EEN ONTZETTEND TAFEREEL
tKdvM&aal van den dag
Het Zeemonster van Nagasaki
De zorgen van
Jimmy
DE ONTPLOFFINGSRAMP
TE NEW-LONDON
WOENSDAG 31 MAART 1937
Beschrijving door een ooggetuige,
den Franschen journalist
Jacques Transalès
Oorzaak gelegen in het
reuklooze nat-gas
Invloed van rumoer
De werkkracht kan door meer
stilte worden opgevoerd
Een Frans Hals ontdekt
SrTt^iSS; De kastijding
Tweelingen
Merkwaardige ontdekkingen
DOOR P. C. WODEHOUSE
De afschuwelijke schoolramp, die te New
London is gebeurd en waarbij honderden
kinderen onder puin zijn bedolven of
door het vuur omgekomen, heeft ieder, die er
van hoorde met ontzetting vervuld.
De Pransche journalist Jacques Transalès, die
direct na de ramp het terrein van het drama
heeft bezocht, vertelt in het onderstaande pre
cies hoe het daar is toegegaan.
Plotseling, even voor vier, verscheurde een
fantastische vlam de lucht. Dak en muren van
het ontzaglijk groote gebouw werden als. door
een vulcanische uitbarsting in de lucht geslin
gerd. Met een helsch gekraak viel het opge
heven gebouw te pletter; toen was er één oogen-
blik van vreeselijke stilte
Wanneer rampen op een dergelijken grooten
afstand plaats hebben, maken ze minder indruk
op ons. Men is er eenigszins aan gewoon ge
worden dat bepaalde streken steeds het terrein
zijn waar zich natuurrampen en aardbevingen
afspelen. Maar stel u eens voor het leed van
die honderden moeders, wier kind, of waarvan
zelfs meerdere kinderen bij deze ramp om het
leven kwamen.
Wanneer men zich den omvang van deze ver
schrikkelijke ramp, die aan bijna 600 leerlingen
het leven kostte, wil realiseeren, moet men we
ten, dat de scholen daar in Amerika er heel
anders uitzien dan in Europa. Het zijn daar
meer gerieflijk gemeubileerde kazernes, die
vaak door meerdere duizenden leerlingen be
zocht worden. Een dergelijk gebouw was ook
de school van New London, een klein stadje in
Texas, waar de petroleum als het ware uit den
grond opborrelt. Heel deze streek is als een
reusachtig woud van boortorens en de lucht is
er altijd vervuld met een petroleumgeur.
De school van New London was een model
voor de heele streek. Drie of vier jaar geleden
werd zij gebouwd en er werd onderricht gegeven
in boekhouden, stenografie, en alle soorten van
wetenschappen die het pioniersvolk hier noodig
heeft. Tegen vier uur in den namiddag (de leer
lingen stonden reeds gereed om naar huis te
gaan) sloeg de onmetelijke vlam op en heel de
school werd als het ware met één slag verbrij
zeld.
Het is onmogelijk een beschrijving te
geven van den angst en de ontzetting, waarmede
de omstanders vervuld werden. Een groot aantal
leerlingen (de school wordt door 1500 scholieren
bezocht) was met hun leeraren in de groote
aula bijeen. In een ander gebouw, op 30 meter
afstand gelegen, waren in de gymnastiekzaal 'n
50-tal moeders bijeen, die op hun kinderen
wachtten. Vandaar uit zagen zij hoe de ramp
zich afspeelde. Toen ze de ontploffing hoorden,
liepen ze naar het raam en zagen daar 'n af
schuwwekkend schouwspel. Ineens stond het
gebouw in brand en met een ontzettend gekraak
verdween de massa in een zuil van rook en stof.
,)Ben der vrouwen, die de ramp zag afspelen,
vertelde het volgende:
„De ontploffing maakte betrekkelijk weinig
geraas: 'n soort doffen knal en nog eenig onder-
aardsch gerommel en de muren werden als door
een ortderaardsche golf opgeheven. Het dak rees
omhoog als het deksel van een bus en stortte
later op de puinhoopen ineen. Dat alles duurde
slechts enkele seconden, en toen stond de boel
reeds in brand. Van alle zijden kwamen de ar
beiders, die in de buurt aan het werk waren,
toesnellen. Razend van smart stortten zij zich
op de puinhoopen, om te trachten nog enkele
bebloede resten van hun kinderen te vinden."
Toen de nacht viel, ontrolde zich voor het oog
der toeschouwers een fantastisch schouwspel.
