De verlofganger, die wegbleef
CAPRI
ZIEN EN DAN ZALIG
1 WCIilPEN!
Een kruis voor een huis
ZONDAG 30 MEI 1937
KORT VERHAAL
1 Episode uit
den
1 wereldoorlog
Dubbelgangers
De bestrijding van wandgedierte
Goudschatten in een Egyp*
tisch graf
MET DE ALA LITTORIA
NAAR NAPELS
'sMorgens nog de Golf, Sorrento, de
wit bepluintde Vesuvius, 's avonds
weer de torens van Amsterdam
K.L.M. wacht op het vliegveld
te Rome
Naar het eiland der
gelukzaligheid
Juni 1918 wees de kalender. En nog steeds
duurde de wereldoorlog, vier jaar bij
kans van menschonteerende slachting had
den Europa tot een baarlijke hel gemaakt, over-
kolkt door verdriet en ellende.
Langs een smal landpaadje, waar hij eiken
stap het stof stuivend opstoof, liep sergeant
Planchatca en achter hem de soldaat Multow-
nic met zijn lastdier. In een gelijkmatigen, maar
toch vermoeiden pas trokken ze nu al uren door
't vlakke, dorre land, waarover een wolkenlooze
hemel stond. Onbarmhartig brandde de zon.
Met onregelmatige tusschenpoozen ontploften
nu eens Oostelijk, dan Westwaarts, de stalen
doodzaaiers. Ontzettend was de uitwerking in
den pulverdrogen bodem. Een chaos van aarde,
steenen en granaatsplinters spoot omhoog,
een dichte grauwe stofