DE RUSSISCHE LUCHTMACHT cKdvM&aal dm day De avonturen van Stan en Pol Een veeleischend genotmiddel arI Zoo'n sukkel DE GEHEIMZINNIGE II KAMERS Hl DONDERDAG 27 MEI 1937 GEEN DEFENSIEF KARAKTER 4700 moderne vlieg tuigen sterk S:w™ge"' I van een neef Doodenvereering te Haïti Driekwart van het wapen is naar het Westen georiënteerd en vrijwel geheel voor een aanval beschikbaar In 1936 werd in de Ver. Staten meer geld voor tabak dan voor brood uitgegeven HONIG'S BOUILLONBLOKJES thans 6 voor 8 ct. en 25% zwaarder dan de jneeste andere. DOOR SVEN ELVESTAD Het is bekend genoeg, dat Duitschland zich sterk voor Ruslands militaire macht in teresseert, in het bijzonder voor de lucht macht, die door Duitsche deskundigen tot de sterkste ter wereld gerekend wordt. Daarom zal er zeker belangstelling bestaan voor een aan Duitsche bronnen ontleende beschouwing in het Fransche blad L'Aéro, die we hier in hoofd trekken laten volgen. Rusland is het eenige land van Europa, dat door zijn geweldige uitgestrektheid nimmer uit de lucht alléén voldoende bestreden zou kunnen worden. Al zijn industrieën zijn ver van de grenzen verwijderd en beschermd door vele na tuurlijke hindemissen. Moskou, de hoofdstad is op 700 K.M. van de Poolsche grens verwijderd en de industrieele centra aan de Wolga, den Don, in den Oeral en in Siberië liggen op zulke enorme afstanden van de naastbijzijnde grens, dat zij reeds daardoor tegen eiken luchtaanval be schermd zijn. Daarom heeft Rusland practiscb gesproken geen defensieve luchtmacht noodig en niettemin heeft het zich een geweldig lucht- wapen gesmeed, waarschijnlijk het machtigste ter wereld. De Sovjet-luchtmacht bestaat op het oogenblik uit 4700 moderne vliegtuigen van ver schillende categorieën, en dit aantal wordt nog voortdurend uitgebreid. Politieke en geographische factoren maken, dat Rusland zich op twee fronten moet kunnen verdedigen: vooreerst aan zijn Westgrens in Europa, en verder in het Verre Oosten. TegeD het einde van 1936 waren nabij deze Westgrens ongeveer 3500 vliegtuigen samengetrokken, en 1200 aan de Oostgrens in Azië. In het Westen heeft Rusland vijf luchtmacht» centra geschapen: le. het centrum Leningrad, dat 1000 vliegtuigen omvat en het Noordelijk gedeelte van de Oostzee, Finland en de Baltische staten bestrijkt; 2e. het centrum Smolensk (WitebskMinsk), gericht tegen Polen en War schau, dat 1000 vliegtuigen omvat; 3e. het cen trum in de Oekraïne (Kiew, Odessa), dat Roe menië en de Zwarte Zee domineert en onge veer 400 vliegtuigen omvat; 4e. het centrum Moskou, dat zich achter de eerstgenoemde cen tra bevindt en een reserve voor hen beteekent; hier bevinden zich ongeveer 700 vliegtuigen; 5e. het centrum Charkow, dat de Zwarte Zee be- heerscht en de bijzondere reserve van de Oekraïne vormt, hier bevinden zich ongeveer 400 vliegtuigen. De eerste linie van centra der luchtmacht volgt dus de Westgrens en strekt zich met regel matige tusschenruimten uit tusschen Leningrad en Odessa. Daar achter bevindt zich een tweede linie, die zich uitstrekt van Charkow naar Mos kou. Deze verspreiding is uit strategisch oogpunt zeer gunstig, omdat elke bedreiging van de flan ken uitgesloten is; de Noordkant wordt be schermd door de IJszee en de zwakheid der Baltische staten, de Zuidkant door de Zwarte Zee en de onvoldoende militaire sterkte van Roemenië. Driekwart van Ruslands militaire luchtmacht is dus naar het Westen georiënteerd; voor de verdediging is zij, practisch gesproken, niet noodig, zij kan dus geheel voor een aanval ge bruikt worden. Het primaire element van de Russische lucht macht vormt het escadrille. Een eskader be staat uit verschillende escadrilles, terwijl de uit verschillende eskaders bestaande brigade de grootste tactische eenheid van de Russische luchtmacht vormt. Divisies en corpsen der lucht macht bestaan er niet. Een brigade bestaat uit formaties van aller lei categorie. Niettemin is men op het oogenblik