I
(Ketvct&aal den dag
Het Zeemonster van Nagasaki
m
Volontairs
Een week
verschrikkingen
Kardinaal Verdier
EEN PLAN-DETERDING
De les
Herstel van het zilver de
oplossing?
DINSDAG 20 APRIL 1937
Zijn gouden priesterfeest
Een crisis-misstand
SLUIT U AAN
OOK GIJ EEN ABONNEMENT
Glasschilderkunst in
Frankrijk
Nomenclatuur en
kloosterzusters
Wat is in een naam
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
NAAR HET ENCELSCH
Toen 50 jaar geleden de jonge Abbé Jean
Verdier de trappen van het altaar besteeg
had hij geen andere aspiraties dan de
Waats aan te nemen die hem toegewezen zou
gorden en zijn taak vervullen in de Congrega
tie
van Saint Sulpice, die zich reeds meer dan
jfrie eeuwen wijdt aan de opleiding en vorming
•an de Pransche geestelijkheid. Een opvoeder
Worden van jeugdige* levieten, dat was zijn
Qeaai en zoo zien we hem dan ook in Franche-
!Ille en later in Carmes zich met buitengewonen
jver wijden aan de intellectueele en moreele ver-
afging der jonge .seminaristen, waar hij trachtte
y harmonieuse wijze aan die behoeften te
v°ldoen. Maar thans, nu deze Prins der Kerk
®verstelpt wordt door eerbewijzen van Parijs en
•eel Frankrijk, is hij 't hoofd van 'n bisdom dat
a enkele jaren haar aantal kerken en kapellen
^et meer dan 100 zag vermeerderen en die "geen
jjOder verlangen koesterde dan dat het volk
ichter bij God werd gebracht, en dat God
Veral onder het volk te bereiken was.
.Verder heeft Kardinaal Verdier het gelukkig
^'tiatief genomen om een apostolaat uit te
•^enen onder de bewoners van de Parijsche
oorsteden, zooals een andere Vincentius a Paulo
title
eeuwen geleden door heldhaftige liefde ge-
reven met zijn eerste Missionarissen der La-
"risten zich naar de grootste verschoppelingen
er maatschappij begaf. Kardinaal Verdier deed
.°or deze industriegebieden wat Vincentius a
a01o had gedaan voor het platteland, dat ge-
Z. Em. Kardinaal Verdier
Arende burgeroorlogen tot een waarachtige
Seesteiyke woestenij was geworden.
Er was nog een andere factor in het streven
yan den Kardinaal aan het licht getreden: door
et bouwen van kerken werd ook de strijd aan-
^bonden tegen de werkloosheid en onder de
Arbeiders kon men op de groote beteekenis wijzen
•an de plannen, die de kardinaal op godsdienstig
Stibied verwezenlijkte.
De anti-clericale generatie die ten tijde van
2j°mbes gaarne de ruiten van de Kerk van
rankrijk hadden ingegooid, staat op haar
tijden dag verbaasd nu in de voorsteden van de
•?°ofdstad zooveel klokkentorens ten hemel rij-
*en.
Kardinaal Verdier, ik ben er zeker van, heeft
Jj~n indruk gekregen, dat hfj door het bouwen
?an deze kerken nog een andere specifieke
aak van de Congregatie van Saint Sulpice ver-
blde. De leden van deze Congregatie zijn im-
j|ers niet alleen voor de opvoeding werkzaam,
•aar zij waren ook de beroemde organisatoren
ah het godsdienstig leven in de Aartsbisdom-
j}®h der Ver. Staten. De geestelijken in Ame-
*ka zijn voor het grootste gedeelte uitgesproken
Aanhangers van den Franschen geest. Het op
duwende werk dat de Kardinaal thans in de
,°orsteden van Parijs verricht, is van dezelfde
gteekenis: hij bouwt in alle plaatsen geestelijke
telimgen, hij legt de grondslagen daarvoor, hij
'cht voortdurend een vriendelijk beroep op hen
au deze stem wordt verstaan; iedere kerk die
°e°pend wordt tracht hij te bevolken, en hij
'aagt daarin ook.
*n den loop van de laatste driekwart eeuw
"ad katholiek Frankrijk Montmartre uitgeko-
n als een heiligen heuvel, dien men aan Chris-
*Us
wilde toewijden. De bouw van de basiliek van
et H. Hart was een bewijs van den ernstige wil
üah geloovig Frankrijk om door een monument
at Parijs beheerscht, uiting te geven aan haar
j®voelens van boetvaardigheid en vertrouwen.
