<Sjg>
ffidwïAactl van da§
De avonturen van Stan en Fol
f «2>
lï
0
SS81!
a
De Vakwerkbouw
A
DE GEHEIMZINNIGE
Hl KAMERS Hl
De waarde van
standsorganisatie
f
ZATERDAG 29 MEI 1937
Hout als bouwmateriaal
^00*1 3 curios Kaast 'êlka/vt!
S.S*""! De verstuikte
Een czardas
,j
DOOR SVEN ELVESTAD
Propaganda-nummer van de
„R.K. Werkgever"
Nu het economisch tij gekeerd is,
acht de Alg. Katholieke Werkgevers-
vereeniging den tijd gekomen, haar
gelederen aan te vullen met al die onderne
mers, die tot nu toe buiten haar organisatie
bleven. In crisistijd is de tijd daartoe min
der gunstig, want dan laten sommige men-
schen zich maar al te veel beheerschen
door defaitisme, en wegen de geldelijke
offers, die nu eenmaal onafscheidelijk aan
organisatie verbonden zijn, maar al te
zwaar.
Thans echter is iedereen in zaken weer
optimist, men kan zich financieel weer wat
meer veroorloven en bij dien gunstigen
wind wil de Werkgeversvereeniging alle
zeilen bijzetten en haar bemanning ver
sterken om des te sneller te kunnen varen
naar het land van een betere toekomst
niet naar een idyllisch eiland Utopia, maar
naar een land met gewone menschen en
gewone zaken, waarin echter de christe
lijke beginselen wat méér den toon aan
geven dan in onze samenleving het geval
is. Moge het werkgeversschip op deze vaart
geflankeerd blijven door de schepen der
andere R.K. Standsorganisaties!
Als inzet van die vernieuwde actie-naar-
buiten is verschenen een propaganda
nummer van het vereenigingsorgaan „De
R.K. Werkgever". Wij hebben er vroeger
reeds meermalen op gewezen, dat dit week
blad van belang is voor veel breeder kringen
dan die der werkgevers alléén. Onder de
uitstekende leiding van dr. L. G. Korten-
horst tot voor zeer kort bijgestaan door
den op Pinksteren overleden mr. H. Fran-
ses heeft het blad zich ontwikkeld in de
richting van een algemeen economisch
weekblad met politieken inslag onmis
baar voor ieder die in het economisch
leven van ons land belang stelt.
Het propaganda-nummer handhaaft deze
reputatie. Het is een bundel hoogst inte
ressante lectuur. Het bevat niet alleen de
gebruikelijke „gelegenheids"-artikeltjes van
den voorzitter, geestelijke adviseurs en ver
schillende bestuursleden. Door een keur van
substantieele artikelen over verschillende
actueele onderwerpen toont het metterdaad
aan, welk een uitstekende voorlichting deze
standsorganisatie door haar orgaan aan
haar leden geeft. Niet alleen de secretaris
sen en functionarissen der vereeniging en
haar af deelingen; ook de leden zelf wer
ken actief mee aan deze voorlichting. Wij
doen slechts een greep wanneer wij noemen
een uiteenzetting van de beteekenis van de
nieuw-voorgestelde wijziging der Crisis-
Invoerwet, door den voorzitter der federa
tie, ir. F. H. E. Guljé, een artikel van den
heer Ch. Stulemeijer, waarin deze een
Fransch voorontwerp van wet betreffende
de ordening van het bedrijfsleven be
spreekt. Dit bevat een bedenkelijke mate
van staatsinmenging en vormt een waar
schuwing door te toonen, waartoe men ver
valt indien het bedrijfsleven niet tijdig zelf
tot ordening overgaat. Mr. L. J. van der
Valk geeft in dit nummer een beschouwing
over economische samenwerking van Ne
derland en Indië in het kader der Rijks
eenheid, mr. W. J. Vroom vergelijkt de In
dische en de Nederlandsche jurisprudentie
over hetgeen concurrenten zich tegenover
elkaar mogen veroorloven, terwijl mr. W. P.
