<Sjg> ffidwïAactl van da§ De avonturen van Stan en Fol f «2> lï 0 SS81! a De Vakwerkbouw A DE GEHEIMZINNIGE Hl KAMERS Hl De waarde van standsorganisatie f ZATERDAG 29 MEI 1937 Hout als bouwmateriaal ^00*1 3 curios Kaast 'êlka/vt! S.S*""! De verstuikte Een czardas ,j DOOR SVEN ELVESTAD Propaganda-nummer van de „R.K. Werkgever" Nu het economisch tij gekeerd is, acht de Alg. Katholieke Werkgevers- vereeniging den tijd gekomen, haar gelederen aan te vullen met al die onderne mers, die tot nu toe buiten haar organisatie bleven. In crisistijd is de tijd daartoe min der gunstig, want dan laten sommige men- schen zich maar al te veel beheerschen door defaitisme, en wegen de geldelijke offers, die nu eenmaal onafscheidelijk aan organisatie verbonden zijn, maar al te zwaar. Thans echter is iedereen in zaken weer optimist, men kan zich financieel weer wat meer veroorloven en bij dien gunstigen wind wil de Werkgeversvereeniging alle zeilen bijzetten en haar bemanning ver sterken om des te sneller te kunnen varen naar het land van een betere toekomst niet naar een idyllisch eiland Utopia, maar naar een land met gewone menschen en gewone zaken, waarin echter de christe lijke beginselen wat méér den toon aan geven dan in onze samenleving het geval is. Moge het werkgeversschip op deze vaart geflankeerd blijven door de schepen der andere R.K. Standsorganisaties! Als inzet van die vernieuwde actie-naar- buiten is verschenen een propaganda nummer van het vereenigingsorgaan „De R.K. Werkgever". Wij hebben er vroeger reeds meermalen op gewezen, dat dit week blad van belang is voor veel breeder kringen dan die der werkgevers alléén. Onder de uitstekende leiding van dr. L. G. Korten- horst tot voor zeer kort bijgestaan door den op Pinksteren overleden mr. H. Fran- ses heeft het blad zich ontwikkeld in de richting van een algemeen economisch weekblad met politieken inslag onmis baar voor ieder die in het economisch leven van ons land belang stelt. Het propaganda-nummer handhaaft deze reputatie. Het is een bundel hoogst inte ressante lectuur. Het bevat niet alleen de gebruikelijke „gelegenheids"-artikeltjes van den voorzitter, geestelijke adviseurs en ver schillende bestuursleden. Door een keur van substantieele artikelen over verschillende actueele onderwerpen toont het metterdaad aan, welk een uitstekende voorlichting deze standsorganisatie door haar orgaan aan haar leden geeft. Niet alleen de secretaris sen en functionarissen der vereeniging en haar af deelingen; ook de leden zelf wer ken actief mee aan deze voorlichting. Wij doen slechts een greep wanneer wij noemen een uiteenzetting van de beteekenis van de nieuw-voorgestelde wijziging der Crisis- Invoerwet, door den voorzitter der federa tie, ir. F. H. E. Guljé, een artikel van den heer Ch. Stulemeijer, waarin deze een Fransch voorontwerp van wet betreffende de ordening van het bedrijfsleven be spreekt. Dit bevat een bedenkelijke mate van staatsinmenging en vormt een waar schuwing door te toonen, waartoe men ver valt indien het bedrijfsleven niet tijdig zelf tot ordening overgaat. Mr. L. J. van der Valk geeft in dit nummer een beschouwing over economische samenwerking van Ne derland en Indië in het kader der Rijks eenheid, mr. W. J. Vroom vergelijkt de In dische en de Nederlandsche jurisprudentie over hetgeen concurrenten zich tegenover elkaar mogen veroorloven, terwijl mr. W. P. M. van der Loo commentaar levert