?Urdinaal Verdier heeft nog een ander voor-
veeld gegeven n.l. om zich iederen dag heel
ertrouweljjk naar eenvoudige bedehuizen te be-
j|eVen. Die volksmassa heeft dit voorbeeld over
komen en heeft blijk gegeven haar godsdienst-
te kunnen uiten.
Te midden van de ontroerende plechtigheden
an dit gouden priesterfeest zal Kardinaal Ver-
t'®r speciaal dank brengen aan God die hem
Herder aanstelde over een uitgebreide Chris-
En de feesten die worden gevierd zullen de
dankbaarheid bevestigen van Parijs voor deze
uitbreiding van de Kerk in de voorsteden waar
zij weer in contact gekomen is met heel het
volk.
GEORGE GOYATJ
van de Académie Franijaise.
n het juristenblad van 20 Maart jongst
leden stond de navolgende adver
tentie:
,,Ten parkette van de Ambtenaren van het
Openbaar Ministerie bij de Kantongerechten te
Haarlem, bestaat gelegenheid voor
Volontair,
om opgeleid te worden tot waarnemend Amb
tenaar Openbaar Ministerie".
Het orgaan van de Vrijzinnig Democrati
sche Partij merkte deze annonce op en
knoopte er de volgende beschouwing aan
vast:
i
Er zijn twee redenen waarom deze adverten
tie ons niet sympathiek is.
In de eerste plaats demonstreert de adver
tentie hoezeer de Staat gebruik maakt van de
diensten van jonge juristen, zonder deze dien
sten te beloonen.
Van Vrijzinnig Democratische zijde is tegen
dit euvel reeds herhaaldelijk ook in de Ka
mer geprotesteerd. Het is te betreuren dat
deze protesten zoo weinig weerklank hebben
gevonden.
In de tweede plaats toont de advertentie
zonneklaar, dat het slagen in de staande ma
gistratuur alleen maar mogelijk is voor hen, die
met aardsche goederen zijn bedeeld.
Niet gefortuneerde jonge juristen kunnen zich
de vrijheid niet veroorlooven om na een oplei
ding ais volontair te hebben genoten, lange ja
ren (onbezoldigd) waarnemend ambtenaar van
het Openbaar Ministerie te zijn.
Het is er verre van dat de maatschappelijke
ontwikkelingsvoorwaarden hier voor allen gelijk
zijn!
En is niet het grootste bezwaar van den uit
de advertentie blijkenden toestand, dat voor
het zoo buitengewoon belangrijk werk uitein
delijk niet de besten maar de rijksten worden
uitgekozen?
Zoo erg lijkt het ons nu ook weer niet.
Men moet bedenken dat de meesters in de
rechten, zooals zij van de universiteit ko
men, in de practijk van het recht nog vol
komen vreemd zijn. De eerste maanden van
hun practische werkzaamheid geldt terecht
als leertijd. Als werkkracht zijn zij dan van
weinig waarde en een geldelijke vergoeding
welke zoo groot zou zijn, dat zij ook niet-
gefortuneerde jonge juristen in staat zou
stellen, in een vreemde stad te leven en te
werken, zou zeker niet in verhouding staan
tot de arbeidsprestatie.
Maar van den anderen kant is het wel
waar, dat van het instituut der volontairs
een al te ruim gebruik wordt gemaakt. Vol
gens ons zijn het niet zoozeer overheidsin
stellingen als wel particuliere ondernemin
gen die niet vrijuit gaan. Vooral sommige
banken hebben er slag van, op groote schaal
onbetaalde arbeidskrachten te gebruiken op
hun kantoren. Indien deze jongelieden dan
aan werk gezet worden, waarmee zij iets
leeren, is dit, zoolang het niet al te lang
duurt, nog wel te verdedigen. Maar indien
veertiendaags verschijnend propagandablad
DERR.K. STAATSPARTIJ ABONNEMENTSPRIJS F V- PER
JAAR ADMINISTRATIE MAURITSKADE 25 DEN HAAG
een onderneming jonge intellectueelen
maandenlang aan den gang houdt met sim
pel typ- en bureauwerk, met hoogstens een
fooi als vergoeding, dan kan men dat slechts
bestempelen als exploitatie. Een beroep op
den slechten financieelen toestand van het
bedrijf kan zulke practijken ook niet bil
lijken want een noodtoestand kan nooit re
den zijn om onrechtvaardigheden jegens
arbeiders te begaan. Overigens zijn het niet
alleen de grootbedrijven wij kennen ook
gevallen, waarin middenstanders een bui
tensporig ruim gebruik maakten van den
arbeid van „leerlingen".