M. van der Loo commentaar levert op een
arrest van den Hoogen Raad waardoor het
ethische postulaat van het „iustum pre-
tium" in gevaar wordt gebracht.
Zoo biedt dit nummer, dat nog veel an
dere artikelen bevat, elck wat wils. In
het bijzonder trof ons echter de vraag,
die dr. Kortenhorst in zijn inleidend arti
kel aan de orde stelt, een vraag die men
niet genoeg kan overdenken en die helaas
bij zoo weinigen opkomt: wat heeft de prin-
cipieele organisatie in het verleden reeds
bereikt en waarvoor heeft zij ons behoed?
„Wij stellen het thans levend werkgeversge
slacht slechts deze ééne vraag": zoo schrijft
dr. Kortenhorst „hoe zouden de verhoudin
gen in ons land zijn, wanneer er geen confes-
sioneele vereenigingen waren geweest? Anders
gezegd, wanneer alle werkgevers neutraal (lees
liberaal) georienteerd zouden geweest zijn en
alle arbeiders socialistisch of communistisch,
hoe zou de godsdienstige, culturecle en politie
ke landkaart van ons vaderland er dan wel
uitgezien hebben?
Wie daarover nadenkt, moet wel huiveren Dij
de gedachte wat er van de toepassing der be
ginselen van ons Geloof terecht zou zijn ge
komen."
Inderdaad: maar al te vaak vergeet men,
dat het noodzakelijk pendant van het libe
ralisme het socialisme en het communisme
is, en dat alleen de religie de voor orde en
rust noodzakelijke samenwerking van alle
volksgroepen duurzaam kan waarborgen!
Mogen ook andere sociale organisaties de
geciteerde vraag overnemen en haar ter
overweging voorleggen aan die standgenoo-
ten die tot nu toe ongeorganiseerd bleven!
Wanneer men van de Duitsche hoofdstad
uit westwaarts rijdt, ziet men voorbij Maagden
burg, waar de beboschte hellingen van den
Harz beginnen, de eigenaardige, min of meer
bonte en versierde huizen, welker muren be
staan uit een vertakt houten geraamte met
daartusschen metselwerk: huizen in vakwerk-
bouw. Zij zün een kenmerk van het geheele
Neder-Saksische gebied, tot het Teutoburger
Woud toe.
Geheele steden schijnen in dezen stijl te zijn
gebouwd: Brunswijk, Hildesheim, Halberstadt.
Ook Zuidwaarts en Westwaarts echter van dit
groote kerngebied van de vakwerkbouwwijze
vindt men interessante voorbeelden van dezen
stijl, in het Frankische tot den Main toe en
in het Rijn- en Moezelgebied.
Miltenberg aan den Main, Michelstadt in het
Odenwoud, Dinkelsbuehl en kleine Rijnstadjes
zooals Bacharach, om slechts enkele voorbeel
den te noemen, zijn bijzonder rijk aan mooie
vakwerkhuizesn.
Het is geen toeval, dat de vakwerkstijl zich
in deze streken ontwikkeld heeft, welke de
kernlanden zijn van de houtleverende gebieden.
Reeds volgens Tacitus gaven de Germanen als
bouwmateriaal aan hout de voorkeur en
dit is in hun landen, in tegenstelling tot de
Romeinsch-Romaansche bouwwijze, door de
Middeleeuwen heen zoo gebleven. Vakuitdruk
kingen, zooals kalk, mortel, muur, zijn dan ook
van Latijnschen oorsprong.
De Franken hebben die voorkeur voor hout
als bouwmateriaal naar Noord-Gallië meege-
IliliMiüj'-*1'
Indien een auto bezig is een voor
hem rijdende andere auto in te
halen mag men dit voertuigen-
paar niet voorbijrijden, dus:
nooit drie auto's naast elkaar.