op een arrest van den Hoogen Raad waardoor het ethische postulaat van het „iustum pre- tium" in gevaar wordt gebracht. Zoo biedt dit nummer, dat nog veel an dere artikelen bevat, elck wat wils. In het bijzonder trof ons echter de vraag, die dr. Kortenhorst in zijn inleidend arti kel aan de orde stelt, een vraag die men niet genoeg kan overdenken en die helaas bij zoo weinigen opkomt: wat heeft de prin- cipieele organisatie in het verleden reeds bereikt en waarvoor heeft zij ons behoed? „Wij stellen het thans levend werkgeversge slacht slechts deze ééne vraag": zoo schrijft dr. Kortenhorst „hoe zouden de verhoudin gen in ons land zijn, wanneer er geen confes- sioneele vereenigingen waren geweest? Anders gezegd, wanneer alle werkgevers neutraal (lees liberaal) georienteerd zouden geweest zijn en alle arbeiders socialistisch of communistisch, hoe zou de godsdienstige, culturecle en politie ke landkaart van ons vaderland er dan wel uitgezien hebben? Wie daarover nadenkt, moet wel huiveren Dij de gedachte wat er van de toepassing der be ginselen van ons Geloof terecht zou zijn ge komen." Inderdaad: maar al te vaak vergeet men, dat het noodzakelijk pendant van het libe ralisme het socialisme en het communisme is, en dat alleen de religie de voor orde en rust noodzakelijke samenwerking van alle volksgroepen duurzaam kan waarborgen! Mogen ook andere sociale organisaties de geciteerde vraag overnemen en haar ter overweging voorleggen aan die standgenoo- ten die tot nu toe ongeorganiseerd bleven! Wanneer men van de Duitsche hoofdstad uit westwaarts rijdt, ziet men voorbij Maagden burg, waar de beboschte hellingen van den Harz beginnen, de eigenaardige, min of meer bonte en versierde huizen, welker muren be staan uit een vertakt houten geraamte met daartusschen metselwerk: huizen in vakwerk- bouw. Zij zün een kenmerk van het geheele Neder-Saksische gebied, tot het Teutoburger Woud toe. Geheele steden schijnen in dezen stijl te zijn gebouwd: Brunswijk, Hildesheim, Halberstadt. Ook Zuidwaarts en Westwaarts echter van dit groote kerngebied van de vakwerkbouwwijze vindt men interessante voorbeelden van dezen stijl, in het Frankische tot den Main toe en in het Rijn- en Moezelgebied. Miltenberg aan den Main, Michelstadt in het Odenwoud, Dinkelsbuehl en kleine Rijnstadjes zooals Bacharach, om slechts enkele voorbeel den te noemen, zijn bijzonder rijk aan mooie vakwerkhuizesn. Het is geen toeval, dat de vakwerkstijl zich in deze streken ontwikkeld heeft, welke de kernlanden zijn van de houtleverende gebieden. Reeds volgens Tacitus gaven de Germanen als bouwmateriaal aan hout de voorkeur en dit is in hun landen, in tegenstelling tot de Romeinsch-Romaansche bouwwijze, door de Middeleeuwen heen zoo gebleven. Vakuitdruk kingen, zooals kalk, mortel, muur, zijn dan ook van Latijnschen oorsprong. De Franken hebben die voorkeur voor hout als bouwmateriaal naar Noord-Gallië meege- IliliMiüj'-*1' Indien een auto bezig is een voor hem rijdende andere auto in te halen mag men dit voertuigen- paar niet voorbijrijden, dus: nooit drie auto's naast elkaar. Het oudste overgebleven voorbeeld van Duitschen vakwerkbouw is het Raad huis van het idyllische stadje Michelstadt bei Erbach, m het Odenwald. Dit gebouw is 450 jaar oud. Men ziet hier 't schilderachtige marktplein met het raadhuis op den achtergrond nomen, de Saksen naar Engeland. Talrijke huizen in vakwerkstijl in