Wettelijk ingrijpen tegen dit euvel is
practisch onmogelijk. Het moet bestreden
worden door het verantwoordelijkheidsge
voel der ondernemers-zelf en door de open
bare meening. Moge, nu het bedrijfsleven
weer beter gaat, ook deze crisis-misstand
spoedig tot het verleden behooren.
In Frankrijk hebben kunstenaars en kunst
vrienden de handen in elkaar geslagen, om
de kathedralen, die door oorlogsschade of
verwaarloozing van hare gebrandschilderde
vensters zijn ontdaan, van nieuwe glazen te
voorzien. Men zal beginnen met de Notre-Dame
te Parijs. De bekende glazenier Louis Barillet
heeft de leiding van het plan, hij maakte de
ontwerpen voor de nieuwe glasvensters in de
Notre-Dame. Gelijk de oude meesters hun voor
gangers niet gecopieerd hebben, maar de kerken
hebben vernieuwd, uitgebouwd en versierd in den
stijl van hun eigen tijd, zullen ook Barillet en
zijn helpers glaskunst met hedendaagsche vor
men en technieken scheppen. De nieuwe ramen
worden voor het eerst in de kerk van het pause
lijke pavilloen op de groote Parijsche wereld
tentoonstelling tentoongesteld. Voor elk der
twaalf vensters is een kunstenaar beschikbaar.
Daarbij zijn ook een vrouw en een ordesgeeste
lijke. In chronologische volgorde worden de groo
te heiligen van'Frankrijk uitgebeeld en de figu
ren zullen het gansche venster vullen. In de
rozetten worden de twaalf artikelen des geloofs
uitgebeeld.
Dezer dagen publiceerden wij in de
rubriek „Uit de Pers" een beschouwing
van prof. Kaag in het maandblad
„Economie", waarin de professor schreef,
dat er van een plan-Deterding in verband
met den aankoop van levensmiddelen voor
Duitschland eigenlijk geen sprake is, dat
men slechts van een gift-Deterding kan
spreken.
Intusschen had juist Zaterdagavond dr.
Deterding in de „Telegraaf" een artikeltje
gepubliceerd, dat méér het karakter heeft
van een plan. Daarin worden n.l. enkele
concrete maatregelen aanbevolen, met geen
geringer doel dan het herstel der wereld
huishouding. Het plan van dr. Deterding
komt neer op revalorisatie van het zilver,
om daarvoor den ruilvoet tusschen Europa
en Oost-Azië te „herstellen". De oud-direc-
teur-generaal der „Koninklijke" gaat er
van uit, dat de Oost-Aziatische landen al
leen hierom zoo goedkoop kunnen en moe
ten produceeren, omdat het zilver („sedert
duizenden jaren het eenige geld van Azië",
aldus sir Henry) tot ongeveer een vijfde
van de waarde is teruggebracht, die het
vroeger had. Daarom wil hij dat de Ver-
eenigde Staten een deel van hun zilver aan
de Aziatische Staten leenen, teneinde deze
in staat te stellen, hun z.g. zilveren munt
weer volwaardig te maken. Door dit ver
meerderd gebruik van zilver zal, zoo meent
de heer Deterding, de prijs van het metaal
aanmerkelijk stijgen, zoodat de oude waar-
de-verhouding tusschen goud en zilver
hersteld wordt.
„De zaak is eenvoudig, zoo schrijft Sir Henry
in zijn wel zeer apodictisch gesteld artikeltje.
„Doch de financiers en enkele door goud ver
blinde bankiers (ze hebben nooit anders dan
goudvaluta's gekend en zijn er in grootge
bracht) schrikken voor deze zoo eenvoudige al-
geheele reconstructie der wereldvaluta terug,
juist omdat zij zoo eenvoudig is, ofschoon m.i.
geen andere oplossing mogelijk is."
