Verschil tusschen rechtsch of linksch?
Md (M&aal mn dm da§
Het Zeemonster van Nagasaki
E)e zorgen van
Jimmy
TEGENOVERGESTELDE
MEENINGEN
-v*
DONDERDAG 1 APRIL 1937
Geen onmiddellijke betrekkingen
tusschen begaafdheid en links-
of rechtshandigheid
Merkwaardige proeven
Sir Eric Phipps
Engelands nieuwe ambassadeur
te Parijs
Nieuwe boeken
Van katholieke schrijvers
h
hazenwindhond
Redemptoristen-College
te Vaals
HOE LANG IS UW REMWEG?
DOOR P C. WODEHOUSE
Terwijl in vroeger jaren de linkshandigheid
oeschouwd werd als een toevallige on
deugd, een licht teeken van achterlijk
heid, door opvoeding te corrigeeren, hebben de
hedendaagsche psychologie en paedagogie over
het linksch zijn hun eigen standpunten.
Alfred Adler, de schepper van de Individual-
psychologie, haalt de linkshandigheid graag aan
als een bron van minderwaardigheidsgevoelens
bij kinderen. Volgens hem is het natuurlijk, dat
hnKshandigen, wanneer zij op school schrijven
moeten leeren, het er minder goed afbrengen
dan de anderen, wier rechterhand de natuur
mee heeft. Ook bij het lezen komen zij achter;
want de linkshandigheid drukt immers uit, dat
de geheele linker lichaamshelft beter ontwik
keld is dan de andere en dus de leiding heeft,
en in dat geval richten zich alle bewegingen,
dus ook de leesbeweglng, natuurlijkerwijze van
rechts naar links, inplaats van omgekeerd, het
geen bij de rechtshandigen het geval is.
Een Amerikaansch psycholoog, dr. Bolton van
de Temple-universiteit te Philadelphia, houdt
er een strikt tegenovergestelde meening op na.
Volgens hem zijn het juist de linkshandige kin
deren, die een zekere superioriteit gaan voelen
boven de anderen, omdat zij b.v. links kunnen
schrijven en ook rechts, of omdat zij bij ver
schillende sporten veel voor hebben door hun
natuurlijke links- en aangeleerde rechtshan
digheid.
De beide standpunten lijken niet onverzoen
lijk, zoowel het een als het ander zal wel voor
komen. Maar het is zeker typisch, dat de supe-
rioriteitsstelhng uit Amerika komt, waar de
schooltoestanden zoo geheel anders zijn dan in
de oude wereld.
Inmiddels doet men goed, tegenover de nor
male rechtshandigheid niet geheel uitsluitend
de linkshandigheid te stellen. Want er bestaat
ook nog hetgeen wij dubbelhandigheid moeten
noemen, dat wil dus zeggen een tamelijk sym
metrische ontwikkeling der bewegingen en be
wegingscombinaties in beide lichaamshelften of
althans de aanleg daartoe. Dubbelhandigheid
komt vanzelf nauwelijks aan het licht, want een
dubbelhandig kind zal door zijn opvoeding ge
durende de eerste zeven levensjaren al schijn
baar uitgesproken rechtshandig geworden zijn.
Toch blijft de aanleg van de linkerzijde be
staan, en wanneer er door omstandigheden
aan de linker hand of voet eischen gesteld
worden, leeren de dubbelhandigen er verras
send snel aan beantwooren.
Dr. Wiirtz van het Oskar-Heleneheim te
Berhjn-Dahlem, het grootste tehuis voor kreu
pelen in Middel-Europa, weet hiervan eigen
aardige dingen te vertellen. Het is een buiten
gewoon moeilijke eisch, waarvoor menschen
gesteld worden, wier rechterhand of arm ge-
amputeerd is. Hun voornaamste arbeid bestaat
er gedurende maanden en maanden in, de
bewegingsmogelijkheden van linkerhand en
-arm te leeren kennen, beheerschen en com
bineeren. Het tempo van vooruitgang is echter
geheel verschillend, en dit ook bij menschen,
wier levensomstandigheden en begaving voor
het overige tamelijk overeenkomen. Hier on
derscheiden zich dadelijk de dubbelhandigen
van de rechtshandigen. Er zijn linkshandigen,
die zich bewonderenswaardig aanpassen, ter
wijl uitgesproken rechtshandigen soms eerst
laat en soms nooit een gemiddelde handigheid
van den linkerarm bereiken.
