Hdtm&aal dan
Het Zeemonster van Nagasaki
i
Staatspensioen
Victoria
Een week
verschrikkingen
I""»» JACHTCOMMISSIE
ZATERDAG 24 APRIL 1937
1
Financieel luchtkasteel
Marguerite Couperus in
Engeland
't Biscuitje, dat ik presenteer,
de chocola, die 'k zelf begeer,
de naam herhaal ik telkens weer:
Delitabakscultuur
Een Köpennickiade leidde tot
de stichting
kamer
Het reinigen van wol
door vorst
NAAR HET ENCELSCH
In Den Haag is vorige week een congres
gehouden waar sprekers van diverse
politieke pluimage betoogd hebben, hoe
schoon het zou wezen indien ieder staats
burger op 65-jarigen leeftijd staatspensioen
zou krijgen. Wel te verstaan: premievrij
staatspensioen, want met de vrijwillige
ouderdomsverzekering, waardoor ieder, te
gen zeer geringe premie, zich op den ouden
dag een uitkeering onder staatsgarantie
kan verzekeren, zijn deze menschen niet
tevreden. De Staat moet volgens hen het
doet vreemd aan onder deze redenaars voor
Staatsbemoeiing ook het liberale Kamerlid
II. D. Louwes aan te treffen! zonder
tegenprestatie de zorg voor de ouden van
dagen op zich nemen. Intusschen begrijpen
wij niet goed waar in dat geval het verschil
ligt met bedeeling en hoe de laatste spreker
zoo geestdriftig kon uitroepen: geen bedee
ling, maar premievrij staatspensioen!
Over de financieele lasten welke zulk een
staatspensioen op de schouders van den
Staat zou leggen, werd niet veel gezegd. De
sociaal-democraat Drop vermeldde alleen
dat 25 millioen noodig zouden zijn voor de
uitbetaling van een verzekering ten bedrage
van f 3 per week aan alleenstaande perso
nen en f 5 aan paren, en hij vond dit be
drag blijkbaar nogal schappelijk. Overigens
had hij even te voren uitkeering van twee
maal zoo hooge bedragen als minimumeisch
gesteld, zoodat men de kosten op minstens
f 50 millioen mag schatten. Om aan te
geven hoe dit bedrag gevonden zou moeten
worden deed de heer Drop overigens even
min moeite als om zijn schimpscheuten op
de kerkelijke armverzorging waar te
maken.
De waarheid is, dat er in de sociale ver
zekeringsfondsen thans reeds een achter
stand van ruim één milliard gulden is en
dat de Staat thans nog afbetaalt aan de
rente van degenen die bij de invoering van
de Ouderdomswet-1919 den leeftijd van 65
jaar hadden bereikt en uit dien hoofde
premievrij pensioen kregen.
De .Standaard" vestigde naar aanleiding
van het congres voor staatspensioen nog
eens de aandacht op deze minder fraaie
werkelijkheid. Het blad schrijft:
Gelijk men weet, zijn er krachtens de Inva
liditeitswet reeds sedert 1913'19 vele ouder
domsrenten uitgekeerd, waarvoor óf in het ge
heel niet, óf slechts weinig premie werd betaald.
(De premie voor de invaliditeitswet is feitelijk
berekend op een toetreding op circa 16-jarigen
leeftijd). In 1919 kreeg men denzelfden toestand
voor de heele categorie, die onder de Ouder
domswet viel. Ook hier ontvingen velen een
rente, waarvoor geen premie was betaald. En
nog voortdurend worden volgens beide wetten
renten uitgekeerd, waarvoor de premiebetaling
ten eenenmale onvoldoende was. Alléén krach
tens de Ouderdomswet-1919 zijn er sedert 1919
in totaal voor rond 550 millioen gulden renten
toegekend. En nog steeds gaat de uitkeering van
renten, waarvoor zoo goed als geen premie werd
gestort, voort.
De Staat moet dezen „inkoop" van het tegen
woordige geslacht financieren.
Een tekort is er ook in het Spoorwegpensioen
fonds, maar wij laten dit rusten.
De laatste nauwkeurige berekening, waarbij
is vastgesteld het totaal bedrag, dat de Staat
zou hebben te betalen, loopt tot 1 Januari 1930.
Men kwam toen tot een bedrag van 1.1 milliard.
Had men dit bedrag destijds in de fondsen ge
stort, dan zou men de zekerheid hebben gehad,
dat ook in de toekomst aan alle verplichtingen
voldaan zou kunnen worden.
Maar dat enorme bedrag kon natuurlijk niet
op eenmaal gestort worden. En dus missen de
fondsen ook de rente van dit kapitaal.
In de jaren 19291935 is 240 millioen gestort.
Een belangrijk bedrag, maar geheel onvoldoen
de. De schuld is, in verband met het gemis aan
rente, niet onbelangrijk vermeerderd. Feitelijk
keerde de Staat nog lang niet de rente uit over
zijn schuld van 1 milliard.
De financieele moeilijkheden dwongen tot be
perking van de uitkeering, die in 1926 werd be
cijferd op rond 17 y2 millioen voor het Invalidi-
teitsfonds gedurende 75 jaar en op 31.6 millioen
voor het Weduwenfonds gedurende 40 jaar.
Tot en met 1933 heeft de Staat 31.6 millioen
per jaar in het Ouderdomsfonds gestort. In 1934
werd deze storting verlaagd tot 27.5 millioen,
met verlenging van den looptijd tot 1975.
Reeds in 1924 en 1925 moest de storting in
het Invaliditeitsfonds beperkt worden tot 3K
millioen, terwijl men feitelijk 43 millioen had
moeten uitkeeren. In de jaren 1926, 1927 en 1928
werd resp. 9.4, 11.4 en 13.4 millioen gestort.
Steeds veel te weinig dus. In de jaren 1929, 1930
en 1931 bereikte men de 17 y, millioen per jaar.
Maar toen kwam de groote financieele nood.
Van 19321934 werd aan het fonds uitgekeerd
resp. 11.1, 3.7 en 3.7 millioen.
Thans bedraagt, krachtens de bezuinigings-
wet-1935, de totale storting voor de beide fond
sen ruim 11 millioen. Dit bedrag zal telkenjare
met 1 millioen accresseeren. Bij een belangrijke
stijging der opbrengst van de inkomsten- en
omzetbelastingen en bij 'n vermindering van de
werkloosheidsuitkeeringen met een grooter be
drag.
Dieper gaan wij op deze berekeningen nu niet
in.
Maar vast staat, dat wij nog lang niet weer
toe zijn aan de verplichte stortingen van 48
millioen per jaar. De achterstand is te groot.
Hoe dan ook de Chr. Democr. Unie in dezen
tijd voor „Staatspensioen", voor het aanvaar
den van belangrijke nieuwe verplichtingen kan
pleiten, mag een raadsel heeten.
Of neen, wij begrijpen het toch wel. Een
onverantwoordelijke „democratie" geeft daar
den toon aan. En de heer Van Houten wordt
toch nooit Minister van Financiën.
Wat de „Standaard" schrijft aan het
adres van de Chr. Democratische Unie, kan
ook gelden voor de Kath. Democr. Partij
wier voorzitter ook ter vergadering zou
moeten optreden, doch wegens ongesteld
heid zijn rede door een ander moest laten
voorlezen.
Nu de verkiezingen in zicht zijn, is het
weer een gouden tijd voor radicale groepen
om vérgaande eiSchen te stellen en er zijn
helaas altijd politici die in dat bewogen
water gaarne naar kiezers visschen. Den
sociaal-democraat en vrijheidsbonder zien
wij hier hand in hand gaan met de „recht-
sche" splinterpartijtjes. Het doet denken
aan „Eenheid door Democratie"! Maar in
werkelijkheid bewijzen deze politici aan de
democratie een slechten dienst, wanneer zij
het volk gelukkig maken met beloften en
paaien met eischen die toch niet voor ver
wezenlijking vatbaar zijn en die dus nood
zakelijk moeten uitloopen op een teleurstel
ling, die maar al te gaarne aan 't „systeem"
geweten wordt en de menschen naar de
N.S.B. drijft. Want in het doen van looze
beloften is deze partij alle andere toch de
baas.
De Nederlandsche voordrachtkunstenares
Marguerite Couperus, die in de laatste jaren
velen malen in Engeland haar programma's van
oude volksliederen gaf, is door de International
Alliance of Women, waarvan de voorzitster mrs
Corbett Ashby is, uitgenoodigd in de Wigmore
Hall te Londen op 30 April as. een recital van
balladen en volksliederen te geven. Voor dit op
treden van mevrouw Marguerite Couperus heeft
zich een uitgebreid eere-comité gevormd, waar
van de echtgenoote van den Nederlandschen
gezant, mevrouw de Marees van Swinderen, het
presidium op zich heeft genomen.
In dit eere-comité hebben verder o.a. de echt
genoote van den Britschen minister-president,
mrs. Baldwin, en mrs. Anthony Eden, df. echt
genoote van den minister van Buitenlandsche
Zaken, zitting genomen, naast Lady Asquith,
Megan Lloyd George en Countess Snowden. Ook
de ambassadeurs van Italië, Sovjet-Rusland,
China, Frankrijk, Polen en de gezanten van
België, Zwitserland, Noorwegen, Finland, Dene
marken en Zweden met hunne dames, naast
bekende figuren uit Engeland, Britsch-Indië,
en de Dominions, maken van dit comité voor
Marguerite Couperus' optreden deel uit.
Marguerite Couperus zal o.m. Nederlandsche,
Fransche, Belgische en Britsche zangen voor
dragen, die betrekking hebben op de historie,
cultuur en folklore van het land.
V-
't Is dertien jaar geleden reeds
Dat er, uit kracht van wet,
Een jachtcommissie, fiks en stram,
Op pooten werd gezet.
Een jachtcommissiehij dien naam
Wordt als vanzelf gedacht
Aan vlotten, frisschen, snellen gang,
Aan 't tempo van de jacht.
Werkt menige commissie vaak
Bezadigd en bedaard,
Zoo'n jachtcommissie, dachten wij,
Daar gaat het met een vaart
Maar ay, zoo'n lastig Kamerlid
Kwam plotseling in Den Haag
Bij eenen heer Minister aan
Met d' onbescheiden vraag,
Wat of die jachtcommissie in
Haar dertien jaar bestaan
Tot heden toe, in al dien tijd
Nu eigenlijk had gedaan.
Hoe 't antwoord wordt, ik weet het
niet,
Maar vind u 't niet gewaagd
Dat zelfs een jachtcommissie nog
Wordt achterna gejaagd?
Was 't omgekeerd, dan zei ik „Ja,
Dat kan er nog meer door,"
Maar nü vraagt iedereen: „Waar is
Die j acht commissie voor?"
HERMAN KRAMER
Rilllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllilllllllllllllllllllllllli^
De stichting van de Delitabakscultuur be
gon op een eigenaardige wijze. Het was
een tragedie en een blijspel tegelijk,
waarbij een voorganger van Kapitein Köpenick
de hoofdrol speelde, aldus de Tabakskoerier.
In het jaar 1863 kreeg Jacobus Nienhuys, die
te Probolingo op Java woonde en administrateur
was van de in de omstreken gevestigde tabaks
plantages der Van den Arend-Associatie te Rot
terdam, een briefje of hij eens op kantoor wilde
komen bij de firma J. F. van Leeuwen Co. te
Soerabaja om over groote plannen in Sumatra
te spreken. Nienhuys voldeed aan het verzoek en
trof op de conferentie een zekeren heer Abdullah
aan, een voornaam personage, die zich voorstel
de als een vorst uit Sumatra en als een intiemen
vriend van den Sultan van Deli.
Zijne Hoogheid had den mond vol van de
prachtige tabak, die op Sumatra groedie, van
de schitterende kansen om geld te verdienen,
wanneer men er kapitaal in stak en van den
grooten invloed, welken hij (Abdullah) had op
den Sultan van Deli, wiens toestemming tot het
planten op zijn domeingronden door Abdullah's
bemiddeling zoo goed als verzekerd was.
De heeren van Leeuwen en Nienhuys kwa
men zoo onder den indruk van Abdullah's
schoone voorspiegelingen, dat zij besloten geza
menlijk zich op te maken naar het land van be
lofte.
In Mei 1863 vertrokken de heeren uit Bata
via en kwamen begin Juli aan in Bedagai op
Sumatra.
In dien tijd was er van tabak van het eiland
Sumatra nog weinig bekend en nog minder van
het gewest Deli.
De Oostkust van Sumatra werd in de aard
rijkskundeboeken beschreven als een moerasland,
begroeid met ondoordringbare oerwouden en be
halve apen, slangen, neushoorns, tijgers en oli
fanten, leefden in deze wildernis dunne stam
men inlanders, die als lui en diefachtig te boek
stonden en waaronder men zeide, dat menschen-
eters waren. Dit alles had Jacobus Nienhuys en
de Van Leeuwens niet afgeschrikt en evenmin
Pieter van den Arend, die ten behoeve van de
nieuwe onderneming een groot crediet had in
geruimd en andere faciliteiten toegestaan.
