IKetmfiacU
van den dag
PRESTO
Het Zeemonster van Nagasaki
12
cK2- w>ste
Huwelijkszwendel
He zorgen van
DE ENCYCLIEK TEGEN
HET COMMUNISME
SS.™ "4^ In en uit
ïlilLf™" I d roeiboot
Jimmy
nu 2pakken voor1
DINSDAG 13 APRIL 1937
CALVE- KWALITEIT
Gevallen, die aan het ongelooflijke
grenzen, worden in de Duitsche
pers ter waarschuwing
vermeld
Strijd tegen het euvel
Toscanini
Haar beteekenis uiteengezet door
den bekenden historicus Goyau
Een nieuw tijdschrift
VOOR DE SCHOONMAAK
SpeGóa/e GjcuiJ&eclirig/
HONIG S BOUILLONBLOKJES thans 6 voor 8 ct. en 25% zwaarder dan de .jneeste andere.
bCTS
oLiLCi r\DVjnil £Li O ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen UV/»- doodelijken afloop
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
bij verlies van een hand,
een voet of een oog.
DOOR P G. WODEHOUSE
In onzen gespecialiseerden tijd hebben ook
de misdadigers hun specialiteit, of als men
wil hun „hobby". Deze „hobby" past zich
noodzakelijkerwijze aan bij plaatselijke om
standigheden en nooden, wat ten gevolge heeft,
dat er in verschillende landen op het oogenblik
fcoo iets als een „nationale" misdaad bestaat.
In Nederland is deze van, nu ja, een beetje
bnhebbelijken, maar toch van vrij onschuldigen
aard. Op het „zwijntjes jagen" kan men moei
lijk de doodstraf stellen. Veel erger is de Fran-
Sche „crime passionel" en de Engelsche „biga
my". Amerika, het land der onbegrensde moge
lijkheden, heeft zelfs aan één „nationale" mis
daad niet genoeg en „gunmen", „racketeers" en
..kidnappers" vechten daar om de gunst der
openbare belangstelling.
En ook de Duitsche misdadiger heeft zijn
Jiobby."
Het is de „Heiratsschwindel".
Brengt men een bezoek aan „Alt-Moabit",
Zooals in den volksmond het sombere Berlijn-
sche Paleis van Justitie naar de stadswijk, waar
in het gelegen is, genoemd wordt, dan zal men
daar steeds een groot aantal verhandelingen
kunnen volgen, waarbij verschillende en dik
wijls zelfs dozijnen jonge en niet meer zoo jon
ge vrouwen elkaar opvolgen, om te getuigen
tegen den man in het bankje van beklaagden,
die beloofd had haar te zullen trouwen en die
haar in ruil voor deze belofte van haar spaar
duitjes heeft afgeholpen.
De huwelijkszwendelaar is een zonderling ty
pe. Zelden of nooit lijkt hij op een Casanova.
Goed-uitziende jongelui leggen zich klaarblij
kelijk niet op dit laffe beroep toe, of vinden
hun trouwbeloften niet genoeg geloof om als
onderpand te kunnen dienen voor een min of
meer belangrijke leening? men ziet ze al
thans practisch nooit als dramatis personae in
dergelijke processen.
In den regel is de huwelijkszwendelaar een
man, aan wien niets opvalt, behalve dat hij
heelemaal niet opvalt. Hij is niet zoo jong meer.
draagt onmoderne kleeren, heeft een goedig ge
zicht, kortom, hij is het type van den „biederen
Ehemann". Aan oudere vrouwen maakt hij
Wijs, dat hij ofwel een belangrijke functie be
kleedt, ofwel een goed pensioen en een land
huisje ergens in de provincie bezit. Tegenover
jonge meisjes pleegt hij zich over een zoo pro
faan onderwerp als werken niet uit te laten.
Hij is dan rijk, wil van het leven genieten, rei
zen en groot doen. In beide gevallen lijdt hij
echter aan één kwaal: hij heeft op 't oogenblik
dringend een paar honderd mark noodig
De gevallen van huwelijkszwendel, waarmee
de Duitsche pers dagelijks haar lezeressen niet
ophoudt te waarschuwen, grenzen aan het on-
geloofelijke.
Bij voorbeeld: een meisje staat voor een ju-
Welierswinkel, waar zij wordt aangesproken door
een bejaarden heer, die van juweelen heelemaal
geen verstand heeft en haar vraagt, hem te
helpen bij de keuze van een ring, dien hij een
nichtje van hem cadeau wil doen. Het meisje
Voelt zich gevleid, vergezelt den goedgeefschen
oom in den winkel en helpt hem een vrij kost
baar exemplaar uitzoeken. Wanneer het echter
op betalen aankomt, dan constateert hij, tot zijn
ö:hrik, dat zijn portefeuille met vele duizenden
marken verdwenen is. Of de juwelier den ring
echter nog voor een paar dagen bewaren wil?
