I (Ketvct&aal den dag Het Zeemonster van Nagasaki m Volontairs Een week verschrikkingen Kardinaal Verdier EEN PLAN-DETERDING De les Herstel van het zilver de oplossing? DINSDAG 20 APRIL 1937 Zijn gouden priesterfeest Een crisis-misstand SLUIT U AAN OOK GIJ EEN ABONNEMENT Glasschilderkunst in Frankrijk Nomenclatuur en kloosterzusters Wat is in een naam AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL NAAR HET ENCELSCH Toen 50 jaar geleden de jonge Abbé Jean Verdier de trappen van het altaar besteeg had hij geen andere aspiraties dan de Waats aan te nemen die hem toegewezen zou gorden en zijn taak vervullen in de Congrega tie van Saint Sulpice, die zich reeds meer dan jfrie eeuwen wijdt aan de opleiding en vorming •an de Pransche geestelijkheid. Een opvoeder Worden van jeugdige* levieten, dat was zijn Qeaai en zoo zien we hem dan ook in Franche- !Ille en later in Carmes zich met buitengewonen jver wijden aan de intellectueele en moreele ver- afging der jonge .seminaristen, waar hij trachtte y harmonieuse wijze aan die behoeften te v°ldoen. Maar thans, nu deze Prins der Kerk ®verstelpt wordt door eerbewijzen van Parijs en •eel Frankrijk, is hij 't hoofd van 'n bisdom dat a enkele jaren haar aantal kerken en kapellen ^et meer dan 100 zag vermeerderen en die "geen jjOder verlangen koesterde dan dat het volk ichter bij God werd gebracht, en dat God Veral onder het volk te bereiken was. .Verder heeft Kardinaal Verdier het gelukkig ^'tiatief genomen om een apostolaat uit te •^enen onder de bewoners van de Parijsche oorsteden, zooals een andere Vincentius a Paulo title eeuwen geleden door heldhaftige liefde ge- reven met zijn eerste Missionarissen der La- "risten zich naar de grootste verschoppelingen er maatschappij begaf. Kardinaal Verdier deed .°or deze industriegebieden wat Vincentius a a01o had gedaan voor het platteland, dat ge- Z. Em. Kardinaal Verdier Arende burgeroorlogen tot een waarachtige Seesteiyke woestenij was geworden. Er was nog een andere factor in het streven yan den Kardinaal aan het licht getreden: door et bouwen van kerken werd ook de strijd aan- ^bonden tegen de werkloosheid en onder de Arbeiders kon men op de groote beteekenis wijzen •an de plannen, die de kardinaal op godsdienstig Stibied verwezenlijkte. De anti-clericale generatie die ten tijde van 2j°mbes gaarne de ruiten van de Kerk van rankrijk hadden ingegooid, staat op haar tijden dag verbaasd nu in de voorsteden van de •?°ofdstad zooveel klokkentorens ten hemel rij- *en. Kardinaal Verdier, ik ben er zeker van, heeft Jj~n indruk gekregen, dat hfj door het bouwen ?an deze kerken nog een andere specifieke aak van de Congregatie van Saint Sulpice ver- blde. De leden van deze Congregatie zijn im- j|ers niet alleen voor de opvoeding werkzaam, •aar zij waren ook de beroemde organisatoren ah het godsdienstig leven in de Aartsbisdom- j}®h der Ver. Staten. De geestelijken in Ame- *ka zijn voor het grootste gedeelte uitgesproken Aanhangers van den Franschen geest. Het op duwende werk dat de Kardinaal thans in de ,°orsteden van Parijs verricht, is van dezelfde gteekenis: hij bouwt in alle plaatsen geestelijke telimgen, hij legt de grondslagen daarvoor, hij 'cht voortdurend een vriendelijk beroep op hen au deze stem wordt verstaan; iedere kerk die °e°pend wordt tracht hij te bevolken, en hij 'aagt daarin ook. *n den loop van de laatste driekwart eeuw "ad katholiek Frankrijk Montmartre uitgeko- n als een heiligen heuvel, dien men aan Chris- *Us wilde toewijden. De bouw van de basiliek van et H. Hart was een bewijs van den ernstige wil üah geloovig Frankrijk om door een