Men ziet: op de verhouding tusschen Ne
derland en Duitschland heeft dit plan geen
betrekking, zoodat hetgeen prof. Kaag in
„Economie" schreef nog geldt. Tegen
zilver-plan van den olie-magnaat zou in
tusschen zijn op te merken:
le. dat de band tusschen 't zilver en het
geld der Oost-Aziatische Staten reeds se
dert jaren verbroken is, zoodat deze geen
beletsel kan zijn voor een herstel van den
wereldhandel.
2o. dat de depreciatie van 't witte metaal
missschien den eersten stoot heeft gegeven
tot de industrialisatie van 't Oosten, maar
dat er thans andere, diepere redenen gel
den voor den geforceerden export van in
dustrie-producten uit Japan, met name de
bevolkingsdichtheid en het lage levenspeil
dier bevolking.
3o. dat de Oostersche landen, sedert twee
decennia zeer bedreven in monetaire mani
pulaties, waarschijnlijk niets voor het plan
zouden voelen, daar zij daardoor in een pe
riode van deflatie en industrieele malaise
zouden geraken, terwijl het hen bovendien
financieel en politiek van Amerika afhan
kelijk zou maken.
Iwan Pankrat keek met een bezorgd gezicht
naar de donkere wolken, die zich boven zijn
hoofd samenpakten. „Als die bui los komt,"
zei hij tot Pjotr Karski, die met hem aan den
weg werkte, „als die bui loskomt, ben je nog
niet gelukkig. Je zult nat worden tot op je
hemd."
„Dat geloof ik ook," beaamde Pjotr Karski,
en hij tuurde eveneens angstig naar de zwarte
lucht. Geen der beide mannen had een jas bij
zich en nergens in de buurt was een gelegen
heid om te schuilen. Wanneer de regen zou
neerkletteren, zouden ze zich eenvoudig drijf
nat moeten laten worden, zonder dat ze er iets
tegen zouden kunnen doen.
Even later hoorden zij een stem: „Iwan!"
„Dat is Lizanjka, mijn vrouw," zei Pankrat
aangenaam verrast. Hij keek op en zag haar
den heuvel vóór hen afkomen.
„Wat kom je doen, Lizanjka?" vroeg Iwan
Pankrat vriendelijk, toen ze hem genaderd was.
„Ik kom je je jas brengen. De lucht ziet zoo
donker. De bui zal vast dadelijk losbarsten."
„Dat is lief van je, Lizanjka," zei Pankrat
geroerd, „maar nu zal je misschien zelf nog
nat worden. Ga maar gauw naar huis."
Terwijl zij hem hielp zijn jas aan te trekken,
begonnen de eerste druppels reeds te vallen.
Nadat Lizanjka haar man een kus gegeven had,
verdween ze weer vlug, denzelfden weg nemend
als ze gekomen was, af en toe nog eens om
kijkend en hem goeden dag zwaaiend.
Toen ze uit het gezicht verdwenen was, wend
de Pankrat zich tot zijn kameraad. „Ga jij
maar gauw naar huis, kerel," zei hij. „Je hebt
geen jas bij je en ik kan de rest nu wel alleen
af. Ik ben er direct mee klaar en jij zou door
nat v/orden."
„Nee, ik blijf bij je Iwan Iwanowitsj," zei
Pjotr Karski neerslachtig. „Ik help je het. werk
afmaken."
„Doe dat niet. Het is nergens voor noodig.
Wees verstandig en ga naar huis. Er is toch
bijna niets meer te doen."
„Nou, dan zal ik gaan," gaf Pjotr Karski toe.
„Tot morgen en bedankt."
De regen viel nu in stroomen neer. Het leek
wel alsof het water met tonnen uit den hemel
werd gegoten.
Terwijl Pjotr Karski naar huis liep, dacht hij
er over na hoe gelukkig Iwan Pankrat was, om
dat die een goede vrouw had, die zijn huis in
orde hield, die bezorgd was voor zijn gezond
heid, die van hem hield en die bovendien nog
knap was ook....
Wat was het met hem toch droevig gesteld.
Hij, Pjotr Karski, had geen vrouw. Hij was over
geleverd aan de luimen van zijn zuster, een
kwaadaardig en lui schepsel. Er was geen orde
in zijn huis, omdat Tamara niets uitvoerde.