bezig brigades van homogene samenstelling te formeeren; in den sector Leningrad bijvoor beeld zijn reeds verschillende brigades uitgerust met hetzelfde type zware bombardementsvlieg tuigen voor lange-afstandvluchten. De vorming van homogene brigades, jacht vliegtuigen en verkenners is in voorbereiding. In de omgeving der groote steden bevinden zich formaties jachtvliegtuigen en verkenners, die uitsluitend belast zijn met de samenwerking met de luchtafweerafdeelingen op den grond; uit organisatorisch oogpunt zijn zij gescheiden van de aan het front opereerende luchtmacht. Dergelijke beschermingsbrigades bevinden zich o. a. nabij Moskou en Leningrad. Buiten het kader der luchtmacht vallen voorts de speciale formaties, die tot de land macht behooren en alleen verbindingsdiensten verrichten, het richten der artillerie regelen enz. Deze zijn ingedeeld bij de landmacht en de marine. Den lsten October 1936 omvatte de Sovjet luchtmacht ongeveer 1400 zware bommenwer pers voor operatie over langen afstand, 1700 lichte bommenwerpers, tevens bruikbaar als verkenners, en 1600 jachtvliegtuigen. Hierbij zijn niet inbegrepen de bovengenoemde forma ties, die tot het leger en de vloot behooren. Volgens de geheime agenten van Berlijn be staat het effectief der luchtmacht uit 50 bri gades en 100 110 onafhankelijke formaties, die tezamen ongeveer 4700 vliegtuigen van de eerste linie en de beste kwaliteit omvatten; de reserve wordt geschat op 1500 toestellen. In totaal is het effectief niet minder dan 6200 vliegtuigen. Tot 1929 was de Russische luchtmacht ge heel afhankelijk van het buitenland, doch in 1933'34 maakte de luchtvaartindustrie zich onafhankelijk. Van dit oogenblik ging men typisch Russi sche methoden volgen en origineele typen bouwen, vooral voor de constructie van reu- zenvliegtuigen. Gedurende het tweede vijfjaren plan werd het aantal bij de luchtvaart betrok ken fabrieken uitgebreid tot 74, nl. 28 voor de fabricage van vliegtuigen, 14 motorfabrieken, 32 fabrieken voor onderdeelen en bijzondere uit rustingsstukken, terwijl het aantal arbeiders 190.000 bedraagt. De productie is (theoretisch) 8000 vliegtuigen per jaar. Hier volgt een overzicht van de modernste producten der Russische vliegtuigindustrie: Éénpersoons-jachtvliegtuigen: J—13: viei vaste machinegeweren, actieradius 700 K.M., snelheid 360 K.M. per uur, plafond 10—11.000 meter; J-15: vier vaste machinegeweren, ac tieradius 750 K.M., snelheid 360 K.M. per uur, plafond 10.000 meter; J-16: vier vaste machi negeweren, actieradius 800 K.M., snelheid 450 K.M. per uur, plafond 9000 meter; Tweepersoons jachtvliegtuigen: DJ-6; 4 vaste machinegeweren, twee beweegbare machinege weren, actieradius 850 K.M., snelheid 370400 K.M. per uur, plafond 9500 meter. Alle jachtvliegtuigen kunnen 500 K.G. bom men meenemen. De Russische regeering getroost zich groote inspanning om personeel te oefenen voor deze enorme luchtvloot. De voornaamste instellingen voor de opleiding zijn: acht luchtvaartscholen voor beginners, één school voor beginopleiding tot piloot van watervliegtuigen, 28 brigade-op leidingsscholen, 16 scholen voor meer gevor derde vliegers, één school voor opleiding tot bestuurder van een watervliegtuig, 5 scholen voor waarnemer, 2 voor schutter en bombar- deur, 1 voor speciale diensten in de luchtmacht, 9 militair-technische scholen voor de lucht macht te land, 1 militair-technische schooi voor de watervliegerij, 1 academie voor lucht- navigatie, 1 academie voor militaire chemie, 3 militaire luchtvaartscholen en 1 academie vooi den luchtoorlog. Buiten het kader dezer opleidingsinstituten staat de wervingsarbeid voor de luchtmacht, de Ossoaviachim, die bovendien de passieve verdediging tegen luchtaanvallen organiseert. Deze enorme organisatie omvatte eind 1936 meer dan 13 mlllioen leden; zij bestaat uit 122 aeroclubs, 60 luchtvaart- en 1500 vliegvelden. In 1935 heeft de Ossoaviachim 3500 vliegers op