Zoekt gij betrouwbaar 1 Personeel? 1 Demonstraties met de G. 1 te Eindhoven. Bijenmarkt te Tilburg. ■K WsiÊÊaF- VAN DEN WOLF, DE SCHILDPAD EN EEN KONIJN Plaats dan een „Omroeper" voor 80.000 gezinnen j HENK VERTELT OVER WATERVOGELS ■fm-j/k DONDERDAG 1 APRIL 1937 WÉL wS MÈ mm 'T WORDT LENTE DE V.D.P. <®V SC ZOO'N MALLE POES Emniiii|iiiiiimiiiiiiniiiiiiiiiinuiiiniiiniiiiiinniiHiiiiiiuiiimuiiiiiiiiiiiillllllllülllllllllllllllllllllllllllllllim^ luiiiiiliiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuHiiiuiuiiiiiumuuuiuuiiiuiiiuimmiiiimiuiuuiiiiinluiiniiniiB wmimk -- - - j mSÊmÊSSiÉÊz De bekende voorjaars-bijenmarki ie Tilburg werd Woensdag onder grooie belangstelling gehouden. Een aardig snapshot tijdens de bezichtiging der korven FOTOREPORTAGE V v X sX - „m De G. 1, het nieuwe gevechtsvliegtuig der Nederlandsche Luchtmacht, maakte Woensdagmiddag op het vliegveld Welschap te Eindhoven demonstratie vluchten Kapitein luitenant ter zee J. G. v. d. Berg, die als opvolger van kolonel L A. C. M. Doorman belast is met het commando der Onderzeedienst, kazerne te den Helder Paaschvacantie in den Londenschen dierentuin. Een ritje per olifant behoort nog steeds tot de meest gezochte attracties 276 leerlingen van 47 onderwijsinstellingen te Amsterdam namen deel aan de schoolschaakwedstrijden, welke deze week in het Hervormd Lyceum in de hoofdstad werden gehouden. Een kijkje tijdens de match Vroeger waren konijnen lang niet zoo dom als tegenwoordig en menig dier werd door hen voor den mal gehou den. Ik zal je eens zoo'n gevalletje ver tellen. Een konijn had eens flinken honger, maar kon niets vinden om zijn knorrende maag mee te vullen. Ten einde raad ging het maar naar den wolf, die nog zoo'n beetje familie van hem was. „Wie is daar?" riep de wolf toen het ko nijn aanklopte. „Neef Wip," riep het konijn. „Wat moet je," zei de wolf wrevelig, want hij wou het konijn niet binnen laten, omdat hij net aan zijn laatste stukje vleesch bezig was en daar het konijn niet van mee wilde laten proeven. „Jaheantwoordde het könijn, die wel hoorde dat Isegrim in niet al. te beste stemming verkeerde, „ik wou je vra gen of je misschien mee ging om schild padeieren te zoeken." „Wat anders," riep de wolf en een mo ment later stond hij al met een schop en een mand naast het konijn. Samen gingen ze op stap en na een fer me wandeling bereikten ze een bosch. „Waar moet je nu die schildpadeieren zoeken?" vroeg de wolf, wel wat verlegen dat hij dat niet eens wist. „Je kunt ze zoo niet zien," zei het konijn, „want de schildpad is slim. Die legt haar eieren in den grond en gooit er dan wat zand en bladeren over heen. Maar ze ver geet bij het weggaan haar spoor uit te wisschen en dus weet ik altijd precies waar ze te vinden zijn. Kijk. hier is weer zoo'n spoor en daar verderop, die kleine verhooging, dat is vast en zeker een nest." Ze gingen kijken en waarempel, er lag een heele partij versche eieren. De wolf legde zijn aandeel in het mandje, maar het konijn schrokte de zijne direct op. „Waarom bewaar jij je eieren?" vroeg het konijn. „Ik houd er niet van als ze rauw zijn," antwoordde de wolf. „maar ik kook ze er dan zijn ze heerlijk!" Ze wandelden verder en vonden op ver schillende plaatsen schildpadnesten vol eieren. De wolf bewaarde ze zorgvuldig, maar het konijn schrokte ze allemaal op. Eindelijk hadden ze er genoeg van en gingen naar huis. Het konijn vond het echter zonde van de eitjes in den mand en zon op een mid del om ze in zijn bezit te krijgen. „Zeg oom," zei hij tenslotte, „ik had mijn moeder beloofd een stuk of tien eieren mee te brengen. Dat ben ik totaal vergeten. Zou ik er geen tien van jou kun nen krijgen?" „Best," antwoordde de wolf, „als je ten minste nog eens eieren met me gaat zoe ken. Want jij kunt dat beter dan ik." Het konijn beloofde dat en sprong naar huis. Daar legde hij de eieren neer en liep toen vlug terug naar de hut van Isegrim. Hij