Hoe nu de rechts-, de links- en dubbelhan
digen verdeeld zijn? Voornoemde dr. Bolton
heeft proeven genomen op honderden studen
ten en deed de ervaring op, dat 65 pet. hunner
recht'ch waren. 16 pet. ondubbelzinnig linksch
en de overige 20 pet. dubbelhandig. Bij deze
dubbelhandigheid echter varieerde de graad,
want dat beide handen volkomen gelijkwaardig
zijn, Is een zelden voorkomend geval.
Nu nog lets over de proeven, waardoor men
een en ander ontdekt. (Want de meeste men
schen weten zelf niet, welke hand hun natuur
lijke leidende hand is, en slechts de geheel
linkshandigen worden het zich op hinderlijke
wijze bewust.) De meest eenvoudige proef is,
om den persoon in kwestie de handen te doen
vouwen. De bovenliggende duim duidc dan de
leidende hand aan. Verder laat men den proef
persoon hetzij glijden, hetzij springen. Het been,
dat wordt voorgeschoven bij het glijden, of het
eerst opgetild bij den sprong, behoort alweer
aan de leidende helft. Bij aankomende schaat
senrijders verraadt zich al heel duidelijk, welke
lichaamshelft het meest ontwikkeld is: zij steu
nen vooral op het been, dat hun grootste hou
vast is, en slaan het minder ontwikkelde uit.
Fijnere proeven, die de verhouding van be
gaafdheid der beide handen of voeten zuiverder
vaststellen, zijn de volgende, door dr. Bolton
toegepast. De kracht der beide handen wordt
gemeten met behulp van een dynamometer.
Daarna bepaalt een tikproef voor beide han
den een getal voor de snelheid en daarmee
verbonden beweging, waarna tenslotte de kwes
tie der regelmatigheid van de beweging gecon
troleerd werd. De leercapaciteit der beide han
den wordt anders bepaald. De wijze waarop, is
zoo eenvoudig, dat ieder het met gemak zelf
ban probeeren. Men begint een stok tusschen
de vingers van de rechterhand rond te draaien
van rechts naar links, op de wijze zooals een
tamboer-majoor zijn staf laat cirkelen. Gedu
rende drie minuten gaat men hier mee door,
het aantal geslaagde cirkelingen nauwkeurig
noteerend. Daarna probeert men dezelfde be
weging met de linkerhand in tegenovergestelde
richting en eveneens voor drie minuten. Wan
neer men dit een keer of zes herhaalt, zal bij
rechtshandigen de linkerhand een lager gemid
delde van geslaagde draaiingen vertoonen dan
de rechter. Maar nu nemen we ter grootere
nauwkeurigheid de proef in tegengestelde rich
ting, dus draaien den stok met de rechterhand
naar rechts en met de linker naar links. Nu
zal uitkomen, of de rechtshandige werkelijk
een rechtshandige is. In dat geval is ook nu de
rechterhand de linker de baas. Maar toont nu
de linkerhand meer vaardigheid, dan heeft
men met een geval van latente linkshandigheid
te doen.
Volgens dr. Bolton is het ook een latente
linkshandigheid, die sommige biljartspelers er
toe brengt, hun biljartqueue met de linkerhand
te hanteeren, terwijl zij verder geheel rechtsch
zijn. Zulke menschen kunnen zich zonder veel
inspanning tot dubbelhandigheid ontwikkelen.
Tusschen begaafdheid en links- of rechts
handigheid bestaan geen onmiddellijke betrek
kingen. De voornaamste oorzaak van de links
heid ligt in de neiging van onze hersens en ons
lichaam, af te wijken van de zuivere symmetrie
of het zuiver evenwicht. Een rechtshandig
mensch is linkshersenig, hetgeen beteekent, dat
de linker helft van zijn hersens bij den aan
vang van iedere beweging in' functie treedt,
terwijl iémand, die linkshandig isrechts-
hersenig denkt.
(Bijzondere correspondentie)
De benoeming van Sir Eric Phipps, tot nu
toe ambassadeur van Groot-Brittannië
te Berlijn, tot ambassadeur te Parijs,
heeft in Frankrijk lgvendige voldoening ge
wekt.
Voor de Franschen staat het vast, dat de
benoeming tot ambassadeur te Parijs de hoogst
denkbare bekroning is van de loopbaan van
een Britsch diplomaat. Hierbij is natuurlijk een
dosis ijdelheid in het spel, die den Franschen
Parijs nog altijd als het middelpunt der wereld
doet zien.
j De Franschen geven toe, dat deze benoeming
hun nationale ijdelheid wel een beetje streelt
en zij hopen ook wel, dat deze benoeming de
nationale ijdelheid der Duitschers wel een beet
je kwetsen zal. Beteekent de promotie van Sir
Eric Phipps niet, dat de Engelsche diplomatie
aan Parijs toch altijd nog meer belang toekent
dan aan Berlijn, en dat „in diplomaticis" al
thans Berlijn „nicht über alles'' gaat?
