Beteekenis van luchtoorlog
■E
^idwdaal dag
Het Zeemonster van Nagasaki
E'
O
ALLE ABONNÉ'S
F 750.-
Ue
zorgen van
Jimmy
ZATERDAG 10 APRIL 1937
VALT HET RESULTAAT
NOGAL TEGEN?
Zijn
de krachten van
gelijke sterkte?
Zelfingenomenheid
Kindertooneel
woorden
T I Brandende
De Gouden Roos
Belangwekkende bijzonderheden
over de luchtstrijdkrachten
in Spanje
AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
DOOR P C. WODEHOUSE
De luchtoorlog is op dit oogenblik al van
heel wat meer beteekenis dan tijdens den
Europeeschen oorlog. De luchtaanvallen
der Italianen in 'Ethiopië hebben sommige troe-
penafdeelingen der arme Abessiniërs, die heel
dapper waren, maar zich tegen de Euro-
peesche techniek niet konden verdedigen,
bepaald gedecimeerd. En nu, in den bur
geroorlog in Spanje, zaaien de vliegeniers dood
en verderf over dichte bevolkingscentra, ook
over open steden, waar een onschuldige bur
gerbevolking leeft, alleen maar om te intimi-
deeren, schrik aan te jaren, te demoraiiseeren.
Het geschiedt van weerskanten, en het is alleen
een hand over hand toenemende afstomping
van het menschelijk gevoel, een jammerlijke
ontaarding tot flinkheid" en valsch heroïsme,
die ons er zoo onverschillig tegenover doet staan.
Denken we aan de verontwaardiging, die in den
oorlog van 19141918 nog door het publiek
voer, wanneer een stad was gebombardeerd,
dan blijkt hoe we achteruit hollen, hoezeer de
verruwing is toegenomen. Zonder twijfel is
daaraan voor een groot gedeelte schuldig de
toespitsing van de extremistische politiek. De
extremisten van linksch en van rechtsch vliegen
elkander in de haren, en de rustigen die orde
en vrede willen, raken in het gedrang. Zullen
we nog uit die hel van waanzin en onzinnige
exaltatie, gericht op kwade zaken, verlost
worden?
Men zegt, dat het resultaat van een lucht
aanval op een groote stad tenslotte nogal „te
genvalt". Dat de verwoestingen lang niet zoo
erg zjjn en het aantal dooden niet zoo groot als
men zou verwachten. Men kan daar alleen
maar op zeggen, dat het altijd te erg is. Wan
neer men leest, dat er bij één luchtaanval een
paar honderd dooden vallen, en men leest dan
de vaderlandsche kranten na het verbranden
van een kind, of het te water raken van een
auto, waarbij een paar menschen verdrinken
moet men zich dan niet realiseeren wat zoo'n
bloedbad beteekent?
Wanneer men weet, wat er op het oogenblik
m Spanje aan luchtmacht werkzaam is, wordt
het duidelijk dat, al is men misschien in de
verwachtingen „teleurgesteld", de krijgsresul-
taten, door die luchtmacht verkregen, heel wat
gewicht in de schaal leggen.
In de „Revue de l'Armée de l'Air" worden
daaromtrent bijzonderheden meegedeeld, die
belangwekkend zijn. Volgens dit blad bestond
de luchtmacht der Spaansche regeering bij het
uitbreken van den burgeroorlog uit 160 a 180
vliegtuigen, die alle tot de oudere typen be
hoorden, zooals de jachtvliegtuigen Nieuport 52
en Bréguet 19, beide van Fransch fabrikaat.
Sinds de eerste dagen van den opstand ging
zeker drie-kwart van de luchtmacht over naar
de zijde der Rechtschen, doch aan die zijde
bestond de werkelijke luchtmacht weldra uit
modern Duitsch en Italiaansch materieel, met
buitenlandsche bemanningen. De fascistische
landen waren er ais de kippen bij om de gene
raals, die zij als hun geestverwanten genegen
waren, te steunen met het belangrijke wapen.
Aanvankelijk was dan ook het overwicht in de
lucht verreweg aan de zijde van Franco.
De welgerichte aanvallen der Nationalisten
hadden een demoraliseerenden invloed op de
Volksfronttroepen, nog niet in staat zich tegen
den vijand uit de lucht te weren. Eenige ge
vechten deden denken aan wat in Abessinië is
vertoond. Men behoeft zich er dan ook niet
over te verwonderen, dat de Republikeinen, op
hun beurt, de hulp van de Russische luchtmacht
aanvaardden. Naar schatting beschikte Franco
omstreeks half October reeds over ongeveer
200 vliegtuigen, die voor twee derden bestonden
uit jachtvliegtuigen van de Duitsche merken
Heinkel en Arado en het Italiaansche fabri
kaat Fiat, en voor een derde uit bommenwer
pers der Italiaansche Savoia-Marchetti-fabrie-
ken en uit de Duitsche Junkersfabrieken. Deze
sterkte schijnt gehandhaafd te zijn, ondanks
ernstige verliezen, door de luchtmacht van
Franco geleden; de verhezen zijn steeds weer
aangevuld met nieuw materieel.