geleid, die opgenomen zijn in den actieven dienst der luchtmacht of overgegaan tot de re serve. In 1936 zijn er 8000 vliegers opgeleid. Voorts heeft de Ossoaviachim 241 zweefvlieg- scholen gesticht, waarin van 1934 tot 1936 on geveer 3000 zweefvliegers opgeleid zijn. Verder bemoeit deze organisatie zich steeds meer met de opleiding tot parachutist; in 1936 beschikte zij over 420 springtorens en een aantal vlieg tuigen ter verdere oefening. Het aantal ge oefende parachutisten wordt geschat op 75.000. Deze parachutisten, waaronder zich vele vrou wen bevinden, zijn georganiseerd tot batail- lons. Elke divisie infanterie zal binnenkort over een dergelijk bataillon beschikken. Volgens buitenlandsche waarnemers is het personeel der Russische luchtmacht zeer goed geoefend. Twee glasfabrikanten hebben een onbreekbare flesch vervaardigd. Om nu hun uitvinding bij het pu bliek ingang te doen vin den, lieten zij zich in deze houding fotografeeren. We vragen ons echter af, of zij wel ernstig gepoogd hebben, uit te maken, wie het langer zou uithouden: hun schedel of de flesch. Een dezer dagen heeft men te Parijs in het Museum Galliera een tabakstentoonstel ling geopend, waarop men de geschiede nis van de tabaksplant in den loop der eeuwen kan nagaan. In de laatste jaren zijn in Frank rijk vaak stemmen opgegaan, die van de Fran sche regeering verlangen, dat den beroemden Jean Nicot grootere eer zal worden bewezen door de oprichting van een standbeeld te Parijs. Thans heeft de Parijsche gemeenteraad einde lijk opdracht gegeven tot het plaatsen van een gedenkteeken voor Jean Nicot. Ook andere mannen, die in den tijd van de opkomst van de tabaksplant een belangrijke rol speelden, zullen door Frankijk niet worden vergeten. Tot nu toe scheen het historisch vast te staan, dat Jean Nicot, als gezant der Fransche regeering in Portugal, in het jaar 1559 eerst met de tabaksplant naar Lissabon ging en van daaruit de plant naar Frankrijk bracht en Frans II een geschenk gaf in den vorm van zulk 'n plant; een geschenk, dat overigens met achterdocht werd aanvaard, en waarover de vorst niet eens zoo bijzonder enthousiast was. Doch thans weet men, dat de historicus en ccsmograaf van dienzelfden koning reeds twee jaar voordien van een Braziliaansche reis te rugkeerde, op deze reis de tabak probeerde te rooken en als eerste de plant op Franschen bodem bracht. In Spanje was de plant reeds lang voordien de kronieken schrijven van het jaar 1550 door den Spaanschen arts Ric- cardo de la Fuente ingevoerd. De Europeesche geschiedenis van de tabaks plant heeft een reeks duistere punten, welke zelfs niet uit den weg worden geruimd door de interessante pijpen der groote zeeroovers, thans geëxposeerd in het Gallieramuseum te Parijs. De Portugeezen zijn schuldig aan het feit, dat de tabak over de geheele wereld bekendheid verwierf en ook naar Azië kwam en in de 17e eeuw -in Turkije en Duitschland werd gebracht. In midden-Europa werd de tabak aanvankelijk met achterdocht beschouwd. Men meende, dat men met langzaamwerkend vergif te doen had, doch toen men bemerkte, dat een matig ge bruik ervan geen schade, noch aan het lichaam, noch aan de hersenen deed, werd de plant in alle landen gekweekt en overal scheen zij goe den gedijgrond te vinden. Het zal voor ons, menschen der 20e eeuw, hetzelfde blijven, of de historici Catharina de Medici dan wel den Engelschen cavalier Sir Walter Raleigh aansprakelijk willen stellen voor het feit, dat het rooken in West-Europa en later ook in geheel Centraal-Europa en in het Oosten, een ware plaag werd. Want dat is het intusschen geworden, al zal men dit op het eerste gezicht ontkennen. Ouderdom speelt al lang geen rol meer bij het tabaksgebruik. Wat evenwel het ergste is: De statistieken der Ver- eenigde Staten voor het afgeloopen jaar 1936 hebben uitgemaakt, dat gedurende dit jaar meer geld voor tabak dan voor brood werd uit gegeven De tabak is dus