Het bezit van een bnrine huid De aanhouder wint Den Fielp is den b ruigom Tips voor een diner ZONDAG 9 MEI 1937 4? VERTELLINGEN VAN SIBOTAK Stilstaan verboden Laat men zeer voorzichtig te werk gaan Een vroolijke dansmeester ONS PRIJSRAADSEL Een uitkomst, die in veel gevallen op het reken-probleem van toepassing was Maandelijksche kruïs- woordpuzzle Oplossing vorig raadsel Prijswinnaars Het nieuwe raadsel Macaronipastei (4 personen) BRABANTSCHE BRIEVEN Drie dagen zal er feest gevierd worden "■illinium ii H ui uil ui ui minimi in indium urn mi urn H minium minimi minimi mi minium mi mi urn ui urn ui urn in urn ii minium mi mm U» ;icHt a *e -9ti0 Wat 'waren dat voor heerlijke dagen, die w'a gehad hebben? Dat kon niemand eigenlijk nog goed begrijpen, maar toeh was het waar, dat die eerste Zondag in Mei zich koesterde in de warme straling van de zon dat er in de knoppen en knopjes van Zoomen en planten leven en beweging kwam en- de bladen en bloemen niet wisten hoe gauw 26 zich van hun wintersche omhulling moesten bevrijden, nu daar buiten de zonnestralen zoc zomersch en lokkend tusschen de takken dansten. Het was een waar feest in de natuur en er niemand, die op dien dag rustig in huis kon blijven zitten de zon lokte niet alleen bet groen en de bloemen naar buiten, maar °°k de menschen. En ze liepen genietend in de zon, voelden voor 't eerst weer de streeling ten een warmen wind langs hun gezicht Zagen overal jonge en frisch-groene kleuren en hoorden, hoe de vogels hun pleizier een voudig uitschalden over zooveel zomersche Weelde. En dan duikt in de vrouw plotseling net ver langen op om het voorbeeld van de natuur te Volgen en zich feestelijk op te tooien. Dan kan Ze eindelijk haar dunne japonnetjes aantrek ken, haar lichte handschoenen en een lichten bofci opzetten en dan is het met zoo'n hei melijke tevredenheid, dat ze de deur uitstapt die tevredenheid, Wanneer ze weet, dat ze er aardig uitziet. En toch.... er ontbreekt iets aan haar uiter lijk, het is wel waar, dat ze er niets aan doen kan, maar het is nu eenmaal zoo, dat haai huid nog een winterkleurtje heeft. Het is gek, maar dat zien we niet eerder dan Wanneer warm en stralend de zon schijnt. Dan Hiken plotseling al de herinneringen van den Vorigen zomer weer als bij tooverslag in ons op te duiken en we weten dan ook weer heel 'cvendig, hoe bruin we het vorige jaar waren en hoe charmant dat stond. En op dien eer sten zonnigen Zondag is er een verlangen in °hs gewekt, dat bij het nastreven ervan heel Vaak allerlei onaangename en zelfs gevaarlijke Gevolgen kan hebben. Velen redeneeren zoo: „Om bruin te worden, Ga je maar in de zon liggen, niets is eenvou diger" en goed beschouwd is er geen enkel schoonheidsideaal, dat zoo lui-Wsg te bereiken te als een bruine huid; het is in den letter lijken zin iets, wat je zelfs slapende kunt ver wezenlijken. Maar zij komen bedrogen uit. Want het tegendeel is waar niets vereischt Zoo'n zorg en zoo'n oplettendheid kis bruin Worden. En deze nauwgezette zorg komt hier uit voort, dat onze huid zooo'n uiterst gevoelig te zoo'n uiterst belangrijk orgaan is. We zijn overtuigd van de bijzondere eigen- SCtlSppen en functies van onze oogen, ooren, maag, longen, etc., en we zijn er ook van over tuigd, dat we maar niet alles met die organen kunnen doen en laten wat we willen maar tegelijkertijd ziin we in staat, de functies van onze huid volkomen te ver waar loozen. We wil len bruin worden dus gaan we in de zon liggen en vergeten dan, dat die zon een ge weldige warmtebron is, dat we onze huid een voudig aan een langzame verbranding prijs Geven en dat zy daar niet alleen pynlijk op Het zoogenaamde tailor made wordt tegenwoordig in allerlei uitvoeringen van 's morgens tot 's avonds laat