Noord-Frankrijk en in Engeland bewijzen dit nog, zooals het huis van den grooten Shakespeare te Stratford en Avon. In het boschrijke Germanië bood zich het hout als van zelf als bouwmateriaal aan, en toen de bosschen op vele plaatsen verdwe nen, handhaafde de stijl zich daar, waar het woud behouden bleef. Te Hildesheim, de klas sieke stad van den vakwerkstijl, zijn er nau welijks een dozijn middeleeuwsche steenen huizen. Slechts in het Zuiden van Duitschiand waar talrijke steengroeven zijn, wordt veel in steen gebouwd, terwijl in het Noorden, arm zoowel aan hout als aan steenen, vooral in het kustgebied een geheel ander bouwmateriaal domineert: de baksteen. Toch zijn hier ook ge bouwen in vakwerkbouw, b.v. de pakhuizen in de oude Hanzesteden Hamburg, Danzig, enz. Zelfs was hier de vakwerkbouw ook de oor spronkelijke bouwwijze. Vakwerkhuizen uit de oudste tijden vindt men nog in de Oost- Pruisische steden Braunsberg en Tilsit. De vakwerkbouw ontwikkelt zich in de tijden der Gothiek en der Renaissance tot vollen bloei en vooral in Neder-Saksen werden de oude tradities tot nieuw leven gewekt. De con structie der vakwerkhuizen stond sterk onder den invloed der verschillende stamgebruiken en berustte in hoofdzaak toch overal op dezelfde principes. Het materiaal dwong nu eenmaal tot een bepaalde techniek. Vooral het Gothische vak werkhuis is streng en duidelijk van stijl. De steunbalken op de grondmuren zijn hoog, zoo dat boven de gelijkvloersche vertrekken men achtte een kamerhoogte van 2 50 M. voldoende nog ruimte bleef voor een tusschenverdie- ping van 1.80 M. voor slaapvertrekken, enz. Boven dezen onderbouw met zijn grootere be neden- en kleinere bovenvensters is de boven bouw „uitgekraagd", d.w.z. de balkenlaag springt ten opzichte van het straatfront naar voren. Dit maakte een volgens de ijzeren wetten der statica zeer uitgebalanceerd gebruik der bal kenlaag en vormde voor het onderhuis een soort beschermend dak tegen weersinvloeden. De nuttige ruimte werd bovendien aanzienlijk vergroot, maar dit zal in die tijden wel geen beslissend motief zijn geweest. Eerst in de 19e en 20e eeuw kwamen problemen van ruimte- economie naar voren. Door z.g. „knaggen", driehoekige stukken hout, worden de uitstekende balken tegen de opstaande palen gestut en draagkrachtiger ge maakt. Tegelijk verkrijgt men hierdoor een be veiliging tegen de bijzonder gevaarlijke ver schuivingen van het houten geraamte bij fron tale windstooten. De vrijstaande en hoek huizen moesten echter ook beschermd worden tegen stormwinden evenwijdig aan de straat zijde. Hiertoe dienen z.g. „strevers", die taps- gewijze verbonden zijn met de steunbalken en de dorpelbalken op de grondmuren. Uit schoonheidsoverwegingen werden deze „strevers" later volgens bepaalde regels ge plaatst, zooals b.v. bij het Gildehuis te Hildes heim. Kreeg een onderhuis meer bovenverdie pingen, dan .stak natuurlijke elke hoogere met zijn balkenlaag boven de vorige uit. Als voor beeld hiervan noemen wü het stadhuis van Hildesheim, dat trouwens ook het belangrijkste Gothische gebouw in vakwerkstijl is. Bijna alle genoemde constructieonderdeelen werden rijkelijk met beeldhouwwerken versierd, ofwel beschilderd. Vooral het dennenhout loont zich zoo mooi voor het versieren. Het rijkste snijwerk vinden wij dan ook tusschen Thürin- gen en den Harz; in Westfalen en het Rijn land, waar de eik domineert, vinden we het slechts