een wel zeer veel eischend genotmiddel. Volgens de statistieken werden in die 366 da gen niet minder den 334.607.431.257 sigaretten gerookt. Verder Veranderden 4.703.883.947 siga ren in asch. En tenslotte werden niet minder dan 95.875 ton tabak in de pijpen gestopt, als pruimtabak gebruikt of als snuiftabak in den neus opgesnoven. Ofschoon Amerika aan den tabakshandel jaarlijks belangrijk verdient, ziet de regeering der Vereenigde Staten de toekomst in deze toch allesbehalve rooskleurig in. Roo sevelt noemt het gebruik van de nicotiana tabacum een ondergraving van de volksgezond heid en het zal niet lang meer duren, of Ame rika krijgt speciale Tabakswetten, welke vooral jeugdige personen zullen betreffen. Aan een tabaks-prohibitie wordt niet ge dacht. Men weet, dat men door dwangmiddelen op dit gebied niets zal bereiken; het zou gaan als gedurende de „droge" jaren van Amerika. Doch men gelooft een uitweg te hebben ge vonden, die de regeering zeker zal kunnen hel pen in haar streven op dit gebied. De commis sie, welke door de regeering werd samengesteld, en die opdracht had gekregen onderzoekingen te doen, heeft een kleine plant 'ontdekt, welke den naam van lobalia inflata draagt. Deze plant heeft tabakachtige bladeren. Zij laat zich verwerken als de tabaksplant en heeft zelfs een tabakssmaak. Men zal er evenwel voor dienen op te passen, dat alle, de gezondheid schadende bestanddee- len, uit de plant worden verwijderd. Dat wil zeggen, dat de grootste vijand voor de gezond heid geen vat kan hebben op den mensch, die de lobalia inflata gebruikt in zijn pijp, zijn sigaar of sigaret. Het rooken van de sigaretten, waarin lobalia inflata wordt verwerkt zal bo vendien niet spoedig een hartstocht worden, zooals bij de gewone tabak het geval vaak is. Het is slechts nog de vraag, of het groote pu bliek de tabak zal willen gebruiken; of het genegen is de nicotiana tabacum te ruilen tegen de minder schadelijke, doch minder pittige lobalia inflata. Amerika wil het in elk geval probeeren. En indien het publiek zich in be ginsel niet genegen toont de regeering te hel pen bij haar bestrijding van het nicotinespook, dan zal de overheid het probeeren met dwang, of zoo noodig beslag leggen op de sigaren- en sigarettenfabrieken in geheel de Vereenigde Staten. Het is een proef. We zijn overigens erg scep tisch ten opzichte van het resultaat. Zelden aanvaarden de menschen Ersatz voor een een maal ingeburgerd genotmiddel. Met Oily Parson werk ik op 't zelfde kan toor. Toen Olly het kantoor verliet om bij een oom van z'n vrouw z'n geluk te beproeven, speet me dat geweldig, want met Olly en z'n vrouw Ella was ik zeer bevriend. M'n collega had dien oom nog wei nooit gezien, maar Ella verzekerde, dat d'r man daar een levenspositie zou krijgen. Een week na z'n vertrek met den Cumberley- express, toen we hem allen op 't kantoor erg misten, want hij was niet alleen een knap zakenman, maar ook een joviale kerel kwam Olly op een morgen weer doodkalm binnenstap pen en vroeg beleefd en bedaard aan den direc teur of hij z'n hoed weer mocht ophangen. Sindsdien is hij weer een der onzen. Eenige dagen later vroeg ik aan Olly waarom hij weer zoo vlug teruggekomen was „Het spreekt van zelf," zei ik, „dat we dolblij zijn, nu je weer bij ons bent, maar we hadden toch gedacht, dat je bij je oom een levens positie zou krijgen." „M'n oom," begon Olly z'n verhaal, „is direc teur-generaal en grootste aandeelhouder van de Bondelcund-Company, een prachtzaak, maar we konden het niet best met elkaar vinden. Ik geef toe," grinnikte m'n collega, „dat de eerste indruk, dien hij van me kreeg, wellicht niet de snuggerste was, maar dit was m.i. nog geen reden, om me aanhoudend te plagen en me aan z'n kennissen voor te stellen als „z'n sukkel van een neef." Dat hield ik nog geen week uit; toen begon het me geweldig de keel uit te han gen, en dat heb ik duidelijk te kennen gegeven ook. „Eigenlijk kwam het zoo. In den trein zei ik tegen Ella, dat ik een beetje door de wandel gangen ging loopen om een sigaar te rooken. Toevallig trof ik een paar kennissen afin en onder 't praten lette ik niet op den tijd. De trein begon langzamer te rijden en stopte. Ik vond toen, dat ik tegenover m'n vrouw niet al te hoffelijk geweest was. Dit wilde ik weer goed maken, begaf me naar de stationsrestauratie en kocht daar een groote doos met bonbons. Ik moest op wisselgeld wachten en, enfin, om 't niet te lang te maken, toen ik weer op 't perron kwam, had de trein zich reeds in beweging ge zet. Als een idioot rende ik het perron af, den trein achterna, 't Was natuurlijk te laat. De trein reed al heel gauw „full speed". Door 't harde loopen op 't uiterste puntje van 't perron struikelde ik ook nog, en viel languit op den grond. M'n dpos bonbons vloog open en de lek kernijen buitelden over de rails. Ik krabbelde weer op en liep terug. Er zat niets anders op. Natuurlijk had ik geweldig 't land. De stations chef, die moeite had een spottend lachje te on derdrukken, vertelde me, dat de volgende trein eerst over 2 uren, 54 minuten vertrok. Even dacht ik na en besloot een telegram aan Ella te zenden. Hij gaf me een formulier en vroeg: „Naar welke plaats?" „Naar Venville," antwoordde ik. Op dit oogenblik voelde ik een hand op m'n schouder en.... daar stond Ella, met m'n hoed in d'r hand en m'n overjas over d'r arm, en daarnaast een kruier met de ba- i miimi in ii mm mi in m mm mi''""M „Lieve schar,'- lachte m'n vrouw. „Als je eens wist hoe potsierlijk je er uitzag, toen je als een hardlooper dien trein achterna holde, 't Is alleen maar jammer, dat je hem niet gehaald hebt." „Ik behoef Je niet te zeggen," ging Olly voort, „dat ik opgelucht was, toen ik Ella zag, maar haar spottende toon beviel me volstrekt niet, en nog minder de blik, waarmede de lange be jaarde heer, die haar oom bleek te zijn, me van 't hoofd tot de voeten mat en duidelijk ver staanbaar zei: „Zoo'n sukkel van een neef!!" „Waarom vind je 't zoo jammer, als ik je vragen mag?" vroeg ik aan m'n vrouw. Ze lachte en zei: ,,'t Schijnt dat Je den naam van dit station niet eens gezien hebt." „Neen, dat heb ik ook niet." Ik keek op en daar stond met groote letters: Venville. Het was het station, waar we moesten uit stappen. Dat is alles. Maar om nu dagelijks door mijn oom voor een halven idioot, voor een sukkel te worden aangezien, neen, daar moest ik niets van hebben. Trouwens, die oom van Ella beviel me niets. Op den duur had ik toch niet met hem kunnen opschieten. Daarom be sloot ik de beene'n te nemen en weer bij jullie te komen. Nu weet je de heele historie, maar spreek er met niemand over." Ik beloofde dit en hield woord, maar dat ik er niet over zou „schrijven" had Olly niet ge zegd. Dus.... Het woord vereering is hier eigenlijk mis plaatst, althans in onze Westersche oogen. De ceremoniën, die de aanhangers van den voedoe- cultus hun dooden doen ondergaan, zijn na melijk allesbehalve eerbiedig. Onder anderen worden de begravenen na enkjele dagen wel eens opgegraven en men maakt bij die gele genheid uit hun hersens een soort zalf, waar aan dan het meedeelen van een zekere intel ligentie wordt toegeschreven. Het hart van het lijk wordt gedroogd en verleent aan dengene, die er een stukje van eet, of het in een leeren zakje op zijn borst draagt, den moed van een leeuw, en uit de overige deelen van het doods lichaam worden liefdesdranken en talismans voor alle mogelijke doeleinden geprepareerd. De voedoe-cultus, een oeroude, maar sterk verbasterde traditie uit den Soedan van het zwarte Afrika, vanwaar 'immers de voorouders der huidige negerbevolking naar West Indië v/erden getransporteerd, is echter op het eiland niet meer algemeen. De boeren op het land kennen aan de doo den niet meer zooveel tooverkracht en geheim zinnige invloeden toe, maar staan met hen op een zeer vertrouwelijk te noemen