Het oudste overgebleven
voorbeeld van Duitschen
vakwerkbouw is het Raad
huis van het idyllische stadje
Michelstadt bei Erbach, m
het Odenwald. Dit gebouw is
450 jaar oud. Men ziet hier 't
schilderachtige marktplein
met het raadhuis op den
achtergrond
nomen, de Saksen naar Engeland. Talrijke
huizen in vakwerkstijl in Noord-Frankrijk en
in Engeland bewijzen dit nog, zooals het huis
van den grooten Shakespeare te Stratford en
Avon. In het boschrijke Germanië bood zich
het hout als van zelf als bouwmateriaal aan,
en toen de bosschen op vele plaatsen verdwe
nen, handhaafde de stijl zich daar, waar het
woud behouden bleef. Te Hildesheim, de klas
sieke stad van den vakwerkstijl, zijn er nau
welijks een dozijn middeleeuwsche steenen
huizen. Slechts in het Zuiden van Duitschiand
waar talrijke steengroeven zijn, wordt veel in
steen gebouwd, terwijl in het Noorden, arm
zoowel aan hout als aan steenen, vooral in het
kustgebied een geheel ander bouwmateriaal
domineert: de baksteen. Toch zijn hier ook ge
bouwen in vakwerkbouw, b.v. de pakhuizen in
de oude Hanzesteden Hamburg, Danzig, enz.
Zelfs was hier de vakwerkbouw ook de oor
spronkelijke bouwwijze. Vakwerkhuizen uit de
oudste tijden vindt men nog in de Oost-
Pruisische steden Braunsberg en Tilsit.
De vakwerkbouw ontwikkelt zich in de tijden
der Gothiek en der Renaissance tot vollen
bloei en vooral in Neder-Saksen werden de
oude tradities tot nieuw leven gewekt. De con
structie der vakwerkhuizen stond sterk onder
den invloed der verschillende stamgebruiken
en berustte in hoofdzaak toch overal op dezelfde
principes.
Het materiaal dwong nu eenmaal tot een
bepaalde techniek. Vooral het Gothische vak
werkhuis is streng en duidelijk van stijl. De
steunbalken op de grondmuren zijn hoog, zoo
dat boven de gelijkvloersche vertrekken men
achtte een kamerhoogte van 2 50 M. voldoende
nog ruimte bleef voor een tusschenverdie-
ping van 1.80 M. voor slaapvertrekken, enz.
Boven dezen onderbouw met zijn grootere be
neden- en kleinere bovenvensters is de boven
bouw „uitgekraagd", d.w.z. de balkenlaag springt
ten opzichte van het straatfront naar voren.
Dit maakte een volgens de ijzeren wetten der
statica zeer uitgebalanceerd gebruik der bal
kenlaag en vormde voor het onderhuis een
soort beschermend dak tegen weersinvloeden.
De nuttige ruimte werd bovendien aanzienlijk
vergroot, maar dit zal in die tijden wel geen
beslissend motief zijn geweest. Eerst in de 19e
en 20e eeuw kwamen problemen van ruimte-
economie naar voren.
Door z.g. „knaggen", driehoekige stukken
hout, worden de uitstekende balken tegen de
opstaande palen gestut en draagkrachtiger ge
maakt. Tegelijk verkrijgt men hierdoor een be
veiliging tegen de bijzonder gevaarlijke ver
schuivingen van het houten geraamte bij fron
tale windstooten. De vrijstaande en hoek
huizen moesten echter ook beschermd worden
tegen stormwinden evenwijdig aan de straat
zijde. Hiertoe dienen z.g. „strevers", die taps-
gewijze verbonden zijn met de steunbalken en
de dorpelbalken op de grondmuren.
Uit schoonheidsoverwegingen werden deze
„strevers" later volgens bepaalde regels ge
plaatst, zooals b.v. bij het Gildehuis te Hildes
heim. Kreeg een onderhuis meer bovenverdie
pingen, dan .stak natuurlijke elke hoogere met
zijn balkenlaag boven de vorige uit. Als voor
beeld hiervan noemen wü het stadhuis van
Hildesheim, dat trouwens ook het belangrijkste
Gothische gebouw in vakwerkstijl is.
Bijna alle genoemde constructieonderdeelen
werden rijkelijk met beeldhouwwerken versierd,
ofwel beschilderd. Vooral het dennenhout loont
zich zoo mooi voor het versieren. Het rijkste
snijwerk vinden wij dan ook tusschen Thürin-
gen en den Harz; in Westfalen en het Rijn
land, waar de eik domineert, vinden we het
slechts spaarzaam, omdat eikenhout niet ge
makkelijk te bewerken is.