spaarzaam, omdat eikenhout niet ge makkelijk te bewerken is. De oude huizen van Neder-Duitschland heb ben tuitgevels, geen zadeldaken. Huizen met tuitgevels, die in den voorgevel een bovendrie- hoek hebben, vinden wij vooral in het Opper- Duitsche, waar de grondperceelen meest smal en diep zijn. In Zuid-Duitschland zijn de hui zen veelal door open galerijen en vooral door berceau's verlevendigd. De huizen zijn hier ook bonter, schilderachtiger, maar niet zoo sterk. In de Renaissance bereikte de bouwstijl zijn hoogtepunt. De huizen werden steeds fraaier en rijker van uiterlijk. Om de fagade losser te maken, brengt men wel erkers aan, die zoo mogelijk weer een tuitgevel kregen. Maar met het hoogtepunt van den Renaissancebouwstijl komt tevens het verval, dat niet te herstellen scheen. De door het hout als materiaal voorge schreven grenzen werden overschreden. De zin voor het schoone en rijke overheerscht de con structieve noodzakelijkheid. Men begint wat met de steenen bouwwijze te knoeien, die In de 16e en 17e eeuw steeds meer opkomt en het hout langzaam verdringt. De 30-jarige Oorlog met zijn branden sluit den bloeitijd van het vakwerkgebouw voorgoed af. De steen heeft de toekomst! Niet alleen hier, maar ook in het buitenland. En de typische oude huizen, welke Duitschiand thans nog bezit, worden nu alleen nog maar bewonderd door de vreemde lingen, die door Duitschiand trekken, en het bezoek van de typische houten-huizen-bezit tende stadjes op hun programma hebben staan. In één opzicht hebben Wanda, m'n vrouw, en ik, een verschillenden smaak. Zij houdt dol veel van picknicks, en ik sta er meer dan onverschillig tegenover. Ik geraakte dus aller minst in geestdrift, toen Wanda haar voet ver stuikte, een uur vóór ze uit zou gaan, om op de Waal te gaan picknicken en mij als haar plaatsvervanger aanwees.. „Maar kindlief," bracht ik daar tegen in, „ik ken niemand van al die menschen." „Geen nood," zei Wanda, „je hebt niets an ders te doen dan er proviand heen te brengen en vroolijk te zijn. Bovendien, de gasten zijn heelemaal niet lastig. Ze gaan van 't oude boot huis de rivier op en ze komen op een lief plekje bij elkaar, net op 't derde punt links. Ik heb aan den eigenaar permissie gevraagd. Dus vlug aan 't werk en laad alles in 't wagentje, en „Maar als je alles zoo mooi geregeld hebt," viel ik haar in de rede, „hoef je toch niet „Maar man, ze moeten toch den proviand heb ben. Maak voort, anders kom je te laat." Nu, ik kwam te laat. Bij 't boothuis gekomen, zag ik geen picknicksgasten. Alleen was er de slaperige bootjesverhuurder. „Heb je ook ergens een picknick gezien?'' vroeg ik. „Wat?" riep hij. „Een picknick. Heb je er een gezien?'' „En als ik 'm nou es gezien had?" vroeg hij weer. „Och, ik wilde alleen maar weten, of je er een gezien hebt. De menschen tenminste." De booten verhuurd er keek me met toegene- pen oogen aan. „Ik kan ze gezien hebben en ik kan ze ook niet gezien hebben," luidde zijn orakeltaal, „maar nou je 't zegt, heb ik 'n stel dames en heeren de rivier op zien gaan met manden en zoo." „Uitstekend, en waren de booten besproken door een dame?" De man dacht even diepzinnig na. „Nou u 't zegt, mijnheer, waren ze door een dame bespro ken." „Mooi zoo, als ge me nu even wilt helpen met die manden Een minuut of vijf later zat ik in een boot. Op 't oog was het geen stevig vaartuig, waar mee ik van wal stak. Maar ik moest wel stevig roeien