Kon men zich wel iets treurigers voorstellen
dan een verwaarloosd en ongezellig thuis? Op
de meubelen lag een duimdik stof en de zol
der hing. vol spinnewebben. De borden en
kopjes waschte Tamara maar eenmaal per week.
En, wat het ergste was, er heerschte geen liefde
in zijn huis, geen innigheid, want haar luiheid
verdrong bij haar elk ander gevoel. Zijn zuster
zou zich nooit de moeite geven hem een jas te
komen brengen, al zou het nog harder regenen
dan het nu deed.
Hij wist dat hij, wanneer hfj straks druipnat
zou thuisgekomen zijn, zelf uit de wanordelijke
kast wat droog goed zou moeten zoeken en dat
het, wanneer hij 't vond, in elk geval gescheurd
en kapot zou zijn. Een gevoel van toom en bit
terheid, dat met iedere minuut aangroeide,
maakte zich van Pjotr Karski meester.
Toen hfj thuis kwam, was het reeds donker.
„Waar zit je?" vroeg hfj, zijn zuster nergens
ziend.
„Hier," klonk het vanuit den hoek bij de
kachel, waar Tamara in een gemakkelijken stoel
zat.
„Waar kan ik droog goed vinden?" vroeg hfj
nfjdig. „En is het eten nog niet klaar?"
„Als je goed wilt hebben, moet je maar in de
kast zoeken. En llllltl„
het eten is nog
niet klaar, om- i
dat ik geen wa-
ter voor de aard-
appelen kon ha- I
len. Het regende
te hard. In zoo'n
bui kon ik toch niet naar den put gaan."
Bij dit antwoord raakte Pjotr Karski buiten
zich zelf van drift. Tamara stond langzaam op,
haalde een emmer uit de keuken en zei tot
Pjotr: „Zorg jij maar dat er water komt."
„Ik? Maar zie je dan niet, dat ik doornat
ben? Ik heb geen drogen draad meer aan het
lijf."
„Nou, daarom juist. Een beetje meer of min
der nat hindert toch niks."
Pjotr Karski beefde van woede, maar be-
heerschte zich. Hij nam den emmer en ging
naar buiten.
De regen sloeg in zijn gezicnt. Zijn kleeren
kleefden aan zijn lichaam. Terwijl hij den em
mer uit den put optrok, mompelde hij tusschen
zijn tanden: „Maar nou zal ik haar eens
leeren, die luilak."
Toen hij weer in het kleine keukentje kwam,
waar zijn zuster alweer op een stoel was neer
gevallen, zei hij bevelend: „Tamara, kom hier!"
Zijn zuster keek hem verrast aan. Zoo'n op
treden was ze van Pjotr niet gewend. Door den
dreigenden klank in zijn stem echter was ze
als het ware gehypnotiseerd. Ze stond op en
liep langzaam naar hem toe. Toen ze vlak bij
hem was, tilde Pjotr Karski den emmer hoog
op en keerde hem pardoes boven haar hoofd
om.
„Ziezoo," zei hij, „nu kan jij naar buiten gaan
om water te halen voor de aardappelen. Je
bent nu ook nat en een beetje meer of minder
nat hindert toch niks."
Tamara heeft de les begrepen. En Pjotr
Karski heeft zich thans veel minder over haar
te beklagen.
Zoo vroeg reeds wijlen Hamlet of was
het een ander? Als dit zoo zijn zou, zal
Shakespeare toch wel rustig in zijn graT
blijven liggen, want hij was, zooals deze uit
spraak getuigt, een wijs man.
Maar men bedenke ook tot welk een zenuw-
sloopende en soms bloedige veeten het gebrui
ken van bepaalde namen leiden kan op het
portaal van Begoniadwarsstraat-drie-hoog-ach-
ter. Veeten die aanleiding geven tot het rinke-
Toen Piet Prikkel en Drein Drentel echter een groote stad
naderden, lieten de Arabieren zich niet meer beet
nemen. Er was er een die een tulband droeg van kolonel der
keizerlijke garde. Deze begon hevig op te scheppen en hij
wilde de burnous zelf van Piet's lichaam af trekken.
Doch dat liet Piet niet op zich zitten. Hij gaf den bullebak
een paar flinke tikken op zijn hoofd, zoodat de kolonel met
wild draaiende oogen op den grond ging zitten en het hem
niets kon schelen, toen Piet zijn prachtigen tulband afnam en
deze op zijn eigen hoofd zette. Met den tulband van den kolonel
der keizerlijke garde op zijn hoofd, kwam Piet bij Drein terug.