De oude huizen van Neder-Duitschland heb
ben tuitgevels, geen zadeldaken. Huizen met
tuitgevels, die in den voorgevel een bovendrie-
hoek hebben, vinden wij vooral in het Opper-
Duitsche, waar de grondperceelen meest smal
en diep zijn. In Zuid-Duitschland zijn de hui
zen veelal door open galerijen en vooral door
berceau's verlevendigd. De huizen zijn hier ook
bonter, schilderachtiger, maar niet zoo sterk.
In de Renaissance bereikte de bouwstijl zijn
hoogtepunt. De huizen werden steeds fraaier
en rijker van uiterlijk. Om de fagade losser te
maken, brengt men wel erkers aan, die zoo
mogelijk weer een tuitgevel kregen. Maar met
het hoogtepunt van den Renaissancebouwstijl
komt tevens het verval, dat niet te herstellen
scheen. De door het hout als materiaal voorge
schreven grenzen werden overschreden. De zin
voor het schoone en rijke overheerscht de con
structieve noodzakelijkheid. Men begint wat
met de steenen bouwwijze te knoeien, die In de
16e en 17e eeuw steeds meer opkomt en het
hout langzaam verdringt. De 30-jarige Oorlog
met zijn branden sluit den bloeitijd van het
vakwerkgebouw voorgoed af. De steen heeft
de toekomst! Niet alleen hier, maar ook in
het buitenland. En de typische oude huizen,
welke Duitschiand thans nog bezit, worden nu
alleen nog maar bewonderd door de vreemde
lingen, die door Duitschiand trekken, en het
bezoek van de typische houten-huizen-bezit
tende stadjes op hun programma hebben staan.
In één opzicht hebben Wanda, m'n vrouw,
en ik, een verschillenden smaak. Zij houdt
dol veel van picknicks, en ik sta er meer dan
onverschillig tegenover. Ik geraakte dus aller
minst in geestdrift, toen Wanda haar voet ver
stuikte, een uur vóór ze uit zou gaan, om op
de Waal te gaan picknicken en mij als haar
plaatsvervanger aanwees..
„Maar kindlief," bracht ik daar tegen in, „ik
ken niemand van al die menschen."
„Geen nood," zei Wanda, „je hebt niets an
ders te doen dan er proviand heen te brengen
en vroolijk te zijn. Bovendien, de gasten zijn
heelemaal niet lastig. Ze gaan van 't oude boot
huis de rivier op en ze komen op een lief plekje
bij elkaar, net op 't derde punt links. Ik heb
aan den eigenaar permissie gevraagd. Dus vlug
aan 't werk en laad alles in 't wagentje, en
„Maar als je alles zoo mooi geregeld hebt,"
viel ik haar in de rede, „hoef je toch niet
„Maar man, ze moeten toch den proviand heb
ben. Maak voort, anders kom je te laat."
Nu, ik kwam te laat. Bij 't boothuis gekomen,
zag ik geen picknicksgasten. Alleen was er de
slaperige bootjesverhuurder.
„Heb je ook ergens een picknick gezien?''
vroeg ik.
„Wat?" riep hij.
„Een picknick. Heb je er een gezien?''
„En als ik 'm nou es gezien had?" vroeg hij
weer.
„Och, ik wilde alleen maar weten, of je er
een gezien hebt. De menschen tenminste."
De booten verhuurd er keek me met toegene-
pen oogen aan.
„Ik kan ze gezien hebben en ik kan ze ook
niet gezien hebben," luidde zijn orakeltaal,
„maar nou je 't zegt, heb ik 'n stel dames en
heeren de rivier op zien gaan met manden en
zoo."
„Uitstekend, en waren de booten besproken
door een dame?"
De man dacht even diepzinnig na. „Nou u 't
zegt, mijnheer, waren ze door een dame bespro
ken."
„Mooi zoo, als ge me nu even wilt helpen met
die manden
Een minuut of vijf later zat ik in een boot.
Op 't oog was het geen stevig vaartuig, waar
mee ik van wal stak. Maar ik moest wel stevig
roeien tegen den stroom op, en dat op een snik-
heeten middag. Ook zag ik geen spoor van een
picknick, tenminste niet van een picknick, die
er uitzag alsof ze door Wanda georganiseerd
was. Ik wist dat ze nooit toegang zou verleend
hebben aan een harmonica. Maar eindelijk, juist
toen ik naar het boothuis terug wilde keeren,
vond ik ze. Met m'n stuurboordriem alleen
WWJI
"ets—
fife
De kinderen babbelden ondertusschen door. Het meisje zei,
„O, Bertje, wat vreeselijk." Het meisje huilde haast. „Weet
dat ze er niets aan kon doen. De wind vloog onder haar rokje je wat, ik zal probeeren of ik het gat kan stoppen. Ik heb het
en zoo tegen het ijzerdraad aan. Het jongetje liet zijn kousjes laatst van juf afgekeken, en hier staat mijn werkmandje." Ze
zien, waarin een groot gat was. Dat was er tijdens het spelen deed de gordijnen wat meer open om licht te krijgen en zette
ingekomen. zich bij het venster. Bertje keek toe.
De juf in de andere kamer had echter argwaan gekregen.
„Het is net of ik die ondeugden hoor," zei ze. „Ik zal direct
eens gaan kijken." Stan hoorde dit en wilde de kinderen graag
helpen. „Laat me even vlug naar beneden", vroeg hij aan de
maan. Deze liiet een straal op het venster neer.
roeiend, legde ik onder de wilgen aan. Het ge
zelschap zag er wel niet gedistingeerd, maar toch
vrij onschadelijk uit. Maaren daarover
stond ik verwonderd, het had al proviand. Fram
bozen- en citroenlimonade parelden aan de
randen der glazen en broodjes met ham en ros
bief gingen van hand tot hand en verdwenen
in de grage magen der picknickers.
,,'t Spijt me erg, dat ik zoo laat ben," begon
ik het vroolijke gesprek, „maar m'n vrouw heeft
haar voet verstuikt, en
Op het onvriendelijke gelaat der aangespro
kene verscheen een uitdrukking van medelijden
en er liep 'n ge-
mompel door het E
„Ik ben blij dat
u niet gewacht t
hebt," ging ik
voort. „Maar ik
schijn toch net op tijd te komen. Dus, als een
of twee van u me een handje willen helpen..
Nu v/eet ik, dat Wanda haar picknicks altijd
uitstekend organiseert. Zoodra de picknickers
dan ook de lekkere lading in 't vizier kregen,
kwamen de gewillige handen. De kurken knalden
al heel gauw en broodjes met caviaar en ge
rookte paling verdrongen al spoedig hun meer
bescheiden mededingers. Langzamerhand kwa
men de tongen los, de pret werd algemeen, er
werd verstoppertje gespeeld, waarbij ik een vrij-
gezellln van twijfelachtigen leeftijd in haar
schuilhoek ving.
Toen de avond begon te vallen, zaten we allen
weer op den oever der rivier. Weer knalden de
kurken en gingen de kostelijk aangekleede
broodjes van hand tot hand, in een luchtig blij
de stemming.
De vrijgezellin van twijfelachtigen leeftijd
keek dankbaar naar den fonkelenden wijn, toen
ze d'r glas omhoog hief naar 't gouden westen.
,„Hoe jammer dat Koosje niet komen kon,"
zei ze.
„Wie?" vroeg ik.
„Koosje; ze zou echt genoten hebben."
„Dat zal wel," beaamde ik.
„Beroerd toch, om zoo onverwacht je voet te
verstuiken. Hoe kwam dat zoo?"
„Wie?" vroeg ik weer.
„Wel, Koosje., U zei toch dat ze haar voet
verstuikt had."