Terwijl men te Rotterdam met hoop den gang
van zaken verbeidde, ontving men plotseling
van Nienhuys een brief, waarin de verpletteren
de mededeeling stond, dat hij met de handen in
het haar zat, dat de vorst Abdullah was geble
ken een pseudo-vorst te zijn, een schelm van
een Arabier, een oplichter, die allen had bedro
gen. Van zijn bewering omtrent intieme relaties
met den Sultan van Deli was geen woord waar,
zij zouden ook niet noodig zijn geweest, want de
tabak, die in het land groeide, was van middel
matige soort en wie planten wilde, kon ook zon
der voorspraak Sultans toestemming krijgen.
De operettevorst Abdullah had zich uit de
voeten gemaakt en de ontmoedigde Jacobus
Nienhuys stelde aan Van den Arend voor de ge-
heele expeditie er maar aan te geven.
Van den Arend zou geen Nederlandsche koop
man zijn geweest, wanneer hij dit gedaan had.
De tegenspoed prikkelde hem tot krachtig door
zetten en hij gaf opdracht de 100 bouws, waar
voor men van den Sultan permissie had gekre
gen, ondanks alles in cultuur te brengen en daar
voor Chineesche arbeiders aan het werk te zet
ten. Deze opdracht ging vergezeld van een
chèque op Londen van 5000 pond Sterling en
had het gevolg, dat Jacobus Nienhuys in Maart
1864 de eerste monsters Sumatra-tabak ver
stuurde, welke te Rotterdam buitengewoon in
den smaak vielen.
Wat zijn omvang betreft viel de oogst tegen.
Slechts 50 pakken, elk 28 K.G., waren het ma
gere resultaat. De verzending naar Nederland
werd eenigszins vertraagd, omdat men geen
matten voor de verpakking genoeg had, maar
in Juni 1865 kwam toch de eerste aanvoer Su-
matratabak te Rotterdam aan. De kwaliteit was
voortreffelijk, doch het kleine kwantum weer
hield Van den Arend er van de partij in het
openbaar aan de markt te brengen. Zij werd uit
de hand verkocht en bracht niet meer op dan 48
cent per y, K.G. of totaal f 4000.Dat er ech
ter „muziek" in de tabak zat, bewijst wel het
feit, dat de 50 pakken binnen 14 dagen 7 maal
werden omgezet, zoodat zij eindelijk voor 150
cent per y2 K.G. werden verkocht.
Van deze eerste Sumatra, die een glanzende
bronskleur had, werden sigaren gemaakt met
gouden koppen en deze werden den Sultan van
Deli, als een bewijs van erkentelijkheid voor zijn
medewerking, ten geschenke aangeboden.
„Och, waren alle menschen wijs.."
(Dat is heelemaal niet noodig, als
ze achter het stuur maar klein
beetje beter wilden opletten, dan
konden we al héél tevreden zijn I)
In een stille straat te Bremen stond jaren ge
leden een ouderwetsch huis, dat met z'n
zwaar gebeeldhouwd balcon een somberen,
vreemden indruk maakte. Het was bewoond
door een weduwe, mevrouw Funcke, die het
door een erfenis gekregen had. Daar leefde ze
rustig met haar eenige dochter Waltrude.
In dit huis was een kamer, die gedurende
vele generaties nooit geopend was. De deur was
ingemetseld en verzegeld, evenals het raam dat
op de straat uitkwam. Boven de deur kon men
een oude inscriptie lezen, welke iedereen met 'n
oogenblikkelijken dood bedreigde, die de deur
durfde openen. Nóch de deur, nóch het raam
waren gedurende die vele jaren geopend, want
niemand had het waagstuk aangedurfd. Voor
alle zekerheid had men de deur en het op
schrift met behangselpapier bedekt, zoodat bei
de al zoo goed als vergeten waren.
De geheimzinnige kamer lag op de eerste
verdieping en kwam uit op een groote hall. Toen
nu Waltrude, de dochter des huizes, in 't hu
welijk trad, was ook die hall voor die gelegen
heid prachtig versierd en voor 't eerst sinds tal
van jaren weerklonken de vroolijke tonen der
muziek door dat gedeelte van het huis. Het
bruidspaar zoowel als de gasten waren in een
vreugdevolle stemming en het feest werd een
groot succes. Door 't warme weer werden alle
ramen tegen elkaar opengezet en het gevolg
daarvan was, dat het oude behangselpapier.dat
de dreigende inscriptie bedekte, losliet. Nu het
opschrift en een deel van 't dunne laagje kalk
dat de deur bedekte, weer zichtbaar werden,
begon ook de vreemde geschiedenis onder de
bruiloftsgasten weer de ronde te doen, en groot
was de nieuwsgierigheid van allen: wat die ge
heimzinnige kamer toch wel zou bevatten.
