DE RUSSISCHE LUCHTMACHT
cKdvM&aal dm day
De avonturen van Stan en Pol
Een veeleischend
genotmiddel
arI Zoo'n sukkel
DE GEHEIMZINNIGE
II KAMERS Hl
DONDERDAG 27 MEI 1937
GEEN DEFENSIEF
KARAKTER
4700 moderne vlieg
tuigen sterk
S:w™ge"' I van een neef
Doodenvereering te
Haïti
Driekwart van het wapen is naar
het Westen georiënteerd en
vrijwel geheel voor een
aanval beschikbaar
In 1936 werd in de Ver. Staten
meer geld voor tabak dan
voor brood uitgegeven
HONIG'S BOUILLONBLOKJES thans 6 voor 8 ct. en 25% zwaarder dan de jneeste andere.
DOOR SVEN ELVESTAD
Het is bekend genoeg, dat Duitschland zich
sterk voor Ruslands militaire macht in
teresseert, in het bijzonder voor de lucht
macht, die door Duitsche deskundigen tot de
sterkste ter wereld gerekend wordt. Daarom zal
er zeker belangstelling bestaan voor een aan
Duitsche bronnen ontleende beschouwing in het
Fransche blad L'Aéro, die we hier in hoofd
trekken laten volgen.
Rusland is het eenige land van Europa, dat
door zijn geweldige uitgestrektheid nimmer uit
de lucht alléén voldoende bestreden zou kunnen
worden. Al zijn industrieën zijn ver van de
grenzen verwijderd en beschermd door vele na
tuurlijke hindemissen. Moskou, de hoofdstad
is op 700 K.M. van de Poolsche grens verwijderd
en de industrieele centra aan de Wolga, den Don,
in den Oeral en in Siberië liggen op zulke enorme
afstanden van de naastbijzijnde grens, dat zij
reeds daardoor tegen eiken luchtaanval be
schermd zijn. Daarom heeft Rusland practiscb
gesproken geen defensieve luchtmacht noodig
en niettemin heeft het zich een geweldig lucht-
wapen gesmeed, waarschijnlijk het machtigste
ter wereld. De Sovjet-luchtmacht bestaat op het
oogenblik uit 4700 moderne vliegtuigen van ver
schillende categorieën, en dit aantal wordt nog
voortdurend uitgebreid.
Politieke en geographische factoren maken,
dat Rusland zich op twee fronten moet kunnen
verdedigen: vooreerst aan zijn Westgrens in
Europa, en verder in het Verre Oosten. TegeD
het einde van 1936 waren nabij deze Westgrens
ongeveer 3500 vliegtuigen samengetrokken, en
1200 aan de Oostgrens in Azië.
In het Westen heeft Rusland vijf luchtmacht»
centra geschapen: le. het centrum Leningrad,
dat 1000 vliegtuigen omvat en het Noordelijk
gedeelte van de Oostzee, Finland en de Baltische
staten bestrijkt; 2e. het centrum Smolensk
(WitebskMinsk), gericht tegen Polen en War
schau, dat 1000 vliegtuigen omvat; 3e. het cen
trum in de Oekraïne (Kiew, Odessa), dat Roe
menië en de Zwarte Zee domineert en onge
veer 400 vliegtuigen omvat; 4e. het centrum
Moskou, dat zich achter de eerstgenoemde cen
tra bevindt en een reserve voor hen beteekent;
hier bevinden zich ongeveer 700 vliegtuigen; 5e.
het centrum Charkow, dat de Zwarte Zee be-
heerscht en de bijzondere reserve van de
Oekraïne vormt, hier bevinden zich ongeveer
400 vliegtuigen.
De eerste linie van centra der luchtmacht
volgt dus de Westgrens en strekt zich met regel
matige tusschenruimten uit tusschen Leningrad
en Odessa. Daar achter bevindt zich een tweede
linie, die zich uitstrekt van Charkow naar Mos
kou. Deze verspreiding is uit strategisch oogpunt
zeer gunstig, omdat elke bedreiging van de flan
ken uitgesloten is; de Noordkant wordt be
schermd door de IJszee en de zwakheid der
Baltische staten, de Zuidkant door de Zwarte
Zee en de onvoldoende militaire sterkte van
Roemenië.
Driekwart van Ruslands militaire luchtmacht
is dus naar het Westen georiënteerd; voor de
verdediging is zij, practisch gesproken, niet
noodig, zij kan dus geheel voor een aanval ge
bruikt worden.
Het primaire element van de Russische lucht
macht vormt het escadrille. Een eskader be
staat uit verschillende escadrilles, terwijl de uit
verschillende eskaders bestaande brigade de
grootste tactische eenheid van de Russische
luchtmacht vormt. Divisies en corpsen der lucht
macht bestaan er niet.