Dat men met een werkelijke promotie te doen
heeft, moeten ook de cijfers bewijzen, die een
onbescheiden boulevard-blad publiceert.
Behalve het persoonlijke honorarium van den
ambassadeur te Parijs, dat 260.000 francs per
jaar bedraagt, toucheert hij bovendien de som
van 1.300.000 francs voor representatie-kosten.
De vertegenwoordiger van Groot-Brittannië te
Berlijn toucheert minder dan 600.000 francs.
De ambassadeur te Parijs is dan ook de best
betaalde van alle diplomatieke vertegenwoordi
gers, die Groot-Brittannië op het Europeesche
vasteland onderhoudt en slechts de ambassa
deur te Washington leeft op grooteren voet,
Het echtpaar Eva PrawitzWeis2,
welks prestaties in het kunstrijden op
de schaats alom de aandacht trekken
zonder twijfel omdat het leven in U.S.A. zoo
veel duurder is.
De ambassadeur ontvangt ook nog 10.000
francs kleedgeld voor zijn rijk met goud be-
stikte ambtskleedij, op voorwaarde echter, dat
zijn kleermaker zich strikt aan het voor eens
en voor altijd voorgeschreven model houdt.
De Engelsche ambassadeur, die te Parijs zoo
vaak de mode aangeeft, wanneer hij rok of
smoking draagt (Sir George Clark deed dit in
hooge mate), mag zich niet de minste phanta-
sie veroorloven in zijn ambtsgewaad. Negen
knoopen van voren, twee achter, twee op de
panden: daarvan mag niet worden afgeweken.
Wat nu Sir Phipps persoonlijk betreft, hij
heeft een zeer goede Pariische pers. Om te be
ginnen merkt men op, dat hij reeds langer in
de Parijsche hoofdstad heeft gewoond dan de
meeste Parijzenaaars, in totaal zeventien jaren,
verdeeld over vier periodes van woonachtigheid.
de eerste als student aan de Sorbonne, waar
hij het baccalaureaat in de letteren behaalde.
Zijn eersten diplomatieken post bekleedde hij
vóór den oorlog als secretaris van Sir Francis
Bertie. Parijs is overigens erfelijk in de familie
der Phipps'. De vader van Sir Eric, Sir Con-
stantine was Britsch gezantschapsraad te Parijs,
zijn grootvader was de ambassadeur zelf, op
volger van mannen met beroemde namen als
Wellington, Lord Lytton, markies Dufferin en
Lord Derby.
Lady Phipps is een zuster van de charmante
en zwijgzame Ladv van Sittart, echtgenoote van
den staatssecretaris aan het Foreign Office.
Wat de katholieken zal interesseeren: zij ging
over tot het katholicisme. Zij doet aan poëzie
en gaf zelfs in het Fransch een boekje uit over
een harer kinderen, dat erg beviel aan André
Maurois. Haar vader was Sir Herbert Ward,
die beeldhouwde en die onder den titel „Mon,-
sieur Poilu" een boek uitgaf, waarin hij den
heldenmoed der Fransche soldaten in den we
reldoorlog verheerlijkte. Voor de toewijding,
waarmee hij in de Vogezen de gewonden ver
zorgde, werd hij tot ridder in het Legioen van
Eer benoemd en begiftigd met het Fransche
oorlogskruis. Lady Phipps heet de edelmoedig
heid en grootheid des harten van haar vader
te hebben geërfd.
Het jongste nummer van het maandblad De
Gemeenschap bracht wederom een frag
ment uit de levensbeschrijving van den
Pastoor van Ars, St. Jean Marie Vianney, door
Emile Erens. Doch deze maal was het de laat
ste. De boeiende biografie is voltooid en hier
mede is aan den beperkten schat der uitste
kende Nederlandsche heiligenlevens een nieuw
juweel toegevoegd. Naar ons door den uitgever
Paul Brand te Hilversum wordt bericht, zal dit
voltooide werk nog dit voorjaar in boekvorm
verschijnen. Het zal verlucht worden met een
aantal merkwaardige, deels tot heden nooit
gepubliceerde, foto's en bescheiden, betrekking
hebbende op leven en persoon van den pastoor
van Ars.