De Junkers Ju-52 bommenwerpers, ontwik
keld uit het verkeersvliegtuig Ju-52, zijn slecht
verdedigbaar. Aan de voorzijde hebben ze geen
machinegeweerkoepel, aan de achterzijde heb
ben ze er twee, waarvan de bovenste in de rich
ting van den staart en opzij schiet, en de on-
Menschen, die zóóveel haast
hebben, dat hun de tijd ontbreekt
om veilig te rijden, krijgen vaak
maanden cadeau in hospitaal of
huis van bewaring
derste alleen naar voren vuur kan geven. De
Savoia-Marchetti S-81 is beter bewapend, doch
het schijnt moeilijk met de koepels te ma
noeuvreeren. Wanneer een bombardementsvlieg
tuig van dit type door twee of drie jagers aan
gevallen wordt, is het verloren.
De Heinkel- en Arado-jagers, elk met twee
machinegeweren gewapend, hebben een buiten
gewone snelheid van vuren. De Fiat C.R. 32
jachtvliegtuigen blijken zeer kwetsbaar aan de
voorzijde te zijn, waar de radiatoren der met
water gekoelde motoren en de oliekoelers ware
mikpunten voor de tegenpartij vormen, daar ze
nogal ver uitsteken. Bovendien bevinden zich
ae benzinetanks onbeschermd onderaan de
fuselage, zoodat ze, wanneer ze neergeschoten
worden, bijna steeds tijdens den val in brand
vliegen.
De Duitsche jachtvliegtuigen verschijnen
steeds in patrouilles van drie, die met buiten
gewone vaardigheid manoeuvreeren. Ze vallen
de bombardementsvliegtuigen der Regeerings-
tro'epen van onderen en van achteren aan, een
voor een, en keeren na eiken aanval weer in
de formatie terug. Ze hebben heel wat minder
verliezen dan de Italiaansche jachtvliegers, die
individueel aanvallen.
Aan de Regeeringszijde hebben de oude Bré-
guets en Nïeuports het niet lang gemaakt. In
allerijl heeft men heterogeen materiaal zonder
militaire waarde bij elkaar gesleept, waarmee
niet het geringste resultaat bereikt werd. Ten
slotte wist men de hand te leggen op een klein
aantal moderne Fransche militaire vliegtuigen,
die zonder bewapening naar Spanje gebracht
werden en daar uitgerust met oude Vickers-
machinegeweren en versleten bommenianceer-
inrichtingen. Uit dit allegaartje was tot eind
October de luchtmacht der Spaansche regeering
samengesteld. Toen echter kwamen belangrijke
aantallen Russische bombardementsvliegtuigen
en jagers, en sindsdien is de numerieke sterkte
der Regeeringsluchtmacht zoowat gelijk geble
ven aan die der aanhangers van den generaal.
Twee derde van het aantal Russische vlieg
tuigen bestaat uit Jagers van de typen I. 15 en
I. 16; de I. 15 is een kleine tweedekker, met een
in Rusland in licentie gebouwde 50730 pk
Wright Cyclone motor uitgerust, en bewapend
met vier gesynchroniseerde machinegeweren. Ze
zijn zeer goed bestuurbaar en bereiken een
snelheid van maximaal 350 K.M. per uur. De
I. 16, die blijkbaar nog niet in groot aantal ten
tooneele verschenen is, is een laagdekker met
intrekbaar landingsgestel, eveneens uitgerust
met een Wrightt Cyclone motor en bewapend
met twee in den vleugel gemonteerde snelvuur
machinegeweren. De maximum-snelheid is ruim
450 K.M. per uur.
Voorts is er een serie van 60 Russische bom
menwerpers van het type SB, in Spanje, Kat-
joesjka genaamd, die uitgerust zijn met in li
centie gebouwde Hispanomotoren; tijdens de
vlucht wordt het landingsgestel ingetrokken in
de motorgondels. Deze drie-persoons gevechts-
en bombardementsvliegtuigen zijn zeer gemak
kelijk bestuurbaar en hebben een groote wend
baarheid. De maximumsnelheid bedraagt ruim
425 K.M. per uur, ze kunnen 600 K.G. bommen
vervoeren. In den neus bevindt zich de post
van den bommenwerper, die tevens een ma
chinegeweer bedient. Aan de achterzijde is een
post voor den marconist, die tevens twee ma
chinegeweren bedient. Deze vliegtuigen gaan
overdag ten aanval, zonder de bescherming
van jachtvliegtuigen.