gedragen. Dat dit meestal uit stevige stof vervaardigde costume nog eens tot avondtoilet bevorderd zou worden, zal wel bijna niemand vermoed hebben. Voor zoo'n gelegenheid kiezen wij echter ander materiaal, bijvoorbeeld glanzend brocaat of kant. Wij laten hier een model zien, met ronde revers, geheel bewerkt met soutache, dat vooral des middags gedragen kan worden kan reageeren, maar tegeiykertijd ons lichaam er groot nadeel mee kan berokkenen. Onze huid heeft n.l. twee zeer belangrijke functies, die van de ademhaling en die van de uitscheiding. Ze neemt zuurstof op en staat koolzuur af, evenals onze longen dat doen en wat de uitscheiding van vocht betreft, is ze, in zelfs normale omstandigheden, in staat dage lijks 2 L. af te scheiden. Zoo belangrük is deze ademhaling, dat, wanneer ongeveer 1/3 van onze huid verbrand is, zoodat dit deel van zijn functie is uitgesloten onze toestand meestal levensgevaarlyk wordt door gebrek aan vol doende ademhaling. En zy, die op een snik- heeten dag niet kunnen transpireeren, weten hoe voornaam die uitscheiding is, want zy voelen zich benauwd en niet dan na het verrichten van een zwaren lichamelijken arbeid, waarbij het zweet tappelings langs het voorhoofd is geloopen, voelen ze zich opgelucht. En nu de gevoeligheid van de huid als u eens nagaat, dat ze nog geen '/2 m.m. dik is en dat ze beschermd wordt door een laagje van nog niet eens 1/10 m.m., dan kunt U be grijpen, dat ze uiterst teer is. En we vernielen haar domweg, door haar op den eersten den besten zonnigen dag onbeschermd en lang aan de werking van de felle zonnestralen bloot te stellen. Want onze huid moet zich aan die overvloe dige warmte geleideiyk gendennen en de om zetting van de kleurstof vlak onder de be schermende opperhuid, in de meer bruine tint, moet langzaam maar zeker geschieden. Niet alleen uit het oogpunt van de bescherming onzer gezondheid, maar ook van die onzer huid zelf. Wanneer de huid eenmaal verbrand is geweest, dan laat dat zichtbare en zeer zeker geen fraaie sporen na! De charme van bruin zyn mooi bruin zijn is dus niet iets, dat we in een dag bereiken kunnen en zelfs is het iets, dat een groote zorg vereischt. Maar wy vrouwen hebben nu een maal den naam, dat we ydel zyn en dat we ons voor een bekooriyk uiteriyk wel eenige moeite willen geven. Laten we dus onzen naam maar gestand doen en laten we ons dan die moeite getroosten. En als we van den zomer bruin willen zyn laten we dan nu al be ginnen met er onze aandacht aan te gaan be stéden. Laten we dan nu al, al is het maar eventjes, in de zon gaan liggen. Maar blijven we er lang in en ook nog gedurende een tijd, dat de zon haar grootste kracht heeft, dus tusschen 12 en 2 uur, dan moeten we niet ver geten, om reeds van te voren (en dat gebeurt maar al te vaak wanneer het reeds te laat is) onze huid in te smeren met oiyfolie of een vette crème. Want de zon kan warm zijn om dezen tijd van het jaar, zoo warm, dat een beschermend vetlaagje op onze huid een eer ste vereischte wordt. En dan verloopt het proces zoo, dat we niet direct een zichtbaar resultaat verkregen, het gaat er om, ons geduld te bewaren en niet per sé, als voldoening voor het laten „braden", da delijk een vuurroode huid moeten willen zien. Want al merken we het niet de cellen onder onze opperhuid hebben heusch wel hun best gedaan en ze zyn werkeiyk wel begonnen met hun pogingen tot het herscheppen van onze winterscïïe huid in een zomersche, maar hun principe is nu eenmaal: langzaam maar zeker. En al willen we nog zoo graag in een ommezien bruin zyn, We moeten rekening houden met het tempo van onze huid, die in dit opzicht precies weet wat goed voor haar is en waar zy zich aan heeft te houden, veel beter dan wy zelf. En als dank voor de juiste behandeling zult n zieh, dat u dezen zomer mooier bruin bent, dan u ooit van te voren was! MARYE Dat er ook in vroeger dagen scharrelaars genoeg waren, die van den eenen dag in den anderen leefden, steeds maar ho pend op beter, het spreekt van zelf, en is een speciale vermelding niet waard. Evenmin ver dient byzondere vermelding, dat menigeen er den moed inhield en ondanks alle zorg nog lachen kon om zijn armoe. Ook nu toch zijn er gelukkig nog velen, die van de stelling uitgaan, dat het altyd nog erger kan en dat elke dag genoeg heeft aan zijn eigen leed. Hoe echter een dansmeester een eeuw gele den om zyn eigen narigheid lachen kon, moge nog eens, dunkt ons, aan de vergetelheid ont rukt worden. Toen hy zijn beschrijvingsbiljet voor de per- soneele belasting thuis kreeg, kwam hy voor het probleem te staan hoe alles juist en gespecifi ceerd op te geven. Onze dansmeester, die blykbaar een vlotte vluchtige fantasie had overeenkomstig zyn be roep, had er niet al te veel moeite mee. Hij nam immers zijn papier en schreef: Zes en zeventig cents is myn huur, In één schoorsteen stook ik mijn vuur, Door één venster kryg ik myn licht En met één deur sluit ik mijn kamertje dicht, Mijn beroep is luchtig van aard En mijn meubelen zijn de taxatie niet waard. Zoo, nu wisten de nieuwsgierige belasting ambtenaren alles. Ze mochten er zich desnoods nog vroolijk over maken ook. Deze curiositeit is te vinden in de Leidsche Courant van 16 Febr. 1824, aldus Dr. Jb. Eaert in De Oude Tijd van 1873. NOGMAALS VOORJ AARS-ENSEMBLES Aan variatie ontbreekt het dit seizoen niet. De heden- daagsche mode-industrie brengt tallooze modellen waarvan wij een paar uitje- kozen hebben, die door de meesten van ons gedragen kunnen ivorden. Ten eerste. vlotte, licht getailleerde mantel van geruite stof met effen revers en vest van het zelfde materiaal. Ook voor den avond worden ruiten verwerktwit met zwart taft- zijden mantel, zouden wij het kunnen noemen, over een zwart zijden onderjurk; daar naast uniformachtige avond jurk, van marine-blauwe georgette met wit zijden pi qué kraagje en manchetten. Bijzonder zomersch is het laatste complet: losse witte jas op donkere jurk met witte vogelmotieven Het reken-probleem blijkt hier en daar den oplossers nog al moeilykheden te hebben gegeven, wat niet wegneemt, dat wy toch ook deze week weer heel veel enthousiaste byvalsbetuigingen ontvingen. Het eene genre valt soms meer in den smaak dan het andere en verschil van meening blyft er nu eenmaal altijd bestaan. De goede oplossers kregen tenslotte als uit komst het spreekwoord „De aanhouder wint", iets dat deze week zeker op verschillende ge vallen van toepassing was. Dit bleek wel uit de byschriften, waarvan wy er hier enkele laten volgen. In proza luidde het ditmaal o.a.: „Een reuzen-puzzle: Klein maar dapper!" „Dat was niet bepaald wat je noemt een makkeiyk probleem." „Deze puzzle was met haar oplossing bui tengewoon toepasselyk: de aanhouder wint. ik ben er tenminste wel 5 maal opnieuw aan be gonnen!" En in poëzie: „Myn waarde Heer, dit weet ik wel: Uw puzzles zyn geen kinderspel. Maar 'k zit er gaarne aan te zwoegen, Zoo lang, totdat ik met genoegen Mag constateeren: 't is weer klaar. Zoo laat ik in de puzzle-schaar Als vaste klant my 'n plaatsje wyzen, Om mee te dingen naar de pryzen." Naar de gegeven beteekenissen bepalen we onze 7 „termen" als volgt: a-b-c: Noorwolde-noord-wolde d-e-f: Amerikaan-ark-mei: aan g-h-i: Hoogmade-om-gade: ho k-l-m: Muiderberg-mier-berg: ud n-o-p: kindermeid-kind-meid: er q-r-s: verwachting-vracht-eng: wi t-u-v: Deventer-de-veer: nt De uitkomst onzer „optelling" levert dus het spreekwoord: De aanhouder wint. Voor Noordwolde: Zuidwolde, enz. en voor meid: meisje dit gaat, maar voor Muider- berg: Diemerbrug dat gaat niet, want daar is geen mier uit te halen, zooals het natuur lijk in de gewone opeenvolging der letters van links naar rechts bedoeld wordt. De uitgeloofde pryzen vielen by loting ten deel aan: W. van Heiningen, Borneostraat 64, Utrecht; mej. Jo Heins, Hooge Laarderweg 235, Hilversum; A. J. J. Lindner, Zyiweg 286, Haarlem; P. Th. Reuzenaar, Purmerenderweg 33b, Z.O. Beemster; Mej. M. van Tol, Lumey- straat 39, Amsterdam-West; B. Vogelsang, Vondelstraat 9 I, Alkmaar. Thans geven wy onzen lezers als Mei-nummer het maandelyksche kruiswoordraadsel, volgens bijgaand schema. De omschryvingen zyn: Van links naar rechts: 1. tydperk, 4. snelheid (muz.); 8. kranten jongen; 11. iets begeerlijks voor dames; 14. vo gel; 17. plaats; 18. inspuitmiddel; 20. wyn- soort; 21. vaardig, vlug; 23. lichaamsdeel; 24. brengt men met een dolk of degen toe; 25. vrouwennaam; 27. deel van den voet; 28. die rengeluid; 30. brengt men met een mes toe; 33. bergplaats; 34. rijmwerk; 36. dorp in Gelder land; 37. loofboom; 39. kant, zoom; 41. cou rage; 42. vat; 43. bloedvat; 44. bekwaam; 46. boomloot; 48. klooster-overste; 50. brievenveter; 52. notennaam; 54. groote slagader; 57. by- woord; 58. gezellige praat; 60. oningewijde; 63. deel van een ladder; 65. hulde; 67. muziekterm (voor „langzaam"); 69. klein stofdeeltje; 70. bouwspecie; 72. graan; 74. preludium; 75. waar in de menschen vroeger sliepen; 76. ieder; 77. deel van lepel of vork; 78. vrouwennaam. Van boven naar beneden: 1. Duitsche badplaats; 2. wenteling; 3. stand der edelen; 4. stapel; 5. paradys; 6. muziekin strument; 7. loofboom; 8. behoeftige; 9. keuken gerei; 10. plaats in Noord-Brabant; 12. nobel; 13. vrouwelijk roofdier; 15. plaats in Noord- Brabant: 16. vreemde munt; 19. verstand; 22. „ter zake"; 24. notennaam; 26. loof boom; 27. onvruchtbare grond; 29. leger; 31. zuiver gewicht; 32, woordenstrijd, bespre king; 33. dwaasheid; 34. over, langs; 35. noten naam; 36. plaats in Gelderland; 38. huisdier; 39. opstootje 40. kleedingstuk; 45. stad in En geland; 47. vochtig; 49. kinderspeelgoed; 51. be hoefte, geldgebrek; 53. stad in Duitschland; 55. zit in den schoorsteen; 56. ry, serie; 58. zang club; 59. notennaam; 61. lengtemaat; 62. bosje, bundeltje; 64. kachelgerei; 65. verharde huid; 66. japon; 68. eetlust; 69. groet; 70. sappige vrucht; 71. troefkaart; 73. ontkenning. Onder de inzenders van een goede oplossing worden weer zes fraaie pryzen verloot. Oplossingen worden tot Donderdagmiddag 12 uur ingewacht by den heer G. M. A. Jansen, Ruysdaelstraat 60, Utrecht. 150 Gram (1 K ons) macaroni, 100 Gram (1 ons) ham, 75 Gram oude pittige geraspte kaas IK d.L. melk, 3 eieren. Kies voor het koken van de macaroni een wyde pan, zoodat de pijpen zoo lang mogelijk kunnen blijven (een braadslee b.v. is uitste kend); breng daarin een ruime hoeveelheid water aan de kook (met wat zout) laat er één voor één de macaronipijpen in giyden en kook ze zachtjes door, tot ze slap zyn (onge veer K uur). Hak intuschen de ham, rasp de kaas, klop de eieren met wat zout en roer er de melk door smeer ook een gladden warme-puddingvorm flink met boter in. Breng de gekookte macaroni over op een vergiet en houd ze even onder een kouden waterstraal; laat ze dan goed uitdruipen. Schik de pypen (geheel afgekoeld) slakkenhuis- vormig op den bodem van den vorm als een aaneengesloten geheel; leg ook langs het on derste deel van den wand eenige rondgebogen macaronipijpjes (een paar c.M. hoog). Strooi binnen dit muurtje op den bodem een door el kaar gemengd laagje ham en kaas, bouw het muurtje een paar c.M. verder op, strooi weer ham en kaas in den vorm en ga zoo voort tot ham en kaas beide verwerkt zijn. Leg er de rest van