De rookende puinhoopen, waaruit nu en dan
vlammen lekten, werden verlicht door het felle
licht van carbidlampen, welker geelachtig schijn
sel aan heel het tooneel een spookachtig aan
zien gaf. De directeur van de school trachtte de
bedroefde ouders te helpen en te troosten, maar
telkens als een lijk van onder de puinhoopen
te voorschijn werd gehaald, speelden zich hart
roerende tooneelen af.
De kerk van de plaats werd onmiddellijk tot
nood-hospitaal ingericht en weldra waren ze
ven en twintig dokters uit de naburige stad
Dallas op de plaats van de ramp aanwezig.
Roode-Kruis-auto's reden met hun droeven last
af en aan. De meeste slachtoffers waren kinde
ren van 9 tot 14 jaar.
Een moeder trok een stuk van een kinder
beentje uit de puinhoopen en schreeuwde: „Ach,
dat is van Jim, mijn kleinen Jim. Ik herken het
aan zijn tennisschoentjes!"
„Weineen," zeide de vader, „je weet toch
wel, dat Jim vóór hij naar school ging nog an
dere schoenen heeft aangetrokken. Hij is het ze
ker niet!"
En de ouders denken bij zich zelf: „Mijn God,
misschien is hij nog wel in leven!"
De streek waar de school stond is vervuld van
een soort aardgas, dat daar „nat-gas" wordt ge
noemd. Dit gas is reukloos en om ongelukken te
voorkomen laat men het gewoonlijk in de open
lucht verbranden, in kuilen, die men in den
grond heeft gegraven. Dit gas heeft ook de
schoolgebouwen vervuld en is plotseling tot ont
ploffing gekomen.
Texas is het nieuwe dorado, waar petroleum-
zoekers hun fortuin trachten te maken. Het is
een heel eigenaardig land. Wij rijden met een
snelheid van 100 Kilometer over den eindeloos
langen weg, die sinds enkele jaren is aangelegd.
Vroeger kende men hier slechts een aaneenscha
keling van kuilen en gaten in de roode aarde.
Het landschap biedt een verschrikkelijk aan
zicht. Geen boom, geen rivier. Links en rechts
van den weg en voor ons, tot in het oneindige,
de uitgestrekte vlakte, waaraan de oorspronke
lijke bewoners van dit land zoo gehecht zijn,
doch die op een Europeaan den indruk maakt
van een troostelooze woestijn en geen enkele
bekoring heeft, zooals de vriendelijke land
streken, die wij in Europa zoo talrijk kennen.
Nu en dan ziet men een houten hut, zoo ellen
dig en primitief, dat men eerder aan een stal
dan aan een woning zou denken. En toch huizen
daar menschen, meestal negers. Wij weten niet
waarvan ze bestaan, want rond deze „woningen"
groeit niets. Er is geen levend wezen te bespeu
ren, men ziet alleen een hoop vuilnis en een
hoop oud roest, dat door geen enkelen vuilnis
man zal worden weggehaald.
Deze armoedige hutten met hun vuilnisbelten,
die gewoonlijk boven het dak uitsteken en waar
boven meestal het armzalig geraamte staat van
een oud fordje, maken een ongelooflijk trooste-
loozen indruk. Op ordelooze wijze rijzen de stee-
nen muren uit den grond.
Links en rechts, overal, rond de boorputten,
staan de huizen, winkels, café's, een kerk en een
school, alles schots en scheef door elkaar. Vlak
voor de kerk staat een boortoren en dan nog een
midden op het kerkhof. Dit kerkhof maakt een
vreeselijken indruk. Omringd door een hekwerk,
tracht het te gelijken op al de andere kerkho
ven van de wereld, en ongetwijfeld zou het daar
mee ook eenige overeenkomst vertoonen, wan
neer er niet die stalen toren stond, met die ge
weldige pomp, die dag en nacht het vloeibare
goud naar boven pompt.
Ik heb een school gezien, een mooi steenen
gebouw, dat veel overeenkomst vertoont
met een Europeesche Universiteit. Enkele jaren
geleden was die school nog een armzalige barak,
maar de onderwijzer sloeg een put en vond pe
troleum, zoodat hij schatrijk werd en deze
prachtige gebouwen kon oprichten.
In hun vrijen tijd spelen een vijftigtal groote
jongens verstoppertje achter den boorput en de
pomp, die voortdurend de kostbare vloeistof naar
boven brengt, stelt het schoolbestuur in staat
atlassen, boeken en schriften te koopen.
Midden op het station, tusschen een heele rij
rails, staat al weer een boorput. Heel ver in den
omtrek, zoo wijd het oog rijkt, is hier als het
ware een stalen woud uit den grond gerezen.
