ïïletwb&aal van den dag
Het Zeemonster van Na
ALLE ABONNE'S opjdR blad zijn_ ingevolge de verzekenngsvoorwaarden tegen
Een week
verschrikkingen
CHRISTELIJK REGEEREN
Tsjang Kai Sjek
Christen
S hfra I De terugkomst
VRIJDAG 14 MEI 1937
Met liberale mentaliteit
Kroningsanecdoten
Het 34e Int. Eucha
ristisch Congres
Uit Engeland en elders
Opening van 't Eucharistisch Jaar
op 23 Mei a.s.
AANGIFTE MOET, pp STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN. GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
NAAR HET ENCELSCH
Na de Rotterdamsche rede van dr.
Colijn werd het grapje gemaakt,
dat blijkbaar niet de liberalen an-
ti-revolutionnair, maar de anti-revolution-
nairen straks liberaal zullen stemmen. De
Nederlander vond het intusschen maar be
ter, dat het grapje niet werd uitgevoerd.
Intusschen is hier noch van dr. Colijns
zijde noch van die der Anti-rev. Partij
eenige opheldering over gegeven. Wel ad
viseerde De Avondpost het aanblijven van
het huidige Kabinet en vonden liberalen
maar het beste rechtstreeks op dr. Colijn
te stemmen. Had De Standaard niet het
zelfde geraden aan liberalen, die vroeger
op een eigen candidaat stemden, maar
sedert den koers verloren? Dr. Colijn wil
geen rechtsche samenwerking, maar een
met óns liberalen, is het motief van libe
rale redevoeringen, en in de afdeeling
Bilthoven van De Vrijheidsbond, werkte de
heer H. Groenewout dat voor de kiezers
als volgt uit:
Komend tot de vraag, hoe dr. Colijn nu
staat tegenover de idee van een her
nieuwde rechtsche coalitie, zegt spr.:
Merkwaardig is het, dat Colijn met
groote kracht afgewezen heeft als zou
er in 1937 een Regeering moeten komen,
rustend op de samenwerking der drie
rechtsche partijen. Naar de meening van
dr. Colijn had dit crisis-kabinet in geen
enkel opzicht minder christelijk gere
geerd dan de chr. kabinetten, waarin hij
vroeger ook minister was geweest.
Dr. Colijn heeft, aldus gaat spr. ver
der, het rechtsche kamp in dit opzicht
een bittere teleurstelling bereid. Daarin
ligt een heerlijke erkenning van de
waarde van het liberalisme, welks op
vatting van het Marcus-evangelie beslo
ten ligt in: Wie niet tegen mij is, die is
voor mij.
Het kan nuttig zijn, de saillante uitla
tingen van dr. Colijn, De Standaard en de
liberalen vast te stellen met het oog op
de verantwoordelijkheid, die na den uit
slag der stembus volgt.
Men herinnert zich, dat de Christelijk-
Historische Nederlander reeds eèrder
schreef:
Dr. Colijn blijkt de vrije wereldoecono-
mie verre boven de z.g. geleide nationale
economie te verkiezen omdat de eerste in
overeenstemming is „met de onder god
delijk bestel tot stand gekomen wereld
ontwikkeling."
„Wij vermogen niet in te zien wat god
delijks er is aan de vrije wereld-oecono-
mie, dat aan de geleide oeconomie ont
breekt.
De wereldontwikkeling is toch waarlijk
niet slechts tot 1914 of daaromtrent on
der goddelijk bestel tot stand gekomen.
Het ware misschien het beste dit argu
ment noch voor den eenen economischen
vorm, noch voor den anderen te gebrui
ken."
Wie bewust voor dat individualisme op
economisch gebied partij kiest, nadert
bedenkelijk dicht de liberale mentaliteit
op dit terrein.
Wie niet tegen dr. Colijn is, is voor hem,
legt De Vrijheidsbond uit, die zich mees
ter maakt van de politiek-Colijn als van een
triomf der liberale politiek. En De Stand
aard en dr. Colijn leiden hun verkiezings
campagne achter de locomotief van De
Telegraaf in die richting!
