ïïletwb&aal van den dag Het Zeemonster van Na ALLE ABONNE'S opjdR blad zijn_ ingevolge de verzekenngsvoorwaarden tegen Een week verschrikkingen CHRISTELIJK REGEEREN Tsjang Kai Sjek Christen S hfra I De terugkomst VRIJDAG 14 MEI 1937 Met liberale mentaliteit Kroningsanecdoten Het 34e Int. Eucha ristisch Congres Uit Engeland en elders Opening van 't Eucharistisch Jaar op 23 Mei a.s. AANGIFTE MOET, pp STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN. GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL NAAR HET ENCELSCH Na de Rotterdamsche rede van dr. Colijn werd het grapje gemaakt, dat blijkbaar niet de liberalen an- ti-revolutionnair, maar de anti-revolution- nairen straks liberaal zullen stemmen. De Nederlander vond het intusschen maar be ter, dat het grapje niet werd uitgevoerd. Intusschen is hier noch van dr. Colijns zijde noch van die der Anti-rev. Partij eenige opheldering over gegeven. Wel ad viseerde De Avondpost het aanblijven van het huidige Kabinet en vonden liberalen maar het beste rechtstreeks op dr. Colijn te stemmen. Had De Standaard niet het zelfde geraden aan liberalen, die vroeger op een eigen candidaat stemden, maar sedert den koers verloren? Dr. Colijn wil geen rechtsche samenwerking, maar een met óns liberalen, is het motief van libe rale redevoeringen, en in de afdeeling Bilthoven van De Vrijheidsbond, werkte de heer H. Groenewout dat voor de kiezers als volgt uit: Komend tot de vraag, hoe dr. Colijn nu staat tegenover de idee van een her nieuwde rechtsche coalitie, zegt spr.: Merkwaardig is het, dat Colijn met groote kracht afgewezen heeft als zou er in 1937 een Regeering moeten komen, rustend op de samenwerking der drie rechtsche partijen. Naar de meening van dr. Colijn had dit crisis-kabinet in geen enkel opzicht minder christelijk gere geerd dan de chr. kabinetten, waarin hij vroeger ook minister was geweest. Dr. Colijn heeft, aldus gaat spr. ver der, het rechtsche kamp in dit opzicht een bittere teleurstelling bereid. Daarin ligt een heerlijke erkenning van de waarde van het liberalisme, welks op vatting van het Marcus-evangelie beslo ten ligt in: Wie niet tegen mij is, die is voor mij. Het kan nuttig zijn, de saillante uitla tingen van dr. Colijn, De Standaard en de liberalen vast te stellen met het oog op de verantwoordelijkheid, die na den uit slag der stembus volgt. Men herinnert zich, dat de Christelijk- Historische Nederlander reeds eèrder schreef: Dr. Colijn blijkt de vrije wereldoecono- mie verre boven de z.g. geleide nationale economie te verkiezen omdat de eerste in overeenstemming is „met de onder god delijk bestel tot stand gekomen wereld ontwikkeling." „Wij vermogen niet in te zien wat god delijks er is aan de vrije wereld-oecono- mie, dat aan de geleide oeconomie ont breekt. De wereldontwikkeling is toch waarlijk niet slechts tot 1914 of daaromtrent on der goddelijk bestel tot stand gekomen. Het ware misschien het beste dit argu ment noch voor den eenen economischen vorm, noch voor den anderen te gebrui ken." Wie bewust voor dat individualisme op economisch gebied partij kiest, nadert bedenkelijk dicht de liberale mentaliteit op dit terrein. Wie niet tegen dr. Colijn is, is voor hem, legt De Vrijheidsbond uit, die zich mees ter maakt van de politiek-Colijn als van een triomf der liberale politiek. En De Stand aard en dr. Colijn leiden hun verkiezings campagne achter de locomotief van De Telegraaf in die richting! Kroningen behooren wel tot de dankbaar ste