monument at Parijs beheerscht, uiting te geven aan haar j®voelens van boetvaardigheid en vertrouwen. ?Urdinaal Verdier heeft nog een ander voor- veeld gegeven n.l. om zich iederen dag heel ertrouweljjk naar eenvoudige bedehuizen te be- j|eVen. Die volksmassa heeft dit voorbeeld over komen en heeft blijk gegeven haar godsdienst- te kunnen uiten. Te midden van de ontroerende plechtigheden an dit gouden priesterfeest zal Kardinaal Ver- t'®r speciaal dank brengen aan God die hem Herder aanstelde over een uitgebreide Chris- En de feesten die worden gevierd zullen de dankbaarheid bevestigen van Parijs voor deze uitbreiding van de Kerk in de voorsteden waar zij weer in contact gekomen is met heel het volk. GEORGE GOYATJ van de Académie Franijaise. n het juristenblad van 20 Maart jongst leden stond de navolgende adver tentie: ,,Ten parkette van de Ambtenaren van het Openbaar Ministerie bij de Kantongerechten te Haarlem, bestaat gelegenheid voor Volontair, om opgeleid te worden tot waarnemend Amb tenaar Openbaar Ministerie". Het orgaan van de Vrijzinnig Democrati sche Partij merkte deze annonce op en knoopte er de volgende beschouwing aan vast: i Er zijn twee redenen waarom deze adverten tie ons niet sympathiek is. In de eerste plaats demonstreert de adver tentie hoezeer de Staat gebruik maakt van de diensten van jonge juristen, zonder deze dien sten te beloonen. Van Vrijzinnig Democratische zijde is tegen dit euvel reeds herhaaldelijk ook in de Ka mer geprotesteerd. Het is te betreuren dat deze protesten zoo weinig weerklank hebben gevonden. In de tweede plaats toont de advertentie zonneklaar, dat het slagen in de staande ma gistratuur alleen maar mogelijk is voor hen, die met aardsche goederen zijn bedeeld. Niet gefortuneerde jonge juristen kunnen zich de vrijheid niet veroorlooven om na een oplei ding ais volontair te hebben genoten, lange ja ren (onbezoldigd) waarnemend ambtenaar van het Openbaar Ministerie te zijn. Het is er verre van dat de maatschappelijke ontwikkelingsvoorwaarden hier voor allen gelijk zijn! En is niet het grootste bezwaar van den uit de advertentie blijkenden toestand, dat voor het zoo buitengewoon belangrijk werk uitein delijk niet de besten maar de rijksten worden uitgekozen? Zoo erg lijkt het ons nu ook weer niet. Men moet bedenken dat de meesters in de rechten, zooals zij van de universiteit ko men, in de practijk van het recht nog vol komen vreemd zijn. De eerste maanden van hun practische werkzaamheid geldt terecht als leertijd. Als werkkracht zijn zij dan van weinig waarde en een geldelijke vergoeding welke zoo groot zou zijn, dat zij ook niet- gefortuneerde jonge juristen in staat zou stellen, in een vreemde stad te leven en te werken, zou zeker niet in verhouding staan tot de arbeidsprestatie. Maar van den anderen kant is het wel waar, dat van het instituut der volontairs een al te ruim gebruik wordt gemaakt. Vol gens ons zijn het niet zoozeer overheidsin stellingen als wel particuliere ondernemin gen die niet vrijuit gaan. Vooral sommige banken hebben er slag van, op groote schaal onbetaalde arbeidskrachten te gebruiken op hun kantoren. Indien deze jongelieden dan aan werk gezet worden, waarmee zij iets leeren, is dit, zoolang het niet al te lang duurt, nog wel te verdedigen. Maar indien veertiendaags verschijnend propagandablad DERR.K. STAATSPARTIJ ABONNEMENTSPRIJS F V- PER JAAR ADMINISTRATIE MAURITSKADE 25 DEN HAAG een onderneming jonge intellectueelen maandenlang aan den gang houdt met sim pel typ- en bureauwerk, met hoogstens een fooi als vergoeding, dan kan men dat slechts bestempelen als exploitatie. Een beroep