r Vi VAN EEN VOS, EEN TIJGER EN EEN SLIMME VROUW Zoekt gij betrouwbaar Personeel? I Plaats dan een „Omroeper voor 80.000 gezinnen WÊÊ^ÉÊmê. m DONDERDAG 13 MEI 1937 mêM i Potvisschen |j"inn siliiiimniiiinnniiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiniiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii i i I MN- i De heer L. H. van Julsingha is met ingang van 15 Mei a.s. benoemd tot burgemeester van Delfzijl WM d mdmmmmm De Engelsche gezant Sir Charles Montgomery luistert met zijn echtgenoote in hun woning te Den Haag naar de radio-uitzending betreffende de kroningsplechtigheden te Londen „En heb je ze goed gezien?" „En waren ze heusch zoo groot?" „En vertel nu eens wat amber is en spermaceti." Met deze en andere vragen werd Henk bestormd, toen hij van zijn reisje naar Rot terdam terugkwam. Waarvoor hij naar Rotterdam ging? Wel natuurlijk om de potvisschen, waar volgens de kranten heel Rotterdam over sprak, te zien. De heele club: Kees, Mientje, Bram, Eve lien en Rob, zat hem op te wachten, al len even nieuwsgierig naar hetgeen hij te vertellen zou hebben. Henk trok kalm zijn jas uit en ging in een gemakkelijken stoel zitten. „Ziezoo, nu zal ik vertellen. Ik kan jullie zeggen, dat het wel de reis waard is geweest. De eene potvisch was bijna voor het vervoer klaar, de andere werd juist onttakeld. Het zijn me een paar knapen hoor. Nu willen jullie zeker wel eerst eens weten, wat potvisschen eigenlijk voor bees ten zijn. Visschen zijn het heelemaal niet, want ze hebben groote longen. Het zijn zoogdieren, familie van de walvisschen. In de Noordzee leven wel kleine walvischsoor- ten, zooals bruinvisschen en tuimelaars. We hebben op Terschelling vaak genoeg exemplaren van die dieren gevonden. Maar walvisschen van 18 meter lengte zullen voor ons land wel altijd heel zeldzame dieren blijven. En het feit, dat er nu maar even twee tegelijk te zien waren, is iets heel bizonders. De kop van een potvisch is ge weldig groot en bevat in de bovenkaak geen tanden, wel holten, waar de tanden in pas sen. In de onderkaak zitten de ivoren tan den (Fig. 1). De bovenkaak steekt een eind buiten de onderkaak uit. Hier zit een vet- soort, de spermaceti, die vroeger zeer kostbaar was en ook nu nog waarde heeft voor de bereiding van zalven. In den darm van potvisschen zit soms een kostbare stof, de amber, die bij bereiding van parfums (Evelien en Mientje trokken beiden hun FOTOREPORTAGE /v. De eerste orgineele foto van de catastrophe der L. Z. 129 te Lakehurst, door den Oceaanvlieger Merill naar Engeland gebracht. Van het gigantische luchtschip is niet meer over dan een massa verwrongen metaal Een typische boerenwoning vanSaksischen bouwtrant, welke door de Vereeniging .Oud-Ede" is aangekocht i Het ernstig ongeluk !n het Schwabische Hooggebergte, waarbij de bekende Zwitsersche vliegenier Mittelholzer met zijn metgezellen om het leven kwam. De plaats waar de toeristen neerstortten De vermoedelijke oorzaak van het ernstig ongeluk in het Schwabisch Hoog gebergte, waarbij de bekende Zwitsersche vliegenier Mittelholzer met zijn metgezellen om het leven kwam, ligt waarschijnlijk in het breken van het touw waarmede de toeristen waren saamgebonden (Een sprookje). Het is al heel lang geleden. Toen woonde er in een dorpje, vlak bij de woestijn een slimme vrouw, die Pe- lenkferib heette. Een rare naam, daar heb je gelijk in, maar het was nu eenmaal niet anders. Ze moest op zekeren dag een bood schap doen naar eèn dichtbij gelegen dorp, maar daar ze nog al lang opgehou den werd, was het al avond voor ze den terugweg weer