Het luchtafweergeschut aan beide zijden, van
Duitsch en Russisch fabrikaat, schijnt nogal
van gelijke kwaliteit te zijn.
Hopen we dat de wijsheid weerkeert en dat
die puike „kwaliteit" spoedig geen dienst meer
heeft te doen. Wie neemt het initiatief tot in
terventie?
Winston Churchill schreef dezer dagen in ge
lijken zin en opperde het plan, de partijen te
brengen tot een compromis en tot een regime,
waaronder het geteisterde Spaansche volk
brood, vrede en genadige vergetelheid zou kun
nen vinden.
BH
—r
Spoedig schijnt de lentezon weer door de heldere vensterruiten
r is dezer dagen te Leipzig weer een van
die boeken verschenen welke volkomen
verklaarbaar maken, waarom zoovele vol
keren Duitschland en den Duitschers niet goed
gezilid zijn. Men weet in de wereld de deugden
van het Duitsche volk heusch wel te schatten,
maar telkens gaat men zich bij onze Ooster
buren aan onbegrijpelijk ontactische uitingen
te buiten, telkens verschijnen er publicaties die
de geschiedenis geweld aandoen en van een be
denkelijke zelfingenomenheid blijk geven. Het
is niet te verwonderen, dat het buitenland daar
af en toe kopschuw bij wordt.
Het boek waarop wij thans doelen is een
„Duitsche Geschiedenis", door Herbert Göbel
geschreven en dat door den Nationaal-socialis-
tischen Onderwijzersbond speciaal wordt aanbe
volen voor het gebruik op de Duitsche scholen.
De Berlijnsche correspondent van de Daily Tele
graph vestigt er in zijn blad de aandacht op.
Het bevat uitingen van groote vijandschap je
gens vreemde landen. Frankrijk, de Slavische
staten, de Joden en de Vrijmetselaars krijgen
alle hun deel van de hoonende woorden, maar
Brittannië wordt met bijzondere bitterheid be
handeld. Schrijvende over de gevolgen van den
wereldoorlog zegt Göbel: „Brittannië is de groot
ste oorlogswinstmaker, evenals de voornaamste
drijvende kracht achter den wereldoorlog. Uit
handelsnaijver vernietigde het Duitschland, zijn
mededinger op de wereldmarkten, volkomen."
Het verlies der koloniën besprekende zegt de
schrijver: „Geen land heeft zooveel gedaan voor
de inlanders als Duitschland, het bouwde scho
len, hospitalen en bruggen, legde spoorwegen
en wegen aan in de koloniën, Duitsche genees-
heeren streden tegen ernstige ziekten en bevor
derden de gezondheid der inlanders. Brittannië
daarentegen heeft de bevolking zijner koloniën
onmeedoogend geëxploiteerd. Het heeft in Egypte
de oogsten beperkt of onmogelijk gemaakt, in
Indië de plaatselijke nijverheid vernietigd ten
einde zijn eigen producten te kunnen in voeren.
Frankrijk heeft heele volksstammen vernietigd,
maar Engeland en Frankrijk ontzegden Duitsch
land de capaciteit om koloniën te besturen."
De bewering, dat Duitschland den oorlog
heeft veroorzaakt wordt genoemd „de ver
schrikkelijkste leugen, die ooit in de wereld is
geuit". En er wordt bijgevoegd: „Het is al lang
bewezen, dat de verantwoordelijkheid voor het
uitbreken van den oorlog in de eerste plaats
moet worden gelegd op de schouders van Frank
rijk en daarna op die van Engeland. Duitsch
land streefde nimmer naar een oorlog."
Van Frankrijk wordt gezegd, dat het zonder
zijn koloniën thans nog slechts een tweederangs-
mogendheid zou zijn. Europeesch Frankrijk,
welks bevolking voor bijna een zesde uit negers
bestaat, kan schier niet meer als een blanke
natie worden beschouwd. Elzas-Lotharingen is
met bruut geweld voor de tweede maal aan
Duitschland ontstolen.
De Slavische volken worden beschreven als
veel lager staande dan de Duitschers, zij heb
ben geen cultureele scheppingen van eenig be
lang voortgebracht. Onzindelijkheid, slaafsch-
heid, ontrouw en uitbarstingen van woede zijn
een erfenis van de Mongolen. Als strijders wa
ren de Slaven altijd inferieur ten opzichte van
de Duitschers, zij waren slechts gevaarlijk door
hun grooter aantal.