Kroningen behooren wel tot de dankbaar
ste onderwerpen voor allen, die journalis-
tisch bloed door de aderen voelen stroo
men. Het publiek is heftig geïnteresseerd, en
de groote gebeurtenis brengt vele maanden te
voren al een overvloed van maatregelen met
zich mee die gemakkelijk tot „copie" kunnen
worden getransformeerd. Een zwaartillend
mensch zal in de optredende belangstelling
voor détails, voor cijfers en titels, voor unifor
men en personen, misschien een uiting van
oppervlakkigheid willen zien. Maar is het aan
den anderen kant niet een gelukkig verschijn
sel, als een geheel volk met kinderlijke vreugde
de schittering aanschouwt, waarmee een inder
daad belangrijke gebeurtenis wordt omgeven?
Men ondergaat dan weer iets van de blij-ge
spannen huivering, waarmee wü vroeger op een
winteravond het begin hoorden van een mooi
sprookje: „Er waren eens een Prins en een
Prinses, en die
Behalve romantiek kan zulk een gebeurtenis
ook nog humor met zich meebrengen, of juis
ter gezegd: als bij alle goede romantiek ont
breekt ook hier de humoristische noot niet. Al
dus blijkt onder andere uit het boek „Kronen
en Schepters" van Marjorie Bowen, waaruit hier
eenige passages zullen worden aangehaald.
Toen onze Stadhouder Willem III in 1689
met zijn gemalin Mary werd gekroond, traden
allerlei onverwachte hindernissen op. De her
tog van Norfolk had vergeten den Deken en
het Kapittel te waarschuwen, en zoo gebeurde
het dat drie uren verstreken tusschen het be
gin der processie en den aanvang der kro
ningsplechtigheid. En toen Willem het gebrui
kelijke goudoffer zou brengen bleek zijn beurs
gestolen of vergeten te zijn de Koning moest
geld leenen van een der aanwezigen! En om
de maat vol te maken viel de genoemde hertog
van zijn paard. De man mocht zich intusschen
gelukkig prijzen dat er toen nog geen pers
fotografen en filmoperateurs bestonden.
Toen Napoleon III werd gekroond, te zamen
met Keizerin Eugenie, ontving deze van de
Parfische bevolking 600.000 francs voor een dia
manten sieraad, maar zij stond er op dat deze
zouden worden besteed voor Parijsche arbeid
sters. Hier klonk dus de toon der echte naas
tenliefde, zonder welke de feestmuziek inder
daad niet ten volle harmonieeren kan.
Een andere, maar niet minder welluidende
toon klinkt uit het volgende kleinfe gedicht, dat
in 1422 bij de kroning van Hendrik VI van En
geland ter eere vtfn de heilige Maagd werd
vervaardigd:
„Sta steeds den jongen Koning bij
Ave Benigna,
En schenk den vrede aan ons land.
Ave Regina".
Men seint uit Boedapest aan de K.W.P.:
De propaganda-afdeeling van het 34ste In
ternationaal Eucharistisch Congres heeft haar
eerste beslissingen genomen betreffende de
Openingsplechtigheid van het Eucharistisch
Jaar die op 23 Mei in de Sint Stephanusbasi-
liek te Boedapest zullen plaats vinden.
De plechtigheid zal worden begonnen met
het Veni Creator, geïntoneerd door den Kardi
naal-Primaat van Hongarije. Daarna wordt
een herderlijk schrijven voorgelezen van het
geheele Hongaarsche Episcopaat en volgen de
Solemneele Vespers.
In het Paleis der „Redoute" heeft dan een
vergadering plaats waarbij het woord gevoerd
zal worden door den Kardinaal Primaat, de
vertegenwoordigers van de regeering en van
de stad Boedapest.
In de kathedrale kerken in de provincie zal
het herderlijk schrijven van het Episcopaat
worden voorgelezen tijdens een bijzondere ker
kelijke plechtigheid, terwijl in den daaropvol-
genden namiddag overal vergaderingen worden
gehouden, waarop de meest vooraanstaande fi
guren op de beteekenis zullen wijzen van het
Eucharistische Jaar voor de hernieuwing en
practische beleving van het christendom in
Hongarije. In alle plaatsen worden de kerke
lijke plechtigheden begonnen met eenTriduum
en algemeene H. Communie.
Verder is de tekst vastgesteld van de kerke
lijke gezangen die in- de scholen geleerd en in
de kerken gezongen zullen worden.
Bij gelegenheid van deze grootsche plechtig
heid in 1938 zullen twee series nieuwe post
zegels worden uitgegeven. De eene serie geeft
een afbeelding van den H. Stephanus, koning
van Hongarije, terwijl de tfveede serie tijdens
het Eucharistisch Congres in omloop zal wor
den gebracht. In kringen van Philatelisten zal
voor deze series ongetwijfeld groote belang
stelling bestaan.
I
Kort oponthoud. Er wordt gauw in voorzien en dan gaat het weer verder
China is het land van fraaie inscripties,
kunstige manuscripten en schoone letteren. In
de Westersche landen eert men een feesteling
bij plechtige gelegenheden met bloemstukken.
In China eert men den feesteling door hem een
kostbaar geborduurde of beschilderde strook
van zijde of perkament te zenden, waarop in
sierlijke karakters een wensch of spreuk ver
vat staat. Toen eenige jaren geleden de be
kende Chineesche staatsman en diplomaat Lou
Tseng-Tsiang, thans Dom Pierre Celestin, in de
abdij te Brugge tot priester gewijd werd, zond
Tsjang Kai Sjek aan den neophyte een „pièn",
d.i. een beschilderde horizontaal zijden strook.
Op deze „pièn" had de generalissimus eigen
handig de woorden gepenseeld: „Schitterende
deugd en volmaakte wijsheid".
De Chineesche generalissimus is een diep ge-
loovig Christen, die voor den stap van Eou
Tseng Tsiang groote bewondering had. Tsjang
Kai Sjek steekt zijn geloof niet onder stoelen
of banken. Na zün bevrijding uit Sian-foe, ter
gelegenheid van Goeden Vrijdag, heeft de
maarschalk aan de Chineesche Christenen een
boodschap gericht, die bedoeld was als een
dankbetuiging en als een openbare belijdenis
van zijn diep Christelijke gevoelens. Geen der
thans levende staatshoofden heeft ooit zoo
openlijk van zijn geloof in en liefde voor Chris
tus getuigd als de Chineesche generalissimus.
Hier volgt de boodschap van Tsjang Kai
Sjek aan zijn Chineesche geloofsgenooten:
iiiFabr. te Diereni
„Alvorens mij voor de tweede maal naar
Sjensi te begeven, had ik al reeds bemerkt, dat
er iets ongewoons was in de houding van de
troepen. Ik had trouwens reeds inlichtingen
ontvangen over revolutionnaire agitatie, die de
eenheid van het land bedreigde. Men trachtte
mij van de reis af te houden, doch ik nam het
standpunt in, dat de opperbevelhebber de ver
antwoordelijkheid draagt voor het gedrag van
de troepen. Bovendien heb Ik mij met lijf en
ziel aan den dienst van den staat gewijd en ik
meende daarom niet al te veel acht te moeten
slaan op mijn persoonlijke veiligheid. Ik heb
altijd van mijn manschappen gehouden als van
broeders en deze genegenheid voerde mijn hart
ook naar het centruni van de muiterij. Deze
minachting van het gevaar verontrustte de re
geering en het volk en mijn Christenvrienden
hebben daarom ook voor mij tot God gebeden.
Gedurende mijn gevangenschap hebben mijn
bewakers mij eischen en voorwaarden gesteld,
nu eens met mooie woorden, dan eens met be
dreigingen van geweld en martelingen. Men
stelde mij ook in het vooruitzicht, dat ik ge
oordeeld zou worden door het tribunaal van
het „Volksfront". Van alle kanten omringden
mij gevaren, doch ik heb er nimmer aan ge
dacht, voor den dwang te bezwijken. Mijn ge
loof in Christus nam toe.
In deze trieste dagen bracht ik mij de veer
tig dagen en nachten voor oogen, die Christus
in de woestijn doorbracht, den weerstand, dien
Hij bood aan de bekoringen, ik dacht aan Zijn
gebeden in den Hof van Olijven en aan de
vernederingen en beleedigingen, die Hij moest
ondergaan. Ik bracht mij steeds in herinne
ring den geest van Zijn' gebeden aan het Kruis
voor Zijn vijanden. Ik was bereid, om het hoog
ste offer te brengen en toen ik dit besluit een
maal genomen had, gevoelde ik mij gesterkt
en kalm van geest.
Toen ik mijn vrijheid herkreeg, hebben 'de
rebellen, in het besef van hun vergrijp, voor
mij gebeefd. Doch indachtig het gebod van
Christus om te vergeven, heb ik gemeend, hun
de mogelijkheid te moeten laten om anders te
worden.
Ook Dr. Sun Yat-sen was een Christen en
de grootste gave, die hij van Christus had
ontvangen, was de liefde, de liefde voor de
opheffing van de zwakke rassen en. voor het
welzijn van de verdrukten. Deze geest heeft
onder ons voortgeleefd. Ik ben een ijverig aan
hanger van de revolutie geweest. Later ben ik
een leerling geworden van Christus. En sedert
dien ben ik er meer dan ooit van overtuigd,
dat het succes van de revolutie afhangt van
mannen van karakter, die het geloof hebben.
Wie het geloof heeft, kan onmogelijk in de uren
van crisis en gevaar- zijn principes prijsgeven
voor zijn persoonlijke veiligheid.
Ik wil met deze verklaringen niet wijzen op
verdiensten; zij zijn slechts bedoeld als een be
lijdenis van mijn geloof. En ik maak van deze
gelegenheid gebruik, om de Christenen te dan
ken, die voor mü gebeden hebben".
Zoo gauw hij maar kon, liep de matroos
Grimes naar het kleine café „De behou
den Zeeman" aan de haven van Genua.
Z'n schip was nog geen uur geleden binnenge-
loopen. Ter plaatse gekomen, leek het niets ver
anderd, ofschoon er toch meer dan negen jaar
verstreken waren, sinds hij de „behouden Zee
man" voor 't laatst bezocht had. Grimes vroeg
zich af wie op 't oogenblik heer en meester in
't café zou zijn. Naar hij gehoord had, was
„tante", zooals de bezoekers haar noemden, die
indertijd de eigenares was, eenige jaren geleden
gestorven. Hij herinnerde zich „tante" als een
zware, dikke, blonde vrouw, met een geweldigen
haardos en een schelle, gebiedende stem. Ze
was een gevreesde kasteleines in dat zeemans
lokaal geweest, gevreesd en toch populair.
Grimes drukte z'n matrozenmuts wat dieper
op z'n hoofd en mompelde: „Enfin, „tante" is
dood en weg; het is nu al ruim negen jaar ge
leden en niemand zal me meer herkennen."
Maar wellicht, dacht hij, is Anja er nog. Mis
schien zou hij haar kunnen uitleggen, wat er
negen jaar geleden eigenlijk gebeurd was. Dat
uitleggen was echter het moeilijkste. Als hij
zich nu maar kon bezinnen wat er dien avond,
toen hij in „De behouden Zeeman" geweest was,
eigenlijk had plaats gehad, dan zou het zoo erg
niet zijn. Maar dat juist wist hij niet.
Anja was het nichtje van „tante". Ze was
jong, had een lief gezichtje en was steeds vroo-
lijk gehumeurd. Hij was verliefd op dat meisje
geworden; ook andere zeelieden, die haar ken
den. Maar Anja had boven alle anderen de
voorkeur aan hem, Grimes, gegeven. Waarom?
Dat wist hij zelf niet.
Op dien bewusten avond besloot Grimes, aan
gemoedigd door Anja's lieve lachjes, haar te
vragen, vóór dat z'n schip vertrok, of zij z'n
bruid wilde worden. Alleen z'n vriend en ka
meraad Peely Ross was in 't geheim. Peely, die
zelf al eens verloofd geweest was, gaf Grimes
den raad zoo gauw mogelijk met „tante" te gaan
spreken. Grimes was het met dien raad eens,
ofschoon hij liever tot den volgenden dag had
willen wachten en daarom ook tegen Anja ge
zegd had, dat hij dien avond niet zou komen.
Maar, zooals gezegd, Peely's raad leek hem goed,
uitstekend zelfs, en daarom besloot hij „tante"
direct maar voor dat zaakje aan te klampen.