Van nu af aan kon Piet Prikkel in Arabië doen wat hij wilde.
Alle soldaten die ze tegen kwamen bogen als knipmessen. Piet
hoefde maar te zeggen „Ali Baba haal me een glas melk," of ze
vlogen voor hem oir: aan zijn wensch te voldoen. Het leek wel
of alle soldaten in Arabië Ali Baba heeten.
len van bloempotscherven en een naspel voor
den Edelachtbare, met assistentie van getuigen,
die op het juiste moment juffrouw Pietersen
opvangen, wanneer deze, uitgeput in haar strijd
voor de heiligste menschenrechten, ter aarde
dreigt neer te zijgenOverigens is dit alles,
welbeschouwd, een amusant en onschuldig
volksvermaak, als men het vergelijkt met die
burenruzies-in-het-groot, welke door granaten
en vliegtuigbommen worden beslecht.
Wij blijven echter liever bij blank-onschuldige
naam-kwesties. Er is een oud-journalist die in
dit blad nog wel eens zijn meeningen te ken
nen geeft, wiens grijze haren begrijpend zullen
glimlachen als ik hier spreek over Zuster An-
nunsjade en Zuster Zakkelinnen. Het zal hem
herinneren aan de jaren waarin hij geregeld
te gast was in het gezin van een collega, en
waarin hij de jongste schoolgangers graag vroeg
hoe de zusters het maakten. Hü hoorde dan
hoe Zuster Annunsjade een goed mensch was,
maar dat Zuster Zakkelinnen niet meeviei,
vooral niet bij de nagelinspectie een plech
tigheid die je toen een soort voorsmaak van
het Laatste Oordeel bezorgen kon
Intusschen zijn het niet alleen de leerlingen
der Zusterscholen welke soms met naam-pro-
blemen worstelen. Zeker: het verhaal over de
vereering van den heiligen Claudius Civilis,
door een vroom zustertje, dat wjj eens in een
Vlaamsch blad vonden, is kennelijk een parodie.
Maar er bestaan historische aanwijzingen voor
een vereering der heilige Portiuncula, maagd
en martelares, en zelfs van een heilige Alle
lujaOverigens hopen wij van harte, dat
de zusters die namen dragen zooals „Willibror-
diana" „of Gonzagina" zóó mogen leven, dat m
het nijpende gebrek aan patroonheiligen, dat
blijkbaar aanwezig is, zal worden voorzien. De
onmogelijke namen nemen wij dan graag op
den koop toe!
Hoe zusters op dit gebied vindingrijk zijn
leerde ons een bericht uit de Universe. In
Britsch-Indië besturen zusters een school, waar
zich al spoedig een gebrek aan namen deed ge
voelen. Géén nood! Al spoedig zag men daar
Maria Raadslid en Maria Zwart, aldus genoemd
naar het vaderlijk ambt en naar de gelaats
kleur. En een schoolopziener, die aan een klei
nen jongen vroeg hoe hü heette, werd toege
sproken als „Schat". Want de zuster had eens
gezegd: „Jouw naam is in het vervolg Jack,
schat!" Waarop dit jeugdige brein hiervan een
aanspreektitel had gemaakt!
AT 17 A ROMMÏT'C °p dit blad ziin ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen *7 ^(1 bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door U 7 bij een ongeval met T-T 9^fT m
raLJ v/111*1 A_|l ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen f Uvi verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen I %J\J doodelijken afloop v
bij verlies van een hand,
een voet of een oog.
-Even moest ik.denken; toen viel mü ineens
e iss Spink in in Keppelstreet, bij wie vader
J1 ik het vorige jaar een maand in pension
tiren geweest. Die zou zeker de noodige inlich
tten willen verstrekken, en wat van meer
®'ang was ik zou haar wel weten te over-
cien, dat ze mij hielp, de misleiding te hand-
bpV®n, dat ik onder een valschen naam deze
trekking kon aannemen. Zoo zag ik dus mijn
^-'iljjkheden weer uit den weg geruimd,
j. Twee dagen later schreef Mrs. Garbutt mij
j. Ageerde bij Miss Spink dat mijn referen-
s voldoende waren en dat zü het pony-
tr ?entje zou sturen, om mü af te halen met den
ttle'h, die dien volgenden morgen om twintig
bouten over achten Waterloostation zou ver-
j^Zoo gebeurde het, dat ik drie dagen, nadat
v uit Earlstoke vertrokken was, al op weg was
ar Foundeyre Abbey.