op den slechten financieelen toestand van het bedrijf kan zulke practijken ook niet bil lijken want een noodtoestand kan nooit re den zijn om onrechtvaardigheden jegens arbeiders te begaan. Overigens zijn het niet alleen de grootbedrijven wij kennen ook gevallen, waarin middenstanders een bui tensporig ruim gebruik maakten van den arbeid van „leerlingen". Wettelijk ingrijpen tegen dit euvel is practisch onmogelijk. Het moet bestreden worden door het verantwoordelijkheidsge voel der ondernemers-zelf en door de open bare meening. Moge, nu het bedrijfsleven weer beter gaat, ook deze crisis-misstand spoedig tot het verleden behooren. In Frankrijk hebben kunstenaars en kunst vrienden de handen in elkaar geslagen, om de kathedralen, die door oorlogsschade of verwaarloozing van hare gebrandschilderde vensters zijn ontdaan, van nieuwe glazen te voorzien. Men zal beginnen met de Notre-Dame te Parijs. De bekende glazenier Louis Barillet heeft de leiding van het plan, hij maakte de ontwerpen voor de nieuwe glasvensters in de Notre-Dame. Gelijk de oude meesters hun voor gangers niet gecopieerd hebben, maar de kerken hebben vernieuwd, uitgebouwd en versierd in den stijl van hun eigen tijd, zullen ook Barillet en zijn helpers glaskunst met hedendaagsche vor men en technieken scheppen. De nieuwe ramen worden voor het eerst in de kerk van het pause lijke pavilloen op de groote Parijsche wereld tentoonstelling tentoongesteld. Voor elk der twaalf vensters is een kunstenaar beschikbaar. Daarbij zijn ook een vrouw en een ordesgeeste lijke. In chronologische volgorde worden de groo te heiligen van'Frankrijk uitgebeeld en de figu ren zullen het gansche venster vullen. In de rozetten worden de twaalf artikelen des geloofs uitgebeeld. Dezer dagen publiceerden wij in de rubriek „Uit de Pers" een beschouwing van prof. Kaag in het maandblad „Economie", waarin de professor schreef, dat er van een plan-Deterding in verband met den aankoop van levensmiddelen voor Duitschland eigenlijk geen sprake is, dat men slechts van een gift-Deterding kan spreken. Intusschen had juist Zaterdagavond dr. Deterding in de „Telegraaf" een artikeltje gepubliceerd, dat méér het karakter heeft van een plan. Daarin worden n.l. enkele concrete maatregelen aanbevolen, met geen geringer doel dan het herstel der wereld huishouding. Het plan van dr. Deterding komt neer op revalorisatie van het zilver, om daarvoor den ruilvoet tusschen Europa en Oost-Azië te „herstellen". De oud-direc- teur-generaal der „Koninklijke" gaat er van uit, dat de Oost-Aziatische landen al leen hierom zoo goedkoop kunnen en moe ten produceeren, omdat het zilver („sedert duizenden jaren het eenige geld van Azië", aldus sir Henry) tot ongeveer een vijfde van de waarde is teruggebracht, die het vroeger had. Daarom wil hij dat de Ver- eenigde Staten een deel van hun zilver aan de Aziatische Staten leenen, teneinde deze in staat te stellen, hun z.g. zilveren munt weer volwaardig te maken. Door dit ver meerderd gebruik van zilver zal, zoo meent de heer Deterding, de prijs van het metaal aanmerkelijk stijgen, zoodat de oude waar- de-verhouding tusschen goud en zilver hersteld wordt. „De zaak is eenvoudig, zoo schrijft Sir Henry in zijn wel zeer apodictisch gesteld artikeltje. „Doch de financiers en enkele door goud ver blinde bankiers (ze hebben nooit anders dan goudvaluta's gekend en zijn er in grootge bracht) schrikken voor deze zoo eenvoudige al- geheele reconstructie der wereldvaluta terug, juist omdat zij zoo eenvoudig is, ofschoon m.i. geen andere oplossing mogelijk is." Men ziet: op de verhouding tusschen Ne derland en Duitschland heeft dit plan geen betrekking, zoodat hetgeen prof. Kaag in „Economie" schreef nog geldt. Tegen zilver-plan van den olie-magnaat zou in tusschen zijn op te merken: le. dat de band tusschen 't zilver en het geld der Oost-Aziatische Staten reeds se dert jaren verbroken is, zoodat deze geen beletsel kan zijn voor een herstel van den wereldhandel. 