Eerst begaf hij zich naar een juwelierszaakje
van den zooveelsten rang, waar men de mooiste
dingen kon koopen voor weinig geld. Hij kocht
daar een mooien ring met een robijn, stak hem
o
Maar opeens riep de zingende meneer verschrikt uit: „Ga je
Er zaten nog meer badgasten op het strand! te genieten. Ze
waren hier juist gekomen omdat het zoo rustig was. De een zat weg!" De ander keek uit zün boek op en nu zagen ze allebei
een boek te lezen en de ander zat een liedje te zingen. Ze waren zeem°hster, dat vlak langs hen kroop. De beide badgasten
erg tevreden. waren zóó geschrokken, dat ze met de eerstvolgende trein ver
trokken.
De schrik zat er bij de menschen zóó erg in, dat de heele
badplaats leegliep. De hotels en eethuizen hadden niets meer
te doen en bleven leeg en verlaten. Overal hingen de kellners
den heelen dag aan de telefoon, om hulp te laten komen uit
Amsterdam, teneinde het zeemonster weg te jagen.
in z'n zak en liep welgemoed naar „De behouden
Zeeman".
Anja was er niet. Heel natuurlijk, dacht Gri
mes, daar ze hem niet verwachtte. Hij besloot
op haar te wachten, haar dan den ring te ge
ven en daarna met „tante" te praten. Hij ging
aan een tafeltje zitten in een rustig hoekje en
mijmerde daar over z'n toekomstig geluk. Al
leen de gedachte, hoe „tante" het zou opnemen,
als haar mooie nichtje met een gewoon matroos
zou trouwen, wa% een zwarte wolk aan z'n blau
wen hemel. Om zich wat moed in te drinken,
bestelde hij een flesch port.
Toen de inhoud van de flesch in z'n maag ver
dwenen was, was
Anja nog niet
zich al wat moe-
diger. Onder 'CCLfl Cji })1CS
„tantes" overal
speurende oogen
kon hij echter niet blijven zitten -en niets meer
gebruiken. Bovendien zou dit ook den anderen
bezoekers het werd steeds drukker in
café opvallen. Grimes bestelde dus een
tweede flesch.
Enja, dat was alles wat hij zich van dien
bewusten avond, nu ruim negen jaar geleden,
kon herinneren. Den volgenden morgen werd
hij voor den kapitein geroepen, omdat hij dien
nacht was weggebleven. Hij zelf had er echter niet
het minste idee van waar hij geweest was, of
wat er met Anja en den mooien ring was ge
beurd. Wat hij wèl, en ter dege wist, was, dat
hij acht dagen arrest kreeg en dat het schip al
den derden dag naar Nieuw-Zeeland zou ver
trekken.
„En daar zit ik nu in 't gevang," mopperde hij
tegen z'n vriend Peely, „wat moet ik nu doen?"
Met assistentie van z'n vriend trachtte Gri
mes zich iets meer van dien bewusten avond
te herinneren, en 't resultaat was niet bepaald
aanmoedigend.
„Ik veronderstel dat het zoo gegaan is," be
gon hij: „Toen ik de eerste flesch port op had,
leek me alles veel lichter en prettiger toe. En
bij de tweede gevoelde ik me gewoonweg in een
sprookjeswereld verplaatst. Zelfs de dikke zware
„tante" leek me een fee. O jada's waar
ook, nu herinner ik het me. Ik heb alles tegen
„tante" gezegd. Ze was zóó allemachtig lief en
aardig tegen me! Alles wat ik me voorgenomen
had tegentegen Anja te zeggen, heb ik te
gen haar gezegd en haar óók dien ring gegeven.
„Stommeling!" grijnslachte Peely.
„Je moet nog lachen ook," foeterde Grimes.
„Wat moet ik beginnen? Zeg op! Ik kan niet
weg en over drie dagen varen we."
Nogal duidelijk wat je doen moet; je moet
natuurlijk „tante" trouwen."
„Zanik nou niet!" riep Grimes. „Kan jij voor
mij niet naar „De behouden Zeeman" gaan en
„tante" alles uitleggen?"