aanvaarden kon. Ze had haar twee zoontjes bij zich en wandelde al pratend naar huis terug. Door onoplettend heid raakten zij echter van den juisten weg af en verdwaalden in de woestijn. Het was pikdonker en ze konden de goede rich ting niet meer terugvinden. „We zullen den nacht onder den blóoten hemel door moeten .brengen," zei de vrouw tot haar zoons, „er zit niets anders op, dan te wachten op de zon die morgenvroeg door de wolken breekt. Wanneer we nu verder loopen, raken we nog verder Van den goeden weg." Ze gingen dus onder een palmboom zit ten en vielen spoedig in slaap. De warme stralen van de ochtendzon wekten hen weer en nu gingen ze opnieuw op zoek naar den goeden weg. Plots zag de vrouw in de verte een tijger op hen afkomen. Die zou haar en haar twee kinderen beslist opeten. „Ik moet probeeren den tijger met een list te overwinnen," dacht de vrouw bij zichzelf, „het is m ij n schuld dat we in de woestijn geraakt zijn. Ik moet dus ook al les probeeren aan de tanden van dat on dier te ontkomen. Vluchten kunnen we niet, want voor we honderd meter verder geloopen hebben, heeft de tijger ons reeds ingehaald." Toen de tijger dus vlak bij was riep zij met luide stem: „Blijf staan tijger! Ik moet je iets zeg gen. Luister even naar mij, ik ben toch in je macht en je kunt doen met me wat je wilt!" De tijger loerde van onder zijn oogleden naar boven en vroeg verwonderd: „Wat had je me te vertellen?" Pelenkferib antwoordde: „Ik kom uit het dorp dat hier vlak bij ligt. Dat dorp wordt beheerscht door een leeuw, die zoo sterk is dat hij de heele we reld met een klap van zijn voorpoot in stuk ken kan slaan. Hij heeft gedreigd het dorp te vernietigen en uit angst hebben de be woners besloten iederen dag tot driemaal het lot te laten beslissen, wie in de keuken van den leeuw moet verdwijnen. Vandaag heeft het lot mij en mijn twee zoons aan gewezen. Jij bent nu evenwel ook gekomen om mij op te peuzelen en ik zou je niet graag teleurgesteld willen laten weggaan. Dat strijdt tegen mijn grootmoedigheid, maar-ehhet past evenmin den leeuw zijn rechtmatig voedsel te onthouden. Ik heb dus zoo bedacht: Neem jij de helft van mij en een van mijn zoons en laat de an dere helft en mijn anderen zoon over voor den leeuw. Dan heeft ieder wat." De tijger luisterde aandachtig en hij kreeg angst voor den leeuw, die zoo mach tig was dat hij een geheel dorp kon be dwingen. Maar hij was ook vol bewonde ring voor de grootmoedigheid van de vrouw. „Pelenkferib," antwoordde hij, „zulk een grootmoedigheid heb ik tot nu toe bij een schepsel nimmer aangetroffen. Jij offert je op voor het onderhoud Van een vijand! Zooiets had ik onbestaanbaar geacht op de aarde!" „Grootmoedigheid wil zeggen, lichaam en leven wegschenken," zei de vrouw, „met geld alleen kom je er niet. Er leven twee honderdduizend menschen op de wereld, die een vijand weldaden hebben bewezen. Zoo'n geschiedenis schiet me juist te bin nen. Als je wilt zal ik je ze vertellen." De tijger was nieuwsgierig genoeg om naar de geschiedenis te luisteren en zei: „Laat maar eens hooren!" Pelenkferib begon: „Het is een heel oude geschiedenis en het is gebeurd toen de beste der kaliefen, de wijze en verstandige Oman Ben Abdullah, regeerde over het land. Op zekeren dag werd hij vergiftigd door een van zijn die naren. Door de werking van het gif werd zijn lichaam geheel groen en de dokters verklaarden dat hij nog slechts weinige dagen te leven had. De bediende die het vergif toegediend had, werd gegrepen en bij den kalief gebracht. „Ongelukkige," zei de kalief, „vertel mij naar waarheid, of jij