2o. dat de depreciatie van 't witte metaal missschien den eersten stoot heeft gegeven tot de industrialisatie van 't Oosten, maar dat er thans andere, diepere redenen gel den voor den geforceerden export van in dustrie-producten uit Japan, met name de bevolkingsdichtheid en het lage levenspeil dier bevolking. 3o. dat de Oostersche landen, sedert twee decennia zeer bedreven in monetaire mani pulaties, waarschijnlijk niets voor het plan zouden voelen, daar zij daardoor in een pe riode van deflatie en industrieele malaise zouden geraken, terwijl het hen bovendien financieel en politiek van Amerika afhan kelijk zou maken. Iwan Pankrat keek met een bezorgd gezicht naar de donkere wolken, die zich boven zijn hoofd samenpakten. „Als die bui los komt," zei hij tot Pjotr Karski, die met hem aan den weg werkte, „als die bui loskomt, ben je nog niet gelukkig. Je zult nat worden tot op je hemd." „Dat geloof ik ook," beaamde Pjotr Karski, en hij tuurde eveneens angstig naar de zwarte lucht. Geen der beide mannen had een jas bij zich en nergens in de buurt was een gelegen heid om te schuilen. Wanneer de regen zou neerkletteren, zouden ze zich eenvoudig drijf nat moeten laten worden, zonder dat ze er iets tegen zouden kunnen doen. Even later hoorden zij een stem: „Iwan!" „Dat is Lizanjka, mijn vrouw," zei Pankrat aangenaam verrast. Hij keek op en zag haar den heuvel vóór hen afkomen. „Wat kom je doen, Lizanjka?" vroeg Iwan Pankrat vriendelijk, toen ze hem genaderd was. „Ik kom je je jas brengen. De lucht ziet zoo donker. De bui zal vast dadelijk losbarsten." „Dat is lief van je, Lizanjka," zei Pankrat geroerd, „maar nu zal je misschien zelf nog nat worden. Ga maar gauw naar huis." Terwijl zij hem hielp zijn jas aan te trekken, begonnen de eerste druppels reeds te vallen. Nadat Lizanjka haar man een kus gegeven had, verdween ze weer vlug, denzelfden weg nemend als ze gekomen was, af en toe nog eens om kijkend en hem goeden dag zwaaiend. Toen ze uit het gezicht verdwenen was, wend de Pankrat zich tot zijn kameraad. „Ga jij maar gauw naar huis, kerel," zei hij. „Je hebt geen jas bij je en ik kan de rest nu wel alleen af. Ik ben er direct mee klaar en jij zou door nat v/orden." „Nee, ik blijf bij je Iwan Iwanowitsj," zei Pjotr Karski neerslachtig. „Ik help je het. werk afmaken." „Doe dat niet. Het is nergens voor noodig. Wees verstandig en ga naar huis. Er is toch bijna niets meer te doen." „Nou, dan zal ik gaan," gaf Pjotr Karski toe. „Tot morgen en bedankt." De regen viel nu in stroomen neer. Het leek wel alsof het water met tonnen uit den hemel werd gegoten. Terwijl Pjotr Karski naar huis liep, dacht hij er over na hoe gelukkig Iwan Pankrat was, om dat die een goede vrouw had, die zijn huis in orde hield, die bezorgd was voor zijn gezond heid, die van hem hield en die bovendien nog knap was ook.... Wat was het met hem toch droevig gesteld. Hij, Pjotr Karski, had geen vrouw. Hij was over geleverd aan de luimen van zijn zuster, een kwaadaardig en lui schepsel. Er was geen orde in zijn huis, omdat Tamara niets uitvoerde. Kon men zich wel iets treurigers voorstellen dan een verwaarloosd en ongezellig thuis? Op de meubelen lag een duimdik stof en de zol der hing. vol spinnewebben. De borden en kopjes waschte