Een brigade bestaat uit formaties van aller
lei categorie. Niettemin is men op het oogenblik
bezig brigades van homogene samenstelling te
formeeren; in den sector Leningrad bijvoor
beeld zijn reeds verschillende brigades uitgerust
met hetzelfde type zware bombardementsvlieg
tuigen voor lange-afstandvluchten.
De vorming van homogene brigades, jacht
vliegtuigen en verkenners is in voorbereiding.
In de omgeving der groote steden bevinden zich
formaties jachtvliegtuigen en verkenners, die
uitsluitend belast zijn met de samenwerking
met de luchtafweerafdeelingen op den grond;
uit organisatorisch oogpunt zijn zij gescheiden
van de aan het front opereerende luchtmacht.
Dergelijke beschermingsbrigades bevinden zich
o. a. nabij Moskou en Leningrad.
Buiten het kader der luchtmacht vallen
voorts de speciale formaties, die tot de land
macht behooren en alleen verbindingsdiensten
verrichten, het richten der artillerie regelen
enz. Deze zijn ingedeeld bij de landmacht en
de marine.
Den lsten October 1936 omvatte de Sovjet
luchtmacht ongeveer 1400 zware bommenwer
pers voor operatie over langen afstand, 1700
lichte bommenwerpers, tevens bruikbaar als
verkenners, en 1600 jachtvliegtuigen. Hierbij
zijn niet inbegrepen de bovengenoemde forma
ties, die tot het leger en de vloot behooren.
Volgens de geheime agenten van Berlijn be
staat het effectief der luchtmacht uit 50 bri
gades en 100 110 onafhankelijke formaties,
die tezamen ongeveer 4700 vliegtuigen van de
eerste linie en de beste kwaliteit omvatten;
de reserve wordt geschat op 1500 toestellen. In
totaal is het effectief niet minder dan 6200
vliegtuigen.
Tot 1929 was de Russische luchtmacht ge
heel afhankelijk van het buitenland, doch in
1933'34 maakte de luchtvaartindustrie zich
onafhankelijk.
Van dit oogenblik ging men typisch Russi
sche methoden volgen en origineele typen
bouwen, vooral voor de constructie van reu-
zenvliegtuigen. Gedurende het tweede vijfjaren
plan werd het aantal bij de luchtvaart betrok
ken fabrieken uitgebreid tot 74, nl. 28 voor de
fabricage van vliegtuigen, 14 motorfabrieken,
32 fabrieken voor onderdeelen en bijzondere uit
rustingsstukken, terwijl het aantal arbeiders
190.000 bedraagt. De productie is (theoretisch)
8000 vliegtuigen per jaar.
Hier volgt een overzicht van de modernste
producten der Russische vliegtuigindustrie:
Éénpersoons-jachtvliegtuigen: J—13: viei
vaste machinegeweren, actieradius 700 K.M.,
snelheid 360 K.M. per uur, plafond 10—11.000
meter; J-15: vier vaste machinegeweren, ac
tieradius 750 K.M., snelheid 360 K.M. per uur,
plafond 10.000 meter; J-16: vier vaste machi
negeweren, actieradius 800 K.M., snelheid 450
K.M. per uur, plafond 9000 meter;
Tweepersoons jachtvliegtuigen: DJ-6; 4 vaste
machinegeweren, twee beweegbare machinege
weren, actieradius 850 K.M., snelheid 370400
K.M. per uur, plafond 9500 meter.
Alle jachtvliegtuigen kunnen 500 K.G. bom
men meenemen.
De Russische regeering getroost zich groote
inspanning om personeel te oefenen voor deze
enorme luchtvloot. De voornaamste instellingen
voor de opleiding zijn: acht luchtvaartscholen
voor beginners, één school voor beginopleiding
tot piloot van watervliegtuigen, 28 brigade-op
leidingsscholen, 16 scholen voor meer gevor
derde vliegers, één school voor opleiding tot
bestuurder van een watervliegtuig, 5 scholen
voor waarnemer, 2 voor schutter en bombar-
deur, 1 voor speciale diensten in de luchtmacht,
9 militair-technische scholen voor de lucht
macht te land, 1 militair-technische schooi
voor de watervliegerij, 1 academie voor lucht-
navigatie, 1 academie voor militaire chemie, 3
militaire luchtvaartscholen en 1 academie vooi
den luchtoorlog.
Buiten het kader dezer opleidingsinstituten
staat de wervingsarbeid voor de luchtmacht,
de Ossoaviachim, die bovendien de passieve
verdediging tegen luchtaanvallen organiseert.