ging vlak voor de deur liggen en gilde zoo hard dat de wolf ijlings naar buiten kwam. „Auwwww," huilde het konijn, „auwwww, mijn buik doet zoo zeer. Ik ben vast ver giftigd door de eieren. Auwwww, haal den dokter, anders ga ik beslist dood!" De wolf ging direct op zoek naar den dokter en het konijn, dat wist hoe ver de dokter woonde, ging op zijn gemak naar binnen om de eieren van Isegrim op te eten. Maar nauwelijks had hij er een stuk of tien naar binnen gewerkt of daar hoorde hij Isegrim al aankomen: „Wat een bof, dokter Nilpardia, dat ik je net onderweg trof. Neef konijn ligt op stervenhij heeft vreeselijke buikpij- i nen." Het konijn wist eerst niet waar zich te redden, maar gelukkig stond het venster open en met één sprong was hij naar bui ten en liep wat hij loopen kon. Toen de wolf binnen kwam zag hij dat zijn eieren gestolen waren. „Bedrieger," schreeuwde hij „als ik je te pakken krijg, nou...." Het konijn liep zoo hard hij kon, maar door de vele eieren die hij opgegeten had, schoot hij niet hard op en spoedig hoorde hij de voetstappen van de wolf achter zich. Gelukkig zag hij net bijtijds een hollen boom en floepweg was konijn Wip. De ingang was te smal voor den wolf en daar stond hij nu. Daar kwam de schildpad aan. „Nicht Schildpad," riep Isegrim, „je hebt zeker wel gemerkt dat neef Wip al je eieren gestolen heeft. Ik zag het net en wilde hem daarvoor straffen, maar nu is hij hier in dit gat gekropen. Als jij nu even oplet, ga ik naar huis om een bijl te halen en dezen boom om te hakken." Hoera, het wordt weer lente, Het is zoo zacht vandaag, Dat 'k vast m'n muts wel af mag, Als ik het moeder vraag! De hoornen en de struiken, Eerst zwart en dood en kaal, Krijgen weer kleine knopjes, Ze groeien allemaal! Ook zie je hier en daar al Wat kleine bloempjes staan. Dat heeft geloof ik stellig De lentefee gedaan! Vergeten is de winter, ThuisblijvenNiets daarvan. 't Is nu alleen de lente Die ons wat schelen kan! Wie houdt niet van de lente? Ik geloof, er is geen kind Dat onzen mooien lentetijd Niet 't allerfijnste vindt! R. Fr. W. Nauwelijks was de wolf weg, of het ko nijn riep vanuit den boom: „Nicht Schildpad, luister eens. De wolf heeft zelf je eieren gestolen, hoor! Kijk hier maar in dit gat of er ook een van je eieren te vinden is." De schildpad stak haar kop naar binnen, maar vlug wierp het konijn haar fijne hout- molm in de oogen, zoodat zij niets meer kon zien en maar in haar oogen wreef. Van die gelegenheid maakte het konijn dankbaar gebruik om de plaat te poetsen. Na enkele minuten kwam de wolf terug en vond niemand meer. Ja, daar bij de rivier stond de schildpad haar oogen uit te wasschen. Hij werd zoo boos op haar, dat hij met opgeheven bijl op haar losstormde. De schildpad liet zich vlug in het water zakken, maar nog net raakte de wolf haar staart, zoodat er een flink stuk afgehakt werd. En sedert dien tijd hebben al de schildpadden zoo'n kort staartje. Als je het niet gelooft vertel ik nooit meer iets.... PIET BROOS. i g/flifltt/ Henk was weer eens overgekomen en na tuurlijk.... regende het, dat het goot. Dat was een teleurstelling voor de club, die een wandeling had willen maken. Maar, geen nood, in de kamer was het gezellig. Kees, Bram, Mientje en Toos waren bijeen, de andere clubleden hadden geen gelegen heid gehad, om te komen, 't Kostte niet veel moeite Henk aan het praten te krijgen. „Ik heb onderweg weer zooveel watervogels ge zien" begon hij. „Overal waar spoorsloten en plassen waren, kon je waterhoentjes (Fig. 1) en meerkoeten (Fig. 2) zien. Waterhoen tjes zijn toch zulke grappige dieren. Hun kleur is bronsgroen en ze hebben boven den snavel een rood plaatje. Wisten jullie, dat de naam waterhoentjes niet alleen op hun lichaamsvorm slaat, maar ook op het ge luid, dat het mannetje maakt? Hij laat heusch een kraaiend geluid hooren. In het voorjaar hoor je zijn „krie, krie" soms heel hard en aanhoudend, zelfs 