Tamara maar eenmaal per week. En, wat het ergste was, er heerschte geen liefde in zijn huis, geen innigheid, want haar luiheid verdrong bij haar elk ander gevoel. Zijn zuster zou zich nooit de moeite geven hem een jas te komen brengen, al zou het nog harder regenen dan het nu deed. Hij wist dat hij, wanneer hfj straks druipnat zou thuisgekomen zijn, zelf uit de wanordelijke kast wat droog goed zou moeten zoeken en dat het, wanneer hij 't vond, in elk geval gescheurd en kapot zou zijn. Een gevoel van toom en bit terheid, dat met iedere minuut aangroeide, maakte zich van Pjotr Karski meester. Toen hfj thuis kwam, was het reeds donker. „Waar zit je?" vroeg hfj, zijn zuster nergens ziend. „Hier," klonk het vanuit den hoek bij de kachel, waar Tamara in een gemakkelijken stoel zat. „Waar kan ik droog goed vinden?" vroeg hfj nfjdig. „En is het eten nog niet klaar?" „Als je goed wilt hebben, moet je maar in de kast zoeken. En llllltl„ het eten is nog niet klaar, om- i dat ik geen wa- ter voor de aard- appelen kon ha- I len. Het regende te hard. In zoo'n bui kon ik toch niet naar den put gaan." Bij dit antwoord raakte Pjotr Karski buiten zich zelf van drift. Tamara stond langzaam op, haalde een emmer uit de keuken en zei tot Pjotr: „Zorg jij maar dat er water komt." „Ik? Maar zie je dan niet, dat ik doornat ben? Ik heb geen drogen draad meer aan het lijf." „Nou, daarom juist. Een beetje meer of min der nat hindert toch niks." Pjotr Karski beefde van woede, maar be- heerschte zich. Hij nam den emmer en ging naar buiten. De regen sloeg in zijn gezicnt. Zijn kleeren kleefden aan zijn lichaam. Terwijl hij den em mer uit den put optrok, mompelde hij tusschen zijn tanden: „Maar nou zal ik haar eens leeren, die luilak." Toen hij weer in het kleine keukentje kwam, waar zijn zuster alweer op een stoel was neer gevallen, zei hij bevelend: „Tamara, kom hier!" Zijn zuster keek hem verrast aan. Zoo'n op treden was ze van Pjotr niet gewend. Door den dreigenden klank in zijn stem echter was ze als het ware gehypnotiseerd. Ze stond op en liep langzaam naar hem toe. Toen ze vlak bij hem was, tilde Pjotr Karski den emmer hoog op en keerde hem pardoes boven haar hoofd om. „Ziezoo," zei hij, „nu kan jij naar buiten gaan om water te halen voor de aardappelen. Je bent nu ook nat en een beetje meer of minder nat hindert toch niks." Tamara heeft de les begrepen. En Pjotr Karski heeft zich thans veel minder over haar te beklagen. Zoo vroeg reeds wijlen Hamlet of was het een ander? Als dit zoo zijn zou, zal Shakespeare toch wel rustig in zijn graT blijven liggen, want hij was, zooals deze uit spraak getuigt, een wijs man. Maar men bedenke ook tot welk een zenuw- sloopende en soms bloedige veeten het gebrui ken van bepaalde namen leiden kan op het portaal van Begoniadwarsstraat-drie-hoog-ach- ter. Veeten die aanleiding geven tot het rinke- Toen Piet Prikkel en Drein Drentel echter een groote stad naderden, lieten de Arabieren zich niet meer beet nemen. Er was er een die een tulband droeg van kolonel der keizerlijke garde. Deze begon hevig op te scheppen en hij wilde de burnous zelf van Piet's lichaam af trekken. Doch dat liet Piet niet op zich zitten. Hij gaf den bullebak een paar flinke tikken op zijn hoofd, zoodat de kolonel met wild draaiende oogen op den grond ging zitten en het hem niets kon schelen, toen Piet zijn prachtigen tulband afnam en deze op zijn eigen hoofd zette. Met den tulband van den kolonel der keizerlijke garde op zijn hoofd, kwam Piet bij Drein terug. Van nu af aan kon Piet Prikkel in Arabië doen wat hij wilde. Alle soldaten die ze tegen kwamen bogen