„Ikmeer zei ik niet. Eensklaps was er
een kwaad vermoeden in mij opgekomen, een
vermoeden, dat tot waarheid bevestigd werd,
toen ik eenige oogenblikken daarna een droef
geestig optochtje van drie bootjes langzaam
stroomafwaarts zag drijven. Als ooit toorn, te
leurstelling, honger en dorst op gezichten van
menschen stonden afgeteekend, dan was het op
de aangezichten dier ongelukkige wezens, welke
in die drie bootjes zaten.
„Wat kunnen sommige menschen toch zuur en
boos zien, ook als ze uit zijn!" riep de vrijge
zellin van twijfelachtigen aard. „Ik begrijp niet
dat zulke menschen nog uitgaan. U?"
De drie booten verdwenen langzaam om de
bocht in de steeds aangroeiende schemering.
„Ik vrees dat ik 't wel begrijp," zei ik.
Bij een bal ter eere van het Italiaansche ko
ninklijke paar is te Boedapest door 15 paren
een echte czardas gedanst.
Ook wie overigens niets van de Hongaarsche
nationale muziek afweet, kent toch in ieder
geval twee namen: den Rakocsy-marsch-, welke
in Hongarije eenzelfde rol speelt als de Marseil
laise in Frankrijk, en den czardas, den eigen
lijken Hongaarschen nationalen dans.
Er bestaat geen operette en natuurlijk ook
geen sprekende film, waarin geen czardas voor
komt, indien het verhaal in Hongarije speelt.
En het overige voor de verspreiding van den
czardas heeft de radio gedaan. Wanneer men
een echten en origineelen czardas wil hooren,
behoefte men slechts op het radiostation Boe
dapest, dat eiken avond zigeunermuziek uit
zendt, af te stemmen.
Alle dansen hebben in den loop der tijden een
verandering ondergaan. Ook de czardas is daar
van niet verschoond gebleven. Het was derhalve
een buitengewoon aardig idee, dat men aan het
Italiaansche koninklijke paar den dans in zijn
oervorm demonstreerde. Hoe oud deze nationale
dans eigenlijk is, heeft men nimmer kunnen
vaststellen. De eerste czardasmelodieën ech
ter zijn in een boek van het jaar 1562 opgetee-
kend. Het eigenaardige van deze muziek be
staat hierin, dat slechts weinige melodieën lan
gen tijd populair blijven. De zigeuners vinden
voortdurend nieuwe wijsjes uit. En deze wor
den weer spoedig vergeten, wijl zij nimmer op-
geteekend worden.
Strenge dansfiguren kent men bij den czardas
niet, de bewegingen moeten evenwel steeds gra
cieus zijn. De dans bestaat uit twee deelen, n.l.
een langzaam eerste deel, lassoe genaamd, en
een levendiger en sneller tweede deel, friska
geheeten. In het eerste deel pakt de danser zün
danseres om de heupen en draait met haar
naar links en naar rechts. Het met de handen
slaan op de hooge laarzen verlevendigt het ge
heel.
De friska behoort tot de typische „vluchtdan-
sen", waarbij de danser de hem ontvliedende
danseres achtervolgt, om haar tenslotte te grij
pen en in een uiterst snel tempo in het rond
te draaien.
De czardas met zijn bonte Hongaarsche cos-
tuums en de echte zigeunermuziek is een lust
voor oogen en ooren.
AT f U A 'G op dit blad ziJn ^gevolge de verzekermgsvoorwaarden tegen T7 - bil levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door |7 *7^0 bü een ongeval met fT
M 8 .1 ,r. rTiDv^l Hl O ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen Uvft" verlies van belde armen, beide beenen of beide oogen t/vi" doodelijken afloop
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
bij verlies van een hand,
een voet of een oog.
8
„Een voortreffelijk mensch," merkte een der
heeren op, „en een gewiekste, handige kerel."
„Ongetwijfeld," mompelde de commissaris.
„Met zijn pleegvader leeft hij zeker niet op al
te besten voet?" informeerde de burgemeester.
„Hij is er niet over te spreken, dat de oude
nog met de „Mededame" wil trouwen. En daar
over hoeft men zich toch werkelijk niet te ver
wonderen."
„Ongetwijfeld," meende de commissaris en
dronk zijn glas leeg.
