Hdtm&aal dan Het Zeemonster van Nagasaki i Staatspensioen Victoria Een week verschrikkingen I""»» JACHTCOMMISSIE ZATERDAG 24 APRIL 1937 1 Financieel luchtkasteel Marguerite Couperus in Engeland 't Biscuitje, dat ik presenteer, de chocola, die 'k zelf begeer, de naam herhaal ik telkens weer: Delitabakscultuur Een Köpennickiade leidde tot de stichting kamer Het reinigen van wol door vorst NAAR HET ENCELSCH In Den Haag is vorige week een congres gehouden waar sprekers van diverse politieke pluimage betoogd hebben, hoe schoon het zou wezen indien ieder staats burger op 65-jarigen leeftijd staatspensioen zou krijgen. Wel te verstaan: premievrij staatspensioen, want met de vrijwillige ouderdomsverzekering, waardoor ieder, te gen zeer geringe premie, zich op den ouden dag een uitkeering onder staatsgarantie kan verzekeren, zijn deze menschen niet tevreden. De Staat moet volgens hen het doet vreemd aan onder deze redenaars voor Staatsbemoeiing ook het liberale Kamerlid II. D. Louwes aan te treffen! zonder tegenprestatie de zorg voor de ouden van dagen op zich nemen. Intusschen begrijpen wij niet goed waar in dat geval het verschil ligt met bedeeling en hoe de laatste spreker zoo geestdriftig kon uitroepen: geen bedee ling, maar premievrij staatspensioen! Over de financieele lasten welke zulk een staatspensioen op de schouders van den Staat zou leggen, werd niet veel gezegd. De sociaal-democraat Drop vermeldde alleen dat 25 millioen noodig zouden zijn voor de uitbetaling van een verzekering ten bedrage van f 3 per week aan alleenstaande perso nen en f 5 aan paren, en hij vond dit be drag blijkbaar nogal schappelijk. Overigens had hij even te voren uitkeering van twee maal zoo hooge bedragen als minimumeisch gesteld, zoodat men de kosten op minstens f 50 millioen mag schatten. Om aan te geven hoe dit bedrag gevonden zou moeten worden deed de heer Drop overigens even min moeite als om zijn schimpscheuten op de kerkelijke armverzorging waar te maken. De waarheid is, dat er in de sociale ver zekeringsfondsen thans reeds een achter stand van ruim één milliard gulden is en dat de Staat thans nog afbetaalt aan de rente van degenen die bij de invoering van de Ouderdomswet-1919 den leeftijd van 65 jaar hadden bereikt en uit dien hoofde premievrij pensioen kregen. De .Standaard" vestigde naar aanleiding van het congres voor staatspensioen nog eens de aandacht op deze minder fraaie werkelijkheid. Het blad schrijft: Gelijk men weet, zijn er krachtens de Inva liditeitswet reeds sedert 1913'19 vele ouder domsrenten uitgekeerd, waarvoor óf in het ge heel niet, óf slechts weinig premie werd betaald. (De premie voor de invaliditeitswet is feitelijk berekend op een toetreding op circa 16-jarigen leeftijd). In 1919 kreeg men denzelfden toestand voor de heele categorie, die onder de Ouder domswet viel. Ook hier ontvingen velen een rente, waarvoor geen premie was betaald. En nog voortdurend worden volgens beide wetten renten uitgekeerd, waarvoor de premiebetaling ten eenenmale onvoldoende was. Alléén krach tens de Ouderdomswet-1919 zijn er sedert 1919 in totaal voor rond 550 millioen gulden renten toegekend. En nog steeds gaat de uitkeering van renten, waarvoor zoo goed als geen premie werd gestort, voort. De Staat moet dezen „inkoop" van het tegen woordige geslacht financieren. Een tekort is er ook in het Spoorwegpensioen fonds, maar wij laten dit rusten. De laatste nauwkeurige berekening, waarbij is vastgesteld het totaal bedrag, dat de Staat zou hebben te betalen, loopt tot 1 Januari 1930. Men kwam toen tot een bedrag van 1.1 milliard. Had men dit bedrag destijds in de fondsen ge stort, dan zou men de zekerheid hebben gehad, dat ook in de toekomst aan alle verplichtingen voldaan zou kunnen