Hij zal oogenblikkelijk om geld seinen. Hij ver
laat den winkel, gaat met het meisje naar een
Postkantoor, waar hij een telegrafisch verzoek
om een hoog bedrag verzendt, samen drinken
zij in een chique café een kopje koffie, twee
Uren later heeft het meisje beloofd, over zijn
aanbod om haar tot zijn vrouw te maken ern
stig na te denken, en nóg een uur later heeft
Zij haar heele bezit, een kleine duizend mark.
Van de bank gehaald om haar „aanstaande" uit
Zijn oogenblikkelijke verlegenheid te helpen.
Een ander geval: een jonge vrouw, nota bene
hl 't bezit van een doctorstitel, zit in een restau
rant, wanneer een deftige heer haar aanspreekt
en geleidelijk laat doorschemeren, dat hij een
groot, maar niettemin miskend genie is. Vier-
en-twintig uur later zijn beiden verloofd en
heeft de trouwlustige jongedame haar gansche
Vermogen, ruim twintig-duizend mark, toever
trouwd aan den man, dien zij eerst in de bank
7an beklaagden zal terugzien!
Dit zijn een paar bijzonder sterke gevallen.
Hiettemin heeft de gemiddelde huwelijkszwen-
delaar hoogstens wat meer geduld, maar be
slist niet meer geraffineerdheid noodig om even
gunstige resultaten te bereiken.
Het spreekt vanzelf, dat het nationaal-socia-
lisme in zijn meedoogenloozen strijd tegen de
misdaad ook den huwelijkszwendel niet verge
ten heeft. Het ondervindt echter in dezen groote
moeilijkheden, doordat slechts een betrekkelijk
gering percentage der bedrogen vrouwen er zich
hoogstens door bijzonder tragische omstandig
heden toe verleiden laat, bij de politie haar
hood te komen klagen. De kleine „Heirats-
sehwindler", de man, die er niet aan denkt,
Zijn slachtoffers van haar hebben en hou-
Öen te berooven, en die zich tevreden stelt met
..goed voer en een warmen stal" en als het
han nog een klein zakcentje, loopt practisch
hooit tegen de lamp.
Intusschen is Berlijn verrijkt met een instel
ling, welke wel eenig zal wezen op deze wereld.
In het machtige „Polizeiprasidium" aan den
Alexanderplatz kan men tegenwoordig een bu
reau bewonderen, hetwelk niets meer of min
der is dan eenhuwelijksbureau! Het spreekt
vanzelf, dat deze „Eheberatungsstelle" een
apart karakter draagt. Men kan er namelijk
niet den naam, het portret en den vermogens
stand van trouwlustigen verkrijgen, doch in te
gendeel alleen maar vernemen, met wien men
liever niet in het huwelijksschuitje zal stap
pen of probeeren te stappen. Vrouw of meisje,
zoo schrijven de kranten, wanneer een man zegt
te willen trouwen en hij vertelt u, hoe hij
heet, waar hij woont, waar hij werkt, wat hij
verdient en hij stelt u aan zijn familie voor,
dan moet ge zelf weten, wat ge doet, natuur
lijk met dien verstande, dat Duitschland be
hoefte heeft aan zooveel mogelijk huwelijken
tusschen zooveel mogelijk gezonde menschen en
met zooveel mogelijk gezonde kinderen! Maar
hebt ge ook maar eenigszins den indruk, dat
uw verloofde verstoppertje wil spelen, komt
dan oogenblikkelijk naar den „Alex", waar ge
het eenige huwelijksbureau zult vinden, dat u
volkomen gratis helpt, dat u de waarheid en
niets dan de waarheid zegt en dat geen enkel
eigen belang, doch uitsluitend uw belang wil
dienen!
Zooveel eervols kan men inderdaad niet zeg
gen van de gewone huwelijksbureaux, welke te
Berlijn ongeveer zoo talrijk zijn als ten onzent
sigarenwinkels. Niet alle maken het zoo bont
als een dergelijk instituut, dat onlangs door
de politie werd gesloten, omdat er in den tijd
van een jaar niet minder dan vijftig million-
naires verhandeld waren, zonder dat er ook
maar één huwelijk tot stand kwam! Toch ge
beurt er op dit gebied heel veel, dat niet door
den beugel kan.