onderwerpen voor allen, die journalis- tisch bloed door de aderen voelen stroo men. Het publiek is heftig geïnteresseerd, en de groote gebeurtenis brengt vele maanden te voren al een overvloed van maatregelen met zich mee die gemakkelijk tot „copie" kunnen worden getransformeerd. Een zwaartillend mensch zal in de optredende belangstelling voor détails, voor cijfers en titels, voor unifor men en personen, misschien een uiting van oppervlakkigheid willen zien. Maar is het aan den anderen kant niet een gelukkig verschijn sel, als een geheel volk met kinderlijke vreugde de schittering aanschouwt, waarmee een inder daad belangrijke gebeurtenis wordt omgeven? Men ondergaat dan weer iets van de blij-ge spannen huivering, waarmee wü vroeger op een winteravond het begin hoorden van een mooi sprookje: „Er waren eens een Prins en een Prinses, en die Behalve romantiek kan zulk een gebeurtenis ook nog humor met zich meebrengen, of juis ter gezegd: als bij alle goede romantiek ont breekt ook hier de humoristische noot niet. Al dus blijkt onder andere uit het boek „Kronen en Schepters" van Marjorie Bowen, waaruit hier eenige passages zullen worden aangehaald. Toen onze Stadhouder Willem III in 1689 met zijn gemalin Mary werd gekroond, traden allerlei onverwachte hindernissen op. De her tog van Norfolk had vergeten den Deken en het Kapittel te waarschuwen, en zoo gebeurde het dat drie uren verstreken tusschen het be gin der processie en den aanvang der kro ningsplechtigheid. En toen Willem het gebrui kelijke goudoffer zou brengen bleek zijn beurs gestolen of vergeten te zijn de Koning moest geld leenen van een der aanwezigen! En om de maat vol te maken viel de genoemde hertog van zijn paard. De man mocht zich intusschen gelukkig prijzen dat er toen nog geen pers fotografen en filmoperateurs bestonden. Toen Napoleon III werd gekroond, te zamen met Keizerin Eugenie, ontving deze van de Parfische bevolking 600.000 francs voor een dia manten sieraad, maar zij stond er op dat deze zouden worden besteed voor Parijsche arbeid sters. Hier klonk dus de toon der echte naas tenliefde, zonder welke de feestmuziek inder daad niet ten volle harmonieeren kan. Een andere, maar niet minder welluidende toon klinkt uit het volgende kleinfe gedicht, dat in 1422 bij de kroning van Hendrik VI van En geland ter eere vtfn de heilige Maagd werd vervaardigd: „Sta steeds den jongen Koning bij Ave Benigna, En schenk den vrede aan ons land. Ave Regina". Men seint uit Boedapest aan de K.W.P.: De propaganda-afdeeling van het 34ste In ternationaal Eucharistisch Congres heeft haar eerste beslissingen genomen betreffende de Openingsplechtigheid van het Eucharistisch Jaar die op 23 Mei in de Sint Stephanusbasi- liek te Boedapest zullen plaats vinden. De plechtigheid zal worden begonnen met het Veni Creator, geïntoneerd door den Kardi naal-Primaat van Hongarije. Daarna wordt een herderlijk schrijven voorgelezen van het geheele Hongaarsche Episcopaat en volgen de Solemneele Vespers. In het Paleis der „Redoute" heeft dan een vergadering plaats waarbij het woord gevoerd zal worden door den Kardinaal Primaat, de vertegenwoordigers van de regeering en van de stad Boedapest. In de kathedrale kerken in de provincie zal het herderlijk schrijven van het Episcopaat worden voorgelezen tijdens een bijzondere ker kelijke plechtigheid, terwijl in den daaropvol- genden namiddag overal vergaderingen worden gehouden, waarop de meest vooraanstaande fi guren op de beteekenis