HOOFDSTUK III
M(jn eigenlüke geschiedenis begint
op een Dinsdag, den dag, waarop ik Waterloo
station verliet, tusschen achten en negenen op
den ochtend, en het kleine station St. Simon in
Hampsire bereikte om kwart over elven.
Ik vond het ponywagentje van Mrs. Garbutt
op mü staan wachten, terwül mün koffer eerst
later met den vrachtrijder zou volgen.
Gedurende heel den rit had ik myzelve voor
gehouden, dat ik door het aannemen van deze
betrekking in waarheid alle vooruitzichten had
te niet gedaan op een verzoening met Val; en
ofschoon ik al werd mij ook de gelegenheid
geboden niet zou willen terugkomen op mün
eenmaal genomen besluit, tóch voelde ik mij
aller-ellendigst bij de gedachte, dat de breuk
met mün verloofde van blijvenden aard zou
wezen.
Daar ik mij maar zoo goed mogelük in mün
positie wilde schikken, trachtte ik mijzelve al
in te praten, dat het gevoel van innigen afkeer,
dat mü overviel, toen ik voor het eerst Foun
deyre Abbey zag, het gevolg was van de ge
druktheid, die heel mijn gemoed vervulde.
Nu was het ook een somber, grijs gebouw, van
één verdieping, aan weerskanten begrensd door
aanplantingen van pijnboomen en met tallooze
smalle vensters in zulke dikke muren, dat die,
zooals ik later merkte, ieder een nis vormden.
Dan was er een groote portiek en dus kon ik
volstrekt niet zeggen, dat het geheel zoo'n
schrikwekkenden indruk maakte; maar toch
gaf het mij een voorgevoel van naderend leed.
Toen ik eindelük zelve onder de portiek
stond en maar heel bescheiden had gebeld,
voelde ik, dat ik trilde, van het hoofd tot de
voeten en dat ik klappertandde. Ik keek het
ponywagentje na, terwijl het de oprülaan af
reed en toen ik daar zoo heel alleen stond, be
kroop mij plotseling een verlangen, om weg te
loopen; te vluchten voor een dreigend gevaar,
eer het soms te laat was! Maar juist kwam er
iemand achter mij het bordes op en noemde
mü bü mün aangenomen naam:
„Miss Phillips, geloof ik?"
Steeds trillende over al mijn leden, keerde ik
mü tot den spreker en zag een schralen jongen
man vóór mü van een jaar of vüf en twintig
met gladgeschoren gelaat, van een büzonder
witte tint en mooie, donkere oogen. Tot mün
ontsteltenis kwam hü mü ineens bekend voor,
maar die indruk duurde toch meer één oogen-
blik. Het kan zün, dat zijn zwarte oogen mü
eerst hadden doen denken aan die van Ger
trude, maar later viel mü dit toch niet meer
op.
Intusschen stond hij met de pet in de hand
en met een uitdrukking van ongeveinsde be
zorgdheid op het gelaat en verzocht mij, het
huis binnen te gaan.
„Ik vrees, dat de reis u afgemat heeft," zei
hij en hield intusschen beleefd de deur voor mü
open, waardoor ik in een ruime hall kwam,
maar laag van verdieping en uiterst somber,
doordat de paneelen, tot bovenaan, van het
donkerste eikenhout waren. „U ziet er uit, of u
eigenlük niet langer kunt staan! Ik zal u naar
een stoel geleiden en dan de kamenier van
moeder roepen. Zij zal wel zorgen, dat u gauw
weer op uw verhaal komt."
Ik maakte gebruik van den mü geboden arm
als ik geweigerd had, zou ik waarschünlük
ook gevallen zün en hü bracht mij naar een
groote eikenhouten bank en riep hulp naderbü
door op de gong te slaan, die op de halltafel
stond.
Ik geloof aan indrukken op het eerste ge
zicht; die zün in den regel het betrouwbaarst
en wat Consuele Garbutt aanging, waren die
niet kwaad. Over het geheel is zün houding dan
ook niet slecht geweest in het avontuur, dat ik
nu beleven ging tot de omstandigheden hem
te sterk werden.
