Beteekenis van luchtoorlog ■E ^idwdaal dag Het Zeemonster van Nagasaki E' O ALLE ABONNÉ'S F 750.- Ue zorgen van Jimmy ZATERDAG 10 APRIL 1937 VALT HET RESULTAAT NOGAL TEGEN? Zijn de krachten van gelijke sterkte? Zelfingenomenheid Kindertooneel woorden T I Brandende De Gouden Roos Belangwekkende bijzonderheden over de luchtstrijdkrachten in Spanje AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL DOOR P C. WODEHOUSE De luchtoorlog is op dit oogenblik al van heel wat meer beteekenis dan tijdens den Europeeschen oorlog. De luchtaanvallen der Italianen in 'Ethiopië hebben sommige troe- penafdeelingen der arme Abessiniërs, die heel dapper waren, maar zich tegen de Euro- peesche techniek niet konden verdedigen, bepaald gedecimeerd. En nu, in den bur geroorlog in Spanje, zaaien de vliegeniers dood en verderf over dichte bevolkingscentra, ook over open steden, waar een onschuldige bur gerbevolking leeft, alleen maar om te intimi- deeren, schrik aan te jaren, te demoraiiseeren. Het geschiedt van weerskanten, en het is alleen een hand over hand toenemende afstomping van het menschelijk gevoel, een jammerlijke ontaarding tot flinkheid" en valsch heroïsme, die ons er zoo onverschillig tegenover doet staan. Denken we aan de verontwaardiging, die in den oorlog van 19141918 nog door het publiek voer, wanneer een stad was gebombardeerd, dan blijkt hoe we achteruit hollen, hoezeer de verruwing is toegenomen. Zonder twijfel is daaraan voor een groot gedeelte schuldig de toespitsing van de extremistische politiek. De extremisten van linksch en van rechtsch vliegen elkander in de haren, en de rustigen die orde en vrede willen, raken in het gedrang. Zullen we nog uit die hel van waanzin en onzinnige exaltatie, gericht op kwade zaken, verlost worden? Men zegt, dat het resultaat van een lucht aanval op een groote stad tenslotte nogal „te genvalt". Dat de verwoestingen lang niet zoo erg zjjn en het aantal dooden niet zoo groot als men zou verwachten. Men kan daar alleen maar op zeggen, dat het altijd te erg is. Wan neer men leest, dat er bij één luchtaanval een paar honderd dooden vallen, en men leest dan de vaderlandsche kranten na het verbranden van een kind, of het te water raken van een auto, waarbij een paar menschen verdrinken moet men zich dan niet realiseeren wat zoo'n bloedbad beteekent? Wanneer men weet, wat er op het oogenblik m Spanje aan luchtmacht werkzaam is, wordt het duidelijk dat, al is men misschien in de verwachtingen „teleurgesteld", de krijgsresul- taten, door die luchtmacht verkregen, heel wat gewicht in de schaal leggen. In de „Revue de l'Armée de l'Air" worden daaromtrent bijzonderheden meegedeeld, die belangwekkend zijn. Volgens dit blad bestond de luchtmacht der Spaansche regeering bij het uitbreken van den burgeroorlog uit 160 a 180 vliegtuigen, die alle tot de oudere typen be hoorden, zooals de jachtvliegtuigen Nieuport 52 en Bréguet 19, beide van Fransch fabrikaat. Sinds de eerste dagen van den opstand ging zeker drie-kwart van de luchtmacht over naar de zijde der Rechtschen, doch aan die zijde bestond de werkelijke luchtmacht weldra uit modern Duitsch en Italiaansch materieel, met buitenlandsche bemanningen. De fascistische landen waren er ais de kippen bij om de gene raals, die zij als hun geestverwanten genegen waren, te steunen met het belangrijke wapen. Aanvankelijk was dan ook het overwicht in de lucht verreweg aan de zijde van Franco. De welgerichte aanvallen der Nationalisten hadden een demoraliseerenden invloed op de Volksfronttroepen, nog niet in staat zich tegen den vijand uit de lucht te weren. Eenige ge vechten deden denken aan wat in Abessinië is vertoond. Men behoeft zich er dan ook niet over te verwonderen, dat de Republikeinen, op hun beurt, de hulp van de Russische luchtmacht aanvaardden. Naar schatting beschikte Franco omstreeks half October