zullen wijzen van het Eucharistische Jaar voor de hernieuwing en practische beleving van het christendom in Hongarije. In alle plaatsen worden de kerke lijke plechtigheden begonnen met eenTriduum en algemeene H. Communie. Verder is de tekst vastgesteld van de kerke lijke gezangen die in- de scholen geleerd en in de kerken gezongen zullen worden. Bij gelegenheid van deze grootsche plechtig heid in 1938 zullen twee series nieuwe post zegels worden uitgegeven. De eene serie geeft een afbeelding van den H. Stephanus, koning van Hongarije, terwijl de tfveede serie tijdens het Eucharistisch Congres in omloop zal wor den gebracht. In kringen van Philatelisten zal voor deze series ongetwijfeld groote belang stelling bestaan. I Kort oponthoud. Er wordt gauw in voorzien en dan gaat het weer verder China is het land van fraaie inscripties, kunstige manuscripten en schoone letteren. In de Westersche landen eert men een feesteling bij plechtige gelegenheden met bloemstukken. In China eert men den feesteling door hem een kostbaar geborduurde of beschilderde strook van zijde of perkament te zenden, waarop in sierlijke karakters een wensch of spreuk ver vat staat. Toen eenige jaren geleden de be kende Chineesche staatsman en diplomaat Lou Tseng-Tsiang, thans Dom Pierre Celestin, in de abdij te Brugge tot priester gewijd werd, zond Tsjang Kai Sjek aan den neophyte een „pièn", d.i. een beschilderde horizontaal zijden strook. Op deze „pièn" had de generalissimus eigen handig de woorden gepenseeld: „Schitterende deugd en volmaakte wijsheid". De Chineesche generalissimus is een diep ge- loovig Christen, die voor den stap van Eou Tseng Tsiang groote bewondering had. Tsjang Kai Sjek steekt zijn geloof niet onder stoelen of banken. Na zün bevrijding uit Sian-foe, ter gelegenheid van Goeden Vrijdag, heeft de maarschalk aan de Chineesche Christenen een boodschap gericht, die bedoeld was als een dankbetuiging en als een openbare belijdenis van zijn diep Christelijke gevoelens. Geen der thans levende staatshoofden heeft ooit zoo openlijk van zijn geloof in en liefde voor Chris tus getuigd als de Chineesche generalissimus. Hier volgt de boodschap van Tsjang Kai Sjek aan zijn Chineesche geloofsgenooten: iiiFabr. te Diereni „Alvorens mij voor de tweede maal naar Sjensi te begeven, had ik al reeds bemerkt, dat er iets ongewoons was in de houding van de troepen. Ik had trouwens reeds inlichtingen ontvangen over revolutionnaire agitatie, die de eenheid van het land bedreigde. Men trachtte mij van de reis af te houden, doch ik nam het standpunt in, dat de opperbevelhebber de ver antwoordelijkheid draagt voor het gedrag van de troepen. Bovendien heb Ik mij met lijf en ziel aan den dienst van den staat gewijd en ik meende daarom niet al te veel acht te moeten slaan op mijn persoonlijke veiligheid. Ik heb altijd van mijn manschappen gehouden als van broeders en deze genegenheid voerde mijn hart ook naar het centruni van de muiterij. Deze minachting van het gevaar verontrustte de re geering en het volk en mijn Christenvrienden hebben daarom ook voor mij tot God gebeden. Gedurende mijn gevangenschap hebben mijn bewakers mij eischen en voorwaarden gesteld, nu eens met mooie woorden, dan eens met be dreigingen van geweld en martelingen. Men stelde mij ook in het vooruitzicht, dat ik ge oordeeld zou worden door het tribunaal van het „Volksfront". Van alle kanten omringden mij gevaren, doch ik heb er nimmer aan ge dacht, voor den dwang te bezwijken. Mijn