als knipmessen. Piet hoefde maar te zeggen „Ali Baba haal me een glas melk," of ze vlogen voor hem oir: aan zijn wensch te voldoen. Het leek wel of alle soldaten in Arabië Ali Baba heeten. len van bloempotscherven en een naspel voor den Edelachtbare, met assistentie van getuigen, die op het juiste moment juffrouw Pietersen opvangen, wanneer deze, uitgeput in haar strijd voor de heiligste menschenrechten, ter aarde dreigt neer te zijgenOverigens is dit alles, welbeschouwd, een amusant en onschuldig volksvermaak, als men het vergelijkt met die burenruzies-in-het-groot, welke door granaten en vliegtuigbommen worden beslecht. Wij blijven echter liever bij blank-onschuldige naam-kwesties. Er is een oud-journalist die in dit blad nog wel eens zijn meeningen te ken nen geeft, wiens grijze haren begrijpend zullen glimlachen als ik hier spreek over Zuster An- nunsjade en Zuster Zakkelinnen. Het zal hem herinneren aan de jaren waarin hij geregeld te gast was in het gezin van een collega, en waarin hij de jongste schoolgangers graag vroeg hoe de zusters het maakten. Hü hoorde dan hoe Zuster Annunsjade een goed mensch was, maar dat Zuster Zakkelinnen niet meeviei, vooral niet bij de nagelinspectie een plech tigheid die je toen een soort voorsmaak van het Laatste Oordeel bezorgen kon Intusschen zijn het niet alleen de leerlingen der Zusterscholen welke soms met naam-pro- blemen worstelen. Zeker: het verhaal over de vereering van den heiligen Claudius Civilis, door een vroom zustertje, dat wjj eens in een Vlaamsch blad vonden, is kennelijk een parodie. Maar er bestaan historische aanwijzingen voor een vereering der heilige Portiuncula, maagd en martelares, en zelfs van een heilige Alle lujaOverigens hopen wij van harte, dat de zusters die namen dragen zooals „Willibror- diana" „of Gonzagina" zóó mogen leven, dat m het nijpende gebrek aan patroonheiligen, dat blijkbaar aanwezig is, zal worden voorzien. De onmogelijke namen nemen wij dan graag op den koop toe! Hoe zusters op dit gebied vindingrijk zijn leerde ons een bericht uit de Universe. In Britsch-Indië besturen zusters een school, waar zich al spoedig een gebrek aan namen deed ge voelen. Géén nood! Al spoedig zag men daar Maria Raadslid en Maria Zwart, aldus genoemd naar het vaderlijk ambt en naar de gelaats kleur. En een schoolopziener, die aan een klei nen jongen vroeg hoe hü heette, werd toege sproken als „Schat". Want de zuster had eens gezegd: „Jouw naam is in het vervolg Jack, schat!" Waarop dit jeugdige brein hiervan een aanspreektitel had gemaakt! AT 17 A ROMMÏT'C °p dit blad ziin ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen *7 ^(1 bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door U 7 bij een ongeval met T-T 9^fT m raLJ v/111*1 A_|l ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen f Uvi verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen I %J\J doodelijken afloop v bij verlies van een hand, een voet of een oog. -Even moest ik.denken; toen viel mü ineens e iss Spink in in Keppelstreet, bij wie vader J1 ik het vorige jaar een maand in pension tiren geweest. Die zou zeker de noodige inlich tten willen verstrekken, en wat van meer ®'ang was ik zou haar wel weten te over- cien, dat ze mij hielp, de misleiding te hand- bpV®n, dat ik onder een valschen naam deze trekking kon aannemen. Zoo zag ik dus mijn ^-'iljjkheden weer uit den weg geruimd, j. Twee dagen later schreef Mrs. Garbutt mij j. Ageerde bij Miss Spink dat mijn referen- s voldoende waren en dat zü het pony- tr ?entje zou sturen, om mü af te halen met den ttle'h, die dien volgenden morgen om twintig bouten