Daar komt de rijkdom uit den grond, maar soms
ook dood en verderf....
Het schoolgebouw te New-Lond on voor de ontploffingsramp
Zeg me eens
welke de hoofd
windstreken zijn.
Zoon van den sta
tionchef: Eh
NoordWest
Zuid... en Centraal.
(Marius).
In onzen tijd is het rumoer, vergeleken bij
een zestig jaar geleden, zoodanig toegeno
men, dat men van een gevaar voor de
volksgezondheid kan spreken en dit dan ook
langzamerhand begint te beseffen, zooals anti
lawaai-liga's en -campagnes wel bewijzen. Toch
wordt de ruïneerende invloed, dien het rumoer
van de hedendaagsche jachtige levenswijze doet
gelden, in het algemeen nog sterk onderschat,
en slechts de zenuwartsen weten, hoeveel van
hun patiënten ziek zijn geworden omdat het ze
nuwstelsel den dagelijkschen strijd tegen het
brute lawaai niet meer volhield.
Bijna alle gemechaniseerde beweging gaat
met min of meer rumoer gepaard, van de
schrijfmachine af tot de motorfiets en de fa
briek toe. En men vergelijke eens de geluiden
van een landelijke herberg met die, welke men
in een steedsche lunchroom op de spitsuren
te hooren krijgt. Of een modern bedrijf, waar
een goed dozijn schrijf- en rekenmachines te
gen elkander optikken en de telefoon eiken ge-
dachtengang onderbreekt, met de rust van een
ouderwetsch kantoor!
Het is waar, dat de stadsbewoner zich sterk
heeft aangepast in dit opzicht, zoodat men de
verwachting wel eens hoort uitspreken, dat vol
gende generaties met minder geluidsgevoelig
heid zullen zijn uitgerust. Doch daar het stads
leven in vele opzichten sloopend is en het,
blijkens de statistieken, de bevolking uit de
provincie is, welke met versch en gezond bloed
de stadsbevolking op peil houdt, zal waarschijn
lijk eer het tegendeel geschieden en de degene
ratie op den duur toenemen.
Infusschen gaat de strijd tegen het rumoer
vooral van de industrieele ondernemingen uit
en dan natuurlijk geenszins uit menschlievend-
beid, maar eenvoudig, omdat men met de men-
schelijkc arbeidskracht, die duur is, rationeel
wil omgaan. Het is door voorbeelden practisch
aangetoond, dat de werkkracht niet enkel
die van den geestelijken arbeider belangrijk
kan worden opgevoerd door meer stilte in de
omgeving. Men kan hier ernstig rekening mee
houden als met een factor der efficiency.
De prestatie van fabrieksarbeiders, die in
een kort tempo dezelfde bewegingen herhalen,
kan door storend rumoer, dat het eigen rhyth-
me van het werk doodslaat, met een tiende en
meer dalen, terwijl het aantal fouten belangrijk
stijgt. In groote restaurants en hotels wordt
steeds opnieuw de ervaring opgedaan, dat door
het roepen van de bestellingen naar de keuken
een rumoerigheid ontstaat, die nervositeit
kweekt en heel wat scherven maakt. Men gaat
in het laatste geval dan ook, zeer tot voordeel
van het bedrijf, over tot lichtsignalen.
Ook een typiste is nu eenmaal geen levend
geheel met haar schrijfmachine: en haar ar
beid, waarvan een vlot tempo verlangd wordt,
stelt hooge eischen aan het concentratievermo
gen. Bij onderzoek is gebleken dat de prestaties
van typistes met veertig, zestig, ja met tachtig
procent verbeterden, naar gelang het rumoer
in haar omgeving verminderd werd. In hoeverre
de gezondheid dezer vrouwen erbij gespaard
werd, is niet in cijfers aan te geven, maar de
hoofdzaak is, dat ze gespaard werd.
De posterijen te Berlijn hebben zich derge
lijke ervaringen ten nutte gemaakt. In het di
rectiegebouw kan van alle vertrekken uit ge
dicteerd worden, daar zij met de typekamer te
lefonisch in verbinding staan. Een bijzondere in
richting zorgt ervoor, dat degeen, die aan het
dicteeren is, het geluid van de tikkende schrijf
machine niet hoort. Daardoor wordt de pres
tatie buitengewoon vergroot.
In de toekomst zal men er wellicht aan gaan
denken, dat niet enkel de arbeid, maar ook de
rust van den mensch beschermd moet worden
tegen storende invloeden. Doch op het oogen-
blik is men hiervan nog verre. In alle steden
der wereld verrijzen woningblocs, die aan een
maximalen eisch van comfort voldoen en toch
op den duur onbewoonbaar blijken, omdat men
er, zooals een collega het onlangs noemde, „op
eikaars schoot leeft". De gehoorigheid der mo
derne blocs is berucht, maar bijzonder berucht
in Amsterdam, waar geen politie-verordening
verbiedt, gedruisch van allerlie aard te ma
ken, desnoods midden*in den nacht, als ieder
de zwaarbegeerde rust zoekt. Hier is ieders
huis zijn kasteel, naar het schijnt. Maar daar
flatwoningen toch allesbehalve door kasteel
muren omgrensd worden, integendeel op de
meest lichtzinnige wijze gebouwd blijken, ware
het niet kwaad, indien ook te Amsterdam eens
het verbod kwam, om na negen of tien uim de
omgeving nog van pianospel, gehamer of an
der doordringend geluid te laten genieten. Een
weinig orde en zelfbeheersching op dit gebied
zou niemand schaden en daarbij zeer ten goede
komen aan de nachtrust van kinderen en
zwakken, terwijl ook de zenuwen van de ge
zonden zich beter zouden ontspannen in de
huiselijkheid der avonden.*
Het is echter een probleem waaraan wel veel
juridische haken en oogen zullen zitten.
Een ingezetene van Dunedin in Nieuw-Zee-
land heeft onlangs voor een gering bedrag een
schilderij gekocht dat, naar de bekende Lon-
densche schilderijenhandelaar Bamett heeft
kunnen vaststellen, vrijwel zeker afkomstig is
van Frans Hals.
Het doek stelt voor een Nederlandsch edelman
uit de zestiende eeuw, gekleed in een groen
wambuis, een scharlaken mantel, met een me
talen helm. Bamett heeft de waarde er "van
getaxeerd op 13.000 tot 22.000 gulden.
Een feit is, dat Frans Hals een groote schil
dersschool had en dat hij gewend was de laat
ste hand te leggen aan de werken zijner leer
lingen, doch volgens Barnett vertoont het schil
derij alle kenmerken van de techniek van den
meester.
Mijn broer Klaas en z'n vrouw waren met
een reisvereeniging op stap naar Noor
wegen, en hadden gedurende hun af
wezigheid hun spruiten Flip en Dolf, een veel-
belovenden tweeling, aan onze goede zorgen toe
vertrouwd.
M'n vrouw en ik zaten aan 't ontbijt.
„Flip heeft weer gelogen," begon m'n weder
helft de conversatie en sloeg grimmig tegen het
kopje van haar ei, het product van een Barne-
veldsche kip.
„Heb je gelezen, dat er een auto in een vijver
gereden is?" antwoordde ik, verdiept in m'n
krantenlectuur.
„Ik zeg dat Flip weer gelogen heeft," her
haalde m'n vrouw met klem.
Nu wist ik hoe laat het was. Het kranten-
nieuws was een nutteloos wapen. Ik sloeg m'n
oogen op.
„Ja, 't wordt erg," zei ik.
„Dat wordt 't altijd, als je op je genomen hebt
op andermans kinderen te passen. Vooral als 't
een tweeling is.
„Onbegrijpelijk, dat tweelingen zóó verschil'
lend kunnen zijn," filosofeerde m'n vrouw.
„Dolf heeft nog nooit gelogen, zoolang hij hier
in huis is, maar van Flip is 't van de week al
vier keer."
„Nou, en 't is pas Woensdag," mompelde ik
bedenkelijk.
„Er moet iets gebeuren, Jonas."
„Daar zeg je zoo wat."
„Wanneer pak je hem nu eens aan? Wanneer
straf je hem nu eens?" vroeg m'n vrouw met
klimmende drift.
,,'t Zal gebeuren, Maar laten we nu verder
ontbijten." Ik nam m'n krant weer op. „Stel
je voor, Truus, een auto in een vijver."
Ik merkte dadelijk dat ze niet luisterde, want
ze vroeg alleen of het paard verdronken was.
Het ontbijt verliep verder in stilte.
„Zal je om Flip denken, Jonas?" vroeg m'n
vrouw, toen ze opstond.
„Ik beloof het je."
Ik zat er aan vast. Ik zou natuurlijk probee-
ren Flip uit m'n geheugen te bannen, maar ik
wist heel goed, dat Truus dat niet zou toelaten,
't Kwam ook precies zoo uit. Tegen een uur
of tien, toen ik juist aan 't werk wilde gaan,
stormde ze half verschrikt, half zegevierend,
m'n kantoor, dat ik aan huis heb, binnen.
