EEN ONTZETTEND TAFEREEL tKdvM&aal van den dag Het Zeemonster van Nagasaki De zorgen van Jimmy DE ONTPLOFFINGSRAMP TE NEW-LONDON WOENSDAG 31 MAART 1937 Beschrijving door een ooggetuige, den Franschen journalist Jacques Transalès Oorzaak gelegen in het reuklooze nat-gas Invloed van rumoer De werkkracht kan door meer stilte worden opgevoerd Een Frans Hals ontdekt SrTt^iSS; De kastijding Tweelingen Merkwaardige ontdekkingen DOOR P. C. WODEHOUSE De afschuwelijke schoolramp, die te New London is gebeurd en waarbij honderden kinderen onder puin zijn bedolven of door het vuur omgekomen, heeft ieder, die er van hoorde met ontzetting vervuld. De Pransche journalist Jacques Transalès, die direct na de ramp het terrein van het drama heeft bezocht, vertelt in het onderstaande pre cies hoe het daar is toegegaan. Plotseling, even voor vier, verscheurde een fantastische vlam de lucht. Dak en muren van het ontzaglijk groote gebouw werden als. door een vulcanische uitbarsting in de lucht geslin gerd. Met een helsch gekraak viel het opge heven gebouw te pletter; toen was er één oogen- blik van vreeselijke stilte Wanneer rampen op een dergelijken grooten afstand plaats hebben, maken ze minder indruk op ons. Men is er eenigszins aan gewoon ge worden dat bepaalde streken steeds het terrein zijn waar zich natuurrampen en aardbevingen afspelen. Maar stel u eens voor het leed van die honderden moeders, wier kind, of waarvan zelfs meerdere kinderen bij deze ramp om het leven kwamen. Wanneer men zich den omvang van deze ver schrikkelijke ramp, die aan bijna 600 leerlingen het leven kostte, wil realiseeren, moet men we ten, dat de scholen daar in Amerika er heel anders uitzien dan in Europa. Het zijn daar meer gerieflijk gemeubileerde kazernes, die vaak door meerdere duizenden leerlingen be zocht worden. Een dergelijk gebouw was ook de school van New London, een klein stadje in Texas, waar de petroleum als het ware uit den grond opborrelt. Heel deze streek is als een reusachtig woud van boortorens en de lucht is er altijd vervuld met een petroleumgeur. De school van New London was een model voor de heele streek. Drie of vier jaar geleden werd zij gebouwd en er werd onderricht gegeven in boekhouden, stenografie, en alle soorten van wetenschappen die het pioniersvolk hier noodig heeft. Tegen vier uur in den namiddag (de leer lingen stonden reeds gereed om naar huis te gaan) sloeg de onmetelijke vlam op en heel de school werd als het ware met één slag verbrij zeld. Het is onmogelijk een beschrijving te geven van den angst en de ontzetting, waarmede de omstanders vervuld werden. Een groot aantal leerlingen (de school wordt door 1500 scholieren bezocht) was met hun leeraren in de groote aula bijeen. In een ander gebouw, op 30 meter afstand gelegen, waren in de gymnastiekzaal 'n 50-tal moeders bijeen, die op hun kinderen wachtten. Vandaar uit zagen zij hoe de ramp zich afspeelde. Toen ze de ontploffing hoorden, liepen ze naar het raam en zagen daar 'n af schuwwekkend schouwspel. Ineens stond het gebouw in brand en met een ontzettend gekraak verdween de massa in een zuil van rook en stof. ,)Ben der vrouwen, die de ramp zag afspelen, vertelde het volgende: „De ontploffing maakte betrekkelijk weinig geraas: 'n soort doffen knal en nog eenig onder- aardsch gerommel en de muren werden als door een ortderaardsche golf opgeheven. Het dak rees omhoog als het deksel van een bus en stortte later op de puinhoopen ineen. Dat alles duurde slechts enkele seconden, en toen stond de boel reeds in brand. Van alle zijden kwamen de ar beiders, die in de buurt aan het werk waren, toesnellen. Razend van smart stortten zij zich op de puinhoopen, om te trachten nog enkele bebloede resten van hun kinderen te vinden." Toen de nacht viel, ontrolde zich