vond ik geen opgave van.
In Duitschland schijnen ze in 1781 zoo al
gemeen geweest te zijn, dat de boeren man
den vol op de vogelmarkt brachten om zC
te verkoopen als kooivogels. De Duitschers
hebben trouwens een veel mooieren naam
voor den vogel, die noemen hem „Seiden-
schwantz", zijdenstaart dus."
„Zeg Bram, breng je dien brief van Henk
morgen ook op onze club mee? Ik denk, dat
er daar nog meer zijn, die graag iets meer
over den pestvogel willen weten en Henk
heeft er zooveel werk van gemaakt."
„Natuurlijk, dat was ik toch van plan. J®
zult zien, dat het morgen weer regent en
dan hebben we iets fijns."
„Nu, tot morgen dan." En met die woor
den nam Bram afscheid.
A. I*
Tafelmatje
Neem een flink siu«c koord en omw^1
dit netjes met raffia. Als Je een stuk van
10 c.M. klaar hebt, ga je dat in een spiraal"
vorm aan elkaar naaien zooals de teeke
ning laat zien. Telkens een stukje koord
ét
omwoelen en dan weer vastnaaien en
ontstaat een practisch tafelmatje.
FOTOREPORTAGE
Vi
""""i
- ^1'
v
Op het Sparta-terrein te Rotterdam
speelde het voorloopig Nederlandsch
elftal Woensdag een oefenwedstrijd
tegen de Engelsche prof-club Ipswich
Town. Een spelmoment
al
Ter gelegenheid van de Wereld
jamboree 1937 zullen In Nederland
zoowel als in Ned. Indië speciale post
zegels worden uitgegeven, waarvan
hierboven een der exemplaren
Na de offlcieele in dienst stelling der nieuwe rioleeringsinstallatie te Bellen door minister J. A. de Wilde,
werd den autoriteiten door Drentsche schoonen koffie geserveerd
Een oud gebruik. In de week voor Paschen gaat de jeugd van Helvoirt volgens traditie door het
dorp en de huizen langs om eieren te verzamelen. Een aardig snapshot
DE V.P.D.
E^cUmIo