voet. Seabrook, een goed kenner van deze streken en van de Nu konden ze alles goed hooren. Schuin onder zich keken en Pol vonden het erg mooi en ook de Maan vond het prachtig, te onthouden, dan zouden ze later misschien wat voor hem ze in een kamertje, dat er erg armoedig uitzag. In een verve- „Het is een lief jongetje," zei de Maan. „Eiken avond zingt hij kunnen doen. Thans toonde de maan hun een ander huis. Hier loos bedje zat een kindje rechtop en keek naar de Maan. een liedje voor mij, tenminste als hij mij zien kan. was een groote kamer. Het licht was uit en ook de gordijnen „Maantje tuurt, maantje gluurt," zong het kind zacht. Stan Pol beslooot om het huisje waar het jongetje woonde, goed waren dicht. De kabouters waren erg teleurgesteld. heerschende gebruiken, vertelt, dat hij op ze" keren avond in het bergland tusschen Morne Ruis en Les Verettes opeens geschreeuw, ge lach en gezang hoorde, zoodat hij meende, dat er ergens in de buurt feest werd gevierd. Zoo bleek het inderdaad, doch het was een lijkfeest. De late ruiter werd vroolijk begroet en naar binnen genoodigd met de woorden: „De oude man is dood, kom hem toch eens bekijken!' Binnen in de hut was nauwelijks meer plaats, de geheele familie zat hier op alle beschikbare stoelen, krukjes en oude kisten rondom de feesttafel, waarop gedroogde haringen, koek, suikergoed en een vijfliterpot landwijn ston den. Men at, dronk en schertste naar hartelust, zich zeiven af en toe onderbrekend met jam merklachten. Op de eereplaats aan de tafel, naast een pot rum, zat de doode, in een blauw buis en blauwe wollen broek; hü had ook nette schoe nen aan en een stroohoed op den grijzen kroes kop. In een zeer natuurlijke houding zat hij daar, vastgebonden in een leunstoel, en het ge zelschap scheen de aanwezigheid van den doode niet grotesk of angstaanjagend te vinden. In tegendeel. Ik moest hem begroeten, zooals ik ae overigen begroet had. Toen ik een doosje cigaretten uit mijn zak haalde, zei een jonge man: „Vader zou misschien ook wel graag roo ken", en hij stak een van zijn eigen cigaretten aan en schoof die den doode tusschen de lip pen. Later gaf men hem ook te drinken, en uit alles bleek, dat men ervan overtuigd was, dat de geest van den doode rondom de tafel waarde en deze kleine attenties aangenaam vond. Men noodigde mij uit voor den nacht, opdat ik den volgenden morgen de begrafenis zou kunnen bijwonen. Het moest een dansbegrafe- nis zijn, een der eigenaardigste gebruiken op Haïti. Twee mannen dragen hierbij de doodkist op hun hoofd, haar met de handen vasthou dend en beginnen te dansen en te springen. De heele weg naar het kerkhof wordt op deze wijze afgelegd en dat zonder onderscheid, of het een gelijkmatige ofwel een slechte en steile bergweg is. Daarbij gaan de springers niet rechtuit, maar dansen in een zigzaglijn, steeds met de kist op het hoofd. Achter hen volgen de rouwdragenden, schreeuwend, ja brullend, en zooveel lawaai en gedruisch ma kend als maar mogelijk is. Het doel van het gehuppel is, de booze geesten te ontwijken en hun te verhinderen, om hun intrek te nemen in het lijk. Het afschuwelijk gekrijt, gegil en ander wangeluid moet dienen, om de booze geesten geheel op de vlucht te doen slaan. Seabrook vertelt verder, dat hij, daar hij al verscheidene dansbegrafenissen had meege maakt, bedankte voor de uitnoodiging. „Ik nam afscheid van de vroolijke rouwgasten, natuur lijk zonder te vergeten, om ook de koude hand van den doode te drukken en hem vaarwel te zeggen, hetgeen op de familie blijkbaar een goeden indruk maakte. De weduwe gaf ik een kleine bijdrage in de onkosten en reed daarna mijns weegs, bedenkend, hoe moeilijk het den welgeorganiseerden geest van een geciviliseerd man valt, om de ziel van de Haïtiaansche boe ren te begrijpen...." ATT TT* A DHMMC *C op dit blad zWn Ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen 17 *7^0 bU levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door 