de marcaroni als een gladde bedekking op en overgiet dan alles met het eieren- en melkmengsel. Sluit den vorm en laat den pud ding gedurende minstens 1 uur onafgebroken zachtjes doorkoken in een pan met kokend water. Presenteer de pastei overgoten met een saus van: IK d.L. melk, IK d.L. room, 25 Gram (2K afgestreken eetlepel) bloem, 25 Gram (ruim 1 afgestreken eetlepel) boter, 1 theelepel zout. Verwarm roerende de boter met de bloem, voeg er by kleine scheutjes geleideiyk de melk en den room bij, laat de saus even doorkoken en maak ze dan op smaak af met het zout. Laat, wanneer geen vleesch in den maaltyd wordt gewenscht, de ham vervallen, maar reken dan de hoeveelheid kaas op het dubbele (150 gram of VA ons) en leg ter onderbreking van de laagjes geraspte kaas af en toe een paar pijpjes macaroni. De Batakkers, ja daar is nog wel 't een en ander van te vertellen, meer speciaal over die, welke in de omgeving van het Toba- meer op het eiland Sumatra wonen. In 1894 bezocht ik voor het eerst deze streken, doch pas tien jaar later zou het voor toeristen doeniyk zyn, het Toba-meer te bereiken. Daar om hoop ik mijn lezeressen en lezers een ge noegen te doen, door over dit eigenaardig volk, dat ik van zeer nabij gekend heb, een en ander mede te deelen. Ik herinner mij nog zeer goed de gemoedelijke avonden, die ik onder gezellig kouten bij de bekende Batakhoofden Pa Palita en Pa Melga doorbracht. Allah! zoo slaakte Pa Melga de verzuchting, waar is die goede oude tyd gebleven, toen we nog bij een „makan- besaar" (feestmaal), konden aanzitten, en waarby menschenvleesch den hoofdschotel van het menu vormde. Daarom zal het wel verwonderen, wanneer ik zeg, dat het nog zoo kort geleden ongetwijfeld primitieve* en barbaarsche Batak-volk, door veelvuldige onderlinge oorlogjes in zijn ontwik keling belemmerd, zich thans prachtig ontwik kelt, waartoe Missie en Zending zeer veel heb ben bygedragen. In 1893 ging de eerste Batakker tot'het Chris tendom over. Een veertig jaar geleden, toen ik nogf in Boven-Deli tabak plantte, gebeurden er nog wel eens minder fraaie- dingen. Zoo vond ik eens by het betreden van een tabaksdroog schuur een brandbrief, die tegen den deurpost was vastgespijkerd. De brief, welke op een bam boelatje in Batakschrift gesteld was, behelsde niets meer of minder dan de waarschuwing, dat, wanneer er binnen een zekeren gestelden ter- myn niet aan de vermeende of werkelijke grie ven zou worden tegemoet gekomen, onherroe pelijk „de roode haan" zou kraaien. Meestal hielden de Batakkers woord en ging werkelijk binnen eenigen- tyd, ondanks de door ons genomen maatregelen, de droogschuur met een aanzienlyke waarde aan tabak, in de vlam men op. Tegenwoordig komen deze buitensporigheden maar hoogst zelden voor. Dat er onder de Batakkers zeer intelligente geesten voorkomen, kan ik u verzekeren. Daar is b.v. Si Nassar, een bekend schaker, die de eenvoud zelf en een gemoedelijk man is. Een nog grootere bekendheid is voor ons Si Datas, de „Beethoven" van het Batakvolk, wiens gelaat frappante gelijkenis vertoont met den beroemden componist. Op een avond gedurende een vacantietrip aan de boorden van het Tcba-meer, terwijl het Dag-oog (maleisch „Mata-hari,) de zon, zoo juist aan den gezichtseinder van het meer als een bloedroode bol in een wolkenfloers onder de kim was gedaald, trof een zachte, wonderly'k aandoende muziek myn oor. Zoo iets imponeerends, ja roerends had ik slechts zelden gehoord en ik bleef vol aandacht luisteren. Op dit moment nu verscheen er voor een der openstaande luikjes van een in typischen Batakstyl opgetrokken kleine wo ning een Batakvrouw, die op vriendeiyken toon informeerde, vanwaar ik kwam, terwyl zy my tevens uitnoodigde even binnen te komen en plaats te nemen op een door haar uitgerold matje. Gaarne maakte ik van deze invitatie gebruik en vernam terloops, dat ze de vrouw was van den hier zoo zeer geliefden en beken den musicus „Si Datas", die juist zyn viool aan het bespelen was. Onze Beethoven ging zoo in zyn spel op, dat hy niet eens mijn binnen komst bemerkt had. Na afloop van een schitterend gespeelde bal lade vroeg ik het instrument even te mogen zien, en toen legde de vrouw my uit, dat het speeltuig door Si Datas zelf vervaardigd en uit het hout van den arènpalm gesneden was. Hoe 't mogelyk was, uit zoo'n onaanzienlyk ding zulke muziek te halen, blyft voor my een raadsel. De ontroering, die Si Datas met zijn compo sities weet te wekken, komt o.m. wel heel sterk tot uiting, als hy een muzikale uitbeelding van een aardbeving geeft. Het is bepaald benau wend, als men in dit stuk den doodsangst en de diepe misère van het volk hoort vertolken. Dan weer spreekt zijn muziek van licht en vreugde, zooals in het oogstlied; ook zyn dan sen, waarin de Bataksche volksgeest leeft, zyn geweldig schoon. Ik vroeg het Bataksch genie, waarom hy geen kunstavonden organiseerde, met de bedoeling, geldelijk voordeel te behalen. Als hy wilde, kan hy zeer veel verdienen, maar hy dacht er niet aan. Trouwens, als goudsmid had hy genoeg inkomsten, om van te kunnen bestaan. ....op bruggen, binnen 8 m van straathoeken, autobushaltes, voor uitritten, brandkranen, enzoovoorts! Hlvenhout, Hemel- teart 1937 Amico, D'n oogenblik is ftee 'n scherke ge- tept, om 'nen brief ®2 te schryven naar te'nen amico. v Trui is naar d'Hoogmis en den huis staat vol au den stillen rust van deuzen Hoogen Mei- j a§- 'Nen rust, die in den zonnigen huis staat, Uk den fonkel lééft in m'n barnsteenen siga- ïenpyp. Als 'nen opgewreven spiegel, zoo blinkt den eeren dag deur den nieuwgroenen kroon van hotenleer. En 't yle windeke kroezelt koel fti'n sokken, hier onder de tafel. 'Nen geze gden Meidag, deuzen dag van helvaart, tehr-v 'sHeereh He- 'Nen dag als 'nen bloesemtak zoo "ai, zoo vlokkend van wit blommenschuim. jjrein, da'k 'm alleen aanraken wil, mee 't van m'n oogen. 'Nen dag ïyk 'nen bloe- j3eatak, waarop de zon gesprenkeld ligt als Prtenden daauw. 'Nen blossemtak van den ^Jteaandboom, zoo is deuzen dag, waarvan den ta! en btommengeur wordt weggedragen op 't Unne windeke, dat deur den buiten fliert. te' ero'i hoi Ja i ik mocht 't oe in mynen vorigen brief Vb5 Wel schryven, amico! „In één uur kan 't tenderen." 't wonder is gebeurd! Mee éénen stap zyn ir, 0yer den drempel gegaan van den winter flen zomer, Inéénen is den bloei losgesprongen, wierd Bloeimaand 'n feit. De bie-kes en kapellekes ze zwermen van blom tot blom. Ze duiken van den eenen in den anderen blommekelk en puren 't zoetste uit de witte Mei. De biekes! Vonkend in de zon dwerlen ze over den uitbloeienden sloot, achter mynen erf. En over alles blankt den klèèren dag in op gewreven spiegelglansl VRIJDAG, 7 Mei 1937. Amico, Ik mot weer overnieuw beginnen. Toen 'k gisteren zoowyd was mee m'nen brief, kwam er ineens van alles tusschen. Ge mot weten: al peinzende naar buiten, on der mijnen schaduwenden notenleer deur, waar onder de kloek heur piepkuikens telkens klokte, zoo turende deur dieën zonbespikkelden schaduwval van den spulschen notenkroon over de zonbegoten velden, wit van madelievekes naar den zuiveren ender, waar den dag van Hemelvaart glorifieerde in éénen lichtwemel, al peinzende en droomende zoo, was ik, mee de geuren van de meiroos om m'nen kop in 'nen zoeten dut versukkeld. (Ge slaat dus dat brand- plekske hierboven aan m'nen brief wel over? 