Vervolgens zal bij dezelfde uitgeverij het licht
zien een apologetische roman, getiteld Journaal
van een Doode, door Jan Derks. Het is de eer
ste maai, dat van dezen jongen auteur een ro
man in boekvorm het licht ziet. Hij publiceerde
indertijd in de G.G.G.-reeks een kleine drama
tische schets, getiteld „Oordeel" en stond aan
verschillende tijdschriften gedichten en drama
tische fragmenten af. Jan Derks, die mede
redacteur was van De Nieuwe Gemeenschap,
doch zich uit dit maandblad terugtrok, waarna
het ophield te bestaan, heeft ook de redactie
gevoerd van het weekblad Vrijdag. Zijn roman
„Journaal van een Doode", zco vernemen wij
uit het prospectus van Paul Brand, „verdedigt
den geloovigen mensch tegen de aantijging, dat
hij niet moedig genoeg zou zijn om het leven te
beamen zooals het is." De hoofdpersoon, die
aanvankelijk er naar streeft, zonder God „eer
lijk en vermetel'1 te leven, komt tot de gevolg
trekking, dat de waarlijk levende mensch öf ge-
loovig moet zijn öf dom. Langs welke wegen hij
hiertoe komt, zal de roman ons verhalen.
Tenslotte kondigt Paul Brand voor het voor
jaar aan een nieuw boek van Anton van Duin
kerken, dat ten titel zal dragen „Verscheurde
Christenheid". Hieromtrent deelt 't prospectus
mede:
„In dit boek tracht de schrijver te verklaren
om welke redenen de invloed van de christelijke
liefdeleer op de geestelijke ontwikkeling van
Europa sedert de zestiende eeuw zoo sterk af
nam. Hij ontleedt de kenmerken van de be
schavingsperiode, die achter ons ligt, in het
liche van de Evangelische openbaring. Eerst
wijst hij op het nieuwe wereldbeeld, dat om
streeks 1500 ontstaat, om vervolgens de groote
maatschappelijke, wijsgeerige en staatkundige
strevingen van het humanisme te schetsen. De
geestesgesteldheid, die aanleiding gaf tot de
Hervorming en de mentaliteit, welke na de
Hervorming ontstond, worden daarna geschil
derd. Hoe allerlei christelijke waarden, gemengd
met onchristelijke of zelfs anti-christelijke be-
standdeelen het schijnbare evenwicht van de
burgerlijke samenleving bedreigen en hoe deze
maatschappij zich hiertegen wapent, is het on
derwerp van de volgende hoofdstukken. Einde
lijk wijst de schrijver op de beginselen, volgens
welke het tragisch verscheurde Europa van he
den in Christus kan worden hersteld.
In den gewonen zin apologetisch is dit werk
niet. Het wekt echter op tot bezinning over de
waarden die door het evangelie aan de mensch-
heid werden gegeven. Het wijst op de christe
lijke mystiek, en op de eenheid van het Mys
tieke Lichaam van Christus. Waarheden, die in
de praktijk ook door katholieken veronacht
zaamd werden, komen door de tragiek van on
zen tijd in nieuw licht. Nu blijkt hoe wé,ar en
hoe onmisbaar ze zijn, ook voor het practische
leven. Pessimisme of defaitisme zijn vreemd aan
dit boek, zooals aan al het werk van dezen
schrijver. Maar de stof, waarover hij den laat-
sten tijd, blijkens vele kleinere publicaties, on
ophoudelijk nadacht, werd door hem behan
deld met een verantwoordelijkheidsbesef, hem
opgedrongen door den ernst van den tijd."
Pim Puckeray was geen jager, maar toch
bezat hij een pracht van een hazenwind-
hond. Pim was kolossaal zuinig op zijn
hond en zonder het beest te verwennen, had het
een pracht leven.
Puckeray wist zijn hond „in conditie" te hou
den, hij was trotsch op hem en hij was dol met
hem. Pim snoefde op zijn hond bij al zijn vrien
den. Doch hij bekende ook gulweg, dat hij al
leen om dezen hond veel gaf en totaal geen
interesse had voor andere honden, ook niet van
het hazenwindhonden-ras. En wie de geschiede
nis kende van Pim Puckeray en zijn hazenwind,
kon die voorliefde volkomen begrijpen en waar-
deeren. Hij heeft mij die ook eens verteld op
een avond, dat ik hem als goeden buur bezocht
en we genoeglijk bij het haardvuur in zijn oude
Engelsche schouw zaten te rooken en genoten
van een glas wijn, dat ons zijn allerliefst
vrouwtje had ingeschonken.
Al eerder had ik Pim's hond geprezen; ik
deed het ook nu, want zooals het dier daar op
een vacht bij het vuur lag uitgestrekt, was het
inderdaad een prachtige en hoogst elegante
hond.
„Die hond is in betrekkelijken zin een deel
van mijn geluk," zei Puckeray. Ik keek hem
waarschijnlijk wat ongeloovig aan.