Deze enorme organisatie omvatte eind 1936
meer dan 13 mlllioen leden; zij bestaat uit 122
aeroclubs, 60 luchtvaart- en 1500 vliegvelden.
In 1935 heeft de Ossoaviachim 3500 vliegers op
geleid, die opgenomen zijn in den actieven
dienst der luchtmacht of overgegaan tot de re
serve. In 1936 zijn er 8000 vliegers opgeleid.
Voorts heeft de Ossoaviachim 241 zweefvlieg-
scholen gesticht, waarin van 1934 tot 1936 on
geveer 3000 zweefvliegers opgeleid zijn. Verder
bemoeit deze organisatie zich steeds meer met
de opleiding tot parachutist; in 1936 beschikte
zij over 420 springtorens en een aantal vlieg
tuigen ter verdere oefening. Het aantal ge
oefende parachutisten wordt geschat op 75.000.
Deze parachutisten, waaronder zich vele vrou
wen bevinden, zijn georganiseerd tot batail-
lons. Elke divisie infanterie zal binnenkort over
een dergelijk bataillon beschikken.
Volgens buitenlandsche waarnemers is het
personeel der Russische luchtmacht zeer goed
geoefend.
Twee glasfabrikanten
hebben een onbreekbare
flesch vervaardigd. Om nu
hun uitvinding bij het pu
bliek ingang te doen vin
den, lieten zij zich in deze
houding fotografeeren.
We vragen ons echter af,
of zij wel ernstig gepoogd
hebben, uit te maken, wie
het langer zou uithouden:
hun schedel of de flesch.
Een dezer dagen heeft men te Parijs in het
Museum Galliera een tabakstentoonstel
ling geopend, waarop men de geschiede
nis van de tabaksplant in den loop der eeuwen
kan nagaan. In de laatste jaren zijn in Frank
rijk vaak stemmen opgegaan, die van de Fran
sche regeering verlangen, dat den beroemden
Jean Nicot grootere eer zal worden bewezen
door de oprichting van een standbeeld te Parijs.
Thans heeft de Parijsche gemeenteraad einde
lijk opdracht gegeven tot het plaatsen van een
gedenkteeken voor Jean Nicot. Ook andere
mannen, die in den tijd van de opkomst van
de tabaksplant een belangrijke rol speelden,
zullen door Frankijk niet worden vergeten.
Tot nu toe scheen het historisch vast te
staan, dat Jean Nicot, als gezant der Fransche
regeering in Portugal, in het jaar 1559 eerst
met de tabaksplant naar Lissabon ging en van
daaruit de plant naar Frankrijk bracht en
Frans II een geschenk gaf in den vorm van
zulk 'n plant; een geschenk, dat overigens met
achterdocht werd aanvaard, en waarover de
vorst niet eens zoo bijzonder enthousiast was.
Doch thans weet men, dat de historicus en
ccsmograaf van dienzelfden koning reeds twee
jaar voordien van een Braziliaansche reis te
rugkeerde, op deze reis de tabak probeerde te
rooken en als eerste de plant op Franschen
bodem bracht. In Spanje was de plant reeds
lang voordien de kronieken schrijven van
het jaar 1550 door den Spaanschen arts Ric-
cardo de la Fuente ingevoerd.
De Europeesche geschiedenis van de tabaks
plant heeft een reeks duistere punten, welke
zelfs niet uit den weg worden geruimd door de
interessante pijpen der groote zeeroovers, thans
geëxposeerd in het Gallieramuseum te Parijs.
De Portugeezen zijn schuldig aan het feit, dat
de tabak over de geheele wereld bekendheid
verwierf en ook naar Azië kwam en in de 17e
eeuw -in Turkije en Duitschland werd gebracht.
In midden-Europa werd de tabak aanvankelijk
met achterdocht beschouwd. Men meende, dat
men met langzaamwerkend vergif te doen had,
doch toen men bemerkte, dat een matig ge
bruik ervan geen schade, noch aan het lichaam,
noch aan de hersenen deed, werd de plant in
alle landen gekweekt en overal scheen zij goe
den gedijgrond te vinden.
Het zal voor ons, menschen der 20e eeuw,
hetzelfde blijven, of de historici Catharina de
Medici dan wel den Engelschen cavalier Sir
Walter Raleigh aansprakelijk willen stellen
voor het feit, dat het rooken in West-Europa
en later ook in geheel Centraal-Europa en in
het Oosten, een ware plaag werd. Want dat is
het intusschen geworden, al zal men dit op het
eerste gezicht ontkennen. Ouderdom speelt al
lang geen rol meer bij het tabaksgebruik. Wat
evenwel het ergste is: De statistieken der Ver-
eenigde Staten voor het afgeloopen jaar 1936
hebben uitgemaakt, dat gedurende dit jaar
meer geld voor tabak dan voor brood werd uit
gegeven
De tabak is dus een wel zeer veel eischend
genotmiddel.