Ten aanzien van Tsjechoslowakije zegt Gö
bel, dat Bohemen een gevaarlijke bedreiging is
in de Duitsche flank. „Van alle Slaven" voegt
hij er bij, „zijn de Tsjechen de meest boosaar
dige en bittere vijanden van het Duitsche ras."
Men vraagt zich tenslotte af, of er, behalve
de Duitschers, dat edelras, nog wel fatsoenlijke
menschen in de wereld kunnen bestaan.
p aanstichting van de English School
Theatre Society, worden in Londen thans
tooneelvoorstellingen voor schoolkinderen
gegeven, waarbij bekende actrices en acteurs
op hun vrije middagen medewerking verleenen.
Men is begonnen met „Julius Caesar" van Sha
kespeare, dat tot dusver in zeven voorstellin
gen door 10.500 kinderen is gezien. Maar de kin
deren zijn critisch en echte realisten, zij hebben
brieven aan de directie geschreven met opmer
kingen als: „Het stuk werd bedorven doordat
men Caesar na zijn dood nog kon zien ademen";
„De vrouwen van Caesar en Brutus waren te
jong voor hen"; „Antonius was een groot athleet,
de acteur had daarom magerder moeten zijn";
„Het is onmogelijk, iemand door zijn wapen
rusting heen dood te steken", enzoovoorts.
Naar aanleiding hiervan heeft de bekende
acteur Ernest Thesiger, die aan de vertooningen
meewerkt, de wenschelijkheid betoogd, dat den
kinderen op school het verschil tusschen tooneel
en film worde geleerd, omdat de ontwikkeling
van de fantasie der kinderen door het zien van
films blijkbaar wordt belemmerd.
Het politiebericht was kort en zakelijk ge
steld als altijd: „Schoorsteenbrand in de
Flowerstreet. Een man heeft vanuit het
geopend raam om hulp geroepen." Onmiddellijk
rukte van den nabijgelegen post de brandweer
uit, die er niet zoo heel veel moeite mee had
het vuurtje te dooven. Een paar straten
terug was ze enkele minuten tevoren een soort
gelijk geval met even groot gemak de baas
geworden.
Een felle vonkenregen was door den schoor
steen loodrecht omhoog geschoten. Hij geleek
een stralende wijsvinger, die naar de sterren
wees en daardoor was het waarschijnlijk ook,
dat enkele vermoeide nachtelijke voorbijgangers
zoo geschrokken waren.
„Ik ben een boon, als die zich niet van kant
heeft willen maken," mompelde de een. „Dat
geloof ik niet, het brandt alleen maarant
woordde de ander. „Een goed brandje is wel
aardig om te zien," zei de derde. „Opwindend,
vindt u ook niet? Jammer dat de brandweer er
altijd zoo gauw bij is," merkte een slaperig uit
ziend jongmensch op. Een vijfde persoon zei
niets, hij wilde over wat hij net gezien had,
nadenken. Wat viel er te combineeren tusschen
een vuurrooden vonkenregen en een om hulp
roependen man? En daarboven een onbewogen,
nachtelijk stille hemel. Uit deze drie aanknoo-
pingspunten kan een driehoek worden gecon
strueerd, die tot "inhoud kan hebbentja,
wat kan daar zoo al niet achter schuilen. Veel
meer dan men zoo oppervlakkig genomen zou
zeggen.
Wat er werkelijk gebeurd was? Dokter Flen-
ning zat alleen in zijn kamer en wist van lou
ter verveling met zich zeiven geen raad. In eens
overviel hem de gedachte, dat hij zijn bureau
laden wel eens kon opruimen. Al dagen had hij
met het plan rond geloopen, maar nu kwam
het weer als een gloednieuw idee bjj hem op.
Waarom hij het dan ook niet eerder had ge
daan? Omdat hij wist, dat er zooveel beschre
ven papier in opgepakt lag, dat hij er als tegen
een berg tegen opzag daar in te gaan snuffelen.
Hoeveel uren zouden er niet mee gemoeid zijn,
voor hij dien papierberg doorworsteld had? Zoo
kwam het, dat dokter Flenning nooit verder
gekomen was dan zijn goede voornemens.
Maar nu!
„Nu moet ik wel beginnen met den sleutel
voor de onderste lade te zoeken," schoot hem
te binnen. En meteen daarop dacht hij: „Dit
woord sleutel jandorie, dat heeft een dubbel
zinnige beteekenis. Sleutel voor het schrijf
bureau voor mijIk heb hem hier of daar
neergelegd heb ik hem niet voor mij zelf
hier of daar verborgen? Maar waarom heb ik
dat eigenlijk dan wel gedaan, ik ben toch zeker
niet bang voor mij zelf?"