over achten Waterloostation zou ver- j^Zoo gebeurde het, dat ik drie dagen, nadat v uit Earlstoke vertrokken was, al op weg was ar Foundeyre Abbey. HOOFDSTUK III M(jn eigenlüke geschiedenis begint op een Dinsdag, den dag, waarop ik Waterloo station verliet, tusschen achten en negenen op den ochtend, en het kleine station St. Simon in Hampsire bereikte om kwart over elven. Ik vond het ponywagentje van Mrs. Garbutt op mü staan wachten, terwül mün koffer eerst later met den vrachtrijder zou volgen. Gedurende heel den rit had ik myzelve voor gehouden, dat ik door het aannemen van deze betrekking in waarheid alle vooruitzichten had te niet gedaan op een verzoening met Val; en ofschoon ik al werd mij ook de gelegenheid geboden niet zou willen terugkomen op mün eenmaal genomen besluit, tóch voelde ik mij aller-ellendigst bij de gedachte, dat de breuk met mün verloofde van blijvenden aard zou wezen. Daar ik mij maar zoo goed mogelük in mün positie wilde schikken, trachtte ik mijzelve al in te praten, dat het gevoel van innigen afkeer, dat mü overviel, toen ik voor het eerst Foun deyre Abbey zag, het gevolg was van de ge druktheid, die heel mijn gemoed vervulde. Nu was het ook een somber, grijs gebouw, van één verdieping, aan weerskanten begrensd door aanplantingen van pijnboomen en met tallooze smalle vensters in zulke dikke muren, dat die, zooals ik later merkte, ieder een nis vormden. Dan was er een groote portiek en dus kon ik volstrekt niet zeggen, dat het geheel zoo'n schrikwekkenden indruk maakte; maar toch gaf het mij een voorgevoel van naderend leed. Toen ik eindelük zelve onder de portiek stond en maar heel bescheiden had gebeld, voelde ik, dat ik trilde, van het hoofd tot de voeten en dat ik klappertandde. Ik keek het ponywagentje na, terwijl het de oprülaan af reed en toen ik daar zoo heel alleen stond, be kroop mij plotseling een verlangen, om weg te loopen; te vluchten voor een dreigend gevaar, eer het soms te laat was! Maar juist kwam er iemand achter mij het bordes op en noemde mü bü mün aangenomen naam: „Miss Phillips, geloof ik?" Steeds trillende over al mijn leden, keerde ik mü tot den spreker en zag een schralen jongen man vóór mü van een jaar of vüf en twintig met gladgeschoren gelaat, van een büzonder witte tint en mooie, donkere oogen. Tot mün ontsteltenis kwam hü mü ineens bekend voor, maar die indruk duurde toch meer één oogen- blik. Het kan zün, dat zijn zwarte oogen mü eerst hadden doen denken aan die van Ger trude, maar later viel mü dit toch niet meer op. Intusschen stond hij met de pet in de hand en met een uitdrukking van ongeveinsde be zorgdheid op het gelaat en verzocht mij, het huis binnen te gaan. „Ik vrees, dat de reis u afgemat heeft," zei hij en hield intusschen beleefd de deur voor mü open, waardoor ik in een ruime hall kwam, maar laag van verdieping en uiterst somber, doordat de paneelen, tot bovenaan, van het donkerste eikenhout waren. „U ziet er uit, of u eigenlük niet langer kunt staan! Ik zal u naar een stoel geleiden en dan de kamenier van moeder roepen. Zij zal wel zorgen, dat u gauw weer op uw verhaal komt." Ik maakte gebruik van den mü geboden arm als ik geweigerd had, zou ik waarschünlük ook gevallen zün en hü bracht mij naar een groote eikenhouten bank en riep hulp naderbü door op de gong te slaan, die op de halltafel stond. Ik geloof aan indrukken op het eerste ge zicht; die zün in den regel het betrouwbaarst en wat Consuele Garbutt aanging, waren die niet kwaad. Over het geheel is zün houding dan ook niet slecht geweest in het avontuur, dat ik nu beleven ging tot de omstandigheden hem te sterk