Volgens de statistieken werden in die 366 da
gen niet minder den 334.607.431.257 sigaretten
gerookt. Verder Veranderden 4.703.883.947 siga
ren in asch. En tenslotte werden niet minder
dan 95.875 ton tabak in de pijpen gestopt, als
pruimtabak gebruikt of als snuiftabak in den
neus opgesnoven. Ofschoon Amerika aan den
tabakshandel jaarlijks belangrijk verdient, ziet
de regeering der Vereenigde Staten de toekomst
in deze toch allesbehalve rooskleurig in. Roo
sevelt noemt het gebruik van de nicotiana
tabacum een ondergraving van de volksgezond
heid en het zal niet lang meer duren, of Ame
rika krijgt speciale Tabakswetten, welke vooral
jeugdige personen zullen betreffen.
Aan een tabaks-prohibitie wordt niet ge
dacht. Men weet, dat men door dwangmiddelen
op dit gebied niets zal bereiken; het zou gaan
als gedurende de „droge" jaren van Amerika.
Doch men gelooft een uitweg te hebben ge
vonden, die de regeering zeker zal kunnen hel
pen in haar streven op dit gebied. De commis
sie, welke door de regeering werd samengesteld,
en die opdracht had gekregen onderzoekingen
te doen, heeft een kleine plant 'ontdekt, welke
den naam van lobalia inflata draagt. Deze
plant heeft tabakachtige bladeren. Zij laat zich
verwerken als de tabaksplant en heeft zelfs een
tabakssmaak.
Men zal er evenwel voor dienen op te passen,
dat alle, de gezondheid schadende bestanddee-
len, uit de plant worden verwijderd. Dat wil
zeggen, dat de grootste vijand voor de gezond
heid geen vat kan hebben op den mensch, die
de lobalia inflata gebruikt in zijn pijp, zijn
sigaar of sigaret. Het rooken van de sigaretten,
waarin lobalia inflata wordt verwerkt zal bo
vendien niet spoedig een hartstocht worden,
zooals bij de gewone tabak het geval vaak is.
Het is slechts nog de vraag, of het groote pu
bliek de tabak zal willen gebruiken; of het
genegen is de nicotiana tabacum te ruilen tegen
de minder schadelijke, doch minder pittige
lobalia inflata. Amerika wil het in elk geval
probeeren. En indien het publiek zich in be
ginsel niet genegen toont de regeering te hel
pen bij haar bestrijding van het nicotinespook,
dan zal de overheid het probeeren met dwang,
of zoo noodig beslag leggen op de sigaren-
en sigarettenfabrieken in geheel de Vereenigde
Staten.
Het is een proef. We zijn overigens erg scep
tisch ten opzichte van het resultaat. Zelden
aanvaarden de menschen Ersatz voor een een
maal ingeburgerd genotmiddel.
Met Oily Parson werk ik op 't zelfde kan
toor. Toen Olly het kantoor verliet om
bij een oom van z'n vrouw z'n geluk te
beproeven, speet me dat geweldig, want met
Olly en z'n vrouw Ella was ik zeer bevriend.
M'n collega had dien oom nog wei nooit gezien,
maar Ella verzekerde, dat d'r man daar een
levenspositie zou krijgen.
Een week na z'n vertrek met den Cumberley-
express, toen we hem allen op 't kantoor erg
misten, want hij was niet alleen een knap
zakenman, maar ook een joviale kerel kwam
Olly op een morgen weer doodkalm binnenstap
pen en vroeg beleefd en bedaard aan den direc
teur of hij z'n hoed weer mocht ophangen.
Sindsdien is hij weer een der onzen.
Eenige dagen later vroeg ik aan Olly waarom
hij weer zoo vlug teruggekomen was
„Het spreekt van zelf," zei ik, „dat we dolblij
zijn, nu je weer bij ons bent, maar we hadden
toch gedacht, dat je bij je oom een levens
positie zou krijgen."
„M'n oom," begon Olly z'n verhaal, „is direc
teur-generaal en grootste aandeelhouder van de
Bondelcund-Company, een prachtzaak, maar
we konden het niet best met elkaar vinden. Ik
geef toe," grinnikte m'n collega, „dat de eerste
indruk, dien hij van me kreeg, wellicht niet de
snuggerste was, maar dit was m.i. nog geen
reden, om me aanhoudend te plagen en me
aan z'n kennissen voor te stellen als „z'n sukkel
van een neef." Dat hield ik nog geen week uit;
toen begon het me geweldig de keel uit te han
gen, en dat heb ik duidelijk te kennen gegeven
ook.