Het Derde Rijk houdt niet van halve maat
regelen en dus moeten ook huwelijksbureaux
geheel op een andere leest geschoeid worden
Het Duitsche Arbeidsfront heeft in het kader
der vrije beroepen een bijzondere categorie van
huwelijksbemiddelaars ingesteld, die voortaan
hun beroep slechts zullen kunnen uitoefenen,
wanneer zij in het bezit zijn van een soort
diploma, hetwelk alleen door het vruchtbaar
volgen van een specialen cursus kan worden
verworven.
Begin April komen de Berlijnsche houders
van huwelijksbureaux op de schoolbank zitten.
Onder de „slogan" van „Geen rijke erfdochters
meer, maar gezonde moeders!" krijgen de hu
welijksbemiddelaars les van leeraren, die hier
voor door de hoogste instantie, namelijk het
„rassenpolitisch" bureau der N.S.D.A.P. zijn be
noemd, niet alleen in huwelijks- en gezins-
recht, maar op de eerste plaats in de grondbe
ginselen van het bevolkingsvraagstuk, erfelijk
heidsleer, algemeene hygiëne en in het „we
tenschappelijke allerlei", waarmede het natio-
naal-socialisme meent, een gezond en sterk na-,
geslacht te kunnen bewerkstelligen. Excursies
zullen gemaakt worden naar gekkenhuizen,
kinderklinieken en verschillende wetenschappe
lijke inrichtingen, waar het geleerde aan prac-
tische voorbeelden kan worden getoetst.
Wanneer het van het Derde Rijk afhangt,
dan is het uit met de mannen, die zich uit de
penarie trachten te redden door te trouwen en
met de vrouwen, die alleen maar „verzorgd"
willen zijn. Het huwelijksbureau zal dan ook
veranderen in een antichambre van de bevöl-
kerungspolitische afdeeling van het Rijksmi
nisterie voor Volksopvoeding en Propaganda.
De beroemde orkest-dirigent Toscanini, die
zijn tournee door Europa wegens plotselinge
ongesteldheid moest onderbreken, heeft thans
te Milaan onder groote belangstelling zijn Vo
sten verjaardag gevierd.
De groote meester heeft thans een contract
afgesloten met een Radio-Vereeniging te New
York, om daar in den komenden winter een
reeks van tien concerten te dirigeeren, waarvoor
Toscanini een bedrag zal ontvangen van bijna
100.000 gulden.
Tevoren, in Mei en Juni, zal Toscanini zes
concerten dirigeeren in Engeland, waarvoor hij
315.000 Fransche francs zal toucheeren.
De encycliek van den Heiligen Vader over
het atheïstisch communisme wordt over
al druk besproken, evenals die tegen de
diep-treurige toestanden onder het nationaal-
socialisme in Duitschland. Duidelijk blijkt, dat
Zijne Heiligheid het gezonde midden aanbe
veelt, en de tot allerlei exces leidende extremis-
men schuwt. Het ongeloof en de valsche mystiek
worden bestreden, maar onder i e d e r e n vorm,
met hooge objectiviteit.
In de Figaro zet de bekende historicus Geor
ges Goyau, lid van de Académie Frangaise, uit
een wat de beteekenis is van de Encycliek te
gen het Communisme.
Toen Paus Pius XI nog maar kortelings be
zit genomen had van den Heiligen Stoel, zoo
schrijft hij, heeft de H. Vader heele wagons
levensmiddelen naar Rusland gezonden, om te
gemoet te komen aan den stoffelijken nood, dien
de Bolsjewistische revolutie had teweeggebracht.
Thans richt Pius XI zijn blikken naar een
ander tekort, n.l. het gebrek aan intellect en
zedelijk bewustzijn, waaraan de Communistische
Wijsbegeerte den geest en het geweten bloot
stelt; dezen grooten nood heeft de H. Vader be
schreven in de 126 bladzijden van de nieuwe En
cycliek tegen het Communisme, die een belang
rijk leerstellig document beteekent.
Terwijl de Paus de oogen gericht hield op Rus
land, Mexico, Spanje, kon Pius XI vrijmoedig
spreken, wel wetend wat hij zeggen ging. De
pijnlijke ervaringen die de H. Vader op politiek
gebied heeft opgedaan, konden heel goed dienen
voor den grondslag van zijn betoogtrant; hij
geeft blijk dat hij een goed waarnemer is en
tevens een uitmuntend leeraar.
Het Communisme is in zich slecht, en ieder
een die de Christelijke beschaving wil redden,
kan met haar op geen enkel gebied eenigerlei
samenwerking toelaten. Ziedaar het onwrikbaar
beginsel, dat door Pius XI op plechtige wijze is
verkondigd, met de bedoeling om alle gevaren te
bezweren en om iederen vorm van samenwer
king uit te sluiten.