reeds over ongeveer 200 vliegtuigen, die voor twee derden bestonden uit jachtvliegtuigen van de Duitsche merken Heinkel en Arado en het Italiaansche fabri kaat Fiat, en voor een derde uit bommenwer pers der Italiaansche Savoia-Marchetti-fabrie- ken en uit de Duitsche Junkersfabrieken. Deze sterkte schijnt gehandhaafd te zijn, ondanks ernstige verliezen, door de luchtmacht van Franco geleden; de verhezen zijn steeds weer aangevuld met nieuw materieel. De Junkers Ju-52 bommenwerpers, ontwik keld uit het verkeersvliegtuig Ju-52, zijn slecht verdedigbaar. Aan de voorzijde hebben ze geen machinegeweerkoepel, aan de achterzijde heb ben ze er twee, waarvan de bovenste in de rich ting van den staart en opzij schiet, en de on- Menschen, die zóóveel haast hebben, dat hun de tijd ontbreekt om veilig te rijden, krijgen vaak maanden cadeau in hospitaal of huis van bewaring derste alleen naar voren vuur kan geven. De Savoia-Marchetti S-81 is beter bewapend, doch het schijnt moeilijk met de koepels te ma noeuvreeren. Wanneer een bombardementsvlieg tuig van dit type door twee of drie jagers aan gevallen wordt, is het verloren. De Heinkel- en Arado-jagers, elk met twee machinegeweren gewapend, hebben een buiten gewone snelheid van vuren. De Fiat C.R. 32 jachtvliegtuigen blijken zeer kwetsbaar aan de voorzijde te zijn, waar de radiatoren der met water gekoelde motoren en de oliekoelers ware mikpunten voor de tegenpartij vormen, daar ze nogal ver uitsteken. Bovendien bevinden zich ae benzinetanks onbeschermd onderaan de fuselage, zoodat ze, wanneer ze neergeschoten worden, bijna steeds tijdens den val in brand vliegen. De Duitsche jachtvliegtuigen verschijnen steeds in patrouilles van drie, die met buiten gewone vaardigheid manoeuvreeren. Ze vallen de bombardementsvliegtuigen der Regeerings- tro'epen van onderen en van achteren aan, een voor een, en keeren na eiken aanval weer in de formatie terug. Ze hebben heel wat minder verliezen dan de Italiaansche jachtvliegers, die individueel aanvallen. Aan de Regeeringszijde hebben de oude Bré- guets en Nïeuports het niet lang gemaakt. In allerijl heeft men heterogeen materiaal zonder militaire waarde bij elkaar gesleept, waarmee niet het geringste resultaat bereikt werd. Ten slotte wist men de hand te leggen op een klein aantal moderne Fransche militaire vliegtuigen, die zonder bewapening naar Spanje gebracht werden en daar uitgerust met oude Vickers- machinegeweren en versleten bommenianceer- inrichtingen. Uit dit allegaartje was tot eind October de luchtmacht der Spaansche regeering samengesteld. Toen echter kwamen belangrijke aantallen Russische bombardementsvliegtuigen en jagers, en sindsdien is de numerieke sterkte der Regeeringsluchtmacht zoowat gelijk geble ven aan die der aanhangers van den generaal. Twee derde van het aantal Russische vlieg tuigen bestaat uit Jagers van de typen I. 15 en I. 16; de I. 15 is een kleine tweedekker, met een in Rusland in licentie gebouwde 50730 pk Wright Cyclone motor uitgerust, en bewapend met vier gesynchroniseerde machinegeweren. Ze zijn zeer goed bestuurbaar en bereiken een snelheid van maximaal 350 K.M. per uur. De I. 16, die blijkbaar nog niet in groot aantal ten tooneele verschenen is, is een laagdekker met intrekbaar landingsgestel, eveneens uitgerust met een Wrightt Cyclone motor en bewapend met twee in den vleugel gemonteerde snelvuur machinegeweren. De maximum-snelheid is ruim 450 K.M. per uur. Voorts is er een serie van 60 Russische bom menwerpers van het type SB, in Spanje, Kat- joesjka genaamd, die uitgerust zijn met in li centie gebouwde Hispanomotoren; tijdens de vlucht wordt het landingsgestel ingetrokken in de motorgondels. Deze drie-persoons gevechts- en bombardementsvliegtuigen zijn zeer gemak kelijk bestuurbaar en hebben een groote wend baarheid. De maximumsnelheid bedraagt ruim 425 K.M. per