DE EIGEN AUTO VAN DAVIDS TULPEN EN TULPENBOLLEN COLLEGES VAN FLORISTEN DRIE EEUWEN GELEDEN SPECULATIE-OBJECTEN DE VERHONGERDE SCHATGRAVER Een niet-bloedige walvisschenjacht ZONDAG 2 MEI 1937 KORT VERHAAL te komen Visch, die op zijn kop staat „Vader der spinnen" overleden Elkaar nog nooit gezien School voor Fakirs DRAMA NA 36 JAAR OPGELOST EEUWIGE CHOCOLADE Meneer Davids had het goed, dat was aan alles duidelijk te merken. Maar waar van hij eigenlijk zoo goed leefde, was den heer Morns in het geheel niet duidelijk. lederen Zondag zag men hem in een fraaien luxe-wagen uitrijden. Die wagen was wel niet van hem persoonlijk, doch wanneer men met den eigenaar van zulk een wagen heel goed be vriend is, behoeft het niet te verwonderen, dat men wordt uitgenoodigd of den wagen leenen mag. Misschien ook huurde de heer Davids den wagen en ging hij telkens mét andere vrienden zijn Zondag buiten het gewoel van de drukke stad doorbrengen. De heer Morns benijdde den heer Davids om zijn genoegens, doch was niet op de gedachte gekomen zelf zich een dergelijken wagen aan te schaffen. Doch op een goeden dag kwam de heer Davids bij den heer Morns binnenstappen, maakte een praatje en gaf ongeloofelijk hoog op van de voordeelen van een eigen wagen. Toen hij den heer Moms het water bijna uit den mond zag vloeien, vroeg hij, waarom de heer Morns eigenlijk niet zelf een wagen had. „Ja, waarom eigenlijk niet?" dacht de heer Morns, doch reeds vertelde de heer Davids, dat een heele goeie vriend van hem een schitteren den luxe-wagen had, dien hij voor een prikje wilde verkoopen. Uit vriendschap en tegen een heel normale provisie van 60 gulden, zou hü den heer Morns dien wagen wel kunnen be zorgen. De wagen zelf kostte bijna niets, drie duizend gulden, was van alle comfort voorzien en alleen, omdat zijn vriend een motorboot wil de koopen, was een dergelijke hoogst chique auto te koop. Nog vóór de heer Morns beden kingen kon maken, greep de heer Davids reeds naar de telefoon, belde zijn besten vriend op en vertelde, dat hij den wagen had verkocht. Geen uur later was de heer Morns de bezitter van een contant betaalde luxe-sedan, vierdeurs, volledige uitrusting, enz. enz. Doch de heer Morns kon niet chauffeeren. „Geen bezwaar," zeide de heer Davids, „ik ben je redder. Dat leer je op je gemak in een goed- koop brikje. Zondag zal ik je prachtwagen rij den en gaan we toch naar buiten." De goede fee Davids verscheen dien Zondag met een fraaien luxe-wagen, het bezit van den heer Davids, om hem buiten de wereldstad en op een eersten heerlijken tocht door de natuur te geleiden. De luxe-wagen liep prima, doch toen de heeren een uurtje Q0^ een methode i reden en een vijftig kilometer buiten de z stad door een lom- I aan den k°St merrijke laan kwa- men, begon een cy- i Under over te slaan. jlt „Eigenaardig," zei de heer Davids, „hij stoot wel een beetje, maar dat geeft niets. Als het erger wordt, zullen we de bougies eens nazien." Het werd belangrijk erger en de wagen reed met rukken. Inderdaad was alles niet zoo erg geweest, wanneer tusschen het gereedschap een goede sleutel was geweest om de bougies los te draaien en te kunnen schoonmaken. Nu moesten de heeren ongeveer anderhalf uur wachten tot een wagen passeerde, welks rijder een dergelijk voorwerp bereidwillig even leende. In den na middag waren ze doodmoe van het telkens bij vullen met water van den radiateur, die wel een kokende ketel geleek en zoo lek was als een mandje. Tegen 7 uur, van ieder modern gerief mijlen ver verwijderd, was de benzine verbruikt. De heeren Morns en Davids troffen het, toen ruim twee uur later een helper in den nood hun een paar liter reserve-benzine kon afstaan. Tegen half elf waren ze nog heel ver van huis en de licht-installatie bleek niet meer te func- tionneeren. Dus reed de heer Davids in half donker verder, tot een plotseling gekraak den wagen volkomen onverwacht deed stoppen. De heer Davids leidde het onderzoek naar deze hoogst ongelegen komende storing en consta teerde, dat de achteras was gebroken en het onmogelijk zou zijn met den wagen nog thuis te komen. Ongeveer middernacht yras een dorp ontdekt en logies in het eenige logement besteld. De wagen werd den volgenden morgen vroeg ach ter een paar ossen aan voortgesleept. Een nieuw nauwkeurig onderzoek wees aan, dat een takel wagen moest komen om den luxe-wagen naar de stad te brengen. Een telefoontje van den heer Davids deed binnen den kortsten tijd een prachtvollen montagewagen bewonderen, die het luxe-slachtoffer wegreed. De heer Morns zag zwaar peinzend met tegelijk het beeld van een reparatie-rekening voor oogen, dezen aftocht aan. De heer Davids was het, die den heer Morns van bange voorgevoelens en zorgen verloste. Waarom zou de heer Moras zijn stemming la ten bederven. Als hij genoeg had van den wa gen, behoefde hij het slechts aan Davids te zeggen. Hij wist al een kooper. Tegen een schappelijke provisie van negentig gulden was hij bereid den auto van de hand te doen, als verkocht hij den fijnsten luxe-wagen. Hij zou eenvoudig zeggen, dat het een buitengewone aanbieding was, een ongeloofelijk koopje, alleen mogelijk omdat de eigenaar liever een motor jacht wilde houden. De heer Morns aanvaardde de vriendschap pelijke behulpzaamheid en een paar uur later reisden de heeren per trein naar de stad terug. Den volgenden Zondag zag de heer Morns den heer Davids uitrijden met een fraaien luxe wagen, naast hem zat een heer, waarschijnlijk de vriend aan wien de heer Davids den auto van den heer Morns verkocht had. En den daaropvolgenden Zondag zag, heel toevallig, de heer Morns weer den heer Davids met denzelf den luxe-wagen uitrijden. Naast hem zat weer een andere heer. Toen viel den heer Morns in, dat hij zijn auto contant betaald had en zijn geld contant had teruggekregen, behoudens beide keeren een nor male provisie. De heer Moms dacht, dat ook de vriend, die zijn auto kocht, dat had gedaan, en dat. De heer Morns begreep, dat de heer Davids in den fraaien luxe-wagen een eigendom had, dat hem nimmer toebehoorde en een ander waarschijnlijk nooit langer dan een week. De heer Morns begreep, dat de heer Davids over drieduizend gulden beschikte, die hij telkens opnieuw ontving en telkens opnieuw uitgaf; behalve dan de kleine provisie, doch die was apart uitbetaald en.... Toen schoot het den heer Morns te binnen, dat hij a raison van kosten voor olie, benzine, nachtverblijf, trein en reparatie aan een auto en provisie, thans nauwkeurig kon berekenen, waarvan de heer Davids eigenlijk leefde. En de heer Morns zuchtte gerustgesteld. Rijk en onuitputtelijk aan bijzondere inval len is de natuur. T. Marshall, een beroemde onderzoeker van het Queenland-museum in Amerika, die bekend staat als een goed kenner van alle vischsoorten, heeft een tot nu toe onbekenden visch ontdekt, die daardoor opvalt, omdat hij meestal op zijn kop staat en op deze wijze ook het liefst zijn voedsel nuttigt, Dit interessante exemplaar, dat zich graag aan oesters te gloed doet, en deze spijs ook in lood rechte houding eet, waarbij de staart uit de oppervlakte van het water omhoog steekt, zou wel kunnen behooren tot de familie van de oester-eters. De visch weegt ongeveer 16 tot 33 pond. Dit op zijn kop staande exemplaar is ook verwant met de bekende makreelen en met den Samsonvisch. De staart van den visch heeft een heldergele kleur, terwijl de rugvinnen blauw-groen zijn. De buikzijde is zilverachtig van kleur. Van deze interessante vischsoort heeft men tot nu toe er 36 door middel van netten gevangen. In Venezuela is onlangs de Engelsche zoöloog professor Ronald Ayler in den ouderdom van 72 jaar overleden, die bekend stond als de beste kenner van de in Zuid-Amerika voorkomende spinnen. De Indianen, die hem op zijn tochten vergezelden in het oerwoud, hadden hem „den vader der spinnen" gedoopt. In den loop van dertig jaar heeft hij een verzameling van meer dan 2000 spinsoorten bij elkaar gebracht en geklassificeerd. Professor Ayler, die zeer ver mogend was, had een museum in Esmeralda ingericht voor zijn verzamelingen. Onder an deren had hij eenige variëteiten ontdekt, waar van sommige echte kleine monstertjes waren. Zonder de medewerking van de Indianen zou het professor Ayler wel nooit gelukt zijn, zulke schitterende resultaten te bereiken. Zoo kreeg hij bijvoorbeeld een spin ten geschenke, waar van het bestaan slechts aan de inlandsche stammen bekend was, die hun pijlen met het vergiftige afscheidingsvocht van deze donker blauwe spinnen insmeerden. iiiiiiiiiiiiamimiiiiiii Wanneer gij in den aanvang van 1637, dus drie eeuwen geleden, een der vele herbergen te Haarlem waart binnen ge gaan, was de kans groot geweest, dat ge er een „College" van „Floristen" aan den arbeid had aangetroffen. Ge zoudt hen hebben hooren spreken van tulpen en tulpenbollen van de meest onderscheiden soorten en met fantasti sche namen als gold het een modernen sigaren winkel. Maar zoudt ge hen hebben aangezien voor de voorlöopers van de nijvere en kundige bloembollenkweekers van thans, die de „goud mijn in het zand" in geheel de streek tusschen Haarlem en Leiden hebben ontdekt, dan zoudt ge u deerlijk hebben vergist. Want de meesten hunner bemoeiden zich niet met het kweekers vak, en voorzoover zij dat deden, was hun ar beid niet op degelijke kennis gegrond. Zij waren speculanten, die gebruik maakten van de zucht naar praal en pracht van de rijke kooplieden dier dagen, die elkander al evenmin den wel versierden tuin of hof gunden als de luxueuze inrichting van hun huizen of de juweelen van hun vrouwen. De tulp was nog een zeldzame bloem ten onzent, en de een wilde al mooier variaties hebben dan de ander. Wanneer Baro nesse Orczy den vroegen voorvader van den door haar geschapen Rooden Pimpernel, als „lachende cavalier" op de Markt te Haarlem ten tooneele voert, hoort zij hem een koop af sluiten, dien de bedachtzame burgemeester van Beresteyn aangaat en waarop hij voor duizen den guldens zich in het bezit stelt van slechts enkele tulpenbollen. En nog meent hij reden tot verheuging te hebben. Deze dusgenaamde floristen beproefden hun geluk in tulpen en tulpenbollen, gelijk men in die dagen van ongekenden voor spoed speculeerde in Indische specerijen, in ko ren, in wat niet al. Met dit onderscheid intus- schen, dat bij al die andere speculaties het ging om iets wezenlijks, om partijen goederen, die in elk geval bestonden, al waren ze ook geen eigen dom van deze speculanten, terwijl tulpen en tulpenbollen werden verhandeld, waarvan men geen zekerheid had dat ze ooit zouden bestaan. De groote sommen, die reeds in de 20er jaren van die eeuw voor den veel geroemden „Semper Augustus" werden gegeven, hadden er vrij spoedig toe geleid, dat wevers en andere am bachtslieden, wien het door de toenemende nij verheid niet naar den vleeze ging, hun gereed schap naar de Bank van leening brachten ten einde met het daarvoor verkregen geld een tuintje te huren, er tulpen te kweeken, in de hoop dat zij, dank zij aanwijzingen, hun ver strekt, bijzondere variëteiten te voorschijn zou den brengen. Anderen kochten van hen tulpen en tulpenbollen en verkochten ze weer aan der den, die ze maar al te gemakkelijk in de her bergen vinden konden. Bijkans overal was een „College van Floristen" gevestigd, gelijk men het deftig heette. Men paste een tweetal inge wikkelde stelsels toe; bij het eene kwamen schijven en oogen te pas; bij het andere be paalde de plaats binnen het ootje (cirkel) op een bord getrokken, het bedrag van de som, die men wenschte te besteden. Men mocht dan den schijn aannemen van een ernstig spel te spelen, in het kort kwam het hierop neer, dat men tegen willekeurige prijzen tulpen of tulpenbol len opkocht, die nog niet bestonden, maar op een bepaalden tijd geleverd zouden worden. Kwam het nu zoo uit, dat de prijs, dien men voor deze tulpenbollen had gegeven, lager was, dan zij volgens den catalogus op het oogenblik der levering moest opbrengen, dan had men .verlies; was de prijs hooger, dan had men winst. Liever gezegd, men meende in vele ge vallen winst te hebben, want het kwam nog tijdens den gouden tijd dezer speculatie voor, dat lieden hadden gespeeld, die over geen con tanten beschikten en bij verlies niet in staat Waren om maar iets te betalen. Teneinde zich eenigen waarborg te verschaffen, stelde men den rouwkoop in, hetgeen hierop neerkwam, dat reeds dadelijk een gedeelte van het overeenge komen bedrag werd betaald, grooter of kleiner al naarmate de bestede prijs was, te verrekenen zoodra de fatale datum was aangebroken. Met dezen rouwkoop, die ook wel wijnkoop werd ge- heeten, sloeg men dan goede sier in het col lege; men bestelde er toeback, destijds nog vrij kostbaar, men dronk er wijn van, als goede Hol landers bedacht men er de armen van, en zij, die schijnbaar een goeden slag geslagen had den, brachten dan dikwerf nog een som van eenige beteekenis naar huis. Valt het te verwonderen, dat in deze paar jaren van dwaasheid, die zich vermoede lijk van 1634 tot 1637 uitstrekten, het ge- heele, tot dusver vrij sobere leven onzer Neder landers veranderde? De gemakkelijke wijze, waarop men dit geld won, leidde tot een ge makkelijke wijze van uitgeven. Men had zoo lang krom gelegen onder de zorgen, men had zooveel jaren gespaard om een bedragje bijeen gen. Maar zooveel is zeker, dat er plotseling een geweldige daling in de prijzen kwam, zoodat wat den dag tevoren nog duizend gulden waard was, niet meer dan de helft, ja den volgenden dag reeds niet meer dan een kwart opbracht. Schijnbaar hielden de speculanten er den moed in; er waren er zelfs die naar Duitschland en elders reisden om hun kostbare tulpenbollen aan te bieden. Daar deed men er niets mede, en zoo keerde men dus verlegen naar huis terug. Men zocht het in organisatorische hulp; men kwam te Amsterdam bijeen. Tal van plaat sen, die toen en ook nu voor bloembollenteelt niets beteekenden, waren bij dezen speculatie ven handel betrokken. Men besloot toen, slechts die verkoopen te erkennen, die voor een bepaalden datum in 1636 waren afgesloten, al moest daarvoor dan een rouwkoop worden op gebracht. Toen dit eenmaal gedaan was, meen den zij, die verkocht hadden, zeker te zijn en brachten dagvaardigingen uit aan de koopers, die zich jegens hen gebonden hadden. Maar deze waren of niet gewild of niet in staat, te betalen; in elk geval, het euvel nam zoo- danigen omvang aan, dat de rechtbanken er mede verlegen zaten en de hulp van de Staten inriepen. Deze kondigden toen op 27 April 1637 een besluit af, waarin zij voorloopig den ver- koopers de gelegenheid gaven, zich van de tul pen en de tulpenbollen te ontdoen, doch hun vordering op de koopers behielden. Dat besluit was voorloopig, omdat men eenvoudig geen an deren uitweg wist. Gelijk het meer met voorloopige dingen gaat, de in uitzicht gestelde definitieve regeling is er nog steeds niet. Drie eeuwen zijn na dit jaar der dwaasheid verloopen, en nog steeds wacht men. Zij, die groote vorde ringen hadden op koopers van tulpen en tul penbollen, die zich jegens hen hadden verbon den, hebben al spoedig beseft, dat het kwaad zoo grooten omvang had aangenomen, dat de openbare machten niet konden helpen. Zij heb ben in het meerendeel der gevallen de wijste partij gekozen; getracht tot een accoord te ko-. men met degenen, die hun schuldeischers wa ren, en blijde te zijn, indien zij althans nog iets binnen kregen van de fantastische sommen, die zij reeds in hun bezit hadden gewaand. Welke les intusschen niet heeft verhinderd, dat juist een eeuw daarna, omstreeks 1734 een gelijke, op niets berustende hyacintenhandel zich, op nieuw voornamelijk in Amsterdam en Haarlem, maar ook elders, ontwikkelde. Weer verlieten toen vele ambachtslieden hun bedrijven en gin gen op den inderdaad vruchtbaren bodem der duinstreek hun geluk met de hyacinten be proeven. Wel werden geen prijzen besteed als een eeuw tevoren, wel nam het kwaad niet zoo grooten omvang aan als toen is geschied, maar niettemin is er toen ook veel leed uit dwaas heid geleden. Voorloopers van den bloembollenhandel van thans, die aan ons land naar buiten terecht zulk een groote vermaardheid heeft bezorgd, waren deze dwaze lieden geenszins. Onlangs verliet het expeditieschip „William Scoresby" de haven van Portsmouth om een tocht van zeven maanden in de wa teren van de Antarctis te maken. De expeditie heeft zich tot taak gesteld, behalve magnetische onderzoekingen, ook waarnemingen te doen over de gedeeltelijk nog onbekende gewoonten van de walvisschen. Men weet bijvoorbeeld nog niet, welke afstanden de walvisschen in den loop van een jaar afleggen, waar zij zich gedu rende het warme jaargetijde bevinden en waar zij hun jongen ter wereld brengen. Om nu het trekken van de walvisschen vast te stellen, is het noodig, de dieren van een kenteeken te voorzien. Hierbij maakt men gebruik van een zeer eigenaardig middel. Wanneer de uitkijk van net schip de nabijheid van een walvisch heeft Opslagplaats voor bloembollen gemeld, dan nadert men het dier tot op een be paalden afstand; daarna wordt een looden kogel afgeschoten, die in de huid van het dier blijft steken, zonder dat het er verderen last van on dervindt. Deze kenteekenen, die genummerd zijn, moe ten door de walvischvangers, nadat zij zulk een dier buit gemaakt hebben, met opgave van grootte, leeftijd en plaats van vangst, naar het instituut te Londen gezonden worden; op deze wijze hoopt men waardevolle inlichtingen te krij gen over de tochten van de walvisschen. Door toeval hebben een broer en zuster elkaar in Alexandrië leeren kennen, die elkaar nog nooit gezien hadden. Een kennis van den vrijwilliger de Biagio, die eenigen tijd geleden uit Oost-Afrika naar Italië terugge keerd is, vertelde, dat hij tijdens zijn verblijf in Alexandrië een meisje had leeren kennen, dat ook de Biagio heette. De vrijwilliger de Biagio had zijn ouders nooit gekend. Hij werd in Parijs geboren en kwam als klein kind in Italië, waar hij door een kinderloos echtpaar aangenomen werd. Het eenige kenteeken dat liij bij zich had, was de helft van een medail lon, waarop zijn naam en geboortedatum stond. Het bleek nu, dat het meisje in Alexandrië eveneens de helft van een medaillon had. On middellijk begaf de vrijwilliger Biagio zich naar Alexandrië, waar hij het meisje opzocht. De beide helften van het medaillon pasten bij elkaar, zoodat dus de jonge man en vrouw broer en zuster zijn. Beiden hebben besloten, nu in Parijs een onderzoek naar hun ouders te laten instellen. In Britsch-Voor-Indië is men thans zoo ver, de wereldbekende kunst van de Fakirs niet meer als geheime wetenschap uit te oefenen, maar veeleer te leeren. In een in Bombay op gerichte school geven bekende fakirs gewoon school-onderwijs in hun kunsten. Ofschoon het onderwijs nog slechts korten tijd aan den gang is, waren er toch reeds eenige moeilijkheden te overwinnen. Zoo wilde het onderwijzend perso neel oorspronkelijk de Paria's, de laagste kaste van de Indiërs, geheel van het onderwijs uit sluiten. Tegen dezen maatregel verzette zich echter de regeering, en stond alleen de opening van de fakirschool toe, wanneer deze voor alle kasten toegankelijk was. Om evenwel toch een klein onderscheid aan te brengen, heeft men besloten, dat de leden van de voorname In dische kasten het onderwijs volkomen kosteloos kunnen volgen, terwijl de Mohammedanen en de paria's een geringe schadeloosstelling moeten betalen. Bij een expeditie door het Colorado-gebergte ontdekte men onlangs de sporen van een mis daad, die in het jaar 1901 gepleegd was, toen groot opzien baarde en eerst thans, in 1937, opgehelderd werd. Op den 2Qsten October van het jaar 1901 reed een trein buiten de dienst regeling om, langs het station Pantano, in het Colorado-gebergte. Slechts weinig menschen wisten wat er in dezen trein zat, en vier be ambten begeleidden den wagen, die op de loco motief volgde. Maar het geheim