„Eigenlijk kwam het zoo. In den trein zei ik
tegen Ella, dat ik een beetje door de wandel
gangen ging loopen om een sigaar te rooken.
Toevallig trof ik een paar kennissen afin en
onder 't praten lette ik niet op den tijd. De
trein begon langzamer te rijden en stopte. Ik
vond toen, dat ik tegenover m'n vrouw niet al
te hoffelijk geweest was. Dit wilde ik weer goed
maken, begaf me naar de stationsrestauratie en
kocht daar een groote doos met bonbons. Ik
moest op wisselgeld wachten en, enfin, om 't
niet te lang te maken, toen ik weer op 't perron
kwam, had de trein zich reeds in beweging ge
zet. Als een idioot rende ik het perron af, den
trein achterna, 't Was natuurlijk te laat. De
trein reed al heel gauw „full speed". Door 't
harde loopen op 't uiterste puntje van 't perron
struikelde ik ook nog, en viel languit op den
grond. M'n dpos bonbons vloog open en de lek
kernijen buitelden over de rails. Ik krabbelde
weer op en liep terug. Er zat niets anders op.
Natuurlijk had ik geweldig 't land. De stations
chef, die moeite had een spottend lachje te on
derdrukken, vertelde me, dat de volgende trein
eerst over 2 uren, 54 minuten vertrok. Even
dacht ik na en besloot een telegram aan Ella
te zenden. Hij gaf me een formulier en vroeg:
„Naar welke plaats?"
„Naar Venville," antwoordde ik.
Op dit oogenblik voelde ik een hand op m'n
schouder en.... daar stond Ella, met m'n hoed
in d'r hand en m'n overjas over d'r arm, en
daarnaast een
kruier met de ba-
i miimi in ii mm mi in m mm mi''""M
„Lieve schar,'-
lachte m'n vrouw.
„Als je eens wist hoe potsierlijk je er uitzag,
toen je als een hardlooper dien trein achterna
holde, 't Is alleen maar jammer, dat je hem
niet gehaald hebt."
„Ik behoef Je niet te zeggen," ging Olly voort,
„dat ik opgelucht was, toen ik Ella zag, maar
haar spottende toon beviel me volstrekt niet,
en nog minder de blik, waarmede de lange be
jaarde heer, die haar oom bleek te zijn, me van
't hoofd tot de voeten mat en duidelijk ver
staanbaar zei:
„Zoo'n sukkel van een neef!!"
„Waarom vind je 't zoo jammer, als ik je
vragen mag?" vroeg ik aan m'n vrouw.
Ze lachte en zei: ,,'t Schijnt dat Je den naam
van dit station niet eens gezien hebt."
„Neen, dat heb ik ook niet."
Ik keek op en daar stond met groote letters:
Venville.
Het was het station, waar we moesten uit
stappen. Dat is alles. Maar om nu dagelijks
door mijn oom voor een halven idioot, voor een
sukkel te worden aangezien, neen, daar moest
ik niets van hebben. Trouwens, die oom van
Ella beviel me niets. Op den duur had ik toch
niet met hem kunnen opschieten. Daarom be
sloot ik de beene'n te nemen en weer bij jullie
te komen. Nu weet je de heele historie, maar
spreek er met niemand over."
Ik beloofde dit en hield woord, maar dat ik
er niet over zou „schrijven" had Olly niet ge
zegd. Dus....
Het woord vereering is hier eigenlijk mis
plaatst, althans in onze Westersche oogen. De
ceremoniën, die de aanhangers van den voedoe-
cultus hun dooden doen ondergaan, zijn na
melijk allesbehalve eerbiedig. Onder anderen
worden de begravenen na enkjele dagen wel
eens opgegraven en men maakt bij die gele
genheid uit hun hersens een soort zalf, waar
aan dan het meedeelen van een zekere intel
ligentie wordt toegeschreven. Het hart van het
lijk wordt gedroogd en verleent aan dengene,
die er een stukje van eet, of het in een leeren
zakje op zijn borst draagt, den moed van een
leeuw, en uit de overige deelen van het doods
lichaam worden liefdesdranken en talismans
voor alle mogelijke doeleinden geprepareerd.
De voedoe-cultus, een oeroude, maar sterk
verbasterde traditie uit den Soedan van het
zwarte Afrika, vanwaar 'immers de voorouders
der huidige negerbevolking naar West Indië
v/erden getransporteerd, is echter op het eiland
niet meer algemeen.