„Ja, inderdaad," herhaalde Puckeray. „Ken
je de geschiedenis van mijn huwelijk?"
Ik schudde ontkennend het hoofd.
„Nu ja, ieder huwelijk heeft zijn geschiede
nis, maar de onze is wel merkwaardig, niet
waar, Mary?" vroeg Pim aan zijn jong vrouwtje,
dat als een volmaakt gelukkige vrouw bij ons
zat, werkend aan een prachtig stuk kant.
„Ja, vertel het nog maar eens," lachte zij en
in haar oogen stond de blijdschap van een
vrouw, die gelukkig is met het genoegen, dat
een man er in vindt over hun geluk te spreken.
„Je moet weten," begon Pim zijn verhaal,
„dat ik mijn vrouw leerde kennen in Sussex.
Haar vader had daar een prachtig landgoed en
een verschrikkelijke hpbbyhij was dol op ja
gen. Ik geloof, dat hij overigens meer gaf om
zijn honden dan om de jacht. Hij had een
pracht collectie en hazenwinden waren zijn spe
cialiteit. Toen ik in Merryhill kwam, behoorde
dit tot de eerste nieuwtjes, die ik hoorde. Kort
daarop maakte ik op de tennisbanen kennis met
zijn dochter Mary. Vanaf dat moment," lachte
Pim, „interesseerde mij de familie Devonshire.
Mary en ik waren heel gauw meer dan goede
vrienden, maar onze zaak stond hopeloos. Er
was een concurrent, een zoon van Lord Bakons
had bij den ouden heer Devonshire de voor
keur. Hij bezat een klinkenden naam, relaties
en weet ik wat nog meer; ik had vrijwel niets
anders dan het accoord van Mary.
Doch ook zij wist niet bij Devonshire te be
reiken, dat hij toestemming gaf tot ons huwe
lijk.
„Ik vind Pim een heel geschikten kerel" zei
hij steeds, „maar tot een huwelijk kan ik, wat
hem betreft, mijn medewerking niet verleenen."
Mary heeft het toen met een list geprobeerd,
zij tastte Devonshire in zijn zwak, om mij een
kans te geven. Luister.
Wij waren, wat meer gebeurde, op een avond
bij Devonshire uitgenoodigd, Bakons zoowel als
ik. Wij vermaakten ons op de gebruikelijke en
van hartelijke gastvrijheid getuigende manier
en waren meer beleefd dan oprecht in onze be
wondering voor de verhalen van onzen gast-
't
-
J
v
4
Het onvrijwillige "bad, of de al te scherp geslepen schaatsen
Nauwelijks hadden ze zes passen gedaan of Drein Drentel
begon den stationschef uit te schelden. Dit was natuurlijk erg
flauw van Drein. De stationschef werd erg kwaad en gooide
een seintoestelletje, dat hy in zijn hand had, naar hem toe.
Natuuriyk kreeg Piet Prikkel het tegen zijn hoofd aan.
Met veel ruzie kwamen Drein en Piet aan den oever van de
Gele Zee. Ze hadden veel geluk, want toevallig ontdekte Piet
Prikkel een groot vlot, dat daar kant en klaar lag. „Als we het
zeemonster daar eens op vastbonden," stelde Piet voor.
Dit idee vond bij Drein veel bijval en weldra zaten ze op het
vlot, nadat ze het zeemonster er goed op hadden vastgebonden.
De zee was erg rustig en ze vonden het beiden een prettig
tochtje. Na drie dagen Was de aardigheid er af en zie waren
biy, dat ze land ontdekten.
heer over zijn voortreffelijke stoeterij van hon
den.
Opeens stond Mary van haar stoel op en met
een goedkeuring' van Devonshire, zeide zy ons
het volgende:
„Jelui beiden hebt mij meerdere malen reeds
om mijn hand gevraagd en jelui hebt nog
steeds geen beslissend antwoord gekregen. Het
is zoo moeilijk voor me om te antwoorden, en
daarom heb ik besloten mijn toestemming aan
het lot over te laten. Jelui brengt hier, vandaag
over een week, 's morgens allebei een echten
hazenwindhond, vader zal ze keuren op hun ras
zuiverheid en
kwaliteit Des j
avonds komen jj hon'Jerh>e
jelui hierheen en i c 'W1l&el
in jelui tegen- i
woordigheid zal
ik ze voederen
met vaders spe-
ciale hondenbrood. Wie van de twee honden
daarvan het meeste eet, dien zal ik tot man
nemen."