worden. Maar dat enorme bedrag kon natuurlijk niet op eenmaal gestort worden. En dus missen de fondsen ook de rente van dit kapitaal. In de jaren 19291935 is 240 millioen gestort. Een belangrijk bedrag, maar geheel onvoldoen de. De schuld is, in verband met het gemis aan rente, niet onbelangrijk vermeerderd. Feitelijk keerde de Staat nog lang niet de rente uit over zijn schuld van 1 milliard. De financieele moeilijkheden dwongen tot be perking van de uitkeering, die in 1926 werd be cijferd op rond 17 y2 millioen voor het Invalidi- teitsfonds gedurende 75 jaar en op 31.6 millioen voor het Weduwenfonds gedurende 40 jaar. Tot en met 1933 heeft de Staat 31.6 millioen per jaar in het Ouderdomsfonds gestort. In 1934 werd deze storting verlaagd tot 27.5 millioen, met verlenging van den looptijd tot 1975. Reeds in 1924 en 1925 moest de storting in het Invaliditeitsfonds beperkt worden tot 3K millioen, terwijl men feitelijk 43 millioen had moeten uitkeeren. In de jaren 1926, 1927 en 1928 werd resp. 9.4, 11.4 en 13.4 millioen gestort. Steeds veel te weinig dus. In de jaren 1929, 1930 en 1931 bereikte men de 17 y, millioen per jaar. Maar toen kwam de groote financieele nood. Van 19321934 werd aan het fonds uitgekeerd resp. 11.1, 3.7 en 3.7 millioen. Thans bedraagt, krachtens de bezuinigings- wet-1935, de totale storting voor de beide fond sen ruim 11 millioen. Dit bedrag zal telkenjare met 1 millioen accresseeren. Bij een belangrijke stijging der opbrengst van de inkomsten- en omzetbelastingen en bij 'n vermindering van de werkloosheidsuitkeeringen met een grooter be drag. Dieper gaan wij op deze berekeningen nu niet in. Maar vast staat, dat wij nog lang niet weer toe zijn aan de verplichte stortingen van 48 millioen per jaar. De achterstand is te groot. Hoe dan ook de Chr. Democr. Unie in dezen tijd voor „Staatspensioen", voor het aanvaar den van belangrijke nieuwe verplichtingen kan pleiten, mag een raadsel heeten. Of neen, wij begrijpen het toch wel. Een onverantwoordelijke „democratie" geeft daar den toon aan. En de heer Van Houten wordt toch nooit Minister van Financiën. Wat de „Standaard" schrijft aan het adres van de Chr. Democratische Unie, kan ook gelden voor de Kath. Democr. Partij wier voorzitter ook ter vergadering zou moeten optreden, doch wegens ongesteld heid zijn rede door een ander moest laten voorlezen. Nu de verkiezingen in zicht zijn, is het weer een gouden tijd voor radicale groepen om vérgaande eiSchen te stellen en er zijn helaas altijd politici die in dat bewogen water gaarne naar kiezers visschen. Den sociaal-democraat en vrijheidsbonder zien wij hier hand in hand gaan met de „recht- sche" splinterpartijtjes. Het doet denken aan „Eenheid door Democratie"! Maar in werkelijkheid bewijzen deze politici aan de democratie een slechten dienst, wanneer zij het volk gelukkig maken met beloften en paaien met eischen die toch niet voor ver wezenlijking vatbaar zijn en die dus nood zakelijk moeten uitloopen op een teleurstel ling, die maar al te gaarne aan 't „systeem" geweten wordt en de menschen naar de N.S.B. drijft. Want in het doen van looze beloften is deze partij alle andere toch de baas. De Nederlandsche voordrachtkunstenares Marguerite Couperus, die in de laatste jaren velen malen in Engeland haar programma's van oude volksliederen gaf, is door de International Alliance of Women, waarvan de voorzitster mrs Corbett Ashby is, uitgenoodigd in de Wigmore Hall te Londen op 30 April as. een recital van balladen en volksliederen te geven. Voor dit op treden van mevrouw Marguerite Couperus heeft zich een uitgebreid eere-comité gevormd, waar van de echtgenoote van den Nederlandschen gezant, mevrouw de Marees van Swinderen, het presidium op zich heeft genomen. In