„Weer een!" riep ze.
„Een wat?" vroeg ik, in de hoop dezen keer
dat ze een nieuwen hoed bedoelde.
„Een leugen! Flip vertelde me net dat hij
geen marmelade gezien heeft en z'n vingers
zitten vol! Je moet hem straffen, Jonas."
Ik zag geen uitweg.
„Dat spreekt vanzelf," zei ik. „De vraag is
alleen maar: hoe zal ik hem straffen? Zal ik
hem in een hoek zetten?"
„In een hoek zetten?" smaalde m'n vrouw.
Alsof dit wat zou helpen. Neen, je moet hem
een pak slaag geven."
„Inderdaad," zei ik. Ik voelde, dat ze gelijk
had. Maar ik had nog nooit een kind geslagen
en ik had er nog nooit een zien slaan. Ik wist
dus niet goed hoe dat ging. Ik kende de plaats,
maar niet de manier waarop.
„Hand of pantoffel?" vroeg ik.
„Pantoffel."
Ik dacht na. Pantoffel halen, Flip zoeken,
pak slaag geven. Dat was de volgorde. Bij de
deur gekomen, keerde ik me om en vroeg nog
iets.
„Neem je ze over de knie tegenwoordig? Of
pak je ze zóó maar beet? Of doe je zooals 't
uitkomt?"
„Praat er me alsjeblieft niet meer over!" riep
m'n vrouw. „Ga maar direct naar boven en zorg
dat 't gauw gebeurd is!"
Een toornige gedachte doorflitste even m'n
brein. Waarom deed ze 't zelf niet? Maar neen,
straffen is mannenwerk. Vastbesloten verliet ik
de kamer.
De gang was leeg. Ik liep naar de trap en
keek naar boven.
„Flip!" riep ik, en legde zooveel gemoedelijk
heid als ik maar kon, in dien éénlettergrepi-
gen naam.
Geen antwoord. Ik liep de trap op. Geen spoor
van Flip. Toen dacht ik er aan, dat ik onge
wapend was. Ik ging m'n slaapkamer in en
nam een pantoffel.
Zoo behoorlijk uitgerust, ging ik de gang weer
in en riep. Weer geen antwoord. Ik steeg hoo-
ger, naar de kamer der tweelingen, aarzelde
even en wierp toen de deur open.
Flip stond voor me. „Flip kom eens hier,"
beval ik.
Maar hij kwam niet. Hij keek me alleen aan
met groote oogen, met iets opstandigs er in.'
„Wil je niet?" vroeg ik.
„Neen," lispelde hij zacht, maar duidelijk.
Ik greep Flip bij z'n broek en in één wip had
ik hem over m'n knieën.
„Dat valt mee," dacht ik.
Maarik had te vroeg gejuicht.
Flip kronkelde.
Ook alen en pa-
lingen kronke-
kronkelen niets
is, vergeleken bij
't kronkelen van
Flip. Ik kon hem met geen mogelijkheid weer
plat krijgen. En toen ontdekte ik dat ik m'n
pantoffel kwijt was. 3e lag op den grond en
lag buiten m'n bereik.
Ik riep: „Truus!" maar m'n vrouw hoorde t
niet. Ze zat op m'n kamer met d'r vingers in
d'r ooren. En ik kon Flip niet vragen eventjes
te wachten, totdat ik de pantoffel gepakt had.
Ik kon maar één ding doen: den stoel, waarop
ik zat, langzaam naar voren schuiven en zoo
bij m'n pantoffel komen.
Zoo gedacht, zoo gedaan. Ik raapte haar op
en hield Flip stevig vast. „Een, twee drie
Toen schreeuwde een schelle jongensstem.
„Ik ben Flip niet! Ik ben Dolf!"
„Waarom zei je dat niet direct?" vroeg ik,
en liet verbouwereerd m'n „pantoufle de luxe"
vallen. De jongen rukte zich los en nam de
beenen. Ik ging naar m'n kantoor.
„Envroeg m'n vrouw, „heb je Flip ge
zien?"
„Ja," antwoordde ik woedend, „en hij heeft
weer gelogen!"