uur, ze kunnen 600 K.G. bommen vervoeren. In den neus bevindt zich de post van den bommenwerper, die tevens een ma chinegeweer bedient. Aan de achterzijde is een post voor den marconist, die tevens twee ma chinegeweren bedient. Deze vliegtuigen gaan overdag ten aanval, zonder de bescherming van jachtvliegtuigen. Het luchtafweergeschut aan beide zijden, van Duitsch en Russisch fabrikaat, schijnt nogal van gelijke kwaliteit te zijn. Hopen we dat de wijsheid weerkeert en dat die puike „kwaliteit" spoedig geen dienst meer heeft te doen. Wie neemt het initiatief tot in terventie? Winston Churchill schreef dezer dagen in ge lijken zin en opperde het plan, de partijen te brengen tot een compromis en tot een regime, waaronder het geteisterde Spaansche volk brood, vrede en genadige vergetelheid zou kun nen vinden. BH —r Spoedig schijnt de lentezon weer door de heldere vensterruiten r is dezer dagen te Leipzig weer een van die boeken verschenen welke volkomen verklaarbaar maken, waarom zoovele vol keren Duitschland en den Duitschers niet goed gezilid zijn. Men weet in de wereld de deugden van het Duitsche volk heusch wel te schatten, maar telkens gaat men zich bij onze Ooster buren aan onbegrijpelijk ontactische uitingen te buiten, telkens verschijnen er publicaties die de geschiedenis geweld aandoen en van een be denkelijke zelfingenomenheid blijk geven. Het is niet te verwonderen, dat het buitenland daar af en toe kopschuw bij wordt. Het boek waarop wij thans doelen is een „Duitsche Geschiedenis", door Herbert Göbel geschreven en dat door den Nationaal-socialis- tischen Onderwijzersbond speciaal wordt aanbe volen voor het gebruik op de Duitsche scholen. De Berlijnsche correspondent van de Daily Tele graph vestigt er in zijn blad de aandacht op. Het bevat uitingen van groote vijandschap je gens vreemde landen. Frankrijk, de Slavische staten, de Joden en de Vrijmetselaars krijgen alle hun deel van de hoonende woorden, maar Brittannië wordt met bijzondere bitterheid be handeld. Schrijvende over de gevolgen van den wereldoorlog zegt Göbel: „Brittannië is de groot ste oorlogswinstmaker, evenals de voornaamste drijvende kracht achter den wereldoorlog. Uit handelsnaijver vernietigde het Duitschland, zijn mededinger op de wereldmarkten, volkomen." Het verlies der koloniën besprekende zegt de schrijver: „Geen land heeft zooveel gedaan voor de inlanders als Duitschland, het bouwde scho len, hospitalen en bruggen, legde spoorwegen en wegen aan in de koloniën, Duitsche genees- heeren streden tegen ernstige ziekten en bevor derden de gezondheid der inlanders. Brittannië daarentegen heeft de bevolking zijner koloniën onmeedoogend geëxploiteerd. Het heeft in Egypte de oogsten beperkt of onmogelijk gemaakt, in Indië de plaatselijke nijverheid vernietigd ten einde zijn eigen producten te kunnen in voeren. Frankrijk heeft heele volksstammen vernietigd, maar Engeland en Frankrijk ontzegden Duitsch land de capaciteit om koloniën te besturen." De bewering, dat Duitschland den oorlog heeft veroorzaakt wordt genoemd „de ver schrikkelijkste leugen, die ooit in de wereld is geuit". En er wordt bijgevoegd: „Het is al lang bewezen, dat de verantwoordelijkheid voor het uitbreken van den oorlog in de eerste plaats moet worden gelegd op de schouders van Frank rijk en daarna op die van Engeland. Duitsch land streefde nimmer naar een oorlog." Van Frankrijk wordt gezegd, dat het zonder zijn koloniën thans nog slechts een tweederangs- mogendheid zou zijn. Europeesch Frankrijk, welks bevolking voor bijna een zesde uit negers bestaat, kan schier niet meer als een blanke natie worden beschouwd. Elzas-Lotharingen is met bruut geweld voor de tweede maal aan Duitschland ontstolen. De Slavische volken worden beschreven als veel lager staande dan de Duitschers, zij heb ben geen cultureele scheppingen van eenig be lang