dit eere-comité hebben verder o.a. de echt genoote van den Britschen minister-president, mrs. Baldwin, en mrs. Anthony Eden, df. echt genoote van den minister van Buitenlandsche Zaken, zitting genomen, naast Lady Asquith, Megan Lloyd George en Countess Snowden. Ook de ambassadeurs van Italië, Sovjet-Rusland, China, Frankrijk, Polen en de gezanten van België, Zwitserland, Noorwegen, Finland, Dene marken en Zweden met hunne dames, naast bekende figuren uit Engeland, Britsch-Indië, en de Dominions, maken van dit comité voor Marguerite Couperus' optreden deel uit. Marguerite Couperus zal o.m. Nederlandsche, Fransche, Belgische en Britsche zangen voor dragen, die betrekking hebben op de historie, cultuur en folklore van het land. V- 't Is dertien jaar geleden reeds Dat er, uit kracht van wet, Een jachtcommissie, fiks en stram, Op pooten werd gezet. Een jachtcommissiehij dien naam Wordt als vanzelf gedacht Aan vlotten, frisschen, snellen gang, Aan 't tempo van de jacht. Werkt menige commissie vaak Bezadigd en bedaard, Zoo'n jachtcommissie, dachten wij, Daar gaat het met een vaart Maar ay, zoo'n lastig Kamerlid Kwam plotseling in Den Haag Bij eenen heer Minister aan Met d' onbescheiden vraag, Wat of die jachtcommissie in Haar dertien jaar bestaan Tot heden toe, in al dien tijd Nu eigenlijk had gedaan. Hoe 't antwoord wordt, ik weet het niet, Maar vind u 't niet gewaagd Dat zelfs een jachtcommissie nog Wordt achterna gejaagd? Was 't omgekeerd, dan zei ik „Ja, Dat kan er nog meer door," Maar nü vraagt iedereen: „Waar is Die j acht commissie voor?" HERMAN KRAMER Rilllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllilllllllllllllllllllllllli^ De stichting van de Delitabakscultuur be gon op een eigenaardige wijze. Het was een tragedie en een blijspel tegelijk, waarbij een voorganger van Kapitein Köpenick de hoofdrol speelde, aldus de Tabakskoerier. In het jaar 1863 kreeg Jacobus Nienhuys, die te Probolingo op Java woonde en administrateur was van de in de omstreken gevestigde tabaks plantages der Van den Arend-Associatie te Rot terdam, een briefje of hij eens op kantoor wilde komen bij de firma J. F. van Leeuwen Co. te Soerabaja om over groote plannen in Sumatra te spreken. Nienhuys voldeed aan het verzoek en trof op de conferentie een zekeren heer Abdullah aan, een voornaam personage, die zich voorstel de als een vorst uit Sumatra en als een intiemen vriend van den Sultan van Deli. Zijne Hoogheid had den mond vol van de prachtige tabak, die op Sumatra groedie, van de schitterende kansen om geld te verdienen, wanneer men er kapitaal in stak en van den grooten invloed, welken hij (Abdullah) had op den Sultan van Deli, wiens toestemming tot het planten op zijn domeingronden door Abdullah's bemiddeling zoo goed als verzekerd was. De heeren van Leeuwen en Nienhuys kwa men zoo onder den indruk van Abdullah's schoone voorspiegelingen, dat zij besloten geza menlijk zich op te maken naar het land van be lofte. In Mei 1863 vertrokken de heeren uit Bata via en kwamen begin Juli aan in Bedagai op Sumatra. In dien tijd was er van tabak van het eiland Sumatra nog weinig bekend en nog minder van het gewest Deli. De Oostkust van Sumatra werd in de aard rijkskundeboeken beschreven als een moerasland, begroeid met ondoordringbare oerwouden en be halve apen, slangen, neushoorns, tijgers en oli fanten, leefden in deze wildernis dunne stam men inlanders, die als lui en diefachtig te boek stonden en waaronder men zeide, dat menschen- eters waren. Dit alles had Jacobus Nienhuys en de Van Leeuwens niet afgeschrikt en evenmin Pieter van den Arend, die ten behoeve van de nieuwe onderneming een groot crediet had in geruimd en andere faciliteiten toegestaan. Terwijl men te Rotterdam met hoop