Een oogenblik bleef hij in zijn bureaustoel
bewegingloos zitten en dacht diep en lang na.
Dan mijmerde hij voort.
„Wacht eens even, Flenning. Doe eens een
duik in je vele zakken. Zie je wel, die sleutel
zit zoowaar in je vestzak! Verdraaid, dat valt
nog niet eens mee, zoo'n la open te halen. Waar
schijnlijk zijn die onderste slotendie on
derste slotentotaal verroest. Die meubel
maker kan zijn schoolgeld wel gaan terughalen.
Maar denk je dat ik me door zoo'n eigenwijze
lade laat kisten? Open zal jeof
De dokter hijgt, de schrijftafel kreunt en
kraakt in al haar voegen. Nog een formidabele
ruk, de bureaulamp klettert op den vloer aan
scherven, een gierend gepiep, de lade schiet
met een vaart naar buiten, en met een smak zit
dokter Flenning temidden van zijn prikkende
lamp-resten. Met uitgestrekte armen tracht hij
de uitpuilende brievenmassa in bedwang te hou
den, dan krabbelt hij moeizaam overeind, buigt
zich voorover en drukt de lade met haar weer-
barstigen inhoud stijf tegen zich aan; zoo be
landt hij in zijn zitkamer, waar een Salaman
derkacheltje staat.
„Het is hier allesbehalve warm," mompelt dok
ter Flenning, „maar dat zal gauw anders wor
den." Met een zucht zet hij de lade vlak bij het
iiiimiiiMiiiiiiinuiiimiiiir
Salamandertje neer, opent het klepje, schuift
een stoel bij en dan begint het sorteeren.
„Oude rekeningen, nog eens oude kwitan
tiesen nog eensallemaal betaald. Hier,
kacheltje, voor jou, jö. Dezen brief heeft Louise
geschreven... dezen ook.dit heele stapeltje...
Hoe zou ze het maken?.... Een bundeltje
foto's... Rivièra
iiuillliiil
Groeten uit
kers... ook al
getrouwd
'Stamtafel. I
rijmpjes uit Ti-
rol... alles... Dagboek... Gedichten voor...
allemaal betaald!"
„Betaald, betaaldnog eens betaald"
steeds heftiger sprak dokter Flenning met zich
zelf en tegelijkertijd werd er steeds maar weer
opnieuw in het Salamandertje geworpen, welks
vraatzucht steeds vuriger en vuriger werd. Van
boven en van opzij kwamen dikke, dichte rook
wolken, hulden schilderijen en meubelen, de
tafel en dokter Flenning in een verstikkenden
nevel. Slechts met inspanning van al zijn krach
ten wist de man het venster te bereiken, rukte
het open en gaf een schreeuw om hulp. Een
noodkreet, eensdeels omdat hij bijna geen adem
meer kon halen, anderdeels omdat hem een
heimelijk gevoel bekroop, dat hij toch bezwaar
lijk al die rekeningen betaald kon hebben. Op
dit oogenblik trof hem een welgerichte water
straal van de in allerijl gealarmeerde brand
weer.
Toen zijn hospita, voor zoover zij er op dit
nachtelijk uur toe te bewegen was, en niet dan
onder heftig en bepaald onhebbelijk tegensput
teren, eenige orde in den chaos had gebracht,
zette dokter Flenning zich weer aan zijn
schrijfbureau. Nu waren dus alle woorden ver
brand; er waren woorden bij, die hem geërgerd
en gekrenkt hadden, maar ook, die hem diep
ontroerd en zijn hart geraakt hadden. Louise...
Pen en papier heeft hij toen genomen en een
langen, heelen langen brief geschreven. In bran
dende woorden
Sim Sem was zóó erg geschrokken, dat zijn slurf slap naar
beneden hing. Huilend stond hij voor Piet Prikkel en Drein
Drentle. Maar Piet Prikkel was woedend. Hij en Drein hadden
allebei door den val een reusachtige bult op hun hoofd ge
kregen. Piet begon zelfs naar Sim Sem te schoppen en dat was
heel leelijk van heir.1.
Toen Piet Prikkel zich zóó leelijk jegens Sim Sem gedragen
had, was het natuurlijk uit met de vriendschap. Het was nog
nooit voorgekomen, dat een witte olifant in Siam zóó erg be-
leedigd was. Er zat voor het tweetal dan ook niets anders op
dan te voet verder te trekken.
Een half uur ging dat goed, maar toen stonden ze opeens
voor een riviertje. Er was wel een nauwe plaats, maar daar was
geen brug. Piet Prikkel en Drein Drentel waren allebei radeloos.