voor het oog der toeschouwers een fantastisch schouwspel. De rookende puinhoopen, waaruit nu en dan vlammen lekten, werden verlicht door het felle licht van carbidlampen, welker geelachtig schijn sel aan heel het tooneel een spookachtig aan zien gaf. De directeur van de school trachtte de bedroefde ouders te helpen en te troosten, maar telkens als een lijk van onder de puinhoopen te voorschijn werd gehaald, speelden zich hart roerende tooneelen af. De kerk van de plaats werd onmiddellijk tot nood-hospitaal ingericht en weldra waren ze ven en twintig dokters uit de naburige stad Dallas op de plaats van de ramp aanwezig. Roode-Kruis-auto's reden met hun droeven last af en aan. De meeste slachtoffers waren kinde ren van 9 tot 14 jaar. Een moeder trok een stuk van een kinder beentje uit de puinhoopen en schreeuwde: „Ach, dat is van Jim, mijn kleinen Jim. Ik herken het aan zijn tennisschoentjes!" „Weineen," zeide de vader, „je weet toch wel, dat Jim vóór hij naar school ging nog an dere schoenen heeft aangetrokken. Hij is het ze ker niet!" En de ouders denken bij zich zelf: „Mijn God, misschien is hij nog wel in leven!" De streek waar de school stond is vervuld van een soort aardgas, dat daar „nat-gas" wordt ge noemd. Dit gas is reukloos en om ongelukken te voorkomen laat men het gewoonlijk in de open lucht verbranden, in kuilen, die men in den grond heeft gegraven. Dit gas heeft ook de schoolgebouwen vervuld en is plotseling tot ont ploffing gekomen. Texas is het nieuwe dorado, waar petroleum- zoekers hun fortuin trachten te maken. Het is een heel eigenaardig land. Wij rijden met een snelheid van 100 Kilometer over den eindeloos langen weg, die sinds enkele jaren is aangelegd. Vroeger kende men hier slechts een aaneenscha keling van kuilen en gaten in de roode aarde. Het landschap biedt een verschrikkelijk aan zicht. Geen boom, geen rivier. Links en rechts van den weg en voor ons, tot in het oneindige, de uitgestrekte vlakte, waaraan de oorspronke lijke bewoners van dit land zoo gehecht zijn, doch die op een Europeaan den indruk maakt van een troostelooze woestijn en geen enkele bekoring heeft, zooals de vriendelijke land streken, die wij in Europa zoo talrijk kennen. Nu en dan ziet men een houten hut, zoo ellen dig en primitief, dat men eerder aan een stal dan aan een woning zou denken. En toch huizen daar menschen, meestal negers. Wij weten niet waarvan ze bestaan, want rond deze „woningen" groeit niets. Er is geen levend wezen te bespeu ren, men ziet alleen een hoop vuilnis en een hoop oud roest, dat door geen enkelen vuilnis man zal worden weggehaald. Deze armoedige hutten met hun vuilnisbelten, die gewoonlijk boven het dak uitsteken en waar boven meestal het armzalig geraamte staat van een oud fordje, maken een ongelooflijk trooste- loozen indruk. Op ordelooze wijze rijzen de stee- nen muren uit den grond. Links en rechts, overal, rond de boorputten, staan de huizen, winkels, café's, een kerk en een school, alles schots en scheef door elkaar. Vlak voor de kerk staat een boortoren en dan nog een midden op het kerkhof. Dit kerkhof maakt een vreeselijken indruk. Omringd door een hekwerk, tracht het te gelijken op al de andere kerkho ven van de wereld, en ongetwijfeld zou het daar mee ook eenige overeenkomst vertoonen, wan neer er niet die stalen toren stond, met die ge weldige pomp, die dag en nacht het vloeibare goud naar boven pompt. Ik heb een school gezien, een mooi steenen gebouw, dat veel overeenkomst vertoont met een Europeesche Universiteit. Enkele jaren geleden was die school nog een armzalige barak, maar de onderwijzer sloeg een put en vond pe troleum, zoodat hij schatrijk werd en deze prachtige gebouwen kon oprichten. In hun vrijen tijd spelen een vijftigtal groote jongens verstoppertje