Ik geloof tóen en ik geloof nóg, dat Consuele
van nature een man van zachte gevoelens was;
maar hij was beginselloos.
Mrs. Garbutt was van een heel anderen aard.
Toen zü de hall binnentrad, zag ik onmiddellijk
aan haar blik, dat zij mij niet goed kon uit
staan. Haar koude, staal-blauwe oogen keken
van haar zoon naar mü. Eer ze nog gele
genheid had gehad haar spüt te betuigen over
mijn ongesteldheid, wist ik, dat mün tegenwoor
digheid op Foundeyre Abbey haar hoogst-
onwelkom was.
Vond ze mij misschien te knap van uiter-
lijk?.Was ze bang dat ik, op de een of
andere wijze de vooruitzichten van haar zoon
bederven zou?Dit was de eenige verklaring,
die ik kon vinden voor haar koude ontvangst.
Eerst vele dagen later begreep ik, dat het ten
minste een belangrijke reden voor haar kon
zijn, dat de tegenwoordigheid van een vreemde
op de Abbey op dat tijdstip haar juist zoo
uiterst-onwelkom was en dat ze my daarom
haatte.
„Ik heb al een half uur geleden om je ge
stuurd, Consuele," zei ze, zich tot haar zoon
wendend, „maar je vond den stal zeker aantrek
kelijker dan mü?"
„Vergeef mü, moeder, maar Guthrie vertelde
mü, dat u in de bibliotheek was met een ouden
heer, die er uitzag als een klerk van een zaak
waarnemer; dus was het zeker een zakelük
onderhoud en zaken weet u veel beter te be
handelen dan ik; vandaar dat ik u opzettelük
niet storen wilde. Maar ik zal nu met u mee
gaan."
„Die verfoeilüke lichtvaardigheid toch ook!"
snauwde zij. En zich toen ineens mün tegen
woordigheid herinnerend, wilde ze verder geen
aanmerking meer maken en wendde zich tot
haar kamenier, die haar gevolgd was in de
hall.
„Breng Miss Phillips naar haar kamer; met
je hulp zal ze zich wel weten te redden,"
dit zeggende, toen ze zag, dat Consuele weer
een paar schreden naar mij toeging „en
Collins, zorg, dat ze boven krügt, al wat ze
noodig heeft. Nu u niet wel is, Miss Phillips,
ontsla ik u van uw plichten. Besteed den dag,
zooals u dit zelve verlangt."
Ze had eens moeten weten, tot welke droe
vige resultaten deze permissie zou leiden....!
Ik boog het hoofd en liep in de richting van
de trap met een gevoel, of ik lichamelyk en
geestelijk door een ijzige koude bevangen was.
Ik wist, dat moeder en zoon mün zwakke pogin
gen gadesloegen en ik ben er zeker van, dat hü
mü zün hulp zou hebben geboden, als zij dit
niet verhoed had. Ik herinner mü> dat ik in
müzelf lachen moest, als ik een vergelüking
maakte tusschen de verschüning van den knap
pen Val Brentmore en dezen, nietigen, onbedui-
denden man!
Toen wü boven waren en we hadden halver
wege de met een dikken looper belegde galerü
bereikt, die langs de hall ging, stond Collins
ineens stil.
„Ik geloof niet, dat er vuur is bü u op de
kamer, Miss," zei ze en sprak op zachten toon,
of ze bang was, dat ze in de hall daar bene
den zou verstaan worden. „Vindt u het erg,
als ik u hier een paar minuten laat wachten,
terwijl ik lucifers haal bü Mr. Garbutt op de
kamer? Het is zoo'n eind, om weer heelemaal
door de corridor naar beneden te gaan."
Ik knikte en ze leidde mü naar een eiken
houten bank tusschen de gebeeldhouwde leu
ning, die langs de galerü liep.
„Ik zal maar een paar minuten wegblüven,"
fluisterde zü en bègaf zich naar een vertrek aan
den voorkant van het huis, dat op de galerü
uitkwam.
Zoodra zü weg was, hoorde ik de koude
stem van Mrs. Garbutt vlak onder mij. Ze
scheen haar zoon nog niet overreed te hebben,
om deel te nemen aan dat zakelük onderhoud.
„Neen, Con, het zal niet geraden zün, dat te
riskeeren. Hü moet blüven, tot we zeker van
hem zün."
(Wordt vervolgd)