De een meende, dat achter die verzegelde
deur een afschuwelijke moord gepleegd was,
een ander was van oordeel, dat de kamer een
ware schatkamer was vól goud, juweelen en
edelgesteenten. De meesten zeiden niet te be
grijpen, dat men die kamer reeds lang niet had
onderzocht.
De bruidegom echter was het met z'n schoon
moeder, mevrouw Funcke eens, om niemand in
die kamer toe te laten.
„Onzin!" riep luitenant Harold Funcke, een
neef van de bruid. „Waarom zouden we geen
kijkje in die kamer nemen? Die dreigende
inscriptie lijkt me eenvoudig een paskwil!"
Nu genoot deze jonge krijgsman een niet te
beste reputatie. Hij was nogal een boemelaar,
zat diep in schulden en had een driftig, op
vliegend karakter. Op het feest had hij al meer
wijn gedronken dan wenschelijk was. Hij was
lichtgeraakt en zij, die hem kenden, dachten er
niet aan, hem tegen te spreken. Met luide stem
en met driftige gebaren, herhaalde hij, dat het
de eenvoudigste zaak ter wereld was, om de
verzegelde deur te openen, en dat het best mo
gelijk was, dat er schatten achter verborgen
lagen.
„Maar toch geloof ik niet," zei de bruidegom,
wien dat gesnoef begon te vervelen, „dat jij den
moed hebt, Harold, in 't donker ook maar één
uur alleen vóór de geheime deur te zitten."
„Niet? Ik wed met je om een anker wijn, dat
ik het wel durf. Kom morgen om 7 uur hier,
dan zullën wij zien.''
De bruidegom knikte, ten teeken dat hij de
weddenschap aannam, maar meer dan één gast
hechtte er niet veel waarde aan; ze meenden,
dat de luitenant de heele weddenschap wel zou
vergeten zijn, als hij den volgenden morgen
weer nuchter was.
Het feest liep ten einde. De bruid verliet met
haar echtgenoot het ouderlijke huis om hun in
trek te nemen in hun nieuwe woning en de
gasten vertrokken. Toen iedereen weg was, wer
den de lichten in 't oude huis uitgedraaid en
de deuren, die toegang gaven tot de hall, aan
de buitenzijde gesloten. Er was echter iemand
achter gebleven.
Luitenant Harold Funcke had zich in een
donkeren hoek verborgen weten te houden en
was door den huisknecht niet opgemerkt. Hij
wachtte tot één uur 's nachts en begon daarna
bij 't licht van een kaars, de deur der geheim
zinnige kamer te onderzoeken. Wat zouden ze
De meneer, die de baas van het vliegveld was, begreep er
niets van, toen hij den piloot zoo eensklaps uit het toestel zag
hollen, en hij staarde hem na totdat hij uit het gezicht ver
dwenen was. Zooiets gebeurde anders nooit. De piloten kwamen
hem altijd eerst netjes vertellen wat ze onderweg hadden be
leefd.
De heele stad was in rep en roer over het bericht, dat Drein
en Piet met het zeemonster op weg waren naar het vaderland.
Overal gingen dé menschen bij elkaar op visite om dit nieuws
te bepraten en de kranten lieten overal groote bulletins aan
plakken, waarop het groote nieuWs stond vermeld.
Intusschen brak voor de beide vrienden weer een moeilijke
tijd aan. Ze trokken thans over een uitgestrekte vlakte, waarop
de zon al bijna vier maanden had geschenen zonder dat het
er geregend had. Ze vergingen bijna van dorst.
vreemd opkijken, als de anderen tot de bevin
ding kwamen, dat hij volstrekt niet bang was
voor een spookgeschiedenis!
Snel toog hij nu aan den arbeid.
Toen de bruidegom zich den volgenden mor
gen, om 7 uur naar 't huis van mevrouw Funcke
begaf, waren alle vensters nog gesloten. Den
huisknecht, die met een verbaasd gezicht hem
open deed, deelde hij mede, dat hij iets in de
groote hall verloren had en het zelf wel zou
halen. Toen hij de hall betrad, zag hij tot z'n
angstige verbazing, dat de verzegelde deur ge
opend was! Dwars over den drempel heen lag
luit, Funcke,
de neef van zijn
vrouw, levenloos j De geheimzinnige I
op den grond uit
gestrekt! Naast
hem lag een
groote, zware
steen, die hem
blijkbaar op het hoofd gevallen was en hem de
hersenpan had verbrijzeld.