Op verschillend terrein der Katholieke Actie
bestaan organisaties, die zich ook op sociaal
terrein bewegen, zooals bijv. de Jonge Werk
man. Juist deze sociale activiteit die de J. W.
ontwikkelt, zou in bepaalde omstandigheden den
indruk kunnen wekken dat er tusschen hen en
de communisten wat hun actie betreft een zeker
evenwijdig loopend streven zou bestaan. Met 'n
scherpzinnigen blik heeft Pius XI heel de draag
wijdte van dit probleem overzien. Daar het van
groot belang is dat het opgroeiend geslacht van
de Jonge Werkman de Christelijke beschaving
voor den ondergang behoedt en de Paus is
ervan overtuigd, dat de J. W. haar wil red
den kan de H. Vader geen enkele samenwer
king dulden, met een leer die zuiver atheïstisch
is. Zoo zijn hier de grenspalen opgericht: de be
zorgdheid van den H. Vader en ook de zorg
waarmee de J. W. zelf vervuld moet zijn voor
het welzijn van de zielen der Communisten, wil
en zal hen krachtdadig beschermen tegen het
offensief der Communistische leer.
In den strijd tegen het Communisme, zoo
verklaart de H. Vader, moeten de priesters in
de voorste gelederen staan: allen moeten met
woord en daad in het strijdperk treden. Men
kan wel geen meer formeele uitspraak wenschen
en aan de geestelijkheid zou men moeilijker een
meer omlijnd program kunnen aangeven.
Weliswaar tracht men van Commuistische
zijde heel lief te doen tegen bepaalde katho
lieke kringen, doch met het oog op de absolute
negatie van al wat Christelijk is door het Com
munisme, dat God en de Souvereine uitspraken
van de Kerk wil wegvagen, blijft de Paus er
zich tegen verzetten.
Achter de geestelijkheid moet de Katholieke
geestelijkheid zich aaneensluiten om het ge
vaar onder het oog te zien.
Maar Paus Pius XI gaat nog eèn stap verder:
tegenover de verderfelijke consequenties van het
Communisme roept de Paus de hulp in van de
burgerlijke autoriteiten. Ik herinner me nog hoe
van bepaalde katholieke zijde enkele jaren ge
leden geprotesteerd werd tegen de maatregelen
die door kanselier Dollfuss werden genomen te
gen de revolutionnaire elementen in Weenen;
het zou gemakkelijk zijn, in de Encycliek
van Paus Pius XI een duidelijke rechtvaardiging
te vinden voor dergelijke maatregelen. De Paus
verklaart uitdrukkelijk dat de samenleving „wet
telijke dwangmaatregelen moet toepassen en zich
moet verzetten tegen de actie van individuen
of bepaalde groepen, die het algemeen welzijn
zouden kunnen schaden"; de Staat moet alles ir
het werk stellen om te voorkomen dat een god-
looze propaganda verwoestingen aanricht op
haar grondgebied.
Het woord van Pius XI bedoelt een wekroep
te zijn. Een alarmkreet tegenover het dreigend
communistisch gevaar. Maar tevens is het be
doeld als een waarschuwing tegenover de verla
tenheid ('t zijn de woorden van de Encycliek
zelf!) waarin het economisch liberalisme de
massa der arbeiders heeft achtergelaten.
Het is een mooie taak voor de jonge priesters,
van den kansel af dezen alarmkreet en deze
waarschuwing te doen weerklinken en de woor
den van den H. Vader op populaire wijze te ver
klaren. Zij zullen daardoor het programma van
den H. Vader helpen verwezenlijken, en zij mo
gen aan hun geloovigen geen enkele waarheid
onthouden, ook al moge deze dan nog zoo
hard zijn tegenover de Communistische leer.
Aan de hand van de Encycliek „Quadragesimo
Anno" zullen ze heel goed de lijnen kunnen uit
stippelen voor de nieuwe sociale ordening, waar
door de toekomstige christelijke generaties de
bouwers kunnen worden van een nieuwe maat
schappij.
Vaak genoeg moeten zij hooren dat Pius XI
van hen verdedigers wil maken van een com
munistisch systeem, dat heeft afgedaan. Met de
encycliek „Quadragesimo Anno" in handen zul
len zij deze bewering kunnen weerleggen. En
men zal bemerken dat het nieuwe Pauselijke do-
cpment tegen het Communisme als een licht
baak is om het Scheepje van Petrus te verlichten
op zijn vaart door de gevaarlijke duisternis van
de twintigste eeuw.