„Nou goed, ik zal gaan en zien wat ik doen
kan."
„Ja, nu is tante dood," mompelde Grimes,
die nog altijd besluiteloos voor de deur van 't
café stond, „maar Anja.... ik hoop dat ze be
grepen heeft, dat het door den beroerden port
kwam."
Door deze gedachte gesterkt, stapte hij reso
luut „De behouden Zeeman" binnen en wierp
met veel lawaai een dollar op de toonbank.
In de achterkamer klonk geschuifel van voe
ten en een man met opgestroopte mouwen ver
scheen op den drempel der gelagkamer. Beide
mannen keken elkaar enkele seconden in de
grootste verbazing aan.
„Peely Ross!" riep Grimes. „Wat drommel,
wat voer jij hier uit?" ,i>'
„Stil," waarschuwde de andere met een bene-
pen gezicht. „Je maakt haar anders wakker."
„Wakker," herhaalde Grimes, „maar
Een schreeuwende, woedende krijschstem
klonk de gelagkamer in:
„Peely! Peely! Wat doe je? Waar zit je? Ben
je weer je tijd aan 't verluieren en aan 't klet
sen? Vooruit! Spoel de glazen om!"
„Het was „tantes" stem," dacht Grimes vol
ontzetting. „Maar „tante" was toch dood!"
„Kom je nou, Peely!" schreeuwde de verbol
gen vrouw.
Op 't zelfde oogenblik verscheen een dikke,
grove, leelijke vrouw in de deuropening, het
evenbeeld van „tante", maar veel jonger.
„Anja," stamelde Grimes en keek haar ver
schrikt aan.
„Jij hier.... jij...." viel ze woedend uit. „Hoe
durf je nog terugkomen, nadat je me zoo be
handeld had," en ze strekte haar gebalde vuist
dreigend naar den matroos uit. „Smijt hem der
uit, Peely, en gauw wat! Ik wil dien kerel niet
meer zien."
En met een dreunenden slag wierp ze de deur
achter zich dicht.
„Zeg eens, Peely," zei Grimes, opvallend be
daard: „ik weet niet hoe je vrouw aan m'n ring
komt, dien ze daar draagt. Maar enfinde
reusachtige dienst dien je me, naar ik nu zie,
eertijds bewezen hebt, was dat ten volle waard.
Nu, saluutjes hoor! Nogmaals, hartelijk be
dankt!"
En geheel opgelucht, vroolijk en wel, verliet
Grimes het café „De behouden Zeeman", om
er nooit meer een voet in te zetten.
Onze politieke macht, zelfs onze ker
kelijke bloei zal ons op den duur
niet baten, zoo wij onze plaats niet
weten te veroveren in de universitaire
wetenschap. Steunt dus Uw eigen Uni
versiteit.
ongevallen vërveirërrt K 7S0 - bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door p bij een ongeval met p 9^0 m bij verlies van een hand,
gevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen *J\J» verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen JE UU«" doodelijken afloop een voet of een oog-
23
Toen de schemering inviel, gebeurde er iets,
dat, voor een oogenblik althans, mü weer deed
beschikken over mijn volledige zenuwkracht:
een heel eind 'weg in het park hooreje ik Val's
signaal-gefluit.
Ik krabbelde op de been en luisterdeHet
was haast tè goed, om waar te zün, sprak ik
tot mijzelf, terwijl ik den adem inhield, in
koortsachtige spanning.
En toch was het zoo: dat eigenaardige fluiten
was zijn waarschuwingssein!
Toen ik er nu dus zeker van was, dat er red
ding opdaagde, barstte ik in lachen uit. Dit was
in mijn zenuwachtigheid mijn dankbaarheids-
betoon. Maar toen ik mün stem hoorde, schrok
ik van mijn eigen luidruchtigheid.
Daar klonk het wèèr, als een drievoudig-
gezegende bevrüdingshymne.
Er bewoog zich iemand in het vertrek daar
naastWas het signaal daar ook ge
hoord?Ja, want er werd een venster
zachtjes geopend. Was dat Mrs. Garbutt?
Ongetwyfeld!Zou zij trachten, Val van mü
af te houden? Natuurlek! Als hü zün kaartje
boven stuurde, dan zou zü hem ontvangen
en hem wel zeggen, dat ik er niet meer was.