Ik moet eerlijk toegeven, dat een dergelijke
dwaasheid uit den mond van Mary Bakons
even erg verwonderde als my. En hoe kwam ik
aan een echten hazenwindhond? Bakons had
relaties.... maar Mary gaf my 'savonds nog
goeden raad. Zij wist iemand in Merryhill. die
een hond uit haar vaders kennell bezat en dien
mij wel zou willen afstaan. Op den bewusten
avond, een week later, voelde ik my hopeloos
bespotteiyk, toen al mijn hoop en belangstelling
gevestigd was op een hond, die me totaal onver
schillig was. Ik behoef niet te vertellen, dat
m y n hond winnaar werd en Mary's vader zyn
toestemming gestand deed, want je ziet ons hier
in ons eigen huis. Er is iets anders, dat ik je
nog wilde vertellen.
Toen we eenmaal getrouwd waren, begon na
de eerste maanden van ons huweiyk my een
onhistorische ontevredenheid te plagen. Mary
bemerkte het wel en vroeg me er over, tenslotte
zeide ik haar:
„Zie je, Mary, ik weet dat je veel van me
houdt en ik ben ook heel gelukkig met je, maar
het ligt me niet goed, dat ik mijn geluk eigen
lijk te danken heb aan toevallige omstandighe
den, aan de vraatzucht nog wel van dien stom
men hond daar."
Mijn vrouw gaf mij toen het antwoord, dat
mij myn rust teruggaf en er de reden van is,
waarom myn hond een eereplaats kreeg in huis:
„Beste Pim," zei ze zei zy het nog wat har-
teiyker, maar dat doet er hier niet toe „je
wist toch dat ik van jou hield en dacht je nu
heusch dat ik zoo'n dom risico zou genomen
hebben? Toen de honden kwamen, heb ik hen
den heelen dag onder mijn hoede genomen.
Die van Bakon heb ik, naar vaders wenschen,
alles gegeven en jouw hond.... kreeg niets!"
In de kloosterkerk hebben de zeereerw. paters
Redemptoristen, te Vaals een indrukwekkende
afscheidsplechtigheid gehouden, in verband met
de sluiting van het St. Clemenscollege, het Ju
venaat van de Duitsehe provincie. De plechtig
heid werd door tal van geloovigen bijgewoond.
In 1873 vestigden zich de Duitsehe Redemp
toristen in Vaals, als slachtoffers van den „Kul-
turkampf". In 1921 vestigden zich Redempto
risten van de Nederlandsche provincie in het
klooster, doch in 1928 verlieten ze wederom
Vaals en vertrokken naar het nieuwe klooster
Nebo bü Nymegen. De Duitsehe Redemptoristen
keerden weer terug.
Toen werd een deel van het klooster inge
richt als Duitsch retraitehuis, het „St. Joseph-
heim". Wegens de grensvoorschriften en niet
het minst wegens de deviezen-bepalingen, rezen
groote moeilijkheden, moest het studenten
college gesloten worden. De studenten zyn over
geplaatst naar Bonn. In het klooster zyn 7
paters en enkele broeders achtergebleven. De
paters zullen zich biyven belasten met de ziel
zorg. De zeereerw. pater Schmitz, die reeds
langer dan een halve eeuw in Vaals vertoeft,
biyft eveneens in Vaals, waar hy zeer populair
is ook als biechtvader.
Uw remmen moeten in staat zijn uw
auto op 'n drogen weg tot stilstand te
brengen binnen de onderstaande af
standen:
Bij 10 km per uur 1 meter
Bij 20 km per uur 4 meter
Bij 30 km per uur 9 meter
Bij 40 km per uur 16 meter
Bij 50 km per uur 25 meter
Bij 80 km per uur 64 meter
Jl T P op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen U 7^0 bU levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door p 7ClH bij een ongeval met p /*Sl l.»
A lil. F. IN Ui O ongevallen verzekerd voor een der volgende ultkeeringen verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen doodelijken afloop
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTENGESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
by verlies van een hand,
een voet of een oog.
hui ii ui minimum in milium iiiiiiiiuamii ii ill minium muit minimi
iiiiiiiiiiMiitiiiiiimiiiiiiiiiiiiiHttiiiiiiiimiiiiiiitiniiiiiiiiiimtiiiimiiiiii
47
Hy hield op. Hij zag de val, waarin hy ge-
loopen was, nu duidelijk voor zich. Hy kon dien
schurk niet ontmaskeren, zonder zichzelf bloot te
geven. En daar schrok hij nog steeds voor
terug. Annie's vooroordeel tegen Jimmy
Crocker.... mocht dan geworteld zijn in een
kleine en dwaze grief, maar het was al vyf Jaren
lang doorgegroeid en wie zou kunnen zeggen hoe
sterk het thans was.