voortgebracht. Onzindelijkheid, slaafsch- heid, ontrouw en uitbarstingen van woede zijn een erfenis van de Mongolen. Als strijders wa ren de Slaven altijd inferieur ten opzichte van de Duitschers, zij waren slechts gevaarlijk door hun grooter aantal. Ten aanzien van Tsjechoslowakije zegt Gö bel, dat Bohemen een gevaarlijke bedreiging is in de Duitsche flank. „Van alle Slaven" voegt hij er bij, „zijn de Tsjechen de meest boosaar dige en bittere vijanden van het Duitsche ras." Men vraagt zich tenslotte af, of er, behalve de Duitschers, dat edelras, nog wel fatsoenlijke menschen in de wereld kunnen bestaan. p aanstichting van de English School Theatre Society, worden in Londen thans tooneelvoorstellingen voor schoolkinderen gegeven, waarbij bekende actrices en acteurs op hun vrije middagen medewerking verleenen. Men is begonnen met „Julius Caesar" van Sha kespeare, dat tot dusver in zeven voorstellin gen door 10.500 kinderen is gezien. Maar de kin deren zijn critisch en echte realisten, zij hebben brieven aan de directie geschreven met opmer kingen als: „Het stuk werd bedorven doordat men Caesar na zijn dood nog kon zien ademen"; „De vrouwen van Caesar en Brutus waren te jong voor hen"; „Antonius was een groot athleet, de acteur had daarom magerder moeten zijn"; „Het is onmogelijk, iemand door zijn wapen rusting heen dood te steken", enzoovoorts. Naar aanleiding hiervan heeft de bekende acteur Ernest Thesiger, die aan de vertooningen meewerkt, de wenschelijkheid betoogd, dat den kinderen op school het verschil tusschen tooneel en film worde geleerd, omdat de ontwikkeling van de fantasie der kinderen door het zien van films blijkbaar wordt belemmerd. Het politiebericht was kort en zakelijk ge steld als altijd: „Schoorsteenbrand in de Flowerstreet. Een man heeft vanuit het geopend raam om hulp geroepen." Onmiddellijk rukte van den nabijgelegen post de brandweer uit, die er niet zoo heel veel moeite mee had het vuurtje te dooven. Een paar straten terug was ze enkele minuten tevoren een soort gelijk geval met even groot gemak de baas geworden. Een felle vonkenregen was door den schoor steen loodrecht omhoog geschoten. Hij geleek een stralende wijsvinger, die naar de sterren wees en daardoor was het waarschijnlijk ook, dat enkele vermoeide nachtelijke voorbijgangers zoo geschrokken waren. „Ik ben een boon, als die zich niet van kant heeft willen maken," mompelde de een. „Dat geloof ik niet, het brandt alleen maarant woordde de ander. „Een goed brandje is wel aardig om te zien," zei de derde. „Opwindend, vindt u ook niet? Jammer dat de brandweer er altijd zoo gauw bij is," merkte een slaperig uit ziend jongmensch op. Een vijfde persoon zei niets, hij wilde over wat hij net gezien had, nadenken. Wat viel er te combineeren tusschen een vuurrooden vonkenregen en een om hulp roependen man? En daarboven een onbewogen, nachtelijk stille hemel. Uit deze drie aanknoo- pingspunten kan een driehoek worden gecon strueerd, die tot "inhoud kan hebbentja, wat kan daar zoo al niet achter schuilen. Veel meer dan men zoo oppervlakkig genomen zou zeggen. Wat er werkelijk gebeurd was? Dokter Flen- ning zat alleen in zijn kamer en wist van lou ter verveling met zich zeiven geen raad. In eens overviel hem de gedachte, dat hij zijn bureau laden wel eens kon opruimen. Al dagen had hij met het plan rond geloopen, maar nu kwam het weer als een gloednieuw idee bjj hem op. Waarom hij het dan ook niet eerder had ge daan? Omdat hij wist, dat er zooveel beschre ven papier in opgepakt lag, dat hij er als tegen een berg tegen opzag daar in te gaan snuffelen. Hoeveel uren zouden er niet mee gemoeid zijn, voor hij dien papierberg doorworsteld had? Zoo kwam het, dat dokter Flenning nooit verder gekomen was dan zijn goede voornemens. Maar nu! „Nu moet ik wel beginnen met den sleutel voor de onderste lade te zoeken," schoot hem te binnen. En meteen daarop dacht hij: „Dit woord sleutel jandorie, dat heeft een dubbel zinnige beteekenis. Sleutel voor het schrijf bureau voor mijIk heb hem hier of daar neergelegd heb ik hem niet voor mij zelf hier of daar verborgen? Maar waarom heb ik dat eigenlijk dan wel gedaan, ik ben toch zeker niet bang voor mij zelf?" Een oogenblik bleef hij in zijn bureaustoel bewegingloos zitten en dacht diep en lang na. Dan mijmerde hij voort. „Wacht eens even, Flenning. Doe eens een duik in je vele zakken. Zie je wel, die sleutel zit zoowaar in je vestzak! Verdraaid, dat valt nog niet eens mee, zoo'n la open te halen. Waar schijnlijk zijn die onderste slotendie on derste slotentotaal verroest. Die meubel maker kan zijn schoolgeld wel gaan terughalen. Maar denk je dat ik me door zoo'n eigenwijze lade laat kisten? Open zal jeof De dokter hijgt, de schrijftafel kreunt en kraakt in al haar voegen. Nog een formidabele ruk, de bureaulamp klettert op den vloer aan scherven, een gierend gepiep, de lade schiet met een vaart naar buiten, en met een smak zit dokter Flenning temidden van zijn prikkende lamp-resten. Met uitgestrekte armen tracht hij de uitpuilende brievenmassa in bedwang te hou den, dan krabbelt hij moeizaam overeind, buigt zich voorover en drukt de lade met haar weer- barstigen inhoud stijf tegen zich aan; zoo be landt hij in zijn zitkamer, waar een Salaman derkacheltje staat. „Het is hier allesbehalve warm," mompelt dok ter Flenning, „maar dat zal gauw anders wor den." Met een zucht zet hij de lade vlak bij het iiiimiiiMiiiiiiinuiiimiiiir Salamandertje neer, opent het klepje, schuift een stoel bij en dan begint het sorteeren. „Oude rekeningen, nog eens oude kwitan tiesen nog eensallemaal betaald. Hier, kacheltje, voor jou, jö. Dezen brief heeft Louise geschreven... dezen ook.dit heele stapeltje... Hoe zou ze het maken?.... Een bundeltje foto's... Rivièra iiuillliiil Groeten uit kers... ook al getrouwd 'Stamtafel. I rijmpjes uit Ti- rol... alles... Dagboek... Gedichten voor... allemaal betaald!" „Betaald, betaaldnog eens betaald" steeds heftiger sprak dokter Flenning met zich zelf en tegelijkertijd werd er steeds maar weer opnieuw in het Salamandertje geworpen, welks vraatzucht steeds vuriger en vuriger werd. Van boven en van opzij kwamen dikke, dichte rook wolken, hulden schilderijen en meubelen, de tafel en dokter Flenning in een verstikkenden nevel. Slechts met inspanning van al zijn krach ten wist de man het venster te bereiken, rukte het open en gaf een schreeuw om hulp. Een noodkreet, eensdeels omdat hij bijna geen adem meer kon halen, anderdeels omdat hem een heimelijk gevoel bekroop, dat hij toch bezwaar lijk al die rekeningen betaald kon hebben. Op dit oogenblik trof hem een welgerichte water straal van de in allerijl gealarmeerde brand weer. Toen zijn hospita, voor zoover zij er op dit nachtelijk uur toe te bewegen was, en niet dan onder heftig en bepaald onhebbelijk tegensput teren, eenige orde in den chaos had gebracht, zette dokter Flenning zich weer aan zijn schrijfbureau. Nu waren dus alle woorden ver brand; er waren woorden bij, die hem geërgerd en gekrenkt hadden, maar ook, die hem diep ontroerd en zijn hart geraakt hadden. Louise... Pen en papier heeft hij toen genomen en een langen, heelen langen brief geschreven. In bran dende woorden Sim Sem was zóó erg geschrokken, dat zijn slurf slap naar beneden hing. Huilend stond hij voor Piet Prikkel en Drein Drentle. Maar Piet Prikkel was woedend. Hij en Drein hadden allebei door den val een reusachtige bult op hun hoofd ge kregen. Piet begon zelfs naar Sim Sem te schoppen en dat was heel leelijk van heir.1. Toen Piet Prikkel zich zóó leelijk jegens Sim Sem gedragen had, was het natuurlijk uit met de vriendschap. Het was nog nooit voorgekomen, dat een witte olifant in Siam zóó erg be- leedigd was. Er