den gang van zaken verbeidde, ontving men plotseling van Nienhuys een brief, waarin de verpletteren de mededeeling stond, dat hij met de handen in het haar zat, dat de vorst Abdullah was geble ken een pseudo-vorst te zijn, een schelm van een Arabier, een oplichter, die allen had bedro gen. Van zijn bewering omtrent intieme relaties met den Sultan van Deli was geen woord waar, zij zouden ook niet noodig zijn geweest, want de tabak, die in het land groeide, was van middel matige soort en wie planten wilde, kon ook zon der voorspraak Sultans toestemming krijgen. De operettevorst Abdullah had zich uit de voeten gemaakt en de ontmoedigde Jacobus Nienhuys stelde aan Van den Arend voor de ge- heele expeditie er maar aan te geven. Van den Arend zou geen Nederlandsche koop man zijn geweest, wanneer hij dit gedaan had. De tegenspoed prikkelde hem tot krachtig door zetten en hij gaf opdracht de 100 bouws, waar voor men van den Sultan permissie had gekre gen, ondanks alles in cultuur te brengen en daar voor Chineesche arbeiders aan het werk te zet ten. Deze opdracht ging vergezeld van een chèque op Londen van 5000 pond Sterling en had het gevolg, dat Jacobus Nienhuys in Maart 1864 de eerste monsters Sumatra-tabak ver stuurde, welke te Rotterdam buitengewoon in den smaak vielen. Wat zijn omvang betreft viel de oogst tegen. Slechts 50 pakken, elk 28 K.G., waren het ma gere resultaat. De verzending naar Nederland werd eenigszins vertraagd, omdat men geen matten voor de verpakking genoeg had, maar in Juni 1865 kwam toch de eerste aanvoer Su- matratabak te Rotterdam aan. De kwaliteit was voortreffelijk, doch het kleine kwantum weer hield Van den Arend er van de partij in het openbaar aan de markt te brengen. Zij werd uit de hand verkocht en bracht niet meer op dan 48 cent per y, K.G. of totaal f 4000.Dat er ech ter „muziek" in de tabak zat, bewijst wel het feit, dat de 50 pakken binnen 14 dagen 7 maal werden omgezet, zoodat zij eindelijk voor 150 cent per y2 K.G. werden verkocht. Van deze eerste Sumatra, die een glanzende bronskleur had, werden sigaren gemaakt met gouden koppen en deze werden den Sultan van Deli, als een bewijs van erkentelijkheid voor zijn medewerking, ten geschenke aangeboden. „Och, waren alle menschen wijs.." (Dat is heelemaal niet noodig, als ze achter het stuur maar klein beetje beter wilden opletten, dan konden we al héél tevreden zijn I) In een stille straat te Bremen stond jaren ge leden een ouderwetsch huis, dat met z'n zwaar gebeeldhouwd balcon een somberen, vreemden indruk maakte. Het was bewoond door een weduwe, mevrouw Funcke, die het door een erfenis gekregen had. Daar leefde ze rustig met haar eenige dochter Waltrude. In dit huis was een kamer, die gedurende vele generaties nooit geopend was. De deur was ingemetseld en verzegeld, evenals het raam dat op de straat uitkwam. Boven de deur kon men een oude inscriptie lezen, welke iedereen met 'n oogenblikkelijken dood bedreigde, die de deur durfde openen. Nóch de deur, nóch het raam waren gedurende die vele jaren geopend, want niemand had het waagstuk aangedurfd. Voor alle zekerheid had men de deur en het op schrift met behangselpapier bedekt, zoodat bei de al zoo goed als vergeten waren. De geheimzinnige kamer lag op de eerste verdieping en kwam uit op een groote hall. Toen nu Waltrude, de dochter des huizes, in 't hu welijk trad, was ook die hall voor die gelegen heid prachtig versierd en voor 't eerst sinds tal van jaren weerklonken de vroolijke tonen der muziek door dat gedeelte van het huis. Het bruidspaar zoowel als de gasten waren in een vreugdevolle stemming en het feest werd een groot succes. Door 't warme weer werden alle ramen tegen elkaar opengezet en het gevolg daarvan was, dat het oude