Annie deed een pas naar voren en bleef toen
weifelend staan. Toen, alsof zy zich had be
dacht, kwam zij dichterby en raakte zyn mouw
aan.
„Het spyt me," zei ze.
Het was stil.
„Het spyt me!....
Zy ging weg. Zachtjes sloot ze de deur achter
zich. Jimmy wist nauwelijks, dat zy was weg
gegaan. Hy zat in den diepen stoel en staarde
naar de zoldering, zonder iets te zien. En toen,
hoeveel minuten of uren later dat was, zou
hy niet hebben kunnen zeggen, deed een
scherp geluid van de kruk van de deur hem op
staan. Kwam Annie terug?
Het was Annie niet. Om den hoek van de
deur stak het glurende hoofd van Lord Wis-
beach.
„O!" zei zijne Lordschap, toen hij Jimmy zag.
Het hoofd werd toen teruggetrokken.
„Kom hier!" riep Jimmy.
Het hoofd kwam weer te voorschijn.
„Hebt u het tegen my?"
„Ja, ik had het tegen jou."
Lord Wisbeach volgde nu het boveneinde van
zijn lichaam de kamer in. Hij zag er niet
bijzonder verrast of verlegen uit, maar zyn blik
dwaalde toch onvast, en hy keek Jimmy schuin
aan. Verder dan de deur kwam hy voorloopig
bovendien niet. Zijn yagers rustten nog even
tjes op de kruk achter hem. Hy achtte het niet
waarschynlyk, dat Jimmy van zijn onderhoud
met mevrouw Pett op de hoogte was, maar in
Jimmy's stem had hy een dreigenden toon ge
hoord en Lord Wisbeach was voor alles be
dacht op zyn veiligheid.
„Men zei me, dat juffrouw Chester hier was,"
zei hy.
„En waarom voor den drommel moet jy juf
frouw Chester hebben, jy akelig, glibberig,
achterbaksch geboefte?" vroeg Jimmy.
De grootste optimist zou nooit hebben durven
beweren, dat dit alles vriendelyk werd opge
merkt. Lord Wisbeach's vingers klemden zich
vaster om de kruk van de deur en het bloed
steeg hem naar het gelaat.
„Wat beteekent dat allemaal?" zei hy.
„Jy ellendige schurk!"
Lord Wisbeach werd verlegen met de si
tuatie;
„Schreeuw niet zoo! Ben je gek? Moeten ze
ons hooren?"
Jimmy haalde diep adem.
„Ik moet verder van je af gaan staan," zei
hy rustiger. „Men kan nooit weten, wat er ge
beurt, als ik 't niet doe. Ik wil je niet ver
moorden."
Hij ging langzaam achteruit tot by de schrijf
tafel. Hij greep zich daar stevig aan vast. Hij
wilde voor alles niet overhaast te werk gaan,
en het zien van Gentleman Jack noodde anders
heel sterk tot vlug ingrijpen. Hij leunde tegen
de schrijftafel, terwijl hij er zich met beide
handen stevig aan vast hield. Lord Wisbeach
hield zich even stevig vast aan de kruk van
de deur.
„Juffrouw Chester," zei Jimmy, zich ge
weld aandoende om zoo bedaard mogelijk te
spreken, „heeft me zoo juist verteld, dat zy
beloofd heeft, met je te zullen trouwen."
„Juist," zei Lord Wisbeach. „Morgen komt de
aankondiging in de krant."
Hy had nog een opmerking op de lippen, maar
die sprak hij liever niet uit. Hij kon zich eigen
lijk niet goed indenken, hoe Jimmy's gevoelens
op het oogenblik waren. Hy kon met geen moge
lijkheid begrijpen, wat Jimmy er voor bezwaar
tegen zou hebben, dat hy zich verloofde met
Annie. Niettemin was het duidelijk, dat die
kwestie hem om de een of andere reden toch
aan het hart ging. Wisbeach constateerde overi
gens, dat Jimmy een heej stuk te groot en te
forsch van bouw was, om hem voor den gek te
kunnen houden. „Waarom niet?"
„Het komt morgen niet in de krant," zei
Jimmy. „Omdat je morgen zoo ver hier vandaan
zult zyn, als je kunt. Tenminste als je gezond
verstand hebt."
„Wat bedoel je daarmee?"
„Dit als je morgen bij het ontbyt, dit huis
niet verlaten hebt, dan zal ik je ontmaskeren."
Lord Wisbeach vond zijn positie niet bepaald
prettig, maar nu moest hy toch werkelyk
lachen.