zat voor het tweetal dan ook niets anders op dan te voet verder te trekken. Een half uur ging dat goed, maar toen stonden ze opeens voor een riviertje. Er was wel een nauwe plaats, maar daar was geen brug. Piet Prikkel en Drein Drentel waren allebei radeloos. Hoe zouden ze verder komen? Maar spoedig kwam er redding opdagen in den vorm van een groote slang. De oorsprong van de Gouden Roos, die aan de Koningin van Italië is aan geboden, gaat terug tot de vroegste Mid deleeuwen; men beweert zelfs, dat de Gouden Roos vóór den tijd van Karei den Grooten moet hebben bestaan. Bewijzen zijn daarvoor niet gevonden, doch de ceremonie werd in de elfde eeuw reeds als een „oud gebruik" aangeduid. In de 13de eeuw kreeg de plechtigheid den vorm, welke thans een vaste traditie is gewor den. Oorspronkelijk schijnt de prefect van Rome, die den Paus op Zondag van „Laetare" den stijgbeugel hield, met de Gouden Roos begiftigd te zijn, doch toen de Keizer persoonlijk voor zijn kroning naar Rome kwam, ontving deze dit kostbaar Pauselijk geschenk. Reeds in de 12de eeuw werd de roos ook buiten Rome geschon ken; keizer Sigismund ontving haar in 1415 tijdens het Concilie van Constance en de Keur- Bisschop van Bazel kreeg de Gouden Roos, die zich nog in het museum Cluny te Parijs bevindt, van Paus Clemens V. Van de 17de eeuw tot op onzen tijd werd het sieraad bijna uitsluitend aan katholieke vorstin nen en koninginnen geschonken. Paus Leo XIII deed dit tijdens Zijn 25-jarig pontificaat drie maal. Paus Pius XI heeft reeds tweemaal de Gouden Roos aan een vorstin geschonken; in 1923 aan de vroegere Koningin Victoria van Spanje en in 1925 aan Koningin Elizabeth van België, ter gelegenheid van haar zilveren huwe lijksfeest. Het Huis van Savoye heeft reeds meerdere ma len een Gouden Roos ontvangen, doch sedert het zoo langdurige conflict over den Kerkelijken Staat, dat in 1929 door het Verdrag van Late- ranen werd opgelost, bekomt thans weder voor het eerst een Koningin van Italië dit zeldzaam geschenk. De gemalin van Victor Emmanuel II, Koningin Maria Adelaide, die nog vóór de uit roeping van Italië tot koninkrijk stierf, ontving de Gouden Roos in 1847 van Paus Pius IX, vóór haar ontvingen drie princessen van Savoye het kleinood, alsook Maria Louise, de gemalin van Koning Philips V van Spanje, en Maria Anna, die met Keizer Ferdinand I van Oosten rijk gehuwd was. De eenige, die, zooals uit de geschiedenis be kend is, tweemaal het geschenk van de Gouden Roos mocht ontvangen, is hertog Karei III van Savoy, die haar van twee Pausen, n.l. Paus Leo X en Paus Clemens VII, ontving. Het behoeft geen nader betoog, dat het ge schenk der Gouden Roos van Z. H. den Paus een zeer bijzondere eer en onderscheiding be teekent, waartegen alle ook nog zoo hoog te schatten wereldlijke ridderorden in de scha duw vallen. Het zal wel niemand ontgaan, dat zoo ooit dan in onzen tijd, het algemeen welzijn het bestaan en den krachtigen bloei vordert van katho lieke Hoogescholen. Benedictus XV aan het Hoogw. Episcopaat van Nederland. op dit blad zijn ingevolge de verzekermgsvoorwaarden tegen ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen F7C>n bij een ongeval met Ï-T 2FL0-- VJ doodelijken afloop bij verlies van een hand, een voet of een oog. MtiiiiiiiitmiiiiiMütiiiuiiiiiiiiimiiiMiiiiiimmimimiiiiiiiiiMiiiiiiijiiii HtlllllllllllllllllllllllllllllllllltlllMIIIIMIIlllllllllllllllllllllllllllllllllllllll 55 Gentleman Jack raapte al zijn stoutheid te zamen en zei: „Ik begrijp werkelijk niet..