's nachts. Met zijn lange teenen (Fig. 1) loopt hij over de groote waterleliebladeren, de plom- pebladeren. Nesten maken de waterhoentjes op de hooge bulten, die je in de moerassen vindt en waar de zeggen, die grassen met driekantige stengels, waar je je zoo leelijk aan snijden kunt, op groeien. Soms kiezen ze voor hun nestbouw boomstompen uit en zelfs maken sommige waterhoentjes hun nest in boomen. Behalve waterhoentjes zie je ook altijd meerkoeten. Die zijn grooter en zwarter van kleur. Boven den snavel hebben zij 'n witte vlek. Hun eieren zijn ook grooter, dan die van het waterhoentje. Meerkoeteieren zijn ongeveer vijf centimeter lang, die van het waterhoentje vier. De meerkoet komt ook in alle veenplassen voor, hij kraait niet, maar laat een soort keffend geluid hooren, dat als „koet, koet" klinkt. Ook maken meerkoeten wel een geluid, dat klinkt, alsof iemand.met een hamer op een paaltje slaat. De teenen zijn door breédere zwemvliezen omgeven. De nesten van meerkoeten staan gewoon lijk in het water en zijn gemaakt van doo- de bladeren en stengels." „Ik heb eens een kwartelkoning (Fig. 3) gezien" vertelde Bram. „Die is immers fa milie van de waterhoentjes?" „Ja zeker, maar de kwartelkoning is veel lichter van kleur, meer geelbruin. Hij is een echte trek vogel, die pas in Mei in het land komt. Zijn geluid lijkt op „crex, crex" of soms op „sners, sners". De meeste kwartelkoningen verdwijnen in het najaar. Het zijn flinke loopers, die tusschen het hooge gras goed vooruitkomen. Even goed als loopen, kun nen zij zwemmen. Eten doen ze allemaal zoo wat hetzelfde: slakken, wormen, zaden en insekten. In sommige boeken vind je echter, dat de kwartelkoning er ook minder mooie praktijken op na houdt. Hij is name lijk een eierroover en nestvernieler, die het zijn soortgenooten moeilijk maakt. Het nest ligt tusschen gras of graan verborgen, de zes tot tien eieren zijn groenachtig wit of bleekbruin en kleiner, dan die van het wa terhoentje. De volwassen kwartelkoning is ongeveer 25 centimeter, het waterhoentje 32 centimeter lang. De familie, waartoe de waterhoentjes be- T'Si k w vv-_c\k DM DIJ hooren, de familie van de rallen is nog veel uitgebreider. Er behooren nog toe: het por- celeinhoentje, het kleine en het kleinste waterhoentje en de waterral. AI die vogels 'moeten we maar eens gaan bekijken in het Miepsie Snor, een dikke kater, Kreeg op zekeren dag plezier Om de menschen na te apen En hij mauwde: „kijk eens hier. Waarom loopen alle menschen Met een hoed en met een jas? Waarom draagt een poes niet zoo iets, Ik vind, dat komt niet te pas Ik ga ook een jasje koopen, En een bloesje en een hoed. 'k Wed, zoo'n hoed en wandelstokje Staan me stellig heel erg goed!" Miepsie Snor ging naar een winkel, En hij kocht een keurig stel Menschenkleeren en die stonden Hem, zoo dacht hij, wonderwel! Zoo loopt Miepsie Snor, de kater, Keurig uitgedost op straat, Waar een iedereen het poesje Vol verwondering gadeslaat! En een elk lacht zich om Miepsie Met z'n malle kleeren slap. Alle poesen roepen vroolijk: „Kijk die Miepsie, wat een grap! Kijk z'n hoed eens en z'n jasje, Neen maar, wat een malle piet. Is 't niet om je slap te lachen, Als* je daar dien Miepsie ziet!" Toen is Miepsie Snor, de kater, Stilletjes naar huis gegaan. En hij bromde: „neen, die kleeren Doe ik voorloopig niet meer aan!"- En hij trok z'n bloes en jasje Uit en borg ze in de kast. En dat hij werd uitgelachen, Daarvan had hij nooit meer last! museum, ik geloof, dat ze daar allemaal voorkomen. Buiten zie je ze lang niet zoo vaak als waterhoentjes en meerkoeten. Maar kijk, de regen heeft opgehouden en de zon schijnt. Wat zouden jullie er van zeggen, als we nog even een eindje om liepen??" Daar had niemand wat op tegen, ze liepen met flinken pas een eind om en kwamen juist bijtijds voor het eten thuis. A. Iu

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1937 | | pagina 4