De boeren op het land kennen aan de doo
den niet meer zooveel tooverkracht en geheim
zinnige invloeden toe, maar staan met hen op
een zeer vertrouwelijk te noemen voet. Seabrook,
een goed kenner van deze streken en van de
Nu konden ze alles goed hooren. Schuin onder zich keken en Pol vonden het erg mooi en ook de Maan vond het prachtig, te onthouden, dan zouden ze later misschien wat voor hem
ze in een kamertje, dat er erg armoedig uitzag. In een verve- „Het is een lief jongetje," zei de Maan. „Eiken avond zingt hij kunnen doen. Thans toonde de maan hun een ander huis. Hier
loos bedje zat een kindje rechtop en keek naar de Maan. een liedje voor mij, tenminste als hij mij zien kan. was een groote kamer. Het licht was uit en ook de gordijnen
„Maantje tuurt, maantje gluurt," zong het kind zacht. Stan Pol beslooot om het huisje waar het jongetje woonde, goed waren dicht. De kabouters waren erg teleurgesteld.
heerschende gebruiken, vertelt, dat hij op ze"
keren avond in het bergland tusschen Morne
Ruis en Les Verettes opeens geschreeuw, ge
lach en gezang hoorde, zoodat hij meende, dat
er ergens in de buurt feest werd gevierd. Zoo
bleek het inderdaad, doch het was een lijkfeest.
De late ruiter werd vroolijk begroet en naar
binnen genoodigd met de woorden: „De oude
man is dood, kom hem toch eens bekijken!'
Binnen in de hut was nauwelijks meer plaats,
de geheele familie zat hier op alle beschikbare
stoelen, krukjes en oude kisten rondom de
feesttafel, waarop gedroogde haringen, koek,
suikergoed en een vijfliterpot landwijn ston
den. Men at, dronk en schertste naar hartelust,
zich zeiven af en toe onderbrekend met jam
merklachten.
Op de eereplaats aan de tafel, naast een
pot rum, zat de doode, in een blauw buis en
blauwe wollen broek; hü had ook nette schoe
nen aan en een stroohoed op den grijzen kroes
kop. In een zeer natuurlijke houding zat hij
daar, vastgebonden in een leunstoel, en het ge
zelschap scheen de aanwezigheid van den doode
niet grotesk of angstaanjagend te vinden. In
tegendeel. Ik moest hem begroeten, zooals ik
ae overigen begroet had. Toen ik een doosje
cigaretten uit mijn zak haalde, zei een jonge
man: „Vader zou misschien ook wel graag roo
ken", en hij stak een van zijn eigen cigaretten
aan en schoof die den doode tusschen de lip
pen. Later gaf men hem ook te drinken, en
uit alles bleek, dat men ervan overtuigd was,
dat de geest van den doode rondom de tafel
waarde en deze kleine attenties aangenaam
vond.
Men noodigde mij uit voor den nacht, opdat
ik den volgenden morgen de begrafenis zou
kunnen bijwonen. Het moest een dansbegrafe-
nis zijn, een der eigenaardigste gebruiken op
Haïti. Twee mannen dragen hierbij de doodkist
op hun hoofd, haar met de handen vasthou
dend en beginnen te dansen en te springen.
De heele weg naar het kerkhof wordt op deze
wijze afgelegd en dat zonder onderscheid, of
het een gelijkmatige ofwel een slechte en
steile bergweg is. Daarbij gaan de springers
niet rechtuit, maar dansen in een zigzaglijn,
steeds met de kist op het hoofd. Achter hen
volgen de rouwdragenden, schreeuwend, ja
brullend, en zooveel lawaai en gedruisch ma
kend als maar mogelijk is. Het doel van het
gehuppel is, de booze geesten te ontwijken en
hun te verhinderen, om hun intrek te nemen
in het lijk. Het afschuwelijk gekrijt, gegil en
ander wangeluid moet dienen, om de booze
geesten geheel op de vlucht te doen slaan.
Seabrook vertelt verder, dat hij, daar hij al
verscheidene dansbegrafenissen had meege
maakt, bedankte voor de uitnoodiging. „Ik nam
afscheid van de vroolijke rouwgasten, natuur
lijk zonder te vergeten, om ook de koude hand
van den doode te drukken en hem vaarwel te
zeggen, hetgeen op de familie blijkbaar een
goeden indruk maakte. De weduwe gaf ik een
kleine bijdrage in de onkosten en reed daarna
mijns weegs, bedenkend, hoe moeilijk het den
welgeorganiseerden geest van een geciviliseerd
man valt, om de ziel van de Haïtiaansche boe
ren te begrijpen...."
ATT TT* A DHMMC *C op dit blad zWn Ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen 17 *7^0 bU levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door 17 *7^0 bU een ongeval met 17 /J\() m bij verlies van een band,
/A I .1 /tlDvJI 11 vUi O ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen A ff %J\J» verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen ff Uvt doodelijken afloop een voet 01 6611 00B'
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
6
„Zij is dus betrekkelijk nog jong en 'n knappe
vrouw?"