ge loof in Christus nam toe. In deze trieste dagen bracht ik mij de veer tig dagen en nachten voor oogen, die Christus in de woestijn doorbracht, den weerstand, dien Hij bood aan de bekoringen, ik dacht aan Zijn gebeden in den Hof van Olijven en aan de vernederingen en beleedigingen, die Hij moest ondergaan. Ik bracht mij steeds in herinne ring den geest van Zijn' gebeden aan het Kruis voor Zijn vijanden. Ik was bereid, om het hoog ste offer te brengen en toen ik dit besluit een maal genomen had, gevoelde ik mij gesterkt en kalm van geest. Toen ik mijn vrijheid herkreeg, hebben 'de rebellen, in het besef van hun vergrijp, voor mij gebeefd. Doch indachtig het gebod van Christus om te vergeven, heb ik gemeend, hun de mogelijkheid te moeten laten om anders te worden. Ook Dr. Sun Yat-sen was een Christen en de grootste gave, die hij van Christus had ontvangen, was de liefde, de liefde voor de opheffing van de zwakke rassen en. voor het welzijn van de verdrukten. Deze geest heeft onder ons voortgeleefd. Ik ben een ijverig aan hanger van de revolutie geweest. Later ben ik een leerling geworden van Christus. En sedert dien ben ik er meer dan ooit van overtuigd, dat het succes van de revolutie afhangt van mannen van karakter, die het geloof hebben. Wie het geloof heeft, kan onmogelijk in de uren van crisis en gevaar- zijn principes prijsgeven voor zijn persoonlijke veiligheid. Ik wil met deze verklaringen niet wijzen op verdiensten; zij zijn slechts bedoeld als een be lijdenis van mijn geloof. En ik maak van deze gelegenheid gebruik, om de Christenen te dan ken, die voor mü gebeden hebben". Zoo gauw hij maar kon, liep de matroos Grimes naar het kleine café „De behou den Zeeman" aan de haven van Genua. Z'n schip was nog geen uur geleden binnenge- loopen. Ter plaatse gekomen, leek het niets ver anderd, ofschoon er toch meer dan negen jaar verstreken waren, sinds hij de „behouden Zee man" voor 't laatst bezocht had. Grimes vroeg zich af wie op 't oogenblik heer en meester in 't café zou zijn. Naar hij gehoord had, was „tante", zooals de bezoekers haar noemden, die indertijd de eigenares was, eenige jaren geleden gestorven. Hij herinnerde zich „tante" als een zware, dikke, blonde vrouw, met een geweldigen haardos en een schelle, gebiedende stem. Ze was een gevreesde kasteleines in dat zeemans lokaal geweest, gevreesd en toch populair. Grimes drukte z'n matrozenmuts wat dieper op z'n hoofd en mompelde: „Enfin, „tante" is dood en weg; het is nu al ruim negen jaar ge leden en niemand zal me meer herkennen." Maar wellicht, dacht hij, is Anja er nog. Mis schien zou hij haar kunnen uitleggen, wat er negen jaar geleden eigenlijk gebeurd was. Dat uitleggen was echter het moeilijkste. Als hij zich nu maar kon bezinnen wat er dien avond, toen hij in „De behouden Zeeman" geweest was, eigenlijk had plaats gehad, dan zou het zoo erg niet zijn. Maar dat juist wist hij niet. Anja was het nichtje van „tante". Ze was jong, had een lief gezichtje en was steeds vroo- lijk gehumeurd. Hij was verliefd op dat meisje geworden; ook andere zeelieden, die haar ken den. Maar Anja had boven alle anderen de voorkeur aan hem, Grimes, gegeven. Waarom? Dat wist hij zelf niet. Op dien bewusten avond besloot Grimes, aan gemoedigd door Anja's lieve lachjes, haar te vragen, vóór dat z'n schip vertrok, of zij z'n bruid wilde worden. Alleen z'n vriend en ka meraad Peely Ross was in 't geheim. Peely, die zelf al eens verloofd geweest was, gaf Grimes