Hoe zouden ze verder komen? Maar spoedig kwam er redding
opdagen in den vorm van een groote slang.
De oorsprong van de Gouden Roos, die
aan de Koningin van Italië is aan
geboden, gaat terug tot de vroegste Mid
deleeuwen; men beweert zelfs, dat de Gouden
Roos vóór den tijd van Karei den Grooten moet
hebben bestaan. Bewijzen zijn daarvoor niet
gevonden, doch de ceremonie werd in de elfde
eeuw reeds als een „oud gebruik" aangeduid.
In de 13de eeuw kreeg de plechtigheid den
vorm, welke thans een vaste traditie is gewor
den. Oorspronkelijk schijnt de prefect van Rome,
die den Paus op Zondag van „Laetare" den
stijgbeugel hield, met de Gouden Roos begiftigd
te zijn, doch toen de Keizer persoonlijk voor zijn
kroning naar Rome kwam, ontving deze dit
kostbaar Pauselijk geschenk. Reeds in de 12de
eeuw werd de roos ook buiten Rome geschon
ken; keizer Sigismund ontving haar in 1415
tijdens het Concilie van Constance en de Keur-
Bisschop van Bazel kreeg de Gouden Roos, die
zich nog in het museum Cluny te Parijs bevindt,
van Paus Clemens V.
Van de 17de eeuw tot op onzen tijd werd het
sieraad bijna uitsluitend aan katholieke vorstin
nen en koninginnen geschonken. Paus Leo XIII
deed dit tijdens Zijn 25-jarig pontificaat drie
maal. Paus Pius XI heeft reeds tweemaal de
Gouden Roos aan een vorstin geschonken; in
1923 aan de vroegere Koningin Victoria van
Spanje en in 1925 aan Koningin Elizabeth van
België, ter gelegenheid van haar zilveren huwe
lijksfeest.
Het Huis van Savoye heeft reeds meerdere ma
len een Gouden Roos ontvangen, doch sedert
het zoo langdurige conflict over den Kerkelijken
Staat, dat in 1929 door het Verdrag van Late-
ranen werd opgelost, bekomt thans weder voor
het eerst een Koningin van Italië dit zeldzaam
geschenk. De gemalin van Victor Emmanuel II,
Koningin Maria Adelaide, die nog vóór de uit
roeping van Italië tot koninkrijk stierf, ontving
de Gouden Roos in 1847 van Paus Pius IX,
vóór haar ontvingen drie princessen van Savoye
het kleinood, alsook Maria Louise, de gemalin
van Koning Philips V van Spanje, en Maria
Anna, die met Keizer Ferdinand I van Oosten
rijk gehuwd was.
De eenige, die, zooals uit de geschiedenis be
kend is, tweemaal het geschenk van de Gouden
Roos mocht ontvangen, is hertog Karei III van
Savoy, die haar van twee Pausen, n.l. Paus
Leo X en Paus Clemens VII, ontving.
Het behoeft geen nader betoog, dat het ge
schenk der Gouden Roos van Z. H. den Paus
een zeer bijzondere eer en onderscheiding be
teekent, waartegen alle ook nog zoo hoog te
schatten wereldlijke ridderorden in de scha
duw vallen.
Het zal wel niemand ontgaan, dat
zoo ooit dan in onzen tijd, het
algemeen welzijn het bestaan en
den krachtigen bloei vordert van katho
lieke Hoogescholen.
Benedictus XV aan het
Hoogw. Episcopaat van Nederland.
op dit blad zijn ingevolge de verzekermgsvoorwaarden tegen
ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen
bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door
verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen
F7C>n bij een ongeval met Ï-T 2FL0--
VJ doodelijken afloop
bij verlies van een hand,
een voet of een oog.
MtiiiiiiiitmiiiiiMütiiiuiiiiiiiiimiiiMiiiiiimmimimiiiiiiiiiMiiiiiiijiiii
HtlllllllllllllllllllllllllllllllllltlllMIIIIMIIlllllllllllllllllllllllllllllllllllllll
55
Gentleman Jack raapte al zijn stoutheid te
zamen en zei:
„Ik begrijp werkelijk niet..—"
Mevrouw .Pett kwam ook verontwaardigd in
het midden.
„Het is ongehoord! Lord Wisbeach is een oud
vriend
„Ja goed!" zei juffrouw Trimble, wier linker
oog schrikwekkend was. „Je moet ons laten zien,
wat je in je binnenzak hebt en beetje vlug."