behangselpapier.dat de dreigende inscriptie bedekte, losliet. Nu het opschrift en een deel van 't dunne laagje kalk dat de deur bedekte, weer zichtbaar werden, begon ook de vreemde geschiedenis onder de bruiloftsgasten weer de ronde te doen, en groot was de nieuwsgierigheid van allen: wat die ge heimzinnige kamer toch wel zou bevatten. De een meende, dat achter die verzegelde deur een afschuwelijke moord gepleegd was, een ander was van oordeel, dat de kamer een ware schatkamer was vól goud, juweelen en edelgesteenten. De meesten zeiden niet te be grijpen, dat men die kamer reeds lang niet had onderzocht. De bruidegom echter was het met z'n schoon moeder, mevrouw Funcke eens, om niemand in die kamer toe te laten. „Onzin!" riep luitenant Harold Funcke, een neef van de bruid. „Waarom zouden we geen kijkje in die kamer nemen? Die dreigende inscriptie lijkt me eenvoudig een paskwil!" Nu genoot deze jonge krijgsman een niet te beste reputatie. Hij was nogal een boemelaar, zat diep in schulden en had een driftig, op vliegend karakter. Op het feest had hij al meer wijn gedronken dan wenschelijk was. Hij was lichtgeraakt en zij, die hem kenden, dachten er niet aan, hem tegen te spreken. Met luide stem en met driftige gebaren, herhaalde hij, dat het de eenvoudigste zaak ter wereld was, om de verzegelde deur te openen, en dat het best mo gelijk was, dat er schatten achter verborgen lagen. „Maar toch geloof ik niet," zei de bruidegom, wien dat gesnoef begon te vervelen, „dat jij den moed hebt, Harold, in 't donker ook maar één uur alleen vóór de geheime deur te zitten." „Niet? Ik wed met je om een anker wijn, dat ik het wel durf. Kom morgen om 7 uur hier, dan zullën wij zien.'' De bruidegom knikte, ten teeken dat hij de weddenschap aannam, maar meer dan één gast hechtte er niet veel waarde aan; ze meenden, dat de luitenant de heele weddenschap wel zou vergeten zijn, als hij den volgenden morgen weer nuchter was. Het feest liep ten einde. De bruid verliet met haar echtgenoot het ouderlijke huis om hun in trek te nemen in hun nieuwe woning en de gasten vertrokken. Toen iedereen weg was, wer den de lichten in 't oude huis uitgedraaid en de deuren, die toegang gaven tot de hall, aan de buitenzijde gesloten. Er was echter iemand achter gebleven. Luitenant Harold Funcke had zich in een donkeren hoek verborgen weten te houden en was door den huisknecht niet opgemerkt. Hij wachtte tot één uur 's nachts en begon daarna bij 't licht van een kaars, de deur der geheim zinnige kamer te onderzoeken. Wat zouden ze De meneer, die de baas van het vliegveld was, begreep er niets van, toen hij den piloot zoo eensklaps uit het toestel zag hollen, en hij staarde hem na totdat hij uit het gezicht ver dwenen was. Zooiets gebeurde anders nooit. De piloten kwamen hem altijd eerst netjes vertellen wat ze onderweg hadden be leefd. De heele stad was in rep en roer over het bericht, dat Drein en Piet met het zeemonster op weg waren naar het vaderland. Overal gingen dé menschen bij elkaar op visite om dit nieuws te bepraten en de kranten lieten overal groote bulletins aan plakken, waarop het groote nieuWs stond vermeld. Intusschen brak voor de beide vrienden weer een moeilijke tijd aan. Ze trokken thans over een uitgestrekte vlakte, waarop de zon al bijna vier maanden had geschenen zonder dat het er geregend had. Ze vergingen bijna van dorst. vreemd opkijken, als de anderen tot de bevin ding kwamen, dat hij volstrekt niet bang was voor een spookgeschiedenis! Snel toog hij nu aan den arbeid. Toen de bruidegom zich den volgenden mor gen, om 7 uur naar 't huis van mevrouw Funcke begaf, waren alle vensters nog gesloten. Den huisknecht, die met een verbaasd gezicht hem open deed, deelde hij mede, dat hij iets