—" Mevrouw .Pett kwam ook verontwaardigd in het midden. „Het is ongehoord! Lord Wisbeach is een oud vriend „Ja goed!" zei juffrouw Trimble, wier linker oog schrikwekkend was. „Je moet ons laten zien, wat je in je binnenzak hebt en beetje vlug." Een vermoeide glimlach lag op Gentleman Jacks lippen. Hij speelde den aristocraat, dien men vermoeit met iets dat overbodig is. Hij stak zijn vingers in zijn binnenzak. Toen, ter wijl hij er het buisje uithaalde en omhoog hield, zei hij met een kalmte, die zelfs Jimmy moest bewonderen „Nu, als het er zoo mee staat." Het effect van zijn beweging en zijn woorden, bleef niet uit. Mevrouw Pett gilde allerzonder lingst. Willy Partridge stiet 'n jankend geluid uit, als van een hond. Ieder der genieën uitte een scherpe opmerking. Gentleman Jack wachtte, totdat het rumoer over was, toen vervolgde hij nog altijd even rustig. .Maar ik ben nog niet verloren," riep hij uit. „Ik ga nu uit deze kamer, door het venster. En als iemand zou willen probeeren, mij tegen te houden, dan zal dat zijn of haar hij maakte een galante buiging voor juffrouw Trimble, laatste beweging zijn. Als iemand dat probeert, dan zal ik dit buisje laten vallen en het heele huis in de lucht blazen!" Mochten zijn eerste woorden al een ontstel lenden indruk gemaakt hebben, wat hij nu zei, sloeg ^llen lam van schrik. Er viel een stilte, als van het graf. Alleen het gekef van den hond was niet te smoren. „Blijf staan, waar je staat!" zei juffrouw Trimble, toen de „Lord" naar het raam toeliep. Zij hield de revolver onzeker in haar hand, en voor den eersten keer dien avond, en mis schien was het de eerste keer van haar leven, sprak zij minder beslist. Hoe onverschrokken zij ook was, dit was een situatie, die haar over stelpte. Gentleman Jack ging langzaam de kamer door, terwijl hij het buisje tusschen vinger en duim hield. Hij was thans juffrouw Trimble, die haar revolver had laten zakken, dicht genaderd. Zjj vroeg zich af wat zij thans doen moest en plotseling vloog de deur open en verscheen Howard Bennis, de dichter. „Mevrouw Pett, ik heb getelefoneerd." Toen viel een andere stem hem bij. „Krwe, wef, wef, wef, rrrrr!" Aïdat kwam door de opening gehold; dolblij, dat zijn wensch nu eindelijk vervuld was, kef fend en snuivend, rende de hond door de kamer in de richting van Gentleman Jack, waar diens enkels veelbelovend wachtten. Sinds hun eerste ontmoeting had Aïda al gesnakt naar de enkels, maar zij was nooit zoo ver kunnen komen. „Verduiveld!" gilde Gentleman Jack. Het geheel werd opgelost in een storm van spektakel. Van uit iederen mond in de kamer kwam een gil, een schreeuw, of een gebrul, toen het buisje van tusschen de vingers van Lord Wisbeach een boog door de lucht be schreef. Annie wierp zich in Jimmy's armen. Jimmy sloot zijn oogen. Zelfs nu hij op het einde wachtte, dacht hij er nog even aan, dat dit de eenige manier was, waarop hij zou willen sterven. Het buisje viel te pletter, met feilen slag, op de schrijftafel, het barstte uiteen in mil- lioenen splinters Jimmy opende zijn oogen. Alles zag er nog tamelijk hetzelfde uit als eerst. Hij leefde ook nog. De kamer zag er nog stevig en degelijk uit. Niemand was in stukken gereten. Alleen een klein onderdeel van de scène was thans anders. Eerst was Gentleman Jack er geweest, die was er nu niet. Een groote zucht van verlichting klonk er door het vertrek. Toen werd het stil en vlak daarna, uit de richting van de straat, kwam het geluid van een automobiel, die met veel lawaai wegreed. Op dat oogenblik uitte de man met de brilleglazen, die deel uitmaakte van juffrouw Trimble's stoet, een klagend geluid, „Hemeltje, hij gaat er vandoor in mijn kar en zij was nog wel gehuurd." Zijn woorden schenen de spanning bij de anderen te breken. Een voor een kwamen ze weer tot zichzelf. Juffrouw Trimble het eerst. Zij stond van den grond op, want in haar verwarring had zij gemeend, daar veiliger te zijn en, terwijl zij zich afstofte, richtte zij zich weer tot het gezelschap. „Hij heeft me voor den gek gehouden, met een bom van niks!" zei ze verbitterd. Zij bromde nog wat na. Toen: „Zeg, sluit die deur weer, en laat iemand dien hond naar buiten gooien, ik kan mijn hersens niet bij