den raad zoo gauw mogelijk met „tante" te gaan spreken. Grimes was het met dien raad eens, ofschoon hij liever tot den volgenden dag had willen wachten en daarom ook tegen Anja ge zegd had, dat hij dien avond niet zou komen. Maar, zooals gezegd, Peely's raad leek hem goed, uitstekend zelfs, en daarom besloot hij „tante" direct maar voor dat zaakje aan te klampen. Eerst begaf hij zich naar een juwelierszaakje van den zooveelsten rang, waar men de mooiste dingen kon koopen voor weinig geld. Hij kocht daar een mooien ring met een robijn, stak hem o Maar opeens riep de zingende meneer verschrikt uit: „Ga je Er zaten nog meer badgasten op het strand! te genieten. Ze waren hier juist gekomen omdat het zoo rustig was. De een zat weg!" De ander keek uit zün boek op en nu zagen ze allebei een boek te lezen en de ander zat een liedje te zingen. Ze waren zeem°hster, dat vlak langs hen kroop. De beide badgasten erg tevreden. waren zóó geschrokken, dat ze met de eerstvolgende trein ver trokken. De schrik zat er bij de menschen zóó erg in, dat de heele badplaats leegliep. De hotels en eethuizen hadden niets meer te doen en bleven leeg en verlaten. Overal hingen de kellners den heelen dag aan de telefoon, om hulp te laten komen uit Amsterdam, teneinde het zeemonster weg te jagen. in z'n zak en liep welgemoed naar „De behouden Zeeman". Anja was er niet. Heel natuurlijk, dacht Gri mes, daar ze hem niet verwachtte. Hij besloot op haar te wachten, haar dan den ring te ge ven en daarna met „tante" te praten. Hij ging aan een tafeltje zitten in een rustig hoekje en mijmerde daar over z'n toekomstig geluk. Al leen de gedachte, hoe „tante" het zou opnemen, als haar mooie nichtje met een gewoon matroos zou trouwen, wa% een zwarte wolk aan z'n blau wen hemel. Om zich wat moed in te drinken, bestelde hij een flesch port. Toen de inhoud van de flesch in z'n maag ver dwenen was, was Anja nog niet zich al wat moe- diger. Onder 'CCLfl Cji })1CS „tantes" overal speurende oogen kon hij echter niet blijven zitten -en niets meer gebruiken. Bovendien zou dit ook den anderen bezoekers het werd steeds drukker in café opvallen. Grimes bestelde dus een tweede flesch. Enja, dat was alles wat hij zich van dien bewusten avond, nu ruim negen jaar geleden, kon herinneren. Den volgenden morgen werd hij voor den kapitein geroepen, omdat hij dien nacht was weggebleven. Hij zelf had er echter niet het minste idee van waar hij geweest was, of wat er met Anja en den mooien ring was ge beurd. Wat hij wèl, en ter dege wist, was, dat hij acht dagen arrest kreeg en dat het schip al den derden dag naar Nieuw-Zeeland zou ver trekken. „En daar zit ik nu in 't gevang," mopperde hij tegen z'n vriend Peely, „wat moet ik nu doen?" Met assistentie van z'n vriend trachtte Gri mes zich iets meer van dien bewusten avond te herinneren, en 't resultaat was niet bepaald aanmoedigend. „Ik veronderstel dat het zoo gegaan is," be gon hij: „Toen ik de eerste flesch port op had, leek me alles veel lichter en prettiger toe. En bij de tweede gevoelde ik me gewoonweg in een sprookjeswereld verplaatst. Zelfs de dikke zware „tante" leek me een fee. O jada's waar ook, nu herinner ik het me. Ik heb alles tegen „tante" gezegd. Ze was zóó allemachtig lief en aardig tegen me! Alles wat ik me voorgenomen had tegentegen Anja te zeggen, heb ik te gen haar gezegd en haar óók dien ring gegeven. „Stommeling!" grijnslachte Peely. „Je moet nog lachen ook," foeterde Grimes. „Wat moet ik beginnen? Zeg