„Ja.
De detective keek Bengt doordringend aan,
doch stelde zijn vragen op 'n ietwat schertsen
den toon.
„Zou 't eigenlijk niet beter zijn, als u met haar
trouwde?"
Bengt wilde het gesprek afbreken. Hij stond
op en toonde zich uiterst beleedigd. Doch Krag
hield hem tegen.
„Eerlijk gezegd, komt 't mij voor," ging Krag
verder, „dat uw vader te oud is om nog te trou
wen."
„Dat vind ik ook," antwoordde Bengt.
„Juist. Maar dan diende u toch die trouw
plannen tegen te werken, of hebt u dat mis
schien reeds gedaan?"
Bengt aarzelde even. Dan antwoordde hij:
„Ik heb vader natuurlijk gezegd, hoe ik er
over denk. Maar," ging hij verder, terwijl hij op
'n komische wijze een overdadig gebruik van
Vreemde woorden maakte, „het was van mijn
kant niet meer dan een gentlemanlike, fijnge-
voelde oppositie."
Het woord „gentleman" gebruikte hij al heel
vaak en soms in den meest zonderlingen samen
hang.
Krag ging onverstoord verder:
„Van 'n zuiver financieel standpunt gezien,
zou 't 'n voordeeltje voor u zijn, als dat huwe
lijk niet tot stand kwam. De erfenis...."
Maar nu stond Bengt ostentatief op en ver
wijderde zich met een gezicht, alsof hij wilde
zeggen: Bah! wat 'n brutale kerel!
Op hetzelfde oogenblik lachte de dokter luid
op, om een van Aakerholm's verhalen. De oude
heer was weer eens op de prairiën aangeland,
temidden vani Indianen, buffeljagers en'wilde
paarden.
„Geen woord gelogen," beweerde hij met een
ernstig gezicht, „ik mikte op zijn linkeroog en
trof hem juist in de pupil. En dat op 'n afstand
van meer dan twee honderd pas."
Asbjörn Krag trad op de beide heeren toe en
vroeg vriendelijk:
„Pardon, was dat met een revolver?"
„Welnee, hoor me nu toch zoo'n groentje eens
aan. Met 'n buks natuurlijk, jou onnoozele
dwaas."
Aakerholm hield er een eigenaardige, zeker
niet conventioneele titulatuur op na, als hij in
'n goede bui was.
Dit was voor Krag echter geen aanleiding om
zich beleedigd te gevoelen, en hoewel hij 'n tikje
minachting maar moeilijk wist te onderdrukken
zei hij slechts:.
„Wel zoo."
De oude heer werd steeds vroolijker.
„Neen maar, dat is 'n mop!" riep hij uit.
„Hoor dat jongmensch eens! M'n beste jongen,
heb je in je leven al wel eens kruit geroken?"
„Schieten is mijn eenigste liefhebberij," ant
woordde Krag, „en met 'n revolver heb ik 'n
tamelijk zuiver schot."
„Dat wil ik zien."
„Ik ben gaarne tot uw dienst. Als de heeren
een oogenblik geduld hebben...." en met deze
woorden verliet hij de kamer.
Spoedig kwam hij terug, het kleine zwarte
kistje in de hand. Hij opende dit en nam er
twee revolvers uit, twee kleine dingetjes, met
goud beslagen. De geringschatting van den ouden
heer begon plaats te maken voor ontzag. Hü
bekeek ze nauwkeurig en geïnteresseerd en legde
ze voorzichtig op zijn hand, als was hij bang,
dat hij ze anders tot gruis zou knijpen.
Wat een fijn stuk werk was dat!
„Laat ons eens 'n schot zien!" riep hij uit en
reikte Krag een der revolvers over. De andere
hield hij zelf.
Krag bevestigde een stukje papier aan den
dikken eiken balk onder het bovenlicht van de
veranda-deur. Daarna stapte hij zoover moge
lijk de tegenoverliggende, aangrenzende kamer
binnen, mikte een oogenblik en schoot. De
kogel boorde een gaatje door het middelpunt
van het kleine papiertje. Het was een prachtig
schot. Aakerholm stond op en had Krag, uit
louter bewondering, wel willen omhelzen.
„Ik bied m'n excuses aan," riep hij uit, „ver
geef me. Dat was een voortreffelijk schot. Maar
nu wil ik 't ook eens probeeren."
Zijn wangen hadden hun vroegere frissche
kleur weer gekregen en zijn oogen schitterden.