alleen deze misdaad hebt bedreven öf dat er ook anderen in het spel zijn." De booswicht zei noodgedwongen de waarheid. Een van de vijanden van den kalief had hem veel geld beloofd, wanneer hij zijn afschuwelijke daad volbracht. De kalief antwoordde: „Je bent een dwaze kerel. Van deze ziekte zal ik niet meer genezen, anders zou ik je nog veel goed kunnen doen. Maar nu zal, na mijn dood, mijn zoon den troon er ven en je beslist ter ophanging veroordee- len. Vlucht dus terstond en zoo snel moge lijk. Misschien kun je je leven nog redden als je de grenzen oversteekt." De kalief gaf hem een zak geld en stuur de hem weg. Dezelfde grootmoedigheid als de kalief, betracht ik. Ik moet sterven, dat staat vast. Het blijft mij echter om het even of ik door een leeuw of een tijger opgegeten wordt. Als jij me echter opeet, wil ik je nog één raad geven. Heb je eenmaal mijn zoon en de helft van mij verteerd, blijf dan niet hier in de omgeving, maar tracht zoover mogelijk te verdwijnen, want ik heb eèn zuster die toovenares is en die weet nog niet dat ik door het lot aan den leeuw toe gewezen ben. Als zij hoort wat er gebeurd is, zal zij beslist hier naar toe komen en den omtrek in brand steken. Ieder die haar, nadert vergaat tot asch. Ziet ze jou, dan zou je ook een verschrikkelijken dood ster ven." Toen de tijger dat hoorde, kreeg hij nog meer angst. Zonder Pelenkferib kwaad te doen verdween hij. Onderweg ontmoette hij een vos met wien hij vriendschap had gesloten. Toen deze den opgewonden tijger zag, vroeg hij naar de reden. De tijger vertelde hem het avon tuur dat hij met de vrouw beleefd had. De vos bespotte hem terdege. „De wijzen hebben gelijk als ze zeggen dat alle dapperen dom zijn. Ook jij bent moedig, maar je weet je verstand al even min te gebruiken. Wat doe je eigenlijk met zooveel moed? Weet jij dan niet, domkop, dat de menschen van boven tot onder vol listen zitten. Zij denken dat wij vossen ook slim zijn, maar zij zijn ons werkelijk verre de baas. Een voorbeeld: Op plaatsen waar je ze het minste verwacht, stellen zij vallen op en later wandelen zij in onze pelzen. Zelfs deze zwakke vrouw heeft een sterken' kerel als jij om den tuin geleid. Een ver standig dier zou zoo'n vetten buit niet hebben laten schieten. Doe niet zoo dom en breng mij naar de plaats waar zij zich bevindt." „Nee," antwoordde de tijger, „als de vrouw de waarheid heeft gesproken en haar zuster komt om de heele omgeving te verbranden, dan kan jij je snel uit de voe ten maken omdat jij licht ter been bent Maar ik, met mijn zware lichaam, zie geen kans om zoo vlug weg te komen." De vos liet zich zoo gauw niet afsche pen en stelde voor: „Tijger, die vrouw heeft gelogen, dat staat bij mij zoo vast als een paal boven water. Ik laat mij in stukken scheuren door je als zij de waarheid heeft gezegd en als je denkt dat ik sneller kan ontkomen dan jij zelf, bindt me dan met mijn poot aan je staart vast." De tijger bond een poot van den vos aan zijn staart vast en zoo gingen ze gezamen lijk naar de plaats waar de tijger de vrouw het eerst ontmoet had. Deze was er nog, want zij had bij zichzelf gezegd: „Als ik nu zoo snel mogelijk vlucht en de tijger krijgt berouw over wat hij heeft la ten schieten, dan heeft hij me te pakken lang voordat ik de woestijn weer uit ben. Het slimste zal zijn, me niet te haasten en hier maar in de buurt te blijven. Als hij komt zal ik wat droge blaren aansteken." Ze verzamelde met haar twee zoons alle blaren uit den omtrek en klom toen met hen in een boom. Na een tijdje zag ze den tijger reeds komen met den vos bij