Onmiddellijk werd een uitgebreid onderzoek
ingesteld, hetwelk aan 't licht bracht, dat boven
de deur een holte was aangebracht, waar de
zware steen juist voor de helft in paste. Wan
neer de deur geopend werd, dan moest die steen
onvermijdelijk op den binnentredende vallen. In
de geheimzinnige kamer zelf stond niets dan
een kleine safe, die in den muur was ingebouwd.
Daarin bevonden zich een groot aantal gouden
muntstukken en een stapel bankbiljetten. Er
lag een geschreven document bij, waaruit viel
op te maken, dat de eigenaar, een zekere Desi-
derius Funcke, een gierigaard was geweest. Be
vreesd, dat men z'n verborgen schatten zou ont
dekken, had hij al z'n geld in deze kamer ver
borgen en het opschrift aangebracht, dat z'n
nageslacht zoo veel jaren had geëerbiedigd. uir
angst voor de gevolgen.
Men vraagt zich dikwijls verwonderd af, hoe
het mogelijk is, dat de menschen nog steeds
weer nieuwe dingen kunnen bedenken, vooral op
terreinen, welke men reeds door zoowat alle
menschengeneraties platgetreden dacht.
Wjj zullen niet met groote getallen trachten
aan te geven, hoe oud ons menschelijk geslacht
nu eigenlijk al is. Maar volgens den Bijbel was
Abel toch de eerste schaapherder en sinds dien
tijd hebben de menschen hun schapen ge*
schoren om van de wol zich een kleed en
later zelfs wel een sweater of een jumper te
maken.
Deze ruwe wol het behoeft nauwelijks ver
melding moest steeds eerst behoorlijk ge
reinigd worden. Heel wat van onze voor
vaders hebben dus den tijd gehad zich het hoofd
er over te breken, hoe dat nu het beste kon
geschieden!
Hét is evenwel aan ons, menschen uit het
jaar 1936 na Christus' geboorte, voorbehouden
gebleven om eén methode te ontdekken, nog
beter dan alle andere daar aan voorafgaande!
Een methode, waarvan men toch niet eens kan
zeggen dat zij zóó vreeselijk ingewikkeld is.
Na zeer ernstige proefnemingen is men tot
de conclusie gekomen, dat deze nieuwe Werk
wijze uiterst doelmatig is en de op deze wijze
gereinigde wol een veel betere kwaliteit en kleur
krijgt dan de langs andere wegen gereinigde.
De methode bestaat daarin, dat de ruwe wol
tot min 35 graden Celsius wordt afgekoeld en
eenigen tijd op deze temperatuur wordt ge
houden.
Hierdoor verharden alle aan de wol klevende
verontreinigingen van plantaardigen oorsprong
en de vetstoffen. Daarna kunnen deze zonder
moeite er uit geklopt worden.
U ziet: het had veel ingewikkelder kunnen
zijn!
a
A ¥7 A D/^IVTIVTE1 *C °P blad zijn ingevolge de verzekeringsvcxjrwaarden tegen 17 7^0 b^ levenslange geneele ongescniktheid tot werken door p m b^ een ongeval met H
A 1,1 jTj A| lil ll\ li Pi ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen doodelijken afloop
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
bij verlies van een hand.
een voet of een oog.
7.
Dit was geen aangename mededeeling op den
eersten avond in een vreemd huis; vooral in
verband met de ervaringen van dien dag.
Dat Mrs. Garbutt zelf geloof hechtte aan de
geschiedenis, bleek wel uit haar ontsteltenis op
het oogenblik, dat ik haar had gesproken over
dien kreet; tenzij ze andere redenen had voor
haar agitatie.
En waarom had zij Collins eigenlijk opgedra
gen, om mij de geschiedenis te vertellen? Was
dit, om mij schrik aan te jagen, dat ik toch niet
te dicht bij den toren zou gaan?
Een paar maal, juist toen ik op het punt was
ln slaap te vallen, herinnerde ik mij ineens
weer die bewuste kast aan het hoofdeinde van
mijn bed en toen was ik heelemaal wakker.