Zoo is het inderdaad. Het atheïstisch gevaar
keeren! Maar ook diep overtuigd zijn, dat er
zwaar gezondigd is tegen de naastenliefde, waar
door stroomingen als de communistische wel
moesten ontstaan.
Ze zaten knusjes in een roeiboot. Fien liet
d'r hand in 't water zakken en keek naar
het jongmensch op de roeibank. Ze zag
er ontstemd uit.
„Je hebt nog niet eens gevraagd," begon ze,
„waarom ik niet met je trouwen wil."
„Nu je 't zegt," grinnikte hij, „neen."
„Waarom wil ik niet met je trouwen?"
„Dat zul je zelf wel 't beste weten," grinnik
te hij weer. „Of had ik soms iets anders moe
ten zeggen?"
„Eigenlijk moest ik je maar aan je lot over
laten," hernam Fien, „maar voor je bestwil zal
ik je het waarom maar zeggen."
„Dat wist ik wél."
„Jouw ongeluk is, Christoffel, dat je te nuch
ter, te tam bent. Ik zou net zoo goed met een
koe of een oester kunneh trouwen."
„Op school heb ik geleerd, dat de koe een
nuttig dier is, en de oester ook."
„Juist een antwoord voor jou, Christoffel.
Een andere man zou opstuiven als hij met een
koe of een oester vergeleken werd, maar jou
kan 't niet schelen."
„Geen zier, hoor!"
„Waarom," vroeg Fien met toenemende drift
„word je niet kwaad? Waarom zeg je niet: houd
je wafel, of zoo iets. Waarom kun je niet op
treden?"
„Als 't heet weer is," zei Christoffel, „doe
ik dat liever niet. Daar word je maar slaperig
van. Maar ik weet het al; je trouwt liever met
een woesten kerel."
„Ik wil een man, die op kan treden; een
man van karakter," verzekerde Fien.
„En wat is er op mijn karakter aan te mer
ken?"
„Een man, die weet wat hij wil, en die weet
te krijgen wat hij wil."
„Ik weet wat ik wil; ik wil met je trouwen!"
„Maar je krijgt 't niet."
„Dat schijnt zoo," gaf Christoffel toe.
Nadat, hij dit kalm gezegd had, roeide hij
de boot naar 't midden van de beek. „Maar a
propos, zullen we een plekje zoeken om een bo
terham te eten?"
„Heel goed," zei Fien, en keek strak naar
Christoffel. Hij was een groote, gespierde jon
ge man, die even handig in het hanteeren der
roeiriemen was als onhandig in de liefde.
„Hoe vind je dat eilandje?" vroeg Christof
fel, toen ze aan een driesprong van waterwe
gen kwamen.
Hij roeide naar den kant en Fien sprong uit
de boot op het eiland. Toen trad, wellicht voor
't eerst in z'n leven, Christoffel op. Hij sprong
zelf niet aan land, maar stiet de boot af, ging
met z'n rug naar 't eiland, dus naar Fien zit
ten en stak op z'n gemak een sigaret op.
„Christoffel!" riep Fien, „wat voer je uit?"
Tot eenig antwoord tuurde de jonge man met
aandacht naar 't vuur van z'n sigaret.
„Zeg eens, wat moet dat?" vroeg Fien on
geduldig.
Christoffel blies luchtige rookkringetjes.
„Christoffel!"
„Houd je toch stil," maande hij. „Mannen
met stille kracht leuteren niet!"
„Wat bedoel je toch met dien onzin?"
Nu blies de eenzame in de boot een dikke
rookwolk uit door z'n neusgaten.
„Heerejee, hij wil grappig zijn!" smaalde
Fien.
„Heelemaal niet; ik oefen me alleen maar
om een man van karakter te worden, wat jij
zoo graag wilt."
„O, ik haat je; je bent een mispunt."
„En je hield zoo van mannen, die optreden!
Daarom heb ik je naar dit eiland verbannen."
„Verbannen!?"
„Ja," en Christoffel roeide een eindje ver
der het water op. „En ik heb de broodjes. Over
een half uur kom ik eens hooren, of je me een
man vindt, die weet te krijgen wat hij heb
ben wil."
„O, wat heb ik een hekel aan je; ik wil je
niet meer zien."
„Maar misschien wil je wel eens een broodje
zien," lachte Christoffel, en hield er een ter
gend in de hoogte.
Om de waarheid te zeggen, was hijzelf ver
baasd en verschrikt over z'n eigen stoutmoe
digheid. Hij begon zich ook een beetje over z'n
plagerij te schamen. Hij vond dat hij zich niet
erg gentleman-like had gedragen, niets Chris-
toffel-achtig. En alleen de gedachte, dat als hij
bij Fien terug zou komen en excuus vragen
zou, ze hem in haar woede en drift misschien
een draai om z'n ooren zou geven, weerhield
hem, direct tot haar terug te keeren. Met z'n
horloge in de
hand, wachtte
Fien zat nog
op dezelfde plek.