„JU!"
„Juist."
„Wie ben jy dan wel, mannetje, dat je zoo
maar denkt, iemand te kunnen ontmaskeren?"
„Ik ben toevallig de neef van mevrouw Pett:
Jimmy Crocker."
Weer lachte Lord Wisbeach.
„O, wou je het zoo probeeren?"
„Ja.
„Je gaat dus naar mevrouw Pett en zegt, dat
je Jimmy Crocker bent en dat ik een schurk
ben en dat je alleen maar gedaan had, alsof
je me herkende maar me in werkelykheid nog
nooit hebt gezien?"
precies."
„O, dan doe maar geen moeite!" Hy lachte
harteiyk. „Ik zal niet beweren, dat het niet
handig zou zyn, maar het is al een beetje oud.
Het spyt me werkelyk voor je, maar ik heb daar
al eerder aan gedacht, dan jy. Ik ben na de
lunch direct naar mevrouw Pett gegaan en heb
haar iets in dien zin verteld. Denk je nu wer
kelijk, dat ze jou dan ook nog zal gaan geloo-
ven? Ik garandeer je, dat ik de hoogste troeven
heb. Je zult er niet in slagen, my by haar nog
verdacht te maken."
„Toch geloof ik van wel om de eenvoudige
reden, dat ik werkelijk Jimmy Crocker ben."
„O, maar natuuriyk ben je dat!"
„Precies, dat ben ik zeker."
Lord Wisbeach lachte genadig.
„Och, ik begrijp wel dat het de moeite waard
is, het eens te probeeren, maar ik geloof heusch
niet, dat het veel zal uithalen. Ik weet wel, dat
je me graag hier vandaan wilt zien, maar dan
zul je het heusch anders moeten aanleggen."
„Bedrieg je zelf nu maar niet met te meenen,
dat ik hier sta te pochen. Kijk hier!" Hij trok
plotseling zijn jas uit en wierp ze Lord Wis
beach toe.
„Kyk maar eens naar het stukje stof, dat de
kleermaker in den binnenzak heeft gezet en
lees ook het adres: J. Crocker, Drexdale,
House, Grosvenor Square, Londen!"
Lord Wisbeach nam het kleedingstuk op en
keek naar het adres. Hy keek nu een beetje
minder uitgelaten, maar hy vocht nog steeds
tegen de overtuiging.
„Dat is nog geen bewys!"
„Misschien niet. Maar als je de reputatie van
den kleermaker, die dat maakte in oogen-
schouw neemt, zul je moeten toegeven, dat zoo
iemand zich toch niet gauw met een oplichter
zal associeeren, wel? En als je er bovendien op
staat een overtuigend bewijs te hebben, dan
kan ik wel gauw even een stuk of zes menschen
van de Kroniek bijeenkrygen, die mij herken
nen. Of ben je misschien al overtuigd?"
Lord Wisbeach gaf het op.
„Ik begryp niet, wat je dan eigenlijk aan
vangt, maar ik begryp nog minder, waarom je
me dat niet eerder gezegd hebt, na de lunch?"
„Dat doet er niet toe. Daar had ik myn
redenen wel voor. Dat komt er in het geheel
niet op aan, maar wat er wel op aan komt,
is, dat jy morgenochtend uit dit huis verdwynt.
Begrijp je dat goed?"
„Ja, ik snap je."
„Nu, dat is dan alles. Laat ik je niet lan
ger ophouden!"
„Zeg luister 's!" Gentleman Jack's stem werd
klagend. „Ik vind, dat je iemand toch wel een
kans moest geven. Geef me nog gelegenheid om
een collega" in Montreal my een telegram te
laten sturen, waarin hy me verzoekt direct naar
hem toe te komen. Anders zul je natuuriyk
direct de politie achter me zetten. De oude dame
weet, dat ik zakenrelaties heb in Canada. Je
hoeft 't niet erger te maken dan het is.
Jimmy dacht even na.
„Nu goed dan, daar heb ik ten slotte geen be
zwaar tegen."
„Dank je wel."
„Maar toch houd je je koest."
„Ik begryp je niet."
Jimmy wees naar de brandkast.
„Kom, kom, vriend myner jeugd. Wy hebben
geen geheimen voor elkaar, wel? Ik weet, dat je,
wat daar in zit, tracht in handen te krygen en
je weet, dat ik dat weet. Je blijft nu vannacht
nog hier, maar ik raad je aan, stiekem in je
kamer te blyven en eens lekker uit te slapen
voor je reis. Begryp je me?"
„Ja zeker."
,Dat is het dan. Je kunt gaan."
(Wordt vervolgd)