Hij snoof den kruitdamp op, zooals een wild
dier, dat een prooi ruikt.
Aakerholm ging op dezelfde plaats staan,
die Krag ingenomen had en schoot.
Ook zijn kogel trof 't midden van het pa
piertje.
„Ik neem m'n hoed voor u af," zei Krag en
maakte een buiging. Aakerholm beantwoordde
de buiging en de beide heeren maakten elkaar
wederzijds 'n compliment.
„Een speelkaart!" riep Aakerholm plots. „Vlug
een speelkaart."
Men gaf ze hem en hij bevestigde ook deze
boven de verandadeur. Het was Ruitendrie. Hij
schoot en trof de kaart op den rand.
Nu gaf Krag vlug achter elkaar drie schoten.
De dokter haalde de kaart naar beneden en
't bleek, dat Krag juist de drie oogen wegge
schoten had.
Verschrokken en verbluft staarde Bengt den
detective aan. Aakerholm echter wierp het
kleine revolvertje minachtend op den vloer.
„Nieuwerwetsche rommel!" riep hij uit. „Weg
er mee. Neen, mijne heeren, dan moet u mij met
mijn eigen oud pistool zien schieten."
Er lag een eigenaardige, weemoedige klank
in zijn stem. Het was, als sprak hij van een
bemind, afgestorven kind. De dokter verloor
Krag geen oogenblik uit 't oog. Hij begreep
direct, dat de detective deze scène met 'n be
paalde bedoeling uitgelokt had. Maar wat was
dan zijn bedoeling?
Asbjöra Krag's gezicht verried een sterke
spanning en de dokter voelde, dat er nu iets
moest gebeuren.
IV
IN DEN WINTERNACHT, BUITEN
GESTORVEN
Allen wachtten met ongeduld den terugkeer
van den ouden heer af. Bengt keek verward rond
en speelde zenuwachtig met de ruitendrie tus
schen zijn bevende vingers, waarvan Asbjörn
Krag de oogen doorboord had met zijn kogels,
'n Zóó vaste hand kwam hem ongeloofelijk voor.
Krag had, zonder dat de anderen het bemerk
ten, zijn stoel vlak naast dien van Aakerholm
geschoven.
Eindelijk kwam deze terug, triomphantelijk
uitroepend:
„Zie eens hier, mijne heeren, dat noem ik
tenminste 'n schietwapen." En hij toonde hun
een dubbelloops pistool van oud systeem.
Schertsend mikte hij op de drie heeren, den
een na den ander. Asbjörn Krag, die naast hem
zat, duwde hij den loop vlak onder den neus.
„Hij is geladen," schreeuwde de oude heer
quasi-dreigend, „wees op je hoede. Als u niet
stil zit, scheer ik met één kogel allebei uw
wenkbrauwen af. Dat is tenminste 'n ander stuk
werk, dan die dingetjes van u. Die zijn goed
om aan 'n horlogeketting te hangen, beste
dokter."
Hü schopte een van Krag's revolvers, die op
den grond gevallen was, minachtend opzü- Dan
ging hü naar de deur en speldde een nieuwe
kaart vast. Het was hartenaas. Hü schoot van
uit de nevenkamer en trof de kaart midden ih
het hart.
De kamer hing nu vol kruitdamp. Maar den
ouden heer scheen de prikkelende reuk goed te
doen. Met opgeheven hoofd trad hü op Asbjörn
Krag toe, om diens complimenten over züD
meesterlijk schot in ontvangst te nemen. Krag
echter bleef onverschillig en kalm in zün stoel
zitten. Hij verzocht Aakerholm, hem het pistool
even te laten zien. Deze reikte 't hem over.
Nadenkend liet de detective het pistool op zijn
hand rusten, las schijnbaar zonder eenige inte
resse de inscriptie op de kolf en zei dan plot
seling, opkijkend naar Aakerholm:
„Zoo, en dit pistool was 't dus."
Deze woorden werkten op den ouden man als
een dolksteek. Met van ontzetting wüd-openge-
spalkte oogen staarde hü den detective aan en
schreeuwde met heesche stem:
„Wa.... watwat wilt u daarmee zeggen?"
Krag antwoordde onverschillig:
„Wat ik daarmee zeggen wil? Niets büzon-
ders. Dit is dus uw pistool, wil ik zeggen. Het
schiet zuiver."
De oude heer zweeg. Een halve minuut lang
keek hü Krag onderzoekend en doordringend
aan. Toen hü zich eindelük in zijn stoel liet
vallen, waren de angst en schrik van zün ge
zicht nog niet verdwenen.
Vensters en deuren werden door binnensnel
lende bedienden geopend en de dikke rook
zweefde in lange slierten naar buiten.
(Wordt vervolgd)