Hij bleef een eindje van den kant en trok
een ontstemd gezicht.
„En?" vroeg hij.
„Ja, Christoffel?"
„Ben ik een oester?"
„Neen, Christoffel."
„Een koe?"
„Neen, christoffel."
„Wat ben ik dan?"
„Een heele lieve jongen."
Christoffel stiet naar den kant en sprong
op 't eiland.
Toen ze naar huis roeiden, voeren ze langs
den anderen kant van 't eiland.
Christoffel trok de riemen in en keek, ten
hoogste verwonderd. Er was daar een brug
getje, dat het eiland verbond met de weiden
achter 't dorp.
„Wat een geluk," riep hij, „dat je die brug
niet gezien hebt. Dan was m'n heele plan om
eens flink op te treden, mislukt."
Fien stak d'r hand in t water en zei: „Zoo,
denk je dat?"
„Natuurlijk; als je 't eiland over was ge
wandeld en je had dat bruggetje gezien...."
Fien lachte.
„Maar ventje," zei ze, „wat dacht je dan.
dat ik anders gedaan had?"
Aangekondigd wordt het verschijnen van
een nieuw tijdschrift, getiteld „De Schal
mei", kultureel maandblad voor het Zui
den, en geredigeerd door Ilja Destinov, Rob
Franquinet, Paul Haimon, Jan Hul, Jean Huys-
mans, Jehan Kuypers, René Smeets. Deze re
dacteuren zijn jonge Limburgsche dichters,
schilders en journalisten. Het redactiesecreta
riaat berust bij Jehan Kuypers, Munsterplein 14
te Roermond.
De beginselverklaring op den propectus be
richt:
Welkom mag het verschijnsel genoemd wor
den, wanneer een volk terug schouwend naar
het verledene ontdekt dat het zich zelf onder
hypnose van vreemde stelsels tot vijand wordt.
Een vredebrengende toekomst mag het ver
wachten, -wanneer het zich zelf weer bewust
wordt, en in plaats van onderlingen kamp
slechts strijd voert tegen datgene wat niet
overeenkomt met eigen landaard en traditie.
Een gerechtvaardigde en noodzakelijke opzet
zal het dan ook genoemd mogen worden, dat
zulk een volk een eigen orgaan krijgt, waarin
al zijn kultureele uitingen hun plaats kunnen
vinden; verre van chauvinisme staat de goede
gewestelijke ontwikkeling overeenkomstig eigen
aard en zeden.
Dit maandblad wil bewijzen hoe het Zuiden
der Nederlanden geestelijken rijkdom biedt,
niet ter accentueering tusschen Noord en Zuid,
maar mede ter erkenning van beider recht en
waarde. Het wil de weergave zijn van al het
geen er in en rond Limburg leeft aan kunst,
kuituur en wetenschap. Niemand sluiten wij
uit! Want ons eenig doel is: .Hendracht en
bloei op dit schoon stuk Nederland!"
Maar Piet had er niet op gerekend, dat de slang een probaat
middeltje had om wanbetalers te straffen. Voor Piet wist wat
er gebeurde, had zij haar staart losgelaten en.,., hoepla, daar
ging Piet kopje onder.
„Zal je nu betalen of niet," riep de slang lachend. „Ja, ja,"
antwoordde Piet proestend. „Je krijgt twee dubbeltjes als je me
er maar uithaalt." „Eerst betalen," antwoordde de slang. Piet
betaalde, de slang kronkelde weer omhoog en Piet stond weldra
wëer op den grond, kletsnat.
Niet ver daarvandaan zaten twee moedelooze ontdekkings
reizigers. Ze waren er slecht aan toe, daar ze niets te eten of
te drinken hadden. „Weet je wat," zeiden ze tegen elkaar, „als
we dat zeemonster van Piet Prikkel en Drein Drentel maar
konden bemachtigen, dan zouden we veel geld kunnen verdienen.
AT I "E* ADAMNTCC °P dit blad Zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen U 7^0 bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door p *7 bij een ongeval met p m
""iiiiiiniiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiimiiniiiiiiiiii
67
„Was deze brave kerel met de ontvoering
bezig?" vroeg hij.
„Jawel," zei juffrouw Trimble. „Onderweg hield
'k hem aan. Hij had buiten een auto staan.
hield hem en dien ander daar in bedwang
biet mijn revolver en bracht beiden hiernaar
toe!"