werden. Ik geloof tóen en ik geloof nóg, dat Consuele van nature een man van zachte gevoelens was; maar hij was beginselloos. Mrs. Garbutt was van een heel anderen aard. Toen zü de hall binnentrad, zag ik onmiddellijk aan haar blik, dat zij mij niet goed kon uit staan. Haar koude, staal-blauwe oogen keken van haar zoon naar mü. Eer ze nog gele genheid had gehad haar spüt te betuigen over mijn ongesteldheid, wist ik, dat mün tegenwoor digheid op Foundeyre Abbey haar hoogst- onwelkom was. Vond ze mij misschien te knap van uiter- lijk?.Was ze bang dat ik, op de een of andere wijze de vooruitzichten van haar zoon bederven zou?Dit was de eenige verklaring, die ik kon vinden voor haar koude ontvangst. Eerst vele dagen later begreep ik, dat het ten minste een belangrijke reden voor haar kon zijn, dat de tegenwoordigheid van een vreemde op de Abbey op dat tijdstip haar juist zoo uiterst-onwelkom was en dat ze my daarom haatte. „Ik heb al een half uur geleden om je ge stuurd, Consuele," zei ze, zich tot haar zoon wendend, „maar je vond den stal zeker aantrek kelijker dan mü?" „Vergeef mü, moeder, maar Guthrie vertelde mü, dat u in de bibliotheek was met een ouden heer, die er uitzag als een klerk van een zaak waarnemer; dus was het zeker een zakelük onderhoud en zaken weet u veel beter te be handelen dan ik; vandaar dat ik u opzettelük niet storen wilde. Maar ik zal nu met u mee gaan." „Die verfoeilüke lichtvaardigheid toch ook!" snauwde zij. En zich toen ineens mün tegen woordigheid herinnerend, wilde ze verder geen aanmerking meer maken en wendde zich tot haar kamenier, die haar gevolgd was in de hall. „Breng Miss Phillips naar haar kamer; met je hulp zal ze zich wel weten te redden," dit zeggende, toen ze zag, dat Consuele weer een paar schreden naar mij toeging „en Collins, zorg, dat ze boven krügt, al wat ze noodig heeft. Nu u niet wel is, Miss Phillips, ontsla ik u van uw plichten. Besteed den dag, zooals u dit zelve verlangt." Ze had eens moeten weten, tot welke droe vige resultaten deze permissie zou leiden....! Ik boog het hoofd en liep in de richting van de trap met een gevoel, of ik lichamelyk en geestelijk door een ijzige koude bevangen was. Ik wist, dat moeder en zoon mün zwakke pogin gen gadesloegen en ik ben er zeker van, dat hü mü zün hulp zou hebben geboden, als zij dit niet verhoed had. Ik herinner mü> dat ik in müzelf lachen moest, als ik een vergelüking maakte tusschen de verschüning van den knap pen Val Brentmore en dezen, nietigen, onbedui- denden man! Toen wü boven waren en we hadden halver wege de met een dikken looper belegde galerü bereikt, die langs de hall ging, stond Collins ineens stil. „Ik geloof niet, dat er vuur is bü u op de kamer, Miss," zei ze en sprak op zachten toon, of ze bang was, dat ze in de hall daar bene den zou verstaan worden. „Vindt u het erg, als ik u hier een paar minuten laat wachten, terwijl ik lucifers haal bü Mr. Garbutt op de kamer? Het is zoo'n eind, om weer heelemaal door de corridor naar beneden te gaan." Ik knikte en ze leidde mü naar een eiken houten bank tusschen de gebeeldhouwde leu ning, die langs de galerü liep. „Ik zal maar een paar minuten wegblüven," fluisterde zü en bègaf zich naar een vertrek aan den voorkant van het huis, dat op de galerü uitkwam. Zoodra zü weg was, hoorde ik de koude stem van Mrs. Garbutt vlak onder mij. Ze scheen haar zoon nog niet overreed te hebben, om deel te nemen aan dat zakelük onderhoud. „Neen, Con, het zal niet geraden zün, dat te riskeeren. Hü moet blüven, tot we zeker van hem zün." (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1937 | | pagina 11