In het naastbijzijnde dorp stuurde de treinconducteur een 't Was dus begrijpelijk, dat bij het volgende station Het en Er zat niets anders op. Hand in hand zetten Drein Drentel
telegram naar den stationschef van het volgende station: Drein uit den trein werden gezet en de wagen met het zee- en Het Prikkel hun tocht voort, terwijl Drein het zeemonster
„Groote vertraging.... zeemonster sleept achter den trein monster weer werd afgehaakt. „Ik bemoei me er niet langer aan een touwtje meevoerde. Ze gingen maar loopen. Maar hoe
aan.... gaat zoo niet!" mee," zei de stationschef. „Ga maar loopen met dat beest." zouden ze de Gele Zee over moeten komen?
Door dr. Julius Daranyi, professor aan de
Pazmany-Universiteit te Budapest, werden met
medewerking van zijn assistenten reeds geruimen
tijd in de afdeeling Erfelijkheidsleer en Euge-
nëtiek van het Instituut voor den Openbaren
Gezondheidsdienst bijzondere studies gemaakt
omtrent de merkwaardige overeenkomsten en
afwijkingen die men bij tweelingen kon waar
nemen. Thans zijn door dr. Jankovics ver
schillende interessante resultaten omtrent deze
onderzoekingen gepubliceerd.
In bedoeld instituut heeft men tot dusver
350 tweelingsparen onderzocht. Aan dit onder
zoek werd door 30 specialisten deelgenomen,
waarbij vooral in het oog werd gehouden en
men zich speciaal ten doel stelde, een ant
woord te kunnen krijgen op de vraag, welke
eigenschappen, kenteekenen of ziekten over
erfelijk zouden zijn.
Zoo werd door den anthropoloog vastgesteld,
dat de lichaamslengte erfelijk is; van buiten
af kan hierin geen wijziging worden gebracht.
Daar tegenover staat dat het lichaamsgewicht
voor 75 procent afhankelijk is van de omstan
digheden die buiten de erfelijkheid gelegen
zijn. Uit het psychologisch onderzoek bleek dat
het oriënteeringsvermogen voor een groot ge
deelte als erfelijk moet worden beschouwd.
Bovendien kwam men tot de ontdekking dat
de npeeste' tweelingen linksch zijn.
Als een zeer opzienbarend verschijnsel werd
verder geconstateerd, dat tweelingen het spie
gelbeeld van elkaar zijn. Wanneer bij de(n) een
een lichamelijke afwijking aan den rechter
kant wordt geconstateerd, dan is het zoo goed
als zeker dat de ander dezelfde afwijking aan
den linkerkant bezit. Verder kwam vast te
staan dat tweelingen meestal in de laagste
klassen over het algemeen achterblijven in
verstandelijke ontwikkeling bij de andere klas-
genooten, doch dat deze achterstand langzaam
wordt ingehaald, zoodat daarvan op 14-jarigen
leeftijd weinig of niets meer te bespeuren valt.
Een auto, die rechts van den weg stilstaat, be
hoeft geen andere verlichting te voeren dan aan
zijn linkerzijwand een naar voren wit en naar
achteren rood licht gevende lamp (gerekend
van de bestuurderszitplaats af. (Indien geen enkel
deel «van den wagen verder dan 30 meter van een
brandende straatlantaarn verwijderd is, mogen
fclle lichten gedoofd zijn.)
ATT 17 A 'C °P dit blad zÜn ingevolge de verzekermgsvoorwaarden tegen C *7 Cft bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door p *7 KH bij een ongeval met p 2RD b1^ ▼erlies vaP
MI .1 .r. HDv/lliT£Li O ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen A Uvi doodelijken afloop É-wv* een voet oi een oog.
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
Miiiiiiiiiiiiiiiiuimiiiiuiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiimiiiimiiiiiii
iiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiliiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
46
„Dus, kijk nu eens hier," zei Ogden, „jij en
ik weten dus, wat we aan elkaar hebben. Ik
ben al twee keer geschaakt in mijn leven en de
eenigen, die er wat mee verdienden, waren de
ontvoerders. Het is heel gemakkelijk voor hen.
Maar zonder mij, zouden zij geen cent gekregen
hebben en zij hebben er nooit aan gedacht, mij
voor die bewezen diensten wat te laten deelen
in de winst. Ik krijg er nu zoo'n beetje genoeg
van, om me voor het pleizier van anderen te
laten ontvoeren. En ik heb besloten, dat de
eerstvolgende, die mij zou willen ontvoeren, over
de brug zal moeten komen. Begrijp je? Mijn
voorstel is: half om half. Als je er op ingaat, ben
ik geneigd, je je gang te laten gaan. Mocht je
er niet voor voelen, dan is die zaak afgedaan,
en dan zul je werkelijk weinig kans hebben, om
mij te pakken te krijgen. Toen ik de vorige
maal ontvoerd werd, was ik nog maar een
kleine jongen, maar ik kan nu wel op mezeli
passen. Nu, wat zeg je daarop?"