in de groote hall verloren had en het zelf wel zou halen. Toen hij de hall betrad, zag hij tot z'n angstige verbazing, dat de verzegelde deur ge opend was! Dwars over den drempel heen lag luit, Funcke, de neef van zijn vrouw, levenloos j De geheimzinnige I op den grond uit gestrekt! Naast hem lag een groote, zware steen, die hem blijkbaar op het hoofd gevallen was en hem de hersenpan had verbrijzeld. Onmiddellijk werd een uitgebreid onderzoek ingesteld, hetwelk aan 't licht bracht, dat boven de deur een holte was aangebracht, waar de zware steen juist voor de helft in paste. Wan neer de deur geopend werd, dan moest die steen onvermijdelijk op den binnentredende vallen. In de geheimzinnige kamer zelf stond niets dan een kleine safe, die in den muur was ingebouwd. Daarin bevonden zich een groot aantal gouden muntstukken en een stapel bankbiljetten. Er lag een geschreven document bij, waaruit viel op te maken, dat de eigenaar, een zekere Desi- derius Funcke, een gierigaard was geweest. Be vreesd, dat men z'n verborgen schatten zou ont dekken, had hij al z'n geld in deze kamer ver borgen en het opschrift aangebracht, dat z'n nageslacht zoo veel jaren had geëerbiedigd. uir angst voor de gevolgen. Men vraagt zich dikwijls verwonderd af, hoe het mogelijk is, dat de menschen nog steeds weer nieuwe dingen kunnen bedenken, vooral op terreinen, welke men reeds door zoowat alle menschengeneraties platgetreden dacht. Wjj zullen niet met groote getallen trachten aan te geven, hoe oud ons menschelijk geslacht nu eigenlijk al is. Maar volgens den Bijbel was Abel toch de eerste schaapherder en sinds dien tijd hebben de menschen hun schapen ge* schoren om van de wol zich een kleed en later zelfs wel een sweater of een jumper te maken. Deze ruwe wol het behoeft nauwelijks ver melding moest steeds eerst behoorlijk ge reinigd worden. Heel wat van onze voor vaders hebben dus den tijd gehad zich het hoofd er over te breken, hoe dat nu het beste kon geschieden! Hét is evenwel aan ons, menschen uit het jaar 1936 na Christus' geboorte, voorbehouden gebleven om eén methode te ontdekken, nog beter dan alle andere daar aan voorafgaande! Een methode, waarvan men toch niet eens kan zeggen dat zij zóó vreeselijk ingewikkeld is. Na zeer ernstige proefnemingen is men tot de conclusie gekomen, dat deze nieuwe Werk wijze uiterst doelmatig is en de op deze wijze gereinigde wol een veel betere kwaliteit en kleur krijgt dan de langs andere wegen gereinigde. De methode bestaat daarin, dat de ruwe wol tot min 35 graden Celsius wordt afgekoeld en eenigen tijd op deze temperatuur wordt ge houden. Hierdoor verharden alle aan de wol klevende verontreinigingen van plantaardigen oorsprong en de vetstoffen. Daarna kunnen deze zonder moeite er uit geklopt worden. U ziet: het had veel ingewikkelder kunnen zijn! a A ¥7 A D/^IVTIVTE1 *C °P blad zijn ingevolge de verzekeringsvcxjrwaarden tegen 17 7^0 b^ levenslange geneele ongescniktheid tot werken door p m b^ een ongeval met H A 1,1 jTj A| lil ll\ li Pi ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen doodelijken afloop AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL bij verlies van een hand. een voet of een oog. 7. Dit was geen aangename mededeeling op den eersten avond in een vreemd huis; vooral in verband met de ervaringen van dien dag. Dat Mrs. Garbutt zelf geloof hechtte aan de geschiedenis, bleek wel uit haar ontsteltenis op het oogenblik, dat ik haar had gesproken over dien kreet; tenzij ze andere redenen had voor haar agitatie. En waarom had zij Collins eigenlijk opgedra gen, om mij de geschiedenis te vertellen? Was dit, om mij schrik aan te jagen, dat ik toch niet te dicht bij den toren zou gaan? Een paar maal, juist toen ik op het punt was