achter den boorput en de pomp, die voortdurend de kostbare vloeistof naar boven brengt, stelt het schoolbestuur in staat atlassen, boeken en schriften te koopen. Midden op het station, tusschen een heele rij rails, staat al weer een boorput. Heel ver in den omtrek, zoo wijd het oog rijkt, is hier als het ware een stalen woud uit den grond gerezen. Daar komt de rijkdom uit den grond, maar soms ook dood en verderf.... Het schoolgebouw te New-Lond on voor de ontploffingsramp Zeg me eens welke de hoofd windstreken zijn. Zoon van den sta tionchef: Eh NoordWest Zuid... en Centraal. (Marius). In onzen tijd is het rumoer, vergeleken bij een zestig jaar geleden, zoodanig toegeno men, dat men van een gevaar voor de volksgezondheid kan spreken en dit dan ook langzamerhand begint te beseffen, zooals anti lawaai-liga's en -campagnes wel bewijzen. Toch wordt de ruïneerende invloed, dien het rumoer van de hedendaagsche jachtige levenswijze doet gelden, in het algemeen nog sterk onderschat, en slechts de zenuwartsen weten, hoeveel van hun patiënten ziek zijn geworden omdat het ze nuwstelsel den dagelijkschen strijd tegen het brute lawaai niet meer volhield. Bijna alle gemechaniseerde beweging gaat met min of meer rumoer gepaard, van de schrijfmachine af tot de motorfiets en de fa briek toe. En men vergelijke eens de geluiden van een landelijke herberg met die, welke men in een steedsche lunchroom op de spitsuren te hooren krijgt. Of een modern bedrijf, waar een goed dozijn schrijf- en rekenmachines te gen elkander optikken en de telefoon eiken ge- dachtengang onderbreekt, met de rust van een ouderwetsch kantoor! Het is waar, dat de stadsbewoner zich sterk heeft aangepast in dit opzicht, zoodat men de verwachting wel eens hoort uitspreken, dat vol gende generaties met minder geluidsgevoelig heid zullen zijn uitgerust. Doch daar het stads leven in vele opzichten sloopend is en het, blijkens de statistieken, de bevolking uit de provincie is, welke met versch en gezond bloed de stadsbevolking op peil houdt, zal waarschijn lijk eer het tegendeel geschieden en de degene ratie op den duur toenemen. Infusschen gaat de strijd tegen het rumoer vooral van de industrieele ondernemingen uit en dan natuurlijk geenszins uit menschlievend- beid, maar eenvoudig, omdat men met de men- schelijkc arbeidskracht, die duur is, rationeel wil omgaan. Het is door voorbeelden practisch aangetoond, dat de werkkracht niet enkel die van den geestelijken arbeider belangrijk kan worden opgevoerd door meer stilte in de omgeving. Men kan hier ernstig rekening mee houden als met een factor der efficiency. De prestatie van fabrieksarbeiders, die in een kort tempo dezelfde bewegingen herhalen, kan door storend rumoer, dat het eigen rhyth- me van het werk doodslaat, met een tiende en meer dalen, terwijl het aantal fouten belangrijk stijgt. In groote restaurants en hotels wordt steeds opnieuw de ervaring opgedaan, dat door het roepen van de bestellingen naar de keuken een rumoerigheid ontstaat, die nervositeit kweekt en heel wat scherven maakt. Men gaat in het laatste geval dan ook, zeer tot voordeel van het bedrijf, over tot lichtsignalen. Ook een typiste is nu eenmaal geen levend geheel met haar schrijfmachine: en haar ar beid, waarvan een vlot tempo verlangd wordt, stelt hooge eischen aan het concentratievermo gen. Bij onderzoek is gebleken dat de prestaties van typistes met veertig, zestig, ja met tachtig procent verbeterden, naar gelang het rumoer in haar omgeving verminderd werd. In hoeverre de gezondheid dezer vrouwen erbij gespaard werd, is niet in cijfers aan te geven, maar de hoofdzaak is, dat ze gespaard werd. De posterijen te Berlijn hebben zich derge lijke ervaringen ten nutte gemaakt. In het di rectiegebouw kan van alle vertrekken uit