tegen den stroom op, en dat op een snik- heeten middag. Ook zag ik geen spoor van een picknick, tenminste niet van een picknick, die er uitzag alsof ze door Wanda georganiseerd was. Ik wist dat ze nooit toegang zou verleend hebben aan een harmonica. Maar eindelijk, juist toen ik naar het boothuis terug wilde keeren, vond ik ze. Met m'n stuurboordriem alleen WWJI "ets— fife De kinderen babbelden ondertusschen door. Het meisje zei, „O, Bertje, wat vreeselijk." Het meisje huilde haast. „Weet dat ze er niets aan kon doen. De wind vloog onder haar rokje je wat, ik zal probeeren of ik het gat kan stoppen. Ik heb het en zoo tegen het ijzerdraad aan. Het jongetje liet zijn kousjes laatst van juf afgekeken, en hier staat mijn werkmandje." Ze zien, waarin een groot gat was. Dat was er tijdens het spelen deed de gordijnen wat meer open om licht te krijgen en zette ingekomen. zich bij het venster. Bertje keek toe. De juf in de andere kamer had echter argwaan gekregen. „Het is net of ik die ondeugden hoor," zei ze. „Ik zal direct eens gaan kijken." Stan hoorde dit en wilde de kinderen graag helpen. „Laat me even vlug naar beneden", vroeg hij aan de maan. Deze liiet een straal op het venster neer. roeiend, legde ik onder de wilgen aan. Het ge zelschap zag er wel niet gedistingeerd, maar toch vrij onschadelijk uit. Maaren daarover stond ik verwonderd, het had al proviand. Fram bozen- en citroenlimonade parelden aan de randen der glazen en broodjes met ham en ros bief gingen van hand tot hand en verdwenen in de grage magen der picknickers. ,,'t Spijt me erg, dat ik zoo laat ben," begon ik het vroolijke gesprek, „maar m'n vrouw heeft haar voet verstuikt, en Op het onvriendelijke gelaat der aangespro kene verscheen een uitdrukking van medelijden en er liep 'n ge- mompel door het E „Ik ben blij dat u niet gewacht t hebt," ging ik voort. „Maar ik schijn toch net op tijd te komen. Dus, als een of twee van u me een handje willen helpen.. Nu v/eet ik, dat Wanda haar picknicks altijd uitstekend organiseert. Zoodra de picknickers dan ook de lekkere lading in 't vizier kregen, kwamen de gewillige handen. De kurken knalden al heel gauw en broodjes met caviaar en ge rookte paling verdrongen al spoedig hun meer bescheiden mededingers. Langzamerhand kwa men de tongen los, de pret werd algemeen, er werd verstoppertje gespeeld, waarbij ik een vrij- gezellln van twijfelachtigen leeftijd in haar schuilhoek ving. Toen de avond begon te vallen, zaten we allen weer op den oever der rivier. Weer knalden de kurken en gingen de kostelijk aangekleede broodjes van hand tot hand, in een luchtig blij de stemming. De vrijgezellin van twijfelachtigen leeftijd keek dankbaar naar den fonkelenden wijn, toen ze d'r glas omhoog hief naar 't gouden westen. ,„Hoe jammer dat Koosje niet komen kon," zei ze. „Wie?" vroeg ik. „Koosje; ze zou echt genoten hebben." „Dat zal wel," beaamde ik. „Beroerd toch, om zoo onverwacht je voet te verstuiken. Hoe kwam dat zoo?" „Wie?" vroeg ik weer. „Wel, Koosje., U zei toch dat ze haar voet verstuikt had." „Ikmeer zei ik niet. Eensklaps was er een kwaad vermoeden in mij opgekomen, een vermoeden, dat tot waarheid bevestigd werd, toen ik eenige oogenblikken daarna een droef geestig optochtje van drie bootjes langzaam stroomafwaarts zag drijven. Als ooit toorn, te leurstelling, honger en dorst op gezichten van menschen stonden afgeteekend, dan was het op de