ln slaap te vallen, herinnerde ik mij ineens weer die bewuste kast aan het hoofdeinde van mijn bed en toen was ik heelemaal wakker. Eens ontwaaakte ik met een schrik, dat de „monnik" uit het verhaal daar opgesloten zat en ik vloog overeind en moest mij geweld aan doen, om dien droom van mij af te zetten! Na eenigen tijd sliep ik weer in, maar toch droomde ik steeds van monniken en kasten en torens en erbarmelijke kreten.... HOOFDSTUK IV Woensdag. Geen wonder, dat mijn eerste indruk dien volgenden ochtend bij het ontwaken was, dat mij dreigend gevaar boven het hoofd hing. Maar toen ik aan het venster trad, het heldere zonlicht tusschen de plooien van de gordijnen zag binnendringen en het energieke gekweel van musschen en zwaluwen hoorde, keerde mijn gemoedsevenwicht weer en trachtte ik mij al in te praten, dat ik mij toch ook zeker had laten misleiden door het geroep van een kraai, maar dat het geen menschelijke kreet zou zijn geweest. Intusschen nam ik mij vast voor, de ruïne bij de eerste, de beste gelegenheid weer te gaan bezoeken, om mij te overtuigen, dat er waarlijk niemand in dien eenzamen, ouden toren zou zijn opgesloten. Het ontbijt, deelde Collins mee, zou opgediend worden in de zitkamer van Mrs. Garbutt, wat altijd het geval was, als er geen logé's in huis waren; en, toen ik er binnentrad, ontving ze mij vriendelijker, dan ik verwacht had, wat ook alweer meewerkte, om mij alles optimistischer te doen beschouwen. Zij zat aan een groote schrijftafel in den hoek tusschen de vuurplaat en de vensters en het kwam mij voor, dat de rug van haar stoel moest staan tegen de kleerkast op mijn kamer. Aan dezen kant werd men niets gewaar van een deur. De muur was behangen met het teere, grijs met gouden behang, dat er even glad over heen gespannen zat als aan de kanten, waar geen paneelen waren. Bü mijn binnentreden stond Mrs. Garbutt op, legde haar pen neer en trad mij tegemoet. „Ik vrees, dat u gisteren een ongunstigen in druk heeft gekregen van onze gastvrijheid, Miss Phillips," begon ze, mij hartelijk de hand toe stekend, „dus bied ik u bij deze wel mijn ver ontschuldigingen aan; neen, waarlijk, ik voel er mij door bezwaard, ging ze voort, toen ik een beweging maakte, of ik het niet de moeite waard achtte voor een excuus. „En ik zou niet graag hebben, dat u zoo'n onaangename her innering aan Foundeyre Abbey meenam!" Wat bedoelde ze daarmee? Ging ze mij nu op datzelfde oogenblik met pak en zak wegzen den? En, zoo ja, waarom dan? „Het is een feit," ging ze voort, mij een plaats aanwijzend achter den theeketel, „dat u geko men is op een al heel ongunstig tijdstip. Ik had pas een half uur geleden bezoek gehad van een heer, die mij bijzonderheden heeft mee gedeeld van het overlijden van mijn broer, dat nu vijf jaar geleden in Australië heeft plaats gehad. Van den dood zelf wisten wij af, daar mijn zoon anders ook niet zijn erfgenaam had kunnen zijn, maar deze heer bracht mij tegelijk nog enkele boodschappen over van wijlen mijn broer. U begrijpt wel, wat zulk een bezoek je aandoet." „Ja, dat begrijp ik zeer goed. Spreekt u er maar niet meer over." „Dank voor uw sympathie," antwoordde zij met een glimlach, die echter niet aangenaam was, om waar te nemen. „Dit was het eerste wat ik u te zeggen had. Nu het tweedeO, hier is Consuelo. Ik wilde juist Miss Phillips onze verandering van plannen meedeelen." Nu ben ik niet bijzonder ijdel van aard. Ik weet, dat ik er goed uitzie en dat mannen mij in den regel bekoorlijk vinden, maar ik hecht er niet veel waarde aan. De blik, dien Consuelo Garbutt mij toewierp, getuigde ook van onver holen bewondering. Nu begrijp ik wel, waarom hij zoo verrast was: mijn oogen en mijn ge laatskleur zijn mijn beste punten. Toen hij mij den vorigen