Een vermoeide glimlach lag op Gentleman
Jacks lippen. Hij speelde den aristocraat, dien
men vermoeit met iets dat overbodig is. Hij
stak zijn vingers in zijn binnenzak. Toen, ter
wijl hij er het buisje uithaalde en omhoog hield,
zei hij met een kalmte, die zelfs Jimmy moest
bewonderen
„Nu, als het er zoo mee staat."
Het effect van zijn beweging en zijn woorden,
bleef niet uit. Mevrouw Pett gilde allerzonder
lingst. Willy Partridge stiet 'n jankend geluid
uit, als van een hond. Ieder der genieën uitte
een scherpe opmerking.
Gentleman Jack wachtte, totdat het rumoer
over was, toen vervolgde hij nog altijd even
rustig.
.Maar ik ben nog niet verloren," riep hij uit.
„Ik ga nu uit deze kamer, door het venster.
En als iemand zou willen probeeren, mij tegen
te houden, dan zal dat zijn of haar hij maakte
een galante buiging voor juffrouw Trimble,
laatste beweging zijn. Als iemand dat probeert,
dan zal ik dit buisje laten vallen en het heele
huis in de lucht blazen!"
Mochten zijn eerste woorden al een ontstel
lenden indruk gemaakt hebben, wat hij nu zei,
sloeg ^llen lam van schrik. Er viel een stilte, als
van het graf. Alleen het gekef van den hond
was niet te smoren.
„Blijf staan, waar je staat!" zei juffrouw
Trimble, toen de „Lord" naar het raam toeliep.
Zij hield de revolver onzeker in haar hand, en
voor den eersten keer dien avond, en mis
schien was het de eerste keer van haar leven,
sprak zij minder beslist. Hoe onverschrokken
zij ook was, dit was een situatie, die haar over
stelpte.
Gentleman Jack ging langzaam de kamer door,
terwijl hij het buisje tusschen vinger en duim
hield. Hij was thans juffrouw Trimble, die haar
revolver had laten zakken, dicht genaderd. Zjj
vroeg zich af wat zij thans doen moest en
plotseling vloog de deur open en verscheen
Howard Bennis, de dichter.
„Mevrouw Pett, ik heb getelefoneerd."
Toen viel een andere stem hem bij.
„Krwe, wef, wef, wef, rrrrr!"
Aïdat kwam door de opening gehold; dolblij,
dat zijn wensch nu eindelijk vervuld was, kef
fend en snuivend, rende de hond door de kamer
in de richting van Gentleman Jack, waar diens
enkels veelbelovend wachtten. Sinds hun eerste
ontmoeting had Aïda al gesnakt naar de enkels,
maar zij was nooit zoo ver kunnen komen.
„Verduiveld!" gilde Gentleman Jack.
Het geheel werd opgelost in een storm van
spektakel. Van uit iederen mond in de kamer
kwam een gil, een schreeuw, of een gebrul,
toen het buisje van tusschen de vingers van
Lord Wisbeach een boog door de lucht be
schreef.
Annie wierp zich in Jimmy's armen. Jimmy
sloot zijn oogen. Zelfs nu hij op het einde
wachtte, dacht hij er nog even aan, dat dit
de eenige manier was, waarop hij zou willen
sterven.
Het buisje viel te pletter, met feilen slag,
op de schrijftafel, het barstte uiteen in mil-
lioenen splinters
Jimmy opende zijn oogen. Alles zag er nog
tamelijk hetzelfde uit als eerst. Hij leefde ook
nog. De kamer zag er nog stevig en degelijk
uit. Niemand was in stukken gereten. Alleen een
klein onderdeel van de scène was thans anders.
Eerst was Gentleman Jack er geweest, die was
er nu niet.
Een groote zucht van verlichting klonk er
door het vertrek. Toen werd het stil en vlak
daarna, uit de richting van de straat, kwam
het geluid van een automobiel, die met veel
lawaai wegreed. Op dat oogenblik uitte de man
met de brilleglazen, die deel uitmaakte van
juffrouw Trimble's stoet, een klagend geluid,
„Hemeltje, hij gaat er vandoor in mijn kar
en zij was nog wel gehuurd."
Zijn woorden schenen de spanning bij de
anderen te breken. Een voor een kwamen ze
weer tot zichzelf. Juffrouw Trimble het eerst.
Zij stond van den grond op, want in haar
verwarring had zij gemeend, daar veiliger te zijn
en, terwijl zij zich afstofte, richtte zij zich
weer tot het gezelschap.
„Hij heeft me voor den gek gehouden, met
een bom van niks!" zei ze verbitterd. Zij
bromde nog wat na. Toen: „Zeg, sluit die deur
weer, en laat iemand dien hond naar buiten
gooien, ik kan mijn hersens niet bij elkaar
houden met dat gejank in mijn ooren!"