aangezichten dier ongelukkige wezens, welke in die drie bootjes zaten. „Wat kunnen sommige menschen toch zuur en boos zien, ook als ze uit zijn!" riep de vrijge zellin van twijfelachtigen aard. „Ik begrijp niet dat zulke menschen nog uitgaan. U?" De drie booten verdwenen langzaam om de bocht in de steeds aangroeiende schemering. „Ik vrees dat ik 't wel begrijp," zei ik. Bij een bal ter eere van het Italiaansche ko ninklijke paar is te Boedapest door 15 paren een echte czardas gedanst. Ook wie overigens niets van de Hongaarsche nationale muziek afweet, kent toch in ieder geval twee namen: den Rakocsy-marsch-, welke in Hongarije eenzelfde rol speelt als de Marseil laise in Frankrijk, en den czardas, den eigen lijken Hongaarschen nationalen dans. Er bestaat geen operette en natuurlijk ook geen sprekende film, waarin geen czardas voor komt, indien het verhaal in Hongarije speelt. En het overige voor de verspreiding van den czardas heeft de radio gedaan. Wanneer men een echten en origineelen czardas wil hooren, behoefte men slechts op het radiostation Boe dapest, dat eiken avond zigeunermuziek uit zendt, af te stemmen. Alle dansen hebben in den loop der tijden een verandering ondergaan. Ook de czardas is daar van niet verschoond gebleven. Het was derhalve een buitengewoon aardig idee, dat men aan het Italiaansche koninklijke paar den dans in zijn oervorm demonstreerde. Hoe oud deze nationale dans eigenlijk is, heeft men nimmer kunnen vaststellen. De eerste czardasmelodieën ech ter zijn in een boek van het jaar 1562 opgetee- kend. Het eigenaardige van deze muziek be staat hierin, dat slechts weinige melodieën lan gen tijd populair blijven. De zigeuners vinden voortdurend nieuwe wijsjes uit. En deze wor den weer spoedig vergeten, wijl zij nimmer op- geteekend worden. Strenge dansfiguren kent men bij den czardas niet, de bewegingen moeten evenwel steeds gra cieus zijn. De dans bestaat uit twee deelen, n.l. een langzaam eerste deel, lassoe genaamd, en een levendiger en sneller tweede deel, friska geheeten. In het eerste deel pakt de danser zün danseres om de heupen en draait met haar naar links en naar rechts. Het met de handen slaan op de hooge laarzen verlevendigt het ge heel. De friska behoort tot de typische „vluchtdan- sen", waarbij de danser de hem ontvliedende danseres achtervolgt, om haar tenslotte te grij pen en in een uiterst snel tempo in het rond te draaien. De czardas met zijn bonte Hongaarsche cos- tuums en de echte zigeunermuziek is een lust voor oogen en ooren. AT f U A 'G op dit blad ziJn ^gevolge de verzekermgsvoorwaarden tegen T7 - bil levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door |7 *7^0 bü een ongeval met fT M 8 .1 ,r. rTiDv^l Hl O ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen Uvft" verlies van belde armen, beide beenen of beide oogen t/vi" doodelijken afloop AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL bij verlies van een hand, een voet of een oog. 8 „Een voortreffelijk mensch," merkte een der heeren op, „en een gewiekste, handige kerel." „Ongetwijfeld," mompelde de commissaris. „Met zijn pleegvader leeft hij zeker niet op al te besten voet?" informeerde de burgemeester. „Hij is er niet over te spreken, dat de oude nog met de „Mededame" wil trouwen. En daar over hoeft men zich toch werkelijk niet te ver wonderen." „Ongetwijfeld," meende de commissaris en dronk zijn glas leeg. Plots staken zij de