't Is van m'n Zondagsigaar, man). Al schrijvende en peinzende waren m'n oogen toegevallen, m'nen kop omlaaggeknikt en m'n zielement op 't windeke meegevaren naar dieën tintelenden ender van Hemelvaart. Ik herinner me nog, dat m'n voeten sjuust efkens veegden langs de witte, koele kroosblom- mekes op den bloeienden sloot; dat ze streken deur 't koelmalsche gras van de velden en da'k wyer en wyer, wegflierde, locht lyk 'n blomme- pluis op 't windeke, naar dieën eeuwig-verren ender van Hemelvaart, die daar glorifieerde in éénen witten lichtwemel, blank en zacht als zwanendons. Ik flierde, zeilde, glee altij verder, verder deur de blossemende, bloeiende Mei en ik rook den blommengeur tot diep in m'n- keel. Nog efkens, als ik deuze vaart kost houwen en 'k zou er zijn. En 'k zou dan zitten op dieën zwanendonzen ender, vlakby 't Licht van den Hemelvaart eigens. Toen....? Wèg 't windeke waarop m'n zielepluis zoo locht gedragen wierd! Wèg ook de geuren van de duuzenden honing- kelkskes van den meibloei. En ik botste teugen 'nen donkeren schaduw en.... 'kwierd wakker in 'n bui om te vechten! Daar stonden Trui en den Fielp veur me, 'nen zwarten muur van Zondagsche kleeren! 'n Complete zonsverduistering-in-vereeniging, art. XX W. v. S. En ze stonden nog te lachen ook....! En ik mot wel veul kwaad gekeken hebben, als ik daar knipoogde teugen den zonnedag; mee m'n knuisten in m'n oogen wreef en vergat m'nen mond dicht te doen! Ja, ik mot wel veul kwaad gekeken hebben, want wat hadden ze 'n pla- zier, Trui en den Fielp, die samen van de kerk kwamen. Hy in z'nen gekleeden jas en mee den hoogen hoed op, zij in heuren zwartlaken- schen mantel, mee den beblomden poffer op en den goudbesnejen kerkboek nog onder den arm. En om ook iets onplazierigs te doen waar ik eigens leut in had, stak ik m'n knuisten in de locht, rekte m'nen romp uit malkaar en geeuw de als 'nen leeuw in hui'.ie lachende koppen. „Nounou," zee den Fielp: „dieën dut is oe bekomen, Dré!" „Meneer pastoor nie geprikt?" „Toch nooit op Eiligendag!" L „Had ie veur myn part vandaag best 'ns kun nen doen!" „Waarom?" „Dan waren guilie nog 'n half uurke wegge bleven." „Is 't nie net 'n klein jong, Fielp?" vroeg Trui: „lastig as ie wakker wordt!" Trui lee d'r Zondagschen poffer prontjes en veurzichtig in de goeie kast, vouwde de linten sjecuur op en zee toen: ,,'k zal maar 'ns 'n extra Zondagsch bakske gaan zetten, dan knapt ie weer op. Ga toch zitten, Fielp? En Dré, zit nie zoo te* gapen; presenteer den Fielp liever 'n sigaar, hy' is den bruigom!" Nou was ik kleer-wakker! Vragend keek ik den bakker aan; meteen flitste deur m'nen kop: „da's waar ook,... hy Is 'n jaar na öns getrouwd." Jahaha, amico! De bruiloften vallen hier alty in Mei! De jonge, de zuiveren, de gouwen.... En als ik den Fielp zoo zwygend aankeek, on- derwyi die gedachten allegaar deur m'nen kop krioelden, welja, 't valt nie mee om binnen twee minuten van 'sH. Hemelvaart weer op Fielp Beeckers z'n veertigjarige bruiloft te zyn dan zat den Fielp daar teugenover me, mee 'nen styfrechten rug, de oogen wyd en trotsch open, teugen me te knikken mee 'n gezicht waarop duidelijk te lezen stond: „en oe eb ik datte klaargespuld, Dré!" „Nou, Fielp, alvast gefeliciteerd, man!" „En diep-seerjeus antwoordde-n-ie: „Merci Dré, ja de kwestie is deuze: ik zit hal in de bruidsdagen, ziede!" „IkKee toch ook zoo'n bietje, denk ik. Fielp?" „Ge zyt best huitgeslapen, Dré!" „Hier, stik maar 'ns op, Fielp!" „Waar is den tyd gebleven, ee?" riep Trui van uit 't achterhuis, „wy verlejen jaar, gy van 't jaar de veertigjarige.... 