Mevrouw Pett, bleek en bevend, nam Aïda in
haar armen. Tegelijkertijd maakte ook Annie
zich los van Jimmy. Zij keek hem niet aan.
Zij voelde zich beschaamd. Eigenlijk niets voor
haar, maar op dit oogenblik zou zij alles gegeven
hebben, om ergens anders te kunnen zijn.
Juffrouw Trimble maakte zich weer meester
van de situatie. Het geluid van den auto was
weggestorven. Gentleman Jack was uit hun aller
leven verdwenen. Dat verbitterde juffrouw
Trimble. Zij sprak zonder veel omhaal van
woorden.
„Nou, hij is weg," zei ze zuur. „Nu kunnen
we onze eigen zaken weer onder de oogen
zien. Zeg eris!" Zij had zich tot mevrouw Pett
gewend, die zenuwachtig opschrok. De ervaring
van door de schaduw van de vallei des doods
te gaan en zichzelf als één stuk weer te vin
den, inplaats van in duizend, had haar volko
men van haar hooghartig optreden beroofd.
„Zeg, luistert u 's! D'r waren hier twee dingen
gaande vannacht. Die boef, die daarnet vertrok
ken is, was één. Nu de tweede. Ziet u die een
den?Met een gebaar van haar revolver
wees zij op meneer Crocker en diens baardigen
gezel. Die probeerden uw zoon te ontvoeren!'
Mevrouw Pett uitte een doordringenden gil,
„Oggie!"
„Ach, wees toch stil!" mompelde deze jonge
ling, niet erg op zijn gemak. Hij zag zijn toe
komst donker tegemoet, en hij wenschte al zijn
vermogens geheel te concentreeren op wat hem
te wachten stond. Hij keek terzijde naar
Chicago Ed. Die Ed zou wel direct gaan pro
beeren, zoo overpeinsde hij, zijn misdaad tot een
minimum terug te brengen, door te beweren, dat
hij, Ogden, hem had uitgenoodigd, om hem te
komen ontvoeren. Het eenige wat er opzat, was
pertinente ontkenning.
„Ik verwachtte," zei juffrouw Trimble „dat er
vannacht iets zou gebeuren en ik was buiten
gebleven, om te zien wat er komen zou. Die man
hier," zij wees naar den man met den baard,
die haar smeekend door zijn bril aankeek, „heeft
een heelen tijd op den hoek van de straat met
een auto staan wachten. Al dien tijd heb ik hem
in hetoog gehouden, want ik wist wel, wat hij
in het schild voerde! Welnu, daar net kwam
hier deze man met dat mombakkes voor. Zij
wendde zich tot meneer Crocker. „Zeg, vader,
neem dat masker af. Laat ons eens zien we je
bent!"
Langzaam verwijderde meneer Crocker de ver
sierselen van zijn gezicht.
„Lieve grut!" riep juffrouw Trimble hui-1
verend uit. „Zeg, wat heb jij voor 'n ziekte?
Je lijkt wel een gekleurd bijvoegsel van een
moppenblad!" Zij ging vlak voor meneer
Crocker staan en veegde toen met een beenigen
vinger over zijn wang. „Grime!" zei ze toen,
„geverfd met dat vettige goedje! Bah!"
„Skinner!" riep mevrouw Pett.
Juffrouw Trimble bekeek haar slachtoffer nog
eens van naderbij.
„Ja, dat is waarachtig zoo," zei ze, terwijl
zij zich toen naar den man met den baard
keerde, „en dat struikgewas zal ook wei valsch
zijn, als je het goed bekijkt!" Zij rukte even
aan den baard en zij hield hem inderdaad in
haar handen, een gladde, vierkante kin bleef
er achter. En als dat geen pruik is, heb je
morgen hoofdpijn," vervolgde juffrouw Trimble,
terwijl zij met haar handen aan den warrigen
haardos rukte. „Zie je wel! Nou geef me dien
bril nog." Toen bekeek zij van op een afstand
het werk harer handen.
„Nou, man," zei ze. „dom ben je ook niet.
Je zag er veel knapper uit met die dingen voor
je gezicht. Kent iemand dien man?"
„Het is Mitchell," zei mevrouw Pett, „de gym-
nastiek-leeraar van mijn man."
Juffrouw Trimble keerde zich om en terwijl
zij naar Jimmy toe ging, klopte zij die met
de revolver op zijn borst.
„Zeg, dat wordt interessant! Dat verklaart,
mannetje, hoe jij toevalligerwijze hier beneden
verzeild geraakte, toen dieandere boef met de
brandkast bezig was. Het komt mij voor, dat jij
iets met die twèe daar uitstaande hebt."
(Wordt vervolgd)