koppen bij elkaar. Krag hoorde, dat zij over de „Modedame" spraken en ving enkele woorden van den advocaat op: „Of Bengt zelf niet Op hetzelfde oogenblik kwam Bengt naderbij. De advocaat stond vlug op en hield een korte toespraak: „De hope van onze stad, de stut van onze partij, ons aller vriend Bengt.... hij leve hoog!" Bengt dankte hem en zei: „Wij, gentle- mans De rest hoorde Krag niet, want hij verliet het gezelschap en trad op een ander tafeltje toe. Overal werd stevig gedronken en de politiek was niet van de lucht; de verkiezingen waren op handen. In een ander vertrek amuseerden zich de jon geren. Het waren meest jonge groothandelaren, officieren en nieuwbakken ambtenaren. Er werd piano gespeeld. Plots brak het gejuich los, gevolgd door her haald schaterlachen allerwegen. Enkele andere heeren kwamen toegesneld, om te vernemen wat er gebeurd was. De oude kapitein Evensen, dronken als ge woonlijk, was, gelokt door de tonen van de muziek, de kamer binnengekomen en wiegend op de maat van de melodie, liep hij uit een volle flesch te drinken. De flesch was hem echter uit de hand gegle den en in de openstaande piano-kast gevallen. Twee snaren waren gesprongen. Het gejuich klonk minuten lang door het geheele gebouw. De advocaat vond hierin aanleiding om het woord te nemen en een gloeiende speech af te steken op het Vaderland. Men stond voor de verkiezingen; de allerhoogste belangen van het land stonden op het spel. Begeesterd door de enthousiaste woorden, zetten enkelen het volks lied in Plotseling echter werd de deur opengerukt, een der jonge lieden stortte binnen en gebood stilte. Hij was bleek en snakte naar adem. Alle blik ken waren op hem gevestigd. Krag vermoedde, dat hij iets ernstigs mede te deelen had en een angstig voorgevoel maakte zich van hem meester. „Mijne heeren," riep de jonge man eindelijk uit, „onze stad en onze club hebben een zwaar verlies geleden. Ik had zoojuist een telefoon gesprek met Kvamberg. Aakerholm is enkele minuten geleden gestorven. Men vond zijn Hjk in het park." De diepe stilte, die op deze woorden volgde, werd onderbroken, door het rinkelen van een aan scherven vallend glas. Het was Bengt's glas geweest. Krag keek hem aan. Doodsbleek stond hij tegen den deurpost geleund. V DE DOODE Toen Krag en Bengt na een razenden sledetocht op Kvamberg aankwamen, waren alle vensters hel verlicht, als bij een feest. De beide mannen hadden gedurende de snelle vaart niet veel woorden met elkaar gewisseld. Maar Bengt had een opmerking gemompeld, die Krag goed in 't oor geknoopt had. Hij had ge zegd: „Men vond het lijk in het park. Dat is merk waardig." De slede hield stil voor de breede trappen van het bordes. Bleek en blootshoofds verscheen de dokter in de deur. Hij was zoo onder den indruk, dat» hij haast geen woord uit kon bren gen. Doch Krag vroeg hem ook niets. Een bediende kwam naar buiten, om de heeren behulpzaam te zijn bij 't uitstijgen. In, den cor ridor stonden een paar dienstboden, de handen voor 't gezicht, en snikten. De dikke, roode kok kwam naderbij en verwijderde hen. „Waar is het lijk?" vroeg Bengt. „In de woonkamer," werd hem geantwoord. Berigt ging voorop, Krag en de dokter volgden hem. Krag ving enkele woorden op van een der dienstmeisjes. „Och, de patroon heeft zich zelf...." Verbaasd en vragend keek Krag zijn vriend aan. „Hij heeft zich gezelfmoord," fluisterde deze, „midden in 't hart geschoten." De detective verhaastte zijn schreden en be reikte tegelijk met Bengt de woonkamer. Het lijk lag op een sofa, toegedekt met een wit laken.