Jerry," zei meneer Pett, „het is jouw schuld
biet, dat het niet lukte, en er zal je niet om
*e kort gedaan worden. Je zou geslaagd zijn, als
£r niemand in het midden was gekomen. Je
f%t toch dat sommetje om dat boerderijtje
koopen, weet je wel. Dat komt in orde. En
?a nu maar gauw naar je bed! Er is niets, wat
Je hier houdt."
„Zeg eris!" riep juffrouw Trimble, van haar
tuk gebracht uit. „Wilt u zeggen, dat u geen
ervolging instelt? Hebt u dan niet gehoord.
at ik hem betrapte, terwijl hij den jongen wilde
"htvoeren?"
„Ik heb hem opgedragen den jongen te ont
beren!" snauwde meneer Pett.
„Peter
Mieneer Pett zag er uit als een kleine leeuw,
toen hij zijn vrouw tegemoet trad. Hij brieschte.
Alles wat hij van Ogden ooit had moeten ver
duren, kwam hem voor den geest en gaf hem
kracht om te zeggen, wat hij zeggen wilde.
„Twee jaar lang heb ik geprobeerd, om je
dien jongen naar een goede school te doen zen
den, en jij wilde er niets van hooren. Ik kon
niet dulden, dat hij hier nog langer door het
huis bleef luieren, en dus droeg ik Jerry Mitchell
op, hem naar een vriend mee te nemen, die een
hondenhospitaal heeft op Long Island en Ogden
daar te houden, totdat hij een beetje een behoor
lijke jongen was geworden. Voor het oogenblk
heb je dat heele plannetje bedorven met dien
detective, maar ik blijf het een uitstekend plan
vinden. Ik stel je nu voor de keus. Je kunt dien
jongen de volgende week naar een kostschool
sturen, ofwel hij gaat naar den vriend van Jerry
Mitchell. Ik wensch hem niet langer meer hier
in huis te hebben, luierend in mijn stoel en mijn
sigaretten op-paffend. Wat zal het zijn?"
„Maar, Peter!"
„Nou?"
„Als ik hem naar een school stuur, kan hij
ontvoerd worden."
„Dat zal hem geen kwaad doen. Dat heeft
hij juist noodig. En, in ieder geval, als dat ge
beurt, zal ik de rekening wel betalen, niet zonder
genoegen. En zorg nu, dat hij in zijn bed komt!
Morgen kun je beginnen met naar een school
uit te zien. Goeie grut!"
Hij hinkte naar de schrijftafel en staarde
naar het bovenblad. „Wie heeft dien rommel
op mijn tafel gemaakt? Het is treurig! Ver
draaid treurig! Het eenige vertrek in huis, dat
ik voor mezelf vraag, waar ik een beetje rust
kan vinden, en dat moet je dan terugvinden
als een kroeg, met koffie en allerlei rommel over
mijn schrijftafel!"
„Dat is geen koffie, Peter," zei mevrouw Pett
vriendelijk. Zij werd zich nu bewust, dat die
man haar er onder had. „Het is Willy's spring
stof! Lord Wisbeach ik bedoel den man, die
zich voor Lord Wisbeach uitgaf heeft het daar
laten vallen."
„Laten vallen? Wel, waarom ontplofte het
dan niet en blies het niet het heele huis de lucht
in, nou?"
Mevrouw Pett keek hulpeloos naar Willy, die
zijn vingers door zijn haren streek en met zijn
oogen rolde.
„Er was gelukkig een kleine misrekening in
mijn formule, oom Peter," zei hij. „Ik zal ze
morgen even moeten over zien. Of het trinitro-
totuoal
Meneer Pett uitte een scherpen kreet. Hij sloeg
met beide vuisten in de lucht. Het leek, alsof
hij krankzinnig geworden was.
„Heeft daarvoor.... die schelvisch al dien
tijd op mijn kosten geleefd heb ik hem daar
voor al dien tijd onderhouden die die
domkop, die hier het weelderigste leventje ge
noot en ondertusschen voor gek rondliep met
een springstof, die nu nog niet eens ontplofte
ook!" Hij strekte beschuldigend zijn arm naar
den uitvinder uit. „Je wilt het morgen nog eens
over zien! Ja, dat kun je ook, maar na zes uur,
morgenavond; vóór dien tijd werk je bij mij in
het kantoor, waar je allang had moeten zijn." j
Krijgszuchtig keek hij door het vertrek, „En nu 1
zullen jullie wel zeker allemaal naar bed gaan
en iemand wat rust gunnen! Ga weg!" zei hij
tegen de detective.