dag gezien had, waren die, door mijn ongesteldheid, op hun minst, maar dit was nu weer in orde. „De nachtrust heeft u goed gedaan, Miss Phillips," merkte hij op, mij de hand reikend, ondanks mijn voorwenden, dat ik bezig was met de kopjes en schoteltjes. „U moet zich gisteren dan wel heel ellendig hebben gevoeld, want u zag er fataal uit!" „Ik was wat moe," zei ik en hervatte mijn plichten, zonder moeite te doen, de conversatie voort te zetten. Ofschoon ik niet keek naar Mrs. Garbutt, wist ik, dat zij deze ontmoeting nauwkeurig had gadegeslagen en dat het haar een verlichting was, toen zij merkte, dat ik mij niet beijverde, haar zoon te bekoren. „Welke verandering in onze plannen bedoelt u, moeder?" „Onze plannen voor die reis naar Australië." Hij schrikte merkbaar en keek Mrs. Garbutt vragend aan, die dezen blik beantwoordde met een zeer streng kijken. „Reik Miss Phillips de ham eens aan," zei ze vriendelijk, en hij deed, wat hem gevraagd werd. Blijkbaar had hij, om de een of andere reden, niets op met die reis naar Australië; maar, als zijn moeder eenmaal besloten had, dat ze zou den gaan, dan moest hij zeker voor haar wil buigen. Het idéé Engeland te moeten verlaten, juist op dit oogenblik, was mij uiterst welkom. „Naar Australië?' riep ik. „Verlangt u, dat ik met u meega naar Australië, Mrs. Garbutt?" „Dit is juist het tweede ding, dat ik u zeggen wilde, toen Consuelo binnenkwam. Zou het u ongemakkelijk zijn, weer dadelijk naar uw vrienden terug te keeren?" Ik keek haar aan één en al verbazing. Wat beduidde nu weer dit plotseling verlangen, om van mij ontslagen te zijn? „Ik zal er natuurlijk wel voor zorgen, dat u op geen enkele manier hoeft te lijden voor onze plotselinge verandering van plannen. Ik zal u een introductie geven aan een oude kennis, naar wie u dan, in mijn plaats, om referentiën kunt verwijzen. En ik zal u het salaris van een half jaar in plaats van drie maanden uitbetalen." „Daar dacht ik niet eens aan, ofschoon ik het heel vriendelijk van u vind, Mrs. Garbutt. Ik was alleen hoogst verrast. Wanneer verlangt u, dat ik ga?" „Morgen, als 't u niet te lastig is. Deze nood zakelijkheid heeft zich zoo onverwacht voor gedaan, dat ik al den tijd, tusschen nü en het uitvaren van de boot zal moeten bezig zijn, om voor mijn uitrusting te zorgen. Nu kennen wij elkaar nog niet voldoende, dat ik iets aan u zou hebben, om mij in deze drukte te helpen. Dus geloof ik, dat het maar beter zal zijn, als wij weer dadelijk uiteengaan." Wat kon ik anders doen dan toestemmen? Ik wist, dat een telegram vader binnen een paar uren zou terugroepen, als ik hem noodig had, om naar Londen te gaan; dus zóó zeer ontsteld was ik nog niet door het idéé, dat f ineens buiten betrekking was. „Het is heel aardig van u, het zoo goed moedig op te nemen. En wat zal ik nu vandaag met u doen? Ik ga naar Londen met den trein van kwart vóór tienen: ik heb nog honderden dingen in orde te brengen. Gaat u dan met mi) mee. Waarschijnlijk zult u zoo'n dag boodschap pen doen wel eens amusant vinden?" „Heel vriendelijk van u," begon ik, ofschoon ik grooten tegenzin voelde in dit uitstapje en toch haast niet wist, hoe ik er mij van af zou maken. Was zij bang, mij zelfs dien éénen dag met haar zoon alleen te laten? Of ze mijn gedachten had gelezen, zei ze- „Kom, ik wil niet van een weigering, hooren- Con zal ook van de partij zijn en hij zal ergens met ons gaan lunchen. De gedachte, dat u alleeb zou blijven in dit saaie, oude huis, zou mij hin deren. Ga maar gauw uw hoed opzetten!" „Het spijt mij, maar ik moet u wat haasten- Miss Phillips," viel Consuelo in, op zijn horlog^ kjjkend. „Over tien minuten moeten we ver trekken." (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1937 | | pagina 10