ge dicteerd worden, daar zij met de typekamer te lefonisch in verbinding staan. Een bijzondere in richting zorgt ervoor, dat degeen, die aan het dicteeren is, het geluid van de tikkende schrijf machine niet hoort. Daardoor wordt de pres tatie buitengewoon vergroot. In de toekomst zal men er wellicht aan gaan denken, dat niet enkel de arbeid, maar ook de rust van den mensch beschermd moet worden tegen storende invloeden. Doch op het oogen- blik is men hiervan nog verre. In alle steden der wereld verrijzen woningblocs, die aan een maximalen eisch van comfort voldoen en toch op den duur onbewoonbaar blijken, omdat men er, zooals een collega het onlangs noemde, „op eikaars schoot leeft". De gehoorigheid der mo derne blocs is berucht, maar bijzonder berucht in Amsterdam, waar geen politie-verordening verbiedt, gedruisch van allerlie aard te ma ken, desnoods midden*in den nacht, als ieder de zwaarbegeerde rust zoekt. Hier is ieders huis zijn kasteel, naar het schijnt. Maar daar flatwoningen toch allesbehalve door kasteel muren omgrensd worden, integendeel op de meest lichtzinnige wijze gebouwd blijken, ware het niet kwaad, indien ook te Amsterdam eens het verbod kwam, om na negen of tien uim de omgeving nog van pianospel, gehamer of an der doordringend geluid te laten genieten. Een weinig orde en zelfbeheersching op dit gebied zou niemand schaden en daarbij zeer ten goede komen aan de nachtrust van kinderen en zwakken, terwijl ook de zenuwen van de ge zonden zich beter zouden ontspannen in de huiselijkheid der avonden.* Het is echter een probleem waaraan wel veel juridische haken en oogen zullen zitten. Een ingezetene van Dunedin in Nieuw-Zee- land heeft onlangs voor een gering bedrag een schilderij gekocht dat, naar de bekende Lon- densche schilderijenhandelaar Bamett heeft kunnen vaststellen, vrijwel zeker afkomstig is van Frans Hals. Het doek stelt voor een Nederlandsch edelman uit de zestiende eeuw, gekleed in een groen wambuis, een scharlaken mantel, met een me talen helm. Bamett heeft de waarde er "van getaxeerd op 13.000 tot 22.000 gulden. Een feit is, dat Frans Hals een groote schil dersschool had en dat hij gewend was de laat ste hand te leggen aan de werken zijner leer lingen, doch volgens Barnett vertoont het schil derij alle kenmerken van de techniek van den meester. Mijn broer Klaas en z'n vrouw waren met een reisvereeniging op stap naar Noor wegen, en hadden gedurende hun af wezigheid hun spruiten Flip en Dolf, een veel- belovenden tweeling, aan onze goede zorgen toe vertrouwd. M'n vrouw en ik zaten aan 't ontbijt. „Flip heeft weer gelogen," begon m'n weder helft de conversatie en sloeg grimmig tegen het kopje van haar ei, het product van een Barne- veldsche kip. „Heb je gelezen, dat er een auto in een vijver gereden is?" antwoordde ik, verdiept in m'n krantenlectuur. „Ik zeg dat Flip weer gelogen heeft," her haalde m'n vrouw met klem. Nu wist ik hoe laat het was. Het kranten- nieuws was een nutteloos wapen. Ik sloeg m'n oogen op. „Ja, 't wordt erg," zei ik. „Dat wordt 't altijd, als je op je genomen hebt op andermans kinderen te passen. Vooral als 't een tweeling is. „Onbegrijpelijk, dat tweelingen zóó verschil' lend kunnen zijn," filosofeerde m'n vrouw. „Dolf heeft nog nooit gelogen, zoolang hij hier in huis is, maar van Flip is 't van de week al vier keer." „Nou, en 't is pas Woensdag," mompelde ik bedenkelijk. „Er moet iets gebeuren, Jonas." „Daar zeg je zoo wat." „Wanneer pak je hem nu eens aan? Wanneer straf je hem nu eens?" vroeg m'n vrouw met klimmende drift. ,,'t Zal gebeuren, Maar laten we nu verder ontbijten." Ik nam m'n krant weer op. „Stel je voor, Truus, een auto in een vijver." Ik merkte dadelijk dat ze niet luisterde, want ze vroeg alleen of het paard verdronken was. Het