- Bengt trad naderbij en wilde het laken weg trekken, doch Krag belette hem zulks. „Bent u sterk genoeg, om het lijk te zien?" vroeg hij hem. Bengt wierp hem een minachtenden blik toe en antwoordde: „Acht u 't nu wel het juiste oogenblik voor scherts?" „Scherts of ernst, in ieder geval heeft een dokter in deze aangelegenheid te beslissen. De doode pleegde zelfmoord." „Zelfmoord?" riep Bengt uit. „Dat is niet mogelijk! Ik dacht, dat hem een beroerte getroffen had." „Dat dacht ik ook," zei Asbjöm Krag zachtjes en trok toen langzaam het laken weg, doch slechts zoover, dat het gelaat bedekt bleef. Aakerholm droeg zijn gewone dagelijksche costuum en een overjas. Hij lag op den rug. De linkerhand hield krampachtig het pistool om sloten, waarmede hij enkele uren nog zoo meesterlijk geschoten had. Een roode vlek op zijn borst, wees waar de kogel hem getroffen had. „Midden in 't hart," fluisterde de dokter. „Hij wist, waar hij moest treffen, de oude heer." Bengt sprak minutenlang geen woord. Dan zei hij plotseling, terwijl hij zich over den doode heenboog: „Arme, arme vader. Moest u dan op deze wijze uw rust vinden?" Vanuit de open deur, waar het personeel saamgestroomd was, klonken luide snikken. Op dat oogenblik verwijderde Krag ook het laken van het gezicht van den doode. Bengt deed ontzet eenige passen terug en sloeg beide handen voor de oogen, als was hij bang, iets ontzettends te zullen zien. Inderdaad was het doodenmasker van den ouden Aakerholm zoo afschrikwekkend, dat zelfs de sterkste man er van moest sidderen. Het was verstard op het oogenblik, dat het gelaat een bovenmenschelijken angst en schrik uitdrukte: de oogen puilden uit hun kassen, de mond was verwrongen. Wat had de ongelukkige onmiddellijk voor zijn dood gezien? „Bedek dat gezicht," smeekte Bengt met afge wend hoofd, ,,'t is ontzettend." Krag liet het laken weer vallen. „Ik verbied ieder, het lijk aan te raken," be val hij dan streng. „Het moet op deze plaats blijven liggen, tot ik nadere orders zal geven." Bengt scheen aanvankelijk verbaasd en ont stemd over zijn bevelenden toon. Doch hij be- heerschte zich spoedig en zei tot de bedienden: „Houdt u allen aan de bevelen van den dokter." Zich tot Krag wendend ging hij verder: „Ik geef u volmacht, alles te doen in dezen, wat u noodzakelijk acht." Krag knikte onverschillig. Ik zou graag willen beschikken over een lichte slede en een vlug paard," zei hij. „Ut moet onmiddellijk een paar telegrammen ver zenden." Hij wees op de deur. „Laat die nieuwsgierigen gaan, zij hebben hier niets te maken. En laat dan hem of hen hier komen, die 't lijk gevonden hebben." „Ik heb het lijk 't eerst gezien," riep de kok en stapte, overtuigd van zijn gewicht in deze zaak, met opgeheven hoofd de kamer binnen. „En ik hoorde de schoten," riep een knecht en volgde hem. „Schoten?" vroeg Krag en Bengt tegelijk „Waren er dan meerdere?" „Ja," antwoordde de dokter, die weer wat op verhaal gekomen was, „er werden twee schoten gehoord." „Goed," zei Krag. „Sluit de deur." Het personeel verwijderde zich en de deur werd gesloten. Asbjöm Krag ondervroeg allereerst den knecht. „U hoorde dus de twee schoten," vroeg hu hem. „Ja." „Waar bevond u zich op dat oogenblik?" (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1937 | | pagina 10