Jimmy vond het moeilijk om daar iets op te
Beggen. Hij had de mogelijkheden van Ogden's
karakter nog niet heelemaal kunnen peilen.
Hoe langer hij hem bestudeerde, hoe enthou
siaster hij begon te voelen voor Annie's plan.
Het kwam hem voor, dat alleen een kort aange
bonden houder van een hondenhospitaal met
dezen merkwaardigen jongeling kon omgaan.
„Zeg eris," zei Ogden, „onderneem je dat voor
eigen rekening, of werk je met iemand samen.
Misschien met Buck Maginnis en zijn bende?"
„Ik geloof niet, dat ik meneer Maginnis ken."
„Hij is de man, die me het eerst ontvoerde.
Hij is een aardige klant. Sam Fisher ging er de
tweede maal met mij van door. Misschien ben
je van Sam?"
„Nee."
„Nee. Ik dacht het al. Ik heb gehoord, dat
hij getrouwd is en zich uit de zaken heeft terug
getrokken. Ik wou, dat je van Buck's bende was.
Ik houd van Buck. Toen hij me den vorigen
keer ontvoerde, heb ik een goeden tijd bij hem
gehad. Goed eten en drinken. Teen ik bij hem
wegging, kwam er een dame van een van de
kranten en die interviewde me. Een gek ver
haal was het. Hét heette: „Zelfs Ontvoerders
Bergen Een Teeder Hart Onder Een Ruw Uiter
lijk." Ik heb het boven in mijn verzameling pers
knipsels. Buck Maginnis had heelemaal geen
goed, teeder hart onder zijn ruw uiterlijk, maar
hij was toch een goeie kerel. Ik mocht hem wel.
Wij schoten musschen en hij leerde me pruimen
Ik wou, dat Buck me nog eens kwam stelen.
Maar, als je heelemaal voor eigen rekening
werkt, is dat me natuurlijk ook goed. Vooropge
zet, dat je op de voorwaarde ingaat."
„Je bent inderdaad een verrukkelijk kind."
„Nou, niet overdrijven. Ik heb genoeg zorgen,
om nog buiten al die nonsens te kunnen. Nu, hoe
staat het er mee? Spreek duidelijk. Als ik me
laat ontvoeren door je, deelen we dan of niet?
Meer hoef je niet te zeggen."
„Dat is gemakkelijk genoeg. Ik zal je zeker
de helft geven, van al wat het mij oplevert."
Ogden keek beteekenisvol naar de schrijftafel.
„Ik wou, dat ik dat eigenlijk op schrift kon
hebben. Maar ik geloof, dat het stuk toch geen
wettelijke waarde zou hebben. Dus ik zal je
moeten vertrouwen op je woord."
„Eergevoel onder dieven."
„Niks te dieven. Dit is zuiver een handelszaak.
Ik kan ergens iets mee verdienen en ik zou dus
wel gek moeten wezen, als ik het niet deed. Dat
is dus afgesproken. De rest laat ik aan jou over.
Zoek zelf maar uit, hoe je het aanlegt!"
Hij werkte zich uit de diepte van den stoel en
verliet 't vertrek. Annie kwam de trap af en
vond Jimmy in diep nadenken verzonken. Hij
keek op, toen hij haar tred hoorde. Zij ontstelde
toen Jimmy zijn gesprek met Ogden weergaf.
„Nu, dat schijnt het al erg gemakkelijk voor
ons te maken, niet waar?" zei hij. „Het lost ons
probleem op over de manier, waarop wij het
zouden aanleggen."
„Maar dat is immers verschrikkelijk. Dat ver
andert alles. Het is beslist niet veilig voor je,
hier te blijven. Ze zijn er achter gekomen, dat
je niet echt bent. Je kunt ieder oogenblik ge
arresteerd worden."
„Dat is een bijzaak. De hoofdzaak is, dat we
nu eerst dit varkentje wasschen. Dan kunnen
we naderhand nog overwegen, wat er met mij
zal gebeuren."
„Maar zie je dan niet, welk gevaar je loopt?"
„Het kan me niet schelen. Ik wil je helpen."
„Ik wil het niet hebben."
„Je moet."
„Maar wees toch redelijk. Wat zou je wel van
me moeten denken, als ik toestond, dat je een
dergelijk gevaar
„Ik zou heelemaal niet anders over je den
ken, dat tot nu toe. Mijn meening over jou staat
nu eenmaal vast. Niets kan die veranderen. Ik
heb geprobeerd, je dat al op de boot te ver
tellen, maar je wilde er niet van hooren. Ik vind,
dat je het meest verrukkelijke meisje ter
wereld bent. Ik hield van je, het eerste moment,
dat ik je zag. Ik wist wie ik voor had, toen we
elkaar een halve minuut gezien hadden, in
Londen. Wij waren volmaakt vreemd voor el
kaar, maar toch kende ik je. Jij was het meisje,
waar ik mijn heele leven lang naar gezocht had.
Goede hemel, en dan spreek jij nog van gevaar.
Begrijp je dan niet, dat in jouw omgeving te
zijn, met je te praten en met je samen te wer
ken aan het uitvoeren van dat plannetje, alle
gedachte aan gevaar verre houdt? Ik zou alles
voor je willen doen, en dan verlang je van me,
dat ik me terugtrek, zoodra er sprake is van
een beetje gevaar?"
Annie was achteruitgeloopen tot bij de deur
en stond hem met groote open oogen aan te
kijken. Met andere jongelui, die allen wel onge
veer hetzelfde gezegd hadden, had zij altijd g.ed
weten om te springen. Zij hield zich koel en was
vastbesloten, op hun pleidooien niet in te gaan.
Maar nu klopte haar hart sneller, en de koele
vastbeslotene Annie Chester was in onmid
dellijk gevaar, zich niet langer meer meester te
blijven. Heel plotseling, zonder eenige waar
schuwing, was zij tot de ontdekking gekomen,
dat Jimmy eene eigenschap bezat, die corres
pondeerde met een eigenschap van haarzelf.
Zij zou niet hebben kunnen omschrijven, wat
het eigenlijk was. Maar sinds zij de kunst van
zelf-analyse was machtig geworden, wist zij, dat
de kwaliteit, die zij van een man zou verlangen,
iets was, dat zij altijd had gekend en dat zij
ook zou herkennen, als zij het ontmoette
en zij herkende het in Jimmy. Het was een
zekere roekeloosheid, een lichthartige durf-
alligheid.
„Annie!" zei Jimmy.
„Het is te laat!"
Zij had niet de bedoeling gehad dit te zeg
gen. Zij had willen zeggen, dat er geen sprake
van kon zijn, dat het onmogelijk was. Maar haar
hart was haar geest voorgeweest. Er viel een
sluier voor haar oogen weg, zij voelde nu,
waarom zij zich tot Jimmy aangetrokken had
gevoeld. Zij hoorden bij elkaar, en zij had haar
geluk weggegooid.
„Ik heb beloofd, met Lord Wisbeach te zullen
trouwen."
Jimmy bleef staan en werd koud als een
lijk.
„Heb je Lord Wisbeach beloofd.... met hem
te zullen trouwen."
„Ja,"
„Maar maar, wanneer?"
„Daarnet.... een paar minuten geleden, toen
ik hem naar zijn hotel heb gereden. Hij had me
gevraagd, met hem te trouwen, voordat ik naar
Engeland ging, en ik had hem beloofd, op zijn
vraag te antwoorden, als ik terug was. Maar
toen ik terug was, kon ik maar niet tot een
besluit komen. De dagen verliepen, en er scheen
iets te zijn, dat me nog terughield. Het leek
vreemd, om nog langer geen vast besluit te
nemen en toen heb ik op zijn aandringen ge
zegd, dat ik met hem zou trouwen."
„Maar je kimt toch niet van hem houden?
Ongetwijfeld
Annie keek hem aan.
„Het lijkt wel, alsof er iets met me gebeurd
is, de laatste vijf minuten," zei ze, „en ik kan
niet duidelijk denken, op het oogenblik. Een
tijdje geleden leek het mij er niet veel op aan
te komen. Ik mocht hem weL Hij zag er goed
uit en leek wel een goed karakter te hebben
ook. Ik voelde, dat we best met elkander zouden
kunnen opschieten en gelukkig zijn, zooals de
meeste menschen. Dat maakt het volmaakte zoo
veel mogelijk nabij, voor zoover men dat tegen
woordig bereiken kan, dus.wel, zoo ging het."
,Maar je kunt niet met hem trouwen, dat is
uitgesloten!"
„Ik heb het beloofd!"
„Dan moet je je belofte breken!"
„Dat kan ik niet doen!"
„Je moet."
„Ik kan niet."
Jimmy snakte naar woorden.
,Maar in dat gevaldat moet je niet
doenhet is verschrikkelijkin dit speciale
geval....
(Wordt vervolgd)