Misschien o, Hemel! als zü wist, wie hü
was dan kon zij hem ook wel in een val lokken
en het funeste pakje zien te bemachtigen!
Ik wilde hem door het venster aanroepen.
Maar, helaas, mijn stem droeg niet ver ge
noegDaar was hü nu vlak bü het huls.
Hü floot weer en zün signaal scheen mü te in-
spireeren. De slaapkamer van Mrs. Garbutt
was twee kamers dichter bü de oprülaan. Mis
schien dat mün zwakke stem hem van daar af
toch wel bereiken kon. Voorzichtig ontsloot ik
mün deur en roekeloos geworden in de ge
dachte, dat dit wel mün laatste kans kon zijn,
ijlde ik door de corridor haar kamer binnen,
tot aan het laatste venster.... Zü zat mij op
de hielen; dat wist ik. De deur van de zitkamer
stond open en ze had mü zien voorbügaan
Ik duwde het raam open, boog er mü uit en
schreeuwde, zoo hard als ik kon, terwül ik haar
handen reeds op mün schouders voelde:
„Val!Val!Hier ben ik! Red mü!"
Den Hemel zü dank, hü hoorde mükeek
opzag mü
Nü was ik er gerust op en viel in zwüm.
HOOFDSTUK VIII
Maandag. Hoe kan ik de heerlükheid be-
schrüven van dat ontwaken?Hoe zou ik
ooit iemand eenig idee kunnen geven van dat
zalige gevoel van rust en vTede, dat er over
mü kwam, toen ik mün oogen opsloeg en Val
op den rand van de rustbank zag zitten met
zün liefderijken blik zoo zorgzaam op mün ge
laat gericht.
Overtuigend hief hü de hand op, toen ik
trachtte te spreken en fluisterde:
„Stil!Geen woord!Als je praat, dan
ga ik weg!"
Deze bedreiging deed mij enkel de hand uit
steken en hij sloeg zijn krachtige vingers om de
mijne met een drukje, dat boekdeelen sprak.
Zoo zaten wü daar, zwijgend van elkaar te
genieten, want ik was dan ook waarlük zoo
droevig-zwak, dat pratem mü een groote in
spanning zou hebben gekost. Eindelük viel ik
in slaap en bleef uren lang in dien toestand
van uitputting liggen.
Toen ik ten slotte ontwaakte en ik het
grauwe licht van den aanbrekenden ochtend
door het venster zag vallen, schrikte ik ineens
op bij de gedachte, aan wat mü te doen stond,
nu Val hier was.
Maar eer ik de gebeurtenissen van dien
ochtend beschrüf, wil ik eerst nog even vertel
len, wat er dien vorigen avond had plaats ge
had:
Toen Collins het kaartje van Val had boven
gebracht, vond ze Mrs. Garbutt de kamer op
en neer loopen in de grootste opgewondenheid:
ze zwaaide met de armen en sprak zóó snel,
dat onmogelük te verstaan viel, wat ze zei,
terwül ik bewusteloos lag onder het venster,
het verst van de deur verwüderd. Daar zü
vreesde, dat hetgeen ik voorspeld had, tot
waarheid was geworden dat haar meesteresse
mü .vermoord had keerde Collins zich om,,
vluchtte, zonder een woord te zeggen, en ging
Guthrie halen.
De butler stond in de hall, in afwachting, of
hij den bezoeker ook soms moest aankondigen,
toen Collins van den achterkant van het huis
kwam aangeloopen, al van verre roepende:
„O, Mr. Guthrie, kom toch eens gauw,
gauwMrs. Garbutt is krankzinnig gewor
den en ik vrees, dat zü die arme Miss Phillips
gedood heeft!"
Guthrie ülde de trap op en merkte in het
eerst niet eens, dat de bezoeker, die de alar-
meerende woorden van de kamenier ook had
verstaan, hem gevolgd was.