van den trein was wel aan eenige menschen bekend, want plotseling, toen de trein in de bocht zijn vaart moest verminderen, sprongen drie bandieten op den wagen, schoten de beambten dood, grepen de kist, die midden in den wagen stond en ver dwenen er mee op hun snelle paarden. „Reusachtige goudschat geroofd!" schreven de kranten den volgenden dag. Een leger politie agenten werd opgeroepen, maar men vond slechts de drie paarden van de roovers en ont dekte, dat zij moesten toebehooren aan de cow boys Shortdy, Bronc en Pecos. Daarna ontdekte men een nieuw graf van een der cowboys. Shortdy. De beide andere waren met den goud schat verdwenen. Na twintigjarige, vergeefsche navorschingen gaf de politie het onderzoek op. De Amerikaansche mijnindustrie is eerst in de laatste jaren op de rijkdommen van de Coloradobergen opmerkzaam geworden. Thans laat zij systematisch het geheele gebied op ert sen en kolen onderzoeken. Onlangs vond men nu midden in een druipsteengrot van het Colo rado-plateau het volkomen verdroogde lijk van een man, dien men niet meer herkennen kon. De doode scheen geen verwondingen te hebben. Toen men evenwel de beknabbelde schoenzolen en een kapot gebeten kaars zag, bleek het, dat de man den hongerdood gestorven was. In het stof van de grot zag men kilometers ver de voet sporen van den man naar.... een anderen doode. Hij lag in elkaar gekromd op den grond en had een revolverschot in de borst. Men zocht nog verder en vond een kist, tot boven toe met goud gevuld. Nu herinnerde men zich den goud- roof van Pantano. Zonder moeite kon men nu het drama, dat zich hier had afgespeeld, reconstrueeren. De roovers hadden na den gelukten overval ruzie gekregen. Dit had Shortdy het leven gekost, terwijl Bronc en Pecos naar de grot gegaan waren, die hen tot in alle onderdeelen bekend was. In de grot wilden zij hun schat verbergen, maar kregen hierbij oneenigheid, zoodat Pecos Bronc doodschoot. Nu was Pecos dus alleen eigenaar van den schat. Maar hij scheen den uitgang van de grot niet meer te hebben kun nen vinden. Dagenlang moet hij rondgedwaald hebben, om tenslotte jammerlijk van den honger om te komen. De lucht in de grot had de beide lijken goed bewaard, zoodat na 36 jaar het ge heim van Pantano opgehelderd kon worden. te krijgen, dat tegenover de winsten van thans kinderspel was; waarom zou men het er niet van nemen? Zoo zag men eenvoudige ambachtslieden en hun vrouwen gekleed gaan als behoorden zij tot de hoogere standen; zoo zag men lieden, die nooit anders dan te voet waren gegaan, in kales of sjees rondrijden; zoo hoorde men voortdurend twisten over leveringen van luxe- en dure ge bruiksartikelen, die naar den zin der koopers niet spoedig genoeg kwamen. En nog meer, was in de huisgezinnen menigmaal twist over de vraag hoe men de winst zou besteden. Niet de oogenblikkelijke gelden, die men reeds in han den had, maar de groote bedragen, die zouden binnenkomen als de fatale termijnen vervielen, waarop koopers moesten leveren of verkoopers moesten afnemen. Wilde de vrouw appelgrauwe schimmels, de man wilde donkere blessen; wil de de vrouw een rijtuig, de man wilde een boeier; wilde de vrouw land koopen en dit be planten; de man gaf aan belegging in huizen de voorkeur. Ja, sommige dezer lieden, in het eenvoudigste doen geboren, droomden reeds van den aankoop van een Heerlijkheid of een Bal juwschap, en in elk geval zagen zij voor zich een leven van genot en gemak, waarin zij niet meer voor dag en dauw zouden behoeven op te staan, maar waarin zij rustig een groot gedeelte van den dag in hun tuinen zouden kunnen doorbrengen. Het gelijkt op de beschrijving van Parijs in 1720, toen John Law zijn windhandel, die ook hier zulke bedenkelijke gevolgen had, dreef en velen, die zich rijk waanden, tot den bedelstaf bracht. Men denke dan ook niet gering over de prijzen, die werden besteed. Aanvanke lijk ging het om de tulpen en de tulpen bollen naar de soorten en de kleuren, al was het moeilijk tevoren te