't is....!" „Laten we nou gin ouwe koeien uit den sloot halen, op deuzen schoonen mergen," zee ik, want, amico, ik had eigenlyk trek in 'n Zon dagsche kom koffie mee koek. En als ik Trui 'n bietje tempteer, dan schiet ze alty veul vlug ger op mee d'r werkMee 't serviesgerei wierd dan ook dalijk veul pootiger, levendiger om gesprongen, ik begost den koffie te ruuken en 'k heurde 'm smakeiyk klukken toen Trui 'm opschonk. „Nouja, houwe koeien," zee den Fielp 'n bietje in z'nen wiek geschoten: „De kwestie is deuze: hop zulke hoogenblikken ziet ge 'ns gèren hach- terom! Waar hof nie?" Nou, toen was den koffie heelegaar „bruin", amico. Ik hoefde veurloopig niks te zeggen, Trui dee 't veur me en ik ruurde, lepelde, beet in den malschen, vet-beboterden koek, zoog aan m'n sigaar en was veul content mee deuzen smeuïgen Zondag, die ïyk gouwen amber deur den buiten fonkelde! Nög 'nen „millioennair", m'nen Blek, die even min mee den groentenwagel uit moest, was 't allegaar puik naar zijnen goesting! Hij voelde z'n eigen vandaag in deuzen millioennairs-staat nog meer compagnon van me, dan deur de weeks en mee 'n knipoog lee ie broederiyk z'nen trouwen kop op m'nen knie. Toen kreeg ie ook 'n snee koek. Ge bent compagnon, of ge bent 't nie, dus ook op Zon- en feestdagen! „Presenteert 'm 'n sigaar ook," zee den brui gom, die zonde van den koek maakte. En 't nie goed verkroppen kost, da 'k van z'n bruigom schap nie achterovergeslagen was. Maar deuzen zet had gin succes, want Trui gunt den goeien Blek ook geren 'nen zoeten muil. „Niemand weet 't nog, Dré," begost den Fielp weer, die als raadslid alty geren de dingen 'n tijdje alléén wil weten. „Ge hou 't toch nie geheim, Fielp?" vroeg ik „onnoozel". Waarop by Trui den koffie of den koek of allebei in 't verkeerde keelgat schoot. „Ge-eim?? Ge-eim?? Zyde nou be-be-bela- belaaitafeld?" „Wanneer is 't precies, Fielp?" ,,'t Valt buitengewoon, Dré! (HU kleurde heelegaar by, amico!) Op Maandag! Den vierentwintigsten „Hè?? Hoelang hebben guilie veertig jaren gelejen dan onder de gebojen gestaan?" „Bekanst vier weken. Kwam zoo huit mee de hopening van den winkel. Adden trubbel g'ad mee den bouw. Zyde dat nou hal vergeten vroeg ie mee veul verwondering. Och ja, amico, 't is mee den Fielp al sjuust als mee alle politiekers! Hy denkt dat heel de weareld om hüm draait! „Dus," ging ie geestdriftig verder: „we vieren drie dagen feest, menschen! Ik begin 'sZater dagsmiddags en 'k schei er mee haf veur Dins- dagssmergens by zonsopgank!" „Da's tenminste mannentaal," riep ik. „Waar viert ge, Fielp?" vroeg Trui, die na- tuuriyk dalijk om de practische dinges denkt. „In de bakkery, Truike! 'k Heb verlejen jaar gezien oe prontjes guilie den stal ad hopge- knapt en versierd 'k heb mee Kee overleed, om 't sjuust zóó te doen, in m'n bakkery'k Zal ze witten, verven, versieren, hillemaneeren tot één groote feestzaal, 'k Bak heigens de feesttaart, 'nen toren oog en nou Dré, nou de zaken!" „De zaken....?" „Drie schoone biggen neem ik van jullie haf!" „Kunnen we nie meer missen veur den mest," zee Trui pardoes. En als ik efkens nadocht, neeëze had gelijk! „Niks gin bezwaar, Fielp! Gaat naar den Blaauwe! Die kan 'n leverancieke best gebrui ken." „Oem, Oem," bromde-n-ie. „Jamot dan maar." „Toch niks teugen, Fielp?" „Oem, neeë, neeë, tuuriyk nie. Maar 't is maar, ik eb verlejen jaar by jullie geleverd.... enne.... den Blaauwe.... ja..., ge wit, Dré hy mag komen, orre, wiedes! maare as ie 't zoo rap te weten komthy hee halty van die haardigeidjesen eel den Raad komt, mee den Burgemeester haan 't oofd. ge verstaat me wel Afyn, amico, we hebben weer 'ns iets in 't vet! Enne.... ik hèb er den Blaauwe over gespro ken. En hy zkl veur 'n „leuk haardigeidje" zor gen, hee-t-ie me beloofd De comiteit veur d'eerepoort komt Zaterdag avond al by malkaar! Afyn, ge hoort er meer van, maar nou schei ik er af. Veul groeten van m'n Zonsverduistering en als alty gin horke minder van oewen t.a.v. DRE.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1937 | | pagina 7