zich. Vlug stak zij de blaren aan. „Die gewiekste vos heeft hem natuurlijk overgehaald nog eens terug te keeren," dacht zij en klom opnieuw in den boom. Luid begon zij te weeklagen en riep den tijger tóe: „O, jij onverstandige, ik heb medelijden met je. Waarom heb je niet naar mijn raad geluisterd en stort je je in deze vuurzee? Heb ik je niet gezegd dat mijn zuster zou komen om de wereld in brand te steken. Door tooverij heeft zij zich in een vos ver anderd en tracht je nu door list in het vuur te storten. Je dacht misschien dat het je vriend was, die achter je loopt en zich aan je staart heeft laten binden. Vlucht, vlucht." Het hart van den tijger barstte haast van angst. Hij liep zoo hard om zich te redden, dat links en rechts de haren uit zijn pels vlogen en hij een dagreis in één uur aflegde. Aan den vos die aan zijn staart was gebonden dacht hij niet eens. Die werd tegen den grond en de rotsen ge slingerd, bij iederen sprong dien de tijger deed, tot hij tenslotte morsdood aan zijn staart hing. Pelenkferib ging opgelucht met haar twee zoons naar haar dorp terug. PIET BROOS DE VPD ko|> •*- 0nd*>kaL neus op) wordt gebruikt. In de aang6' spoelde potvisschen is geen amber ge vod' den, wat niet zoo'n groot wonder is, aaö' gezien maar een klein aantal potvissch6" amber bevatten. Wel wordt de traan va" deze dieren verkocht." „Hoe komt het, dat de walvisschen noo' levend op de kust komen?" vroeg Bral"* „V/el, in de eerste plaats komen de groot6 walvisschen niet zoo spoedig in de bra*1' ding, omdat daar minder voedsel te vih' den is en verder is het daar veel te gevaat' lijk voor hen. Het geweldige gewicht ka" wel in het water door het geraamte ëe' dragen worden (denk maar aan ons profit' je over de bepaling van het soortgelijk 6e' wicht en het schijnbaar gewichtsverlies water), maar op het land ploft hij in e* kaar." „Zijn er vroeger ook wel eens exemp1"' ren aangespoeld?" „Ja zeker, lang gelede"* In de zestiende, zeventiende en achttien^ eeuw zijn er gevallen bekend v" aangespoelde potvisschen van pl.m. 20 lengte. In Scheveningen wordt het bove" ste deel van den kop van een aangesp"61 den potvisch bewaard." „Wat eten zulke dieren?" vroeg Eveüc"' „Hoofdzakelijk inktvisschen. Die geven zic ook niet zoo zonder slag of stoot ov6" zooals wel gebleken is uit de afdrukk6 van hun zuignappen op de huid van reuzen. Het waren afdrukken van de gr°° te van een gulden. Ook schenen ze ond6^ ling nog gevochten te hebben, want er ren ook lange krassen op de huid te viIJ den." „Wat was dat toch ook voor een <Üe{' dat een paar jaar geleden op Terschel" aanspoelde?" vroeg Mientje. „Was dat een potvisch?" „Neen, dat was een orca zwaardvisch (Fig. 2). De orca heeft eigenaardige rugvin, die aan een kr<"\, zwaard doet denken. Maar de potvisch aan zijn wonderlijk gevormden kop te h6 kennen (Fig. 3)." „Ik heb een aardigh61 je over deze dieren in de krant gelez6 t vertelde Rob. Mijnheer Strybos heeft h geschreven in een artikel. Toen de dier.J) aangespoeld waren, werd een professor Utrecht gewaarschuwd per telegram- e dat telegram kwam de wetenschapPelllof, naam van de walvischsoort Physeter v° Het telegram werd. echter verminkt "ve geseind en zoo kwam het, dat de pï° ;S sor bericht kreeg, dat er twee pluis6'® i aangespoeld waren. Ofschoon hij het niet goed begrepen zal hebben, dacht professor wel, dat er iets bijzonders aa» hand was en kwam kijken." Een hartelijk applaus beloonde de v tellers en dat was meteen het sein oö> te breken, want het huiswerk wachtte- A-I*

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1937 | | pagina 4