zeggen welke kleuren zij zouden hebben. Maar al spoedig werden de Dat zich bij eenvoudige lieden zonderlinge tooneelen afspeelden, valt niet te ver bazen. Een Amsterdamsch koopman, die een tulpenbol voor een duizend gulden gekocht en argeloos bij het venster had laten liggen, ontving kort daarop eenige vreemde waren, die hem door een matroos werden ter hand gesteld, en deze kreeg van den koopman, omdat hij over hem tevreden was, een verschen haring en een kan bier. Toen hij zich, terwijl de koopman zich even verwijderde, aan het eten zette, ontdekte hij den tulpenbol, en meenende, dat het een gemeene ajuin was, nam hij de vrijheid dien te schillen en op te eten. Toen de koopman be merkte wat er gebeurd was, moest hij tot zijn ontsteltenis bekennen, dat die maaltijd hem meer had gekost dan dat hij den Prins van Oranje had onthaald. En een Engelschrnan, zoo vertelt ons nog de kroniek dier dagen, die de onvoorzichtigheid had in een zekeren tuin een paar bollen in den zak te steken om natuur kundige waarnemingen te doen, werd van dief stal aangeklaagd en moest een aanzienlijke som gelds betalen. Wat wonder, dat zulke dingen voorkwamen; wat wonder, dat toen de zaak scheef liep, de Staten van Holland, zij het ook met een spijtigheid, die uit de bewoordingen van hun besluit spreekt, erin moesten toestem men, den impost op verkoop en handel, die een niet gering bedrag vertegenwoordigde, te laten varen. Want, wat tevoren viel te voorspellen, het liep natuurlijk mis. Gelijk boomen niet groeien tot den hemel, zoo kwam er ook een einde aan de sommen, die men bereid was voor tulpen en tulpenbollen te betalen. Hoe dat einde is ge komen, valt, gelijk in al dergelijke gevallen, moeilijk te zeggen. Of het inderdaad de spot ters zijn geweest, die het vertrouwen van koo pers en verkoopers aan het wankelen hebben gebracht, dan wel of de nuchtere zin bij de Hollanders was teruggekeerd, 't is niet te zeg- In Brazilië heeft de nieuwe uitvinding van een chocolade-fabrikant groot opzien gebaard, na melijk „de eeuwige chocolade". De nieuwe cho colade van dezen Braziliaanschen fabrikant vindt een grooten afzet en onderscheidt zich in het geheel niet van smaak van de gewone cho colade, maar ze heeft het voordeel, dat ze zeer langzaam smelt. Men heeft namelijk eenige uren noodig, om een stukje op te eten, en daarbij heeft men steeds de illusie, dat men nieuwe chocolade in den mond heeft. De cho colade-fabrikant wil natuurlijk niet mededeelen hoe hij dit product vervaardigt. Wel heeft hij verraden, dat hij voor zijn product dezelfde grondstoffen gebruikt als voor gewone choco lade. De heer P. Boschman, stichter van het museum voor bloembollencultuur prijzen zoo hoog, dat men deze bloemen naaf het gewicht ging berekenen en per aas betaalde, gemeten naar de fijne weegschalen, die men in de colleges bij de hand had of anders van apo thekers e.a. leende. Prachtige namen gaf men er aan; de Semper Augustus bestond reeds, maar er was een Admiraal van der Eik, een Admiraal Liefkens, een Viceroi, een Grebber, een Gouda, een Zomerschoon, een Jory Cate- lijn, een Brabanpon, en wat al niet meer. Merk waardig was ook, dat men niet slechts voor geld verhandelde, maar dat men, als in de tijden van de Batavieren, zijn huisraad, zijn vee in zette. Men denke niet licht over prijzen die werden betaald, want den duren Semper Augus tus ter zijde gelaten, waarvoor men al spoedig 5500.betaalde, was zoo'n Admiraal Liefkens 4400.waard, een Viceroi 4200.—, een Gouda 3600.en zoo meer. Teneinde te be grijpen wat het in die dagen beteekende, diene, dat men voor 2500 gulden zich een geheelen veestapel kon aanschaffen met daarbij tarwe en rogge en boter en kaas, ja kleeren en wellicht nog eenig huisraad toe. Maar, niet waar, men kon met een enkelen slag duizenden guldens verdienen; de markt ging steeds omhoog; waarom zou men niet toetasten! Foto genomen tijdens een bloemenveiling

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1937 | | pagina 8