Plots staken zij de koppen bij elkaar. Krag
hoorde, dat zij over de „Modedame" spraken en
ving enkele woorden van den advocaat op:
„Of Bengt zelf niet
Op hetzelfde oogenblik kwam Bengt naderbij.
De advocaat stond vlug op en hield een korte
toespraak:
„De hope van onze stad, de stut van onze
partij, ons aller vriend Bengt.... hij leve hoog!"
Bengt dankte hem en zei: „Wij, gentle-
mans
De rest hoorde Krag niet, want hij verliet het
gezelschap en trad op een ander tafeltje toe.
Overal werd stevig gedronken en de politiek
was niet van de lucht; de verkiezingen waren
op handen.
In een ander vertrek amuseerden zich de jon
geren. Het waren meest jonge groothandelaren,
officieren en nieuwbakken ambtenaren. Er werd
piano gespeeld.
Plots brak het gejuich los, gevolgd door her
haald schaterlachen allerwegen. Enkele andere
heeren kwamen toegesneld, om te vernemen wat
er gebeurd was.
De oude kapitein Evensen, dronken als ge
woonlijk, was, gelokt door de tonen van de
muziek, de kamer binnengekomen en wiegend
op de maat van de melodie, liep hij uit een
volle flesch te drinken.
De flesch was hem echter uit de hand gegle
den en in de openstaande piano-kast gevallen.
Twee snaren waren gesprongen. Het gejuich
klonk minuten lang door het geheele gebouw.
De advocaat vond hierin aanleiding om het
woord te nemen en een gloeiende speech af te
steken op het Vaderland. Men stond voor de
verkiezingen; de allerhoogste belangen van het
land stonden op het spel. Begeesterd door de
enthousiaste woorden, zetten enkelen het volks
lied in
Plotseling echter werd de deur opengerukt, een
der jonge lieden stortte binnen en gebood stilte.
Hij was bleek en snakte naar adem. Alle blik
ken waren op hem gevestigd. Krag vermoedde,
dat hij iets ernstigs mede te deelen had en een
angstig voorgevoel maakte zich van hem
meester.
„Mijne heeren," riep de jonge man eindelijk
uit, „onze stad en onze club hebben een zwaar
verlies geleden. Ik had zoojuist een telefoon
gesprek met Kvamberg. Aakerholm is enkele
minuten geleden gestorven. Men vond zijn Hjk
in het park."
De diepe stilte, die op deze woorden volgde,
werd onderbroken, door het rinkelen van een
aan scherven vallend glas. Het was Bengt's glas
geweest. Krag keek hem aan. Doodsbleek stond
hij tegen den deurpost geleund.
V
DE DOODE
Toen Krag en Bengt na een razenden sledetocht
op Kvamberg aankwamen, waren alle vensters
hel verlicht, als bij een feest.
De beide mannen hadden gedurende de snelle
vaart niet veel woorden met elkaar gewisseld.
Maar Bengt had een opmerking gemompeld, die
Krag goed in 't oor geknoopt had. Hij had ge
zegd:
„Men vond het lijk in het park. Dat is merk
waardig."
De slede hield stil voor de breede trappen
van het bordes. Bleek en blootshoofds verscheen
de dokter in de deur. Hij was zoo onder den
indruk, dat» hij haast geen woord uit kon bren
gen. Doch Krag vroeg hem ook niets.
Een bediende kwam naar buiten, om de heeren
behulpzaam te zijn bij 't uitstijgen. In, den cor
ridor stonden een paar dienstboden, de handen
voor 't gezicht, en snikten. De dikke, roode kok
kwam naderbij en verwijderde hen.
„Waar is het lijk?" vroeg Bengt.
„In de woonkamer," werd hem geantwoord.
Berigt ging voorop, Krag en de dokter volgden
hem. Krag ving enkele woorden op van een der
dienstmeisjes.
„Och, de patroon heeft zich zelf...."
Verbaasd en vragend keek Krag zijn vriend
aan.
„Hij heeft zich gezelfmoord," fluisterde deze,
„midden in 't hart geschoten."