Eens ontwaaakte ik met een schrik, dat de
„monnik" uit het verhaal daar opgesloten zat
en ik vloog overeind en moest mij geweld aan
doen, om dien droom van mij af te zetten!
Na eenigen tijd sliep ik weer in, maar toch
droomde ik steeds van monniken en kasten en
torens en erbarmelijke kreten....
HOOFDSTUK IV
Woensdag. Geen wonder, dat mijn eerste
indruk dien volgenden ochtend bij het ontwaken
was, dat mij dreigend gevaar boven het hoofd
hing. Maar toen ik aan het venster trad, het
heldere zonlicht tusschen de plooien van de
gordijnen zag binnendringen en het energieke
gekweel van musschen en zwaluwen hoorde,
keerde mijn gemoedsevenwicht weer en trachtte
ik mij al in te praten, dat ik mij toch ook zeker
had laten misleiden door het geroep van een
kraai, maar dat het geen menschelijke kreet
zou zijn geweest. Intusschen nam ik mij vast
voor, de ruïne bij de eerste, de beste gelegenheid
weer te gaan bezoeken, om mij te overtuigen,
dat er waarlijk niemand in dien eenzamen,
ouden toren zou zijn opgesloten.
Het ontbijt, deelde Collins mee, zou opgediend
worden in de zitkamer van Mrs. Garbutt, wat
altijd het geval was, als er geen logé's in huis
waren; en, toen ik er binnentrad, ontving ze mij
vriendelijker, dan ik verwacht had, wat ook
alweer meewerkte, om mij alles optimistischer te
doen beschouwen.
Zij zat aan een groote schrijftafel in den hoek
tusschen de vuurplaat en de vensters en het
kwam mij voor, dat de rug van haar stoel moest
staan tegen de kleerkast op mijn kamer. Aan
dezen kant werd men niets gewaar van een
deur. De muur was behangen met het teere,
grijs met gouden behang, dat er even glad over
heen gespannen zat als aan de kanten, waar
geen paneelen waren.
Bü mijn binnentreden stond Mrs. Garbutt op,
legde haar pen neer en trad mij tegemoet.
„Ik vrees, dat u gisteren een ongunstigen in
druk heeft gekregen van onze gastvrijheid, Miss
Phillips," begon ze, mij hartelijk de hand toe
stekend, „dus bied ik u bij deze wel mijn ver
ontschuldigingen aan; neen, waarlijk, ik voel
er mij door bezwaard, ging ze voort, toen
ik een beweging maakte, of ik het niet de moeite
waard achtte voor een excuus. „En ik zou niet
graag hebben, dat u zoo'n onaangename her
innering aan Foundeyre Abbey meenam!"
Wat bedoelde ze daarmee? Ging ze mij nu
op datzelfde oogenblik met pak en zak wegzen
den? En, zoo ja, waarom dan?
„Het is een feit," ging ze voort, mij een plaats
aanwijzend achter den theeketel, „dat u geko
men is op een al heel ongunstig tijdstip. Ik
had pas een half uur geleden bezoek gehad
van een heer, die mij bijzonderheden heeft mee
gedeeld van het overlijden van mijn broer, dat
nu vijf jaar geleden in Australië heeft plaats
gehad. Van den dood zelf wisten wij af, daar
mijn zoon anders ook niet zijn erfgenaam had
kunnen zijn, maar deze heer bracht mij tegelijk
nog enkele boodschappen over van wijlen mijn
broer. U begrijpt wel, wat zulk een bezoek je
aandoet."
„Ja, dat begrijp ik zeer goed. Spreekt u er
maar niet meer over."
„Dank voor uw sympathie," antwoordde zij
met een glimlach, die echter niet aangenaam
was, om waar te nemen. „Dit was het eerste wat
ik u te zeggen had. Nu het tweedeO, hier
is Consuelo. Ik wilde juist Miss Phillips onze
verandering van plannen meedeelen."
Nu ben ik niet bijzonder ijdel van aard. Ik
weet, dat ik er goed uitzie en dat mannen mij
in den regel bekoorlijk vinden, maar ik hecht
er niet veel waarde aan. De blik, dien Consuelo
Garbutt mij toewierp, getuigde ook van onver
holen bewondering. Nu begrijp ik wel, waarom
hij zoo verrast was: mijn oogen en mijn ge
laatskleur zijn mijn beste punten. Toen hij mij
den vorigen dag gezien had, waren die, door
mijn ongesteldheid, op hun minst, maar dit was
nu weer in orde.