17 *7^0 bU een ongeval met 17 /J\() m bij verlies van een band, /A I .1 /tlDvJI 11 vUi O ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen A ff %J\J» verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen ff Uvt doodelijken afloop een voet 01 6611 00B' AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL 6 „Zij is dus betrekkelijk nog jong en 'n knappe vrouw?" „Ja. De detective keek Bengt doordringend aan, doch stelde zijn vragen op 'n ietwat schertsen den toon. „Zou 't eigenlijk niet beter zijn, als u met haar trouwde?" Bengt wilde het gesprek afbreken. Hij stond op en toonde zich uiterst beleedigd. Doch Krag hield hem tegen. „Eerlijk gezegd, komt 't mij voor," ging Krag verder, „dat uw vader te oud is om nog te trou wen." „Dat vind ik ook," antwoordde Bengt. „Juist. Maar dan diende u toch die trouw plannen tegen te werken, of hebt u dat mis schien reeds gedaan?" Bengt aarzelde even. Dan antwoordde hij: „Ik heb vader natuurlijk gezegd, hoe ik er over denk. Maar," ging hij verder, terwijl hij op 'n komische wijze een overdadig gebruik van Vreemde woorden maakte, „het was van mijn kant niet meer dan een gentlemanlike, fijnge- voelde oppositie." Het woord „gentleman" gebruikte hij al heel vaak en soms in den meest zonderlingen samen hang. Krag ging onverstoord verder: „Van 'n zuiver financieel standpunt gezien, zou 't 'n voordeeltje voor u zijn, als dat huwe lijk niet tot stand kwam. De erfenis...." Maar nu stond Bengt ostentatief op en ver wijderde zich met een gezicht, alsof hij wilde zeggen: Bah! wat 'n brutale kerel! Op hetzelfde oogenblik lachte de dokter luid op, om een van Aakerholm's verhalen. De oude heer was weer eens op de prairiën aangeland, temidden vani Indianen, buffeljagers en'wilde paarden. „Geen woord gelogen," beweerde hij met een ernstig gezicht, „ik mikte op zijn linkeroog en trof hem juist in de pupil. En dat op 'n afstand van meer dan twee honderd pas." Asbjörn Krag trad op de beide heeren toe en vroeg vriendelijk: „Pardon, was dat met een revolver?" „Welnee, hoor me nu toch zoo'n groentje eens aan. Met 'n buks natuurlijk, jou onnoozele dwaas." Aakerholm hield er een eigenaardige, zeker niet conventioneele titulatuur op na, als hij in 'n goede bui was. Dit was voor Krag echter geen aanleiding om zich beleedigd te gevoelen, en hoewel hij 'n tikje minachting maar moeilijk wist te onderdrukken zei hij slechts:. „Wel zoo." De oude heer werd steeds vroolijker. „Neen maar, dat is 'n mop!" riep hij uit. „Hoor dat jongmensch eens! M'n beste jongen, heb je in je leven al wel eens kruit geroken?" „Schieten is mijn eenigste liefhebberij," ant woordde Krag, „en met 'n revolver heb ik 'n tamelijk zuiver schot." „Dat wil ik zien." „Ik ben gaarne tot uw dienst. Als de heeren een oogenblik geduld hebben...." en met deze woorden verliet hij de kamer. Spoedig kwam hij terug, het kleine zwarte kistje in de hand. Hij opende dit en nam er twee revolvers uit, twee kleine dingetjes, met goud beslagen. De geringschatting van den ouden heer begon plaats te maken voor ontzag. Hü bekeek ze nauwkeurig en geïnteresseerd en legde ze voorzichtig op zijn hand, als was hij bang, dat hij ze anders tot gruis zou knijpen. Wat een fijn stuk werk was dat! „Laat ons eens 'n schot zien!" riep hij uit en reikte Krag een der revolvers over. De andere hield hij zelf. Krag bevestigde een stukje papier aan den dikken eiken balk onder het bovenlicht van de veranda-deur. Daarna stapte hij zoover moge lijk de tegenoverliggende, aangrenzende kamer binnen, mikte een oogenblik en schoot. De kogel boorde een gaatje door het middelpunt van het kleine papiertje. Het was een prachtig schot. Aakerholm stond op en had Krag, uit louter bewondering, wel willen omhelzen. „Ik bied m'n excuses aan," riep hij uit, „ver geef me. Dat was een voortreffelijk schot. Maar nu wil ik 't ook eens probeeren." Zijn wangen hadden hun vroegere frissche kleur