op! Ik kan niet weg en over drie dagen varen we." Nogal duidelijk wat je doen moet; je moet natuurlijk „tante" trouwen." „Zanik nou niet!" riep Grimes. „Kan jij voor mij niet naar „De behouden Zeeman" gaan en „tante" alles uitleggen?" „Nou goed, ik zal gaan en zien wat ik doen kan." „Ja, nu is tante dood," mompelde Grimes, die nog altijd besluiteloos voor de deur van 't café stond, „maar Anja.... ik hoop dat ze be grepen heeft, dat het door den beroerden port kwam." Door deze gedachte gesterkt, stapte hij reso luut „De behouden Zeeman" binnen en wierp met veel lawaai een dollar op de toonbank. In de achterkamer klonk geschuifel van voe ten en een man met opgestroopte mouwen ver scheen op den drempel der gelagkamer. Beide mannen keken elkaar enkele seconden in de grootste verbazing aan. „Peely Ross!" riep Grimes. „Wat drommel, wat voer jij hier uit?" ,i>' „Stil," waarschuwde de andere met een bene- pen gezicht. „Je maakt haar anders wakker." „Wakker," herhaalde Grimes, „maar Een schreeuwende, woedende krijschstem klonk de gelagkamer in: „Peely! Peely! Wat doe je? Waar zit je? Ben je weer je tijd aan 't verluieren en aan 't klet sen? Vooruit! Spoel de glazen om!" „Het was „tantes" stem," dacht Grimes vol ontzetting. „Maar „tante" was toch dood!" „Kom je nou, Peely!" schreeuwde de verbol gen vrouw. Op 't zelfde oogenblik verscheen een dikke, grove, leelijke vrouw in de deuropening, het evenbeeld van „tante", maar veel jonger. „Anja," stamelde Grimes en keek haar ver schrikt aan. „Jij hier.... jij...." viel ze woedend uit. „Hoe durf je nog terugkomen, nadat je me zoo be handeld had," en ze strekte haar gebalde vuist dreigend naar den matroos uit. „Smijt hem der uit, Peely, en gauw wat! Ik wil dien kerel niet meer zien." En met een dreunenden slag wierp ze de deur achter zich dicht. „Zeg eens, Peely," zei Grimes, opvallend be daard: „ik weet niet hoe je vrouw aan m'n ring komt, dien ze daar draagt. Maar enfinde reusachtige dienst dien je me, naar ik nu zie, eertijds bewezen hebt, was dat ten volle waard. Nu, saluutjes hoor! Nogmaals, hartelijk be dankt!" En geheel opgelucht, vroolijk en wel, verliet Grimes het café „De behouden Zeeman", om er nooit meer een voet in te zetten. Onze politieke macht, zelfs onze ker kelijke bloei zal ons op den duur niet baten, zoo wij onze plaats niet weten te veroveren in de universitaire wetenschap. Steunt dus Uw eigen Uni versiteit. ongevallen vërveirërrt K 7S0 - bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door p bij een ongeval met p 9^0 m bij verlies van een hand, gevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen *J\J» verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen JE UU«" doodelijken afloop een voet of een oog- 23 Toen de schemering inviel, gebeurde er iets, dat, voor een oogenblik althans, mü weer deed beschikken over mijn volledige zenuwkracht: een heel eind 'weg in het park hooreje ik Val's signaal-gefluit. Ik krabbelde op de been en luisterdeHet was haast tè goed, om waar te zün, sprak ik tot mijzelf, terwijl ik den adem inhield, in koortsachtige spanning. En toch was het zoo: dat eigenaardige fluiten was zijn waarschuwingssein! Toen ik er nu dus zeker van was, dat er red ding opdaagde, barstte ik in lachen uit. Dit was in mijn zenuwachtigheid mijn dankbaarheids- betoon. Maar toen ik mün stem hoorde, schrok ik van mijn eigen luidruchtigheid. Daar klonk het wèèr, als een drievoudig- gezegende bevrüdingshymne. Er bewoog zich iemand in het