De detective verhaastte zijn schreden en be
reikte tegelijk met Bengt de woonkamer. Het
lijk lag op een sofa, toegedekt met een wit laken.-
Bengt trad naderbij en wilde het laken weg
trekken, doch Krag belette hem zulks.
„Bent u sterk genoeg, om het lijk te zien?"
vroeg hij hem.
Bengt wierp hem een minachtenden blik toe
en antwoordde:
„Acht u 't nu wel het juiste oogenblik voor
scherts?"
„Scherts of ernst, in ieder geval heeft een
dokter in deze aangelegenheid te beslissen. De
doode pleegde zelfmoord."
„Zelfmoord?" riep Bengt uit. „Dat is niet
mogelijk! Ik dacht, dat hem een beroerte
getroffen had."
„Dat dacht ik ook," zei Asbjöm Krag zachtjes
en trok toen langzaam het laken weg, doch
slechts zoover, dat het gelaat bedekt bleef.
Aakerholm droeg zijn gewone dagelijksche
costuum en een overjas. Hij lag op den rug. De
linkerhand hield krampachtig het pistool om
sloten, waarmede hij enkele uren nog zoo
meesterlijk geschoten had. Een roode vlek op
zijn borst, wees waar de kogel hem getroffen
had.
„Midden in 't hart," fluisterde de dokter.
„Hij wist, waar hij moest treffen, de oude
heer."
Bengt sprak minutenlang geen woord. Dan zei
hij plotseling, terwijl hij zich over den doode
heenboog:
„Arme, arme vader. Moest u dan op deze
wijze uw rust vinden?"
Vanuit de open deur, waar het personeel
saamgestroomd was, klonken luide snikken.
Op dat oogenblik verwijderde Krag ook het
laken van het gezicht van den doode. Bengt
deed ontzet eenige passen terug en sloeg beide
handen voor de oogen, als was hij bang, iets
ontzettends te zullen zien.
Inderdaad was het doodenmasker van den
ouden Aakerholm zoo afschrikwekkend, dat zelfs
de sterkste man er van moest sidderen.
Het was verstard op het oogenblik, dat het
gelaat een bovenmenschelijken angst en schrik
uitdrukte: de oogen puilden uit hun kassen, de
mond was verwrongen. Wat had de ongelukkige
onmiddellijk voor zijn dood gezien?
„Bedek dat gezicht," smeekte Bengt met afge
wend hoofd, ,,'t is ontzettend."
Krag liet het laken weer vallen.
„Ik verbied ieder, het lijk aan te raken," be
val hij dan streng. „Het moet op deze plaats
blijven liggen, tot ik nadere orders zal geven."
Bengt scheen aanvankelijk verbaasd en ont
stemd over zijn bevelenden toon. Doch hij be-
heerschte zich spoedig en zei tot de bedienden:
„Houdt u allen aan de bevelen van den
dokter."
Zich tot Krag wendend ging hij verder:
„Ik geef u volmacht, alles te doen in dezen,
wat u noodzakelijk acht."
Krag knikte onverschillig.
Ik zou graag willen beschikken over een
lichte slede en een vlug paard," zei hij. „Ut
moet onmiddellijk een paar telegrammen ver
zenden."
Hij wees op de deur.
„Laat die nieuwsgierigen gaan, zij hebben
hier niets te maken. En laat dan hem of hen
hier komen, die 't lijk gevonden hebben."
„Ik heb het lijk 't eerst gezien," riep de kok
en stapte, overtuigd van zijn gewicht in deze
zaak, met opgeheven hoofd de kamer binnen.
„En ik hoorde de schoten," riep een knecht
en volgde hem.
„Schoten?" vroeg Krag en Bengt tegelijk
„Waren er dan meerdere?"
„Ja," antwoordde de dokter, die weer wat op
verhaal gekomen was, „er werden twee schoten
gehoord."
„Goed," zei Krag. „Sluit de deur."
Het personeel verwijderde zich en de deur
werd gesloten.
Asbjöm Krag ondervroeg allereerst den
knecht.
„U hoorde dus de twee schoten," vroeg hu
hem.
„Ja."
„Waar bevond u zich op dat oogenblik?"
(Wordt vervolgd)