Toen ze de slaapkamer van Mrs. Garbutt be
reikten, vonden ze tot hun verbazing enkel
maar mün persoontje bezwijmd daar in den
hoek liggen; maar ze hoorden mün werk
geefster daar naast het vertrek op en neer
loopen. Zij hield op en keek naar hem, terwijl
zij mü naar mün eigen kamer droegen, waar
ze trachtten mü bü te brengen; maar gedu
rende enkele uren verviel ik van de eene
flauwte in de andere.
Toen ze een heelen tijd met mü bezig waren
geweest, belde Mrs. Garbutt en toen Collins
ging hooren, wat zü verlangde, vroeg zü, wie er
bij Miss Phillips op de kamer was.
,Mr. Brentmore, Madam," luidde het ant
woord.
,Is hü alleen?" informeerde zü. En toen
Collins dit bevestigend beantwoordde, maar er
bü voegde, dat er nu twee heeren beneden op
hem zaten te wachten, liep haar een huivering
door de leden en moest zij zich aan den schoor
steenmantel vasthouden.
„Breng mü een kop sterke thee, Collins. Ik
moet iets schrijven en wil niet gestoord worden.
Ik verlang vanmiddag geen diner. Breng de
thee boven en laat vooral niemand bü mü
komen."
Toen Collins tien minuten later met het blad
binnenkwam zette ze het op een tafeltje, mak
kelijk onder het bereik van haar meesteres, die
druk aan het schrijven was.
De kamenier bleef nog even bü de deur staan
en vroeg, of haar diensten soms nog verlangd
zouden worden, maar met een gebiedend ge
baar werd zü weggezonden, waarop ze terug
keerde bü mij op de kamer, om te zien, of ze
Val en het kamermeisje ook soms zou kunnen
helpen, om mij weer bij bewustzün te brengen.
Toen ik dien volgenden ochtend ontwaakte
uit dien verkwikkelijken slaap, zat Val mü nog
steeds gade te slaan, maar nu in een makke-
lüken armstoel bü het vuur.
Ik sprong onmiddellijk op en riep, terwül
hij haastig naar mij toekwam:
„Ben ik ziek geweest lüng ziek geweest,
Val?Wat is het voor een dag?De
Hemel geve, dat wü er niet te laat bü zün!"
„Stil, kindje," suste hij. „Wind je niet zoo
op!"
,0, maar ValDie mandie Kibble
weet je wel, degene, die vermist werd in zün
pension in Jermynstreet, ligt te sterven of
misschien is hü al dood in den ouden toren
hier in het park!Ga onverwüld naar hem
toe; misschien is het nü zelfs nog niet te laat!",
„Bernice," riep hü, mü met kracht terug
houdend, toen ik trachtte op te staan, en naaf
mü kükend met een uitdrukking van vrees 1®
de oogen, „wat praat je daar toch allemaal»
kind? Weet je zelf wel, wat je zegt?"
„Of ik 't weet!Ga jij nu, als-je-blieft»
ook niet denken, dat ik waanzinnig ben! f
verzeker je, dat Kibble, de man uit Australië»
en de man, die Mrs. Garbutt de boodschapPerl
overbracht van haar overleden broer, onder i®
den Friar's Tower ligt, zeker met gebroke®
ribben of ledematen, al sinds Dinsdagmiddag»
Mrs. Garbutt wist dit zeer goed en ze verdacht
er mü van, dat ik er achter gekomen was, van
daar dat ze mij hier opgesloten houdt.
wilde niet, dat hü gevonden werd, tot hij d°°
was, omdat
„Stil! Stil!" smeekte Val. „Toe praat nu niet
verder! Ja, ik geloof je wel, Bunny. Ik gel°°
het wel! En nu doorzie ik haar ook geheel, d®
heks!.... Waar is die toren? Waar is ha.
levende graf?Kunnen de bedienden er mü
ook den weg heen wüzen?"
„Maar, Val, ik wil óók mee!" riep ik» 11
heel onvast op de beenen staande. „Ik moe
mee! Je mag mij niet alleen laten met haar-»»'
Ze zou mij dooden, Val! Ze heeft mij al will6"
vergiftigen."
„Stil! Stil!" zei hü weer, met een wenk naa^
Collins, die zwügend luisterde naar mün be'
schuldigingen. „Je moet niet zoo praten, waa
anderen bü zün; maar je zult meegaan."
(Wordt vervolgd)