vertrek daar naastWas het signaal daar ook ge hoord?Ja, want er werd een venster zachtjes geopend. Was dat Mrs. Garbutt? Ongetwyfeld!Zou zij trachten, Val van mü af te houden? Natuurlek! Als hü zün kaartje boven stuurde, dan zou zü hem ontvangen en hem wel zeggen, dat ik er niet meer was. Misschien o, Hemel! als zü wist, wie hü was dan kon zij hem ook wel in een val lokken en het funeste pakje zien te bemachtigen! Ik wilde hem door het venster aanroepen. Maar, helaas, mijn stem droeg niet ver ge noegDaar was hü nu vlak bü het huls. Hü floot weer en zün signaal scheen mü te in- spireeren. De slaapkamer van Mrs. Garbutt was twee kamers dichter bü de oprülaan. Mis schien dat mün zwakke stem hem van daar af toch wel bereiken kon. Voorzichtig ontsloot ik mün deur en roekeloos geworden in de ge dachte, dat dit wel mün laatste kans kon zijn, ijlde ik door de corridor haar kamer binnen, tot aan het laatste venster.... Zü zat mij op de hielen; dat wist ik. De deur van de zitkamer stond open en ze had mü zien voorbügaan Ik duwde het raam open, boog er mü uit en schreeuwde, zoo hard als ik kon, terwül ik haar handen reeds op mün schouders voelde: „Val!Val!Hier ben ik! Red mü!" Den Hemel zü dank, hü hoorde mükeek opzag mü Nü was ik er gerust op en viel in zwüm. HOOFDSTUK VIII Maandag. Hoe kan ik de heerlükheid be- schrüven van dat ontwaken?Hoe zou ik ooit iemand eenig idee kunnen geven van dat zalige gevoel van rust en vTede, dat er over mü kwam, toen ik mün oogen opsloeg en Val op den rand van de rustbank zag zitten met zün liefderijken blik zoo zorgzaam op mün ge laat gericht. Overtuigend hief hü de hand op, toen ik trachtte te spreken en fluisterde: „Stil!Geen woord!Als je praat, dan ga ik weg!" Deze bedreiging deed mij enkel de hand uit steken en hij sloeg zijn krachtige vingers om de mijne met een drukje, dat boekdeelen sprak. Zoo zaten wü daar, zwijgend van elkaar te genieten, want ik was dan ook waarlük zoo droevig-zwak, dat pratem mü een groote in spanning zou hebben gekost. Eindelük viel ik in slaap en bleef uren lang in dien toestand van uitputting liggen. Toen ik ten slotte ontwaakte en ik het grauwe licht van den aanbrekenden ochtend door het venster zag vallen, schrikte ik ineens op bij de gedachte, aan wat mü te doen stond, nu Val hier was. Maar eer ik de gebeurtenissen van dien ochtend beschrüf, wil ik eerst nog even vertel len, wat er dien vorigen avond had plaats ge had: Toen Collins het kaartje van Val had boven gebracht, vond ze Mrs. Garbutt de kamer op en neer loopen in de grootste opgewondenheid: ze zwaaide met de armen en sprak zóó snel, dat onmogelük te verstaan viel, wat ze zei, terwül ik bewusteloos lag onder het venster, het verst van de deur verwüderd. Daar zü vreesde, dat hetgeen ik voorspeld had, tot waarheid was geworden dat haar meesteresse mü .vermoord had keerde Collins zich om,, vluchtte, zonder een woord te zeggen, en ging Guthrie halen. De butler stond in de hall, in afwachting, of hij den bezoeker ook soms moest aankondigen, toen Collins van den achterkant van het huis kwam aangeloopen, al van verre roepende: „O, Mr. Guthrie, kom toch eens gauw, gauwMrs. Garbutt is krankzinnig gewor den en ik vrees, dat zü die arme Miss Phillips gedood heeft!" Guthrie ülde de trap op en merkte in het eerst niet eens, dat de bezoeker, die de alar- meerende woorden van de kamenier ook had verstaan, hem gevolgd was. Toen ze de slaapkamer van Mrs. Garbutt be reikten, vonden ze tot hun verbazing enkel