Juffrouw Trimble bleef staan. Zij zag hoe
mevrouw Pett met Ogden en Willy Patridge, aan
het hoofd van een kudde genieën het lokaal
verlieten, maar zij zelf bewoog niet.
„Ik heb even hard slaap noodig, als een ander,
m'neer Pett," zei ze rustig. „Maar ik moet hier
blijven. Er komt nog een dame in een taxi van
Astorbilt, om dien boef te identificeeren. Zij ver
volgt hem voor het een of ander."
„Wat? Skinner?"
„Zoo noemt hij zich tenminste."
„Wat heeft hij gedaan?"
„Week nie. Die dame zaltons wel vertelle."
Er werd hevig gebeld aan de voordeur.
„Ik denk dat ze dat is," zei juffrouw Trimble.
„Wie laat haar binnen? Ik kan niet gaan."
„Ik zal wel even gaan," zei Annie.
Meneer Pett keek meneer Crocker deelne
mend aan.
„Ik weet niet, wat je uitgespookt hebt,
Skinner," zei hij, „maar ik sta aan jouw kant.
En als ik je uit de gevangenis kan houden,
zal ik het doen. Je bent de fijnste kerel, dien
ik ooit ontmoet heb."
„Het is de gevangenis niet!" zei meneer
Crocker ongelukkig.
Een groote, knappe en vastbesloten-uitziende
dame kwam de kamer binnen. In de deur bleef
zij staan, terwijl zü rond keek. Toen bleef haar
blik rusten op meneer Crocker. Een oogenblik
bleef zij weifelend naar zijn verkleurd gezicht
staren. Turend, trad zij een beetje dichterbij.
„Kunt u hem herkennen, mevrouw?" zei juf
frouw Trimble.
„Bingley!"
„Is het de kerel, dien u hebben moet?"
„Het is mijn man!" zei mevrouw Crocker
„Daar kan hij niet om gearresteerd worden!"
zei juffrouw Trimble, uit haar humeur.
Eindelijk stak zij de revolver terug in de
achteraffe streken van haar japon.
„Het is een mooie boel," zei ze, een rimpel
in haar voorhoofd trekkend. De oplossing
van het geval scheen haar maar matig te
bevallen. „Van alle gevalletjes, waar ik ooit
mee te doen gehad heb, is dit wel het gekste.
Ik moet een bende boeven in de gaten hou
den, en als ik dat een heelen slapeloozen nacht
lang gedaan heb, blijkt het heele gevalletje
een familie-partijtje te zijn." Zij wees met haar
duim naar Jimmy. „Zeg, die daar zegt, dat hij
de zoon is van dien man. Dat is zeker ook
juist?"
„Dit is mijn stiefzoon, James Crocker!"
Annie uitte een zwakken kreet, maar die ging
verloren in het gegrom van juffrouw Trimble.
De detective ging weer naar het venster.
„Ik geloof, dat ik maar gaan zal," merkte zij
schamper op, „vóór het uit komt, dat ik uw
dochter Genoveva ben."
VIJF EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK
Mevrouw Crocker wendde zich tot haar echt
genoot. „Wel, Bingley?" zei ze, met een harden
toon in haar stem.
„Wel, Eugenia?" zei meneer Crocker.
Er scheen een vreemd licht in meneer
Crocker's vriendelijke oogen. Dezen nacht had
hij een mirakel zien gebeuren. Hij had een nog
geweldiger vrouw dan de zijne onderworpen
zien worden door een man, nog makker dan
hij zelf, dat had hem versteld doen staan, en
het had indruk op hem gemaakt
Vroeger zou hij aan zoo iets niet eens gedacht
hebben, maar het was klaarblijkelijk mogelijk.
Een beetje beslistheid meer was er niet voor
noodig. Hij keek eens naar meneer Pett. Die had
Eugenia's zuster met drie flinke zinnen over
wonnen. Het was te probeeren.
„Wat heb jij te zeggen, Bingley?"
Meneer Crocker raapte al zijn moed tezamen.
„Dit," zei hij. „Ik ben een Amerikaansch bur
ger, en ik heb zoo bij mezelf uitgemaakt: de
plaats, waar ik thuis hoor, is Amerika. We
hoeven daar niet meer over te praten, Eugenia.
Het spijt me, als ik je plannen in de war breng,
maar ik ga niet terug naar
Londen!!!" Onvervaard keek hij zijn sprakelooze
vrouw aan. „Ik blijf hier en bezoek hier geregeld
de wedstrijden."
Mevrouw Crocker opende haar mond, om iets
te zeggen, sloot hem, opende hem weer. Toen
bemerkte ze, dat ze niets te zeggen wist.
(Wordt vervolgd)