ontbijt verliep verder in stilte. „Zal je om Flip denken, Jonas?" vroeg m'n vrouw, toen ze opstond. „Ik beloof het je." Ik zat er aan vast. Ik zou natuurlijk probee- ren Flip uit m'n geheugen te bannen, maar ik wist heel goed, dat Truus dat niet zou toelaten, 't Kwam ook precies zoo uit. Tegen een uur of tien, toen ik juist aan 't werk wilde gaan, stormde ze half verschrikt, half zegevierend, m'n kantoor, dat ik aan huis heb, binnen. „Weer een!" riep ze. „Een wat?" vroeg ik, in de hoop dezen keer dat ze een nieuwen hoed bedoelde. „Een leugen! Flip vertelde me net dat hij geen marmelade gezien heeft en z'n vingers zitten vol! Je moet hem straffen, Jonas." Ik zag geen uitweg. „Dat spreekt vanzelf," zei ik. „De vraag is alleen maar: hoe zal ik hem straffen? Zal ik hem in een hoek zetten?" „In een hoek zetten?" smaalde m'n vrouw. Alsof dit wat zou helpen. Neen, je moet hem een pak slaag geven." „Inderdaad," zei ik. Ik voelde, dat ze gelijk had. Maar ik had nog nooit een kind geslagen en ik had er nog nooit een zien slaan. Ik wist dus niet goed hoe dat ging. Ik kende de plaats, maar niet de manier waarop. „Hand of pantoffel?" vroeg ik. „Pantoffel." Ik dacht na. Pantoffel halen, Flip zoeken, pak slaag geven. Dat was de volgorde. Bij de deur gekomen, keerde ik me om en vroeg nog iets. „Neem je ze over de knie tegenwoordig? Of pak je ze zóó maar beet? Of doe je zooals 't uitkomt?" „Praat er me alsjeblieft niet meer over!" riep m'n vrouw. „Ga maar direct naar boven en zorg dat 't gauw gebeurd is!" Een toornige gedachte doorflitste even m'n brein. Waarom deed ze 't zelf niet? Maar neen, straffen is mannenwerk. Vastbesloten verliet ik de kamer. De gang was leeg. Ik liep naar de trap en keek naar boven. „Flip!" riep ik, en legde zooveel gemoedelijk heid als ik maar kon, in dien éénlettergrepi- gen naam. Geen antwoord. Ik liep de trap op. Geen spoor van Flip. Toen dacht ik er aan, dat ik onge wapend was. Ik ging m'n slaapkamer in en nam een pantoffel. Zoo behoorlijk uitgerust, ging ik de gang weer in en riep. Weer geen antwoord. Ik steeg hoo- ger, naar de kamer der tweelingen, aarzelde even en wierp toen de deur open. Flip stond voor me. „Flip kom eens hier," beval ik. Maar hij kwam niet. Hij keek me alleen aan met groote oogen, met iets opstandigs er in.' „Wil je niet?" vroeg ik. „Neen," lispelde hij zacht, maar duidelijk. Ik greep Flip bij z'n broek en in één wip had ik hem over m'n knieën. „Dat valt mee," dacht ik. Maarik had te vroeg gejuicht. Flip kronkelde. Ook alen en pa- lingen kronke- kronkelen niets is, vergeleken bij 't kronkelen van Flip. Ik kon hem met geen mogelijkheid weer plat krijgen. En toen ontdekte ik dat ik m'n pantoffel kwijt was. 3e lag op den grond en lag buiten m'n bereik. Ik riep: „Truus!" maar m'n vrouw hoorde t niet. Ze zat op m'n kamer met d'r vingers in d'r ooren. En ik kon Flip niet vragen eventjes te wachten, totdat ik de pantoffel gepakt had. Ik kon maar één ding doen: den stoel, waarop ik zat, langzaam naar voren schuiven en zoo bij m'n pantoffel komen. Zoo gedacht, zoo gedaan. Ik raapte haar op en hield Flip stevig vast. „Een, twee drie Toen schreeuwde een schelle jongensstem. „Ik ben Flip niet! Ik ben Dolf!" „Waarom zei je dat niet direct?" vroeg ik, en liet verbouwereerd m'n „pantoufle de luxe" vallen. De jongen rukte zich los en nam de beenen. Ik ging naar m'n kantoor. „Envroeg m'n vrouw, „heb je Flip ge zien?" „Ja," antwoordde ik woedend, „en hij heeft weer gelogen!" In het naastbijzijnde dorp stuurde de treinconducteur een 't Was dus begrijpelijk, dat bij het volgende station Het en Er zat niets anders op. Hand in hand zetten Drein Drentel telegram naar den stationschef van het volgende station: Drein uit den trein werden gezet en de wagen met het zee- en Het Prikkel