maar mün persoontje bezwijmd daar in den hoek liggen; maar ze hoorden mün werk geefster daar naast het vertrek op en neer loopen. Zij hield op en keek naar hem, terwijl zij mü naar mün eigen kamer droegen, waar ze trachtten mü bü te brengen; maar gedu rende enkele uren verviel ik van de eene flauwte in de andere. Toen ze een heelen tijd met mü bezig waren geweest, belde Mrs. Garbutt en toen Collins ging hooren, wat zü verlangde, vroeg zü, wie er bij Miss Phillips op de kamer was. ,Mr. Brentmore, Madam," luidde het ant woord. ,Is hü alleen?" informeerde zü. En toen Collins dit bevestigend beantwoordde, maar er bü voegde, dat er nu twee heeren beneden op hem zaten te wachten, liep haar een huivering door de leden en moest zij zich aan den schoor steenmantel vasthouden. „Breng mü een kop sterke thee, Collins. Ik moet iets schrijven en wil niet gestoord worden. Ik verlang vanmiddag geen diner. Breng de thee boven en laat vooral niemand bü mü komen." Toen Collins tien minuten later met het blad binnenkwam zette ze het op een tafeltje, mak kelijk onder het bereik van haar meesteres, die druk aan het schrijven was. De kamenier bleef nog even bü de deur staan en vroeg, of haar diensten soms nog verlangd zouden worden, maar met een gebiedend ge baar werd zü weggezonden, waarop ze terug keerde bü mij op de kamer, om te zien, of ze Val en het kamermeisje ook soms zou kunnen helpen, om mij weer bij bewustzün te brengen. Toen ik dien volgenden ochtend ontwaakte uit dien verkwikkelijken slaap, zat Val mü nog steeds gade te slaan, maar nu in een makke- lüken armstoel bü het vuur. Ik sprong onmiddellijk op en riep, terwül hij haastig naar mij toekwam: „Ben ik ziek geweest lüng ziek geweest, Val?Wat is het voor een dag?De Hemel geve, dat wü er niet te laat bü zün!" „Stil, kindje," suste hij. „Wind je niet zoo op!" ,0, maar ValDie mandie Kibble weet je wel, degene, die vermist werd in zün pension in Jermynstreet, ligt te sterven of misschien is hü al dood in den ouden toren hier in het park!Ga onverwüld naar hem toe; misschien is het nü zelfs nog niet te laat!", „Bernice," riep hü, mü met kracht terug houdend, toen ik trachtte op te staan, en naaf mü kükend met een uitdrukking van vrees 1® de oogen, „wat praat je daar toch allemaal» kind? Weet je zelf wel, wat je zegt?" „Of ik 't weet!Ga jij nu, als-je-blieft» ook niet denken, dat ik waanzinnig ben! f verzeker je, dat Kibble, de man uit Australië» en de man, die Mrs. Garbutt de boodschapPerl overbracht van haar overleden broer, onder i® den Friar's Tower ligt, zeker met gebroke® ribben of ledematen, al sinds Dinsdagmiddag» Mrs. Garbutt wist dit zeer goed en ze verdacht er mü van, dat ik er achter gekomen was, van daar dat ze mij hier opgesloten houdt. wilde niet, dat hü gevonden werd, tot hij d°° was, omdat „Stil! Stil!" smeekte Val. „Toe praat nu niet verder! Ja, ik geloof je wel, Bunny. Ik gel°° het wel! En nu doorzie ik haar ook geheel, d® heks!.... Waar is die toren? Waar is ha. levende graf?Kunnen de bedienden er mü ook den weg heen wüzen?" „Maar, Val, ik wil óók mee!" riep ik» 11 heel onvast op de beenen staande. „Ik moe mee! Je mag mij niet alleen laten met haar-»»' Ze zou mij dooden, Val! Ze heeft mij al will6" vergiftigen." „Stil! Stil!" zei hü weer, met een wenk naa^ Collins, die zwügend luisterde naar mün be' schuldigingen. „Je moet niet zoo praten, waa anderen bü zün; maar je zult meegaan." (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1937 | | pagina 10