weer gekregen en zijn oogen schitterden. Hij snoof den kruitdamp op, zooals een wild dier, dat een prooi ruikt. Aakerholm ging op dezelfde plaats staan, die Krag ingenomen had en schoot. Ook zijn kogel trof 't midden van het pa piertje. „Ik neem m'n hoed voor u af," zei Krag en maakte een buiging. Aakerholm beantwoordde de buiging en de beide heeren maakten elkaar wederzijds 'n compliment. „Een speelkaart!" riep Aakerholm plots. „Vlug een speelkaart." Men gaf ze hem en hij bevestigde ook deze boven de verandadeur. Het was Ruitendrie. Hij schoot en trof de kaart op den rand. Nu gaf Krag vlug achter elkaar drie schoten. De dokter haalde de kaart naar beneden en 't bleek, dat Krag juist de drie oogen wegge schoten had. Verschrokken en verbluft staarde Bengt den detective aan. Aakerholm echter wierp het kleine revolvertje minachtend op den vloer. „Nieuwerwetsche rommel!" riep hij uit. „Weg er mee. Neen, mijne heeren, dan moet u mij met mijn eigen oud pistool zien schieten." Er lag een eigenaardige, weemoedige klank in zijn stem. Het was, als sprak hij van een bemind, afgestorven kind. De dokter verloor Krag geen oogenblik uit 't oog. Hij begreep direct, dat de detective deze scène met 'n be paalde bedoeling uitgelokt had. Maar wat was dan zijn bedoeling? Asbjöra Krag's gezicht verried een sterke spanning en de dokter voelde, dat er nu iets moest gebeuren. IV IN DEN WINTERNACHT, BUITEN GESTORVEN Allen wachtten met ongeduld den terugkeer van den ouden heer af. Bengt keek verward rond en speelde zenuwachtig met de ruitendrie tus schen zijn bevende vingers, waarvan Asbjörn Krag de oogen doorboord had met zijn kogels, 'n Zóó vaste hand kwam hem ongeloofelijk voor. Krag had, zonder dat de anderen het bemerk ten, zijn stoel vlak naast dien van Aakerholm geschoven. Eindelijk kwam deze terug, triomphantelijk uitroepend: „Zie eens hier, mijne heeren, dat noem ik tenminste 'n schietwapen." En hij toonde hun een dubbelloops pistool van oud systeem. Schertsend mikte hij op de drie heeren, den een na den ander. Asbjörn Krag, die naast hem zat, duwde hij den loop vlak onder den neus. „Hij is geladen," schreeuwde de oude heer quasi-dreigend, „wees op je hoede. Als u niet stil zit, scheer ik met één kogel allebei uw wenkbrauwen af. Dat is tenminste 'n ander stuk werk, dan die dingetjes van u. Die zijn goed om aan 'n horlogeketting te hangen, beste dokter." Hü schopte een van Krag's revolvers, die op den grond gevallen was, minachtend opzü- Dan ging hü naar de deur en speldde een nieuwe kaart vast. Het was hartenaas. Hü schoot van uit de nevenkamer en trof de kaart midden ih het hart. De kamer hing nu vol kruitdamp. Maar den ouden heer scheen de prikkelende reuk goed te doen. Met opgeheven hoofd trad hü op Asbjörn Krag toe, om diens complimenten over züD meesterlijk schot in ontvangst te nemen. Krag echter bleef onverschillig en kalm in zün stoel zitten. Hij verzocht Aakerholm, hem het pistool even te laten zien. Deze reikte 't hem over. Nadenkend liet de detective het pistool op zijn hand rusten, las schijnbaar zonder eenige inte resse de inscriptie op de kolf en zei dan plot seling, opkijkend naar Aakerholm: „Zoo, en dit pistool was 't dus." Deze woorden werkten op den ouden man als een dolksteek. Met van ontzetting wüd-openge- spalkte oogen staarde hü den detective aan en schreeuwde met heesche stem: „Wa.... watwat wilt u daarmee zeggen?" Krag antwoordde onverschillig: „Wat ik daarmee zeggen wil? Niets büzon- ders. Dit is dus uw pistool, wil ik zeggen. Het schiet zuiver." De oude heer zweeg. Een halve minuut lang keek hü Krag onderzoekend en doordringend aan. Toen hü zich eindelük in zijn stoel liet vallen, waren de angst en schrik van zün ge zicht nog niet verdwenen. Vensters en deuren werden door binnensnel lende bedienden geopend en de dikke rook zweefde in lange slierten naar buiten. (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1937 | | pagina 10