elkaar houden met dat gejank in mijn ooren!" Mevrouw Pett, bleek en bevend, nam Aïda in haar armen. Tegelijkertijd maakte ook Annie zich los van Jimmy. Zij keek hem niet aan. Zij voelde zich beschaamd. Eigenlijk niets voor haar, maar op dit oogenblik zou zij alles gegeven hebben, om ergens anders te kunnen zijn. Juffrouw Trimble maakte zich weer meester van de situatie. Het geluid van den auto was weggestorven. Gentleman Jack was uit hun aller leven verdwenen. Dat verbitterde juffrouw Trimble. Zij sprak zonder veel omhaal van woorden. „Nou, hij is weg," zei ze zuur. „Nu kunnen we onze eigen zaken weer onder de oogen zien. Zeg eris!" Zij had zich tot mevrouw Pett gewend, die zenuwachtig opschrok. De ervaring van door de schaduw van de vallei des doods te gaan en zichzelf als één stuk weer te vin den, inplaats van in duizend, had haar volko men van haar hooghartig optreden beroofd. „Zeg, luistert u 's! D'r waren hier twee dingen gaande vannacht. Die boef, die daarnet vertrok ken is, was één. Nu de tweede. Ziet u die een den?Met een gebaar van haar revolver wees zij op meneer Crocker en diens baardigen gezel. Die probeerden uw zoon te ontvoeren!' Mevrouw Pett uitte een doordringenden gil, „Oggie!" „Ach, wees toch stil!" mompelde deze jonge ling, niet erg op zijn gemak. Hij zag zijn toe komst donker tegemoet, en hij wenschte al zijn vermogens geheel te concentreeren op wat hem te wachten stond. Hij keek terzijde naar Chicago Ed. Die Ed zou wel direct gaan pro beeren, zoo overpeinsde hij, zijn misdaad tot een minimum terug te brengen, door te beweren, dat hij, Ogden, hem had uitgenoodigd, om hem te komen ontvoeren. Het eenige wat er opzat, was pertinente ontkenning. „Ik verwachtte," zei juffrouw Trimble „dat er vannacht iets zou gebeuren en ik was buiten gebleven, om te zien wat er komen zou. Die man hier," zij wees naar den man met den baard, die haar smeekend door zijn bril aankeek, „heeft een heelen tijd op den hoek van de straat met een auto staan wachten. Al dien tijd heb ik hem in hetoog gehouden, want ik wist wel, wat hij in het schild voerde! Welnu, daar net kwam hier deze man met dat mombakkes voor. Zij wendde zich tot meneer Crocker. „Zeg, vader, neem dat masker af. Laat ons eens zien we je bent!" Langzaam verwijderde meneer Crocker de ver sierselen van zijn gezicht. „Lieve grut!" riep juffrouw Trimble hui-1 verend uit. „Zeg, wat heb jij voor 'n ziekte? Je lijkt wel een gekleurd bijvoegsel van een moppenblad!" Zij ging vlak voor meneer Crocker staan en veegde toen met een beenigen vinger over zijn wang. „Grime!" zei ze toen, „geverfd met dat vettige goedje! Bah!" „Skinner!" riep mevrouw Pett. Juffrouw Trimble bekeek haar slachtoffer nog eens van naderbij. „Ja, dat is waarachtig zoo," zei ze, terwijl zij zich toen naar den man met den baard keerde, „en dat struikgewas zal ook wei valsch zijn, als je het goed bekijkt!" Zij rukte even aan den baard en zij hield hem inderdaad in haar handen, een gladde, vierkante kin bleef er achter. En als dat geen pruik is, heb je morgen hoofdpijn," vervolgde juffrouw Trimble, terwijl zij met haar handen aan den warrigen haardos rukte. „Zie je wel! Nou geef me dien bril nog." Toen bekeek zij van op een afstand het werk harer handen. „Nou, man," zei ze. „dom ben je ook niet. Je zag er veel knapper uit met die dingen voor je gezicht. Kent iemand dien man?" „Het is Mitchell," zei mevrouw Pett, „de gym- nastiek-leeraar van mijn man." Juffrouw Trimble keerde zich om en terwijl zij naar Jimmy toe ging, klopte zij die met de revolver op zijn borst. „Zeg, dat wordt interessant! Dat verklaart, mannetje, hoe jij toevalligerwijze hier beneden verzeild geraakte, toen dieandere boef met de brandkast bezig was. Het komt mij voor, dat jij iets met die twèe daar uitstaande hebt." (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1937 | | pagina 10