„De nachtrust heeft u goed gedaan, Miss
Phillips," merkte hij op, mij de hand reikend,
ondanks mijn voorwenden, dat ik bezig was met
de kopjes en schoteltjes. „U moet zich gisteren
dan wel heel ellendig hebben gevoeld, want u
zag er fataal uit!"
„Ik was wat moe," zei ik en hervatte mijn
plichten, zonder moeite te doen, de conversatie
voort te zetten.
Ofschoon ik niet keek naar Mrs. Garbutt, wist
ik, dat zij deze ontmoeting nauwkeurig had
gadegeslagen en dat het haar een verlichting
was, toen zij merkte, dat ik mij niet beijverde,
haar zoon te bekoren.
„Welke verandering in onze plannen bedoelt
u, moeder?"
„Onze plannen voor die reis naar Australië."
Hij schrikte merkbaar en keek Mrs. Garbutt
vragend aan, die dezen blik beantwoordde met
een zeer streng kijken.
„Reik Miss Phillips de ham eens aan," zei ze
vriendelijk, en hij deed, wat hem gevraagd
werd.
Blijkbaar had hij, om de een of andere reden,
niets op met die reis naar Australië; maar, als
zijn moeder eenmaal besloten had, dat ze zou
den gaan, dan moest hij zeker voor haar wil
buigen.
Het idéé Engeland te moeten verlaten,
juist op dit oogenblik, was mij uiterst welkom.
„Naar Australië?' riep ik. „Verlangt u, dat ik
met u meega naar Australië, Mrs. Garbutt?"
„Dit is juist het tweede ding, dat ik u zeggen
wilde, toen Consuelo binnenkwam. Zou het u
ongemakkelijk zijn, weer dadelijk naar uw
vrienden terug te keeren?"
Ik keek haar aan één en al verbazing. Wat
beduidde nu weer dit plotseling verlangen, om
van mij ontslagen te zijn?
„Ik zal er natuurlijk wel voor zorgen, dat u
op geen enkele manier hoeft te lijden voor onze
plotselinge verandering van plannen. Ik zal u
een introductie geven aan een oude kennis, naar
wie u dan, in mijn plaats, om referentiën kunt
verwijzen. En ik zal u het salaris van een half
jaar in plaats van drie maanden uitbetalen."
„Daar dacht ik niet eens aan, ofschoon ik het
heel vriendelijk van u vind, Mrs. Garbutt. Ik
was alleen hoogst verrast. Wanneer verlangt u,
dat ik ga?"
„Morgen, als 't u niet te lastig is. Deze nood
zakelijkheid heeft zich zoo onverwacht voor
gedaan, dat ik al den tijd, tusschen nü en het
uitvaren van de boot zal moeten bezig zijn, om
voor mijn uitrusting te zorgen. Nu kennen wij
elkaar nog niet voldoende, dat ik iets aan u zou
hebben, om mij in deze drukte te helpen. Dus
geloof ik, dat het maar beter zal zijn, als wij
weer dadelijk uiteengaan."
Wat kon ik anders doen dan toestemmen?
Ik wist, dat een telegram vader binnen een
paar uren zou terugroepen, als ik hem noodig
had, om naar Londen te gaan; dus zóó zeer
ontsteld was ik nog niet door het idéé, dat f
ineens buiten betrekking was.
„Het is heel aardig van u, het zoo goed
moedig op te nemen. En wat zal ik nu vandaag
met u doen? Ik ga naar Londen met den trein
van kwart vóór tienen: ik heb nog honderden
dingen in orde te brengen. Gaat u dan met mi)
mee. Waarschijnlijk zult u zoo'n dag boodschap
pen doen wel eens amusant vinden?"
„Heel vriendelijk van u," begon ik, ofschoon
ik grooten tegenzin voelde in dit uitstapje en
toch haast niet wist, hoe ik er mij van af zou
maken. Was zij bang, mij zelfs dien éénen dag
met haar zoon alleen te laten?
Of ze mijn gedachten had gelezen, zei ze-
„Kom, ik wil niet van een weigering, hooren-
Con zal ook van de partij zijn en hij zal ergens
met ons gaan lunchen. De gedachte, dat u alleeb
zou blijven in dit saaie, oude huis, zou mij hin
deren. Ga maar gauw uw hoed opzetten!"
„Het spijt mij, maar ik moet u wat haasten-
Miss Phillips," viel Consuelo in, op zijn horlog^
kjjkend. „Over tien minuten moeten we ver
trekken."
(Wordt vervolgd)