hun tocht voort, terwijl Drein het zeemonster „Groote vertraging.... zeemonster sleept achter den trein monster weer werd afgehaakt. „Ik bemoei me er niet langer aan een touwtje meevoerde. Ze gingen maar loopen. Maar hoe aan.... gaat zoo niet!" mee," zei de stationschef. „Ga maar loopen met dat beest." zouden ze de Gele Zee over moeten komen? Door dr. Julius Daranyi, professor aan de Pazmany-Universiteit te Budapest, werden met medewerking van zijn assistenten reeds geruimen tijd in de afdeeling Erfelijkheidsleer en Euge- nëtiek van het Instituut voor den Openbaren Gezondheidsdienst bijzondere studies gemaakt omtrent de merkwaardige overeenkomsten en afwijkingen die men bij tweelingen kon waar nemen. Thans zijn door dr. Jankovics ver schillende interessante resultaten omtrent deze onderzoekingen gepubliceerd. In bedoeld instituut heeft men tot dusver 350 tweelingsparen onderzocht. Aan dit onder zoek werd door 30 specialisten deelgenomen, waarbij vooral in het oog werd gehouden en men zich speciaal ten doel stelde, een ant woord te kunnen krijgen op de vraag, welke eigenschappen, kenteekenen of ziekten over erfelijk zouden zijn. Zoo werd door den anthropoloog vastgesteld, dat de lichaamslengte erfelijk is; van buiten af kan hierin geen wijziging worden gebracht. Daar tegenover staat dat het lichaamsgewicht voor 75 procent afhankelijk is van de omstan digheden die buiten de erfelijkheid gelegen zijn. Uit het psychologisch onderzoek bleek dat het oriënteeringsvermogen voor een groot ge deelte als erfelijk moet worden beschouwd. Bovendien kwam men tot de ontdekking dat de npeeste' tweelingen linksch zijn. Als een zeer opzienbarend verschijnsel werd verder geconstateerd, dat tweelingen het spie gelbeeld van elkaar zijn. Wanneer bij de(n) een een lichamelijke afwijking aan den rechter kant wordt geconstateerd, dan is het zoo goed als zeker dat de ander dezelfde afwijking aan den linkerkant bezit. Verder kwam vast te staan dat tweelingen meestal in de laagste klassen over het algemeen achterblijven in verstandelijke ontwikkeling bij de andere klas- genooten, doch dat deze achterstand langzaam wordt ingehaald, zoodat daarvan op 14-jarigen leeftijd weinig of niets meer te bespeuren valt. Een auto, die rechts van den weg stilstaat, be hoeft geen andere verlichting te voeren dan aan zijn linkerzijwand een naar voren wit en naar achteren rood licht gevende lamp (gerekend van de bestuurderszitplaats af. (Indien geen enkel deel «van den wagen verder dan 30 meter van een brandende straatlantaarn verwijderd is, mogen fclle lichten gedoofd zijn.) ATT 17 A 'C °P dit blad zÜn ingevolge de verzekermgsvoorwaarden tegen C *7 Cft bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door p *7 KH bij een ongeval met p 2RD b1^ ▼erlies vaP MI .1 .r. HDv/lliT£Li O ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen A Uvi doodelijken afloop É-wv* een voet oi een oog. AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL Miiiiiiiiiiiiiiiiuimiiiiuiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiimiiiimiiiiiii iiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiliiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii 46 „Dus, kijk nu eens hier," zei Ogden, „jij en ik weten dus, wat we aan elkaar hebben. Ik ben al twee keer geschaakt in mijn leven en de eenigen, die er wat mee verdienden, waren de ontvoerders. Het is heel gemakkelijk voor hen. Maar zonder mij, zouden zij geen cent gekregen hebben en zij hebben er nooit aan gedacht, mij voor die bewezen diensten wat te laten deelen in de winst. Ik krijg er nu zoo'n beetje genoeg van, om me voor het pleizier van anderen te laten ontvoeren. En ik heb besloten, dat de eerstvolgende, die mij zou willen ontvoeren, over de brug zal moeten komen. Begrijp je? Mijn voorstel is: half om half. Als je er op ingaat, ben ik geneigd, je je gang te laten gaan. Mocht je er niet voor voelen, dan is die zaak afgedaan, en dan zul je werkelijk weinig kans hebben, om mij te pakken te krijgen. Toen ik de vorige maal ontvoerd werd, was ik nog maar een kleine jongen, maar ik kan nu wel op mezeli passen. Nu, wat zeg je daarop?" Jimmy vond het moeilijk om daar iets op te Beggen. Hij had de mogelijkheden van Ogden's karakter nog niet heelemaal kunnen peilen. Hoe langer hij hem bestudeerde, hoe enthou siaster hij begon te voelen voor Annie's plan. Het kwam hem voor, dat alleen een kort aange bonden houder van een hondenhospitaal met dezen merkwaardigen jongeling kon omgaan. „Zeg eris," zei Ogden, „onderneem je dat voor eigen rekening, of werk je met iemand samen. Misschien met Buck Maginnis en zijn bende?" „Ik geloof niet, dat ik meneer Maginnis ken." „Hij is de man, die me het eerst ontvoerde. Hij is een aardige klant. Sam Fisher ging er de tweede maal met mij van door. Misschien ben je van Sam?" „Nee." „Nee. Ik dacht het al. Ik heb gehoord, dat hij getrouwd is en zich uit de zaken heeft terug getrokken. Ik wou, dat je van Buck's bende was. Ik houd van Buck. Toen hij me den vorigen keer ontvoerde, heb ik een goeden tijd bij hem gehad. Goed eten en drinken. Teen ik bij hem wegging, kwam er een dame van een van de kranten en die interviewde me. Een gek ver haal was het. Hét heette: „Zelfs Ontvoerders Bergen Een Teeder Hart Onder Een Ruw Uiter lijk." Ik heb het boven in mijn verzameling pers knipsels. Buck Maginnis had heelemaal geen goed, teeder hart onder zijn ruw uiterlijk, maar hij was toch een goeie kerel. Ik mocht hem wel. Wij schoten musschen en hij leerde me pruimen Ik wou, dat Buck me nog eens kwam stelen. Maar, als je heelemaal voor eigen rekening werkt, is dat me natuurlijk ook goed. Vooropge zet, dat je op de voorwaarde ingaat." „Je bent inderdaad een verrukkelijk kind." „Nou, niet overdrijven. Ik heb genoeg zorgen, om nog buiten al die nonsens te kunnen. Nu, hoe staat het er mee? Spreek duidelijk. Als ik me laat ontvoeren door je, deelen we dan of niet? Meer hoef je niet te zeggen." „Dat is gemakkelijk genoeg. Ik zal je zeker de helft geven, van al wat het mij oplevert." Ogden keek beteekenisvol naar de schrijftafel. „Ik wou, dat ik dat eigenlijk op schrift kon hebben. Maar ik geloof, dat het stuk toch geen wettelijke waarde zou hebben. Dus ik zal je moeten vertrouwen op je woord." „Eergevoel onder dieven." „Niks te dieven. Dit is zuiver een handelszaak. Ik kan ergens iets mee verdienen en ik zou dus wel gek moeten wezen, als ik het niet deed. Dat is dus afgesproken. De rest laat ik aan jou over. Zoek zelf maar uit, hoe je het aanlegt!" Hij werkte zich uit de diepte van den stoel en verliet 't vertrek. Annie kwam de trap af en vond Jimmy in diep nadenken verzonken. Hij keek op, toen hij haar tred hoorde. Zij ontstelde toen Jimmy zijn gesprek met Ogden weergaf. „Nu, dat schijnt het al erg gemakkelijk voor ons te maken, niet waar?" zei hij. „Het lost ons probleem op over de manier, waarop wij het zouden aanleggen." „Maar dat is immers verschrikkelijk. Dat ver andert alles. Het is beslist niet veilig voor je, hier te blijven. Ze zijn er achter gekomen, dat je niet echt bent. Je kunt ieder oogenblik ge arresteerd worden." „Dat is een bijzaak. De hoofdzaak is, dat we nu eerst dit varkentje wasschen. Dan kunnen we naderhand nog overwegen, wat er met mij zal gebeuren." „Maar zie je dan niet, welk gevaar je loopt?" „Het kan me niet schelen. Ik wil je helpen." „Ik wil het niet hebben." „Je moet." „Maar wees toch redelijk. Wat zou je wel van me moeten denken, als ik toestond, dat je een dergelijk gevaar „Ik zou heelemaal niet anders over je den ken, dat tot nu toe. Mijn meening over jou staat nu eenmaal vast. Niets kan die veranderen. Ik heb geprobeerd, je dat al op de boot te ver tellen, maar je wilde er niet van hooren. Ik vind, dat je het meest verrukkelijke meisje ter wereld bent. Ik hield van je, het eerste moment, dat ik je zag. Ik wist wie ik voor had, toen we elkaar een halve minuut gezien hadden, in Londen. Wij waren volmaakt vreemd voor el kaar, maar toch kende ik je. Jij was het meisje, waar ik mijn heele leven lang naar gezocht had. Goede hemel, en dan spreek jij nog van gevaar. Begrijp je dan niet, dat in jouw omgeving te zijn, met je te praten en met je samen te wer ken aan het uitvoeren van dat plannetje, alle gedachte aan gevaar verre houdt? Ik zou alles voor je willen doen, en dan verlang je van me, dat ik me terugtrek, zoodra er sprake is van een beetje gevaar?" Annie was achteruitgeloopen tot bij de deur en stond hem met groote open oogen aan te kijken. Met andere jongelui, die allen wel onge veer hetzelfde gezegd hadden, had zij altijd g.ed weten om te springen. Zij hield zich koel en was vastbesloten, op hun pleidooien niet in te gaan. Maar nu klopte haar hart sneller, en de koele vastbeslotene Annie Chester was in onmid dellijk gevaar, zich niet langer meer meester te blijven. Heel plotseling, zonder eenige waar schuwing, was zij tot de ontdekking gekomen, dat Jimmy eene eigenschap bezat, die corres pondeerde met een eigenschap van haarzelf. Zij zou niet hebben kunnen omschrijven, wat het eigenlijk was. Maar sinds zij de kunst van zelf-analyse was machtig geworden, wist zij, dat de kwaliteit, die zij van een man zou verlangen, iets was, dat zij altijd had gekend en dat zij ook zou herkennen, als zij het ontmoette en zij herkende het in Jimmy. Het was een zekere roekeloosheid, een lichthartige durf- alligheid. „Annie!" zei Jimmy. „Het is te laat!" Zij had niet de bedoeling gehad dit te zeg gen. Zij had willen zeggen, dat er geen sprake van kon zijn, dat het onmogelijk was. Maar haar hart was haar geest voorgeweest. Er viel een sluier voor haar oogen weg, zij voelde nu, waarom zij zich tot Jimmy aangetrokken had gevoeld. Zij hoorden bij elkaar, en zij had haar geluk weggegooid. „Ik heb beloofd, met Lord Wisbeach te zullen trouwen." Jimmy bleef staan en werd koud als een lijk. „Heb je Lord Wisbeach beloofd.... met hem te zullen trouwen." „Ja," „Maar maar, wanneer?" „Daarnet.... een paar minuten geleden, toen ik hem naar zijn hotel heb gereden. Hij had me gevraagd, met hem te trouwen, voordat ik naar Engeland ging, en ik had hem beloofd, op zijn vraag te antwoorden, als ik terug was. Maar toen ik terug was, kon ik maar niet tot een besluit komen. De dagen verliepen, en er scheen iets te zijn, dat me nog terughield. Het leek vreemd, om nog langer geen vast besluit te nemen en toen heb ik op zijn aandringen ge zegd, dat ik met hem zou trouwen." „Maar je kimt toch niet van hem houden? Ongetwijfeld Annie keek hem aan. „Het lijkt wel, alsof er iets met me gebeurd is, de laatste vijf minuten," zei ze, „en ik kan niet duidelijk denken, op het oogenblik. Een tijdje geleden leek het mij er niet veel op aan te komen. Ik mocht hem weL Hij zag er goed uit en leek wel een goed karakter te hebben ook. Ik voelde, dat we best met elkander zouden kunnen opschieten en gelukkig zijn, zooals de meeste menschen. Dat maakt het volmaakte zoo veel mogelijk nabij, voor zoover men dat tegen woordig bereiken kan, dus.wel, zoo ging het." ,Maar je kunt niet met hem trouwen, dat is uitgesloten!" „Ik heb het beloofd!" „Dan moet je je belofte breken!" „Dat kan ik niet doen!" „Je moet." „Ik kan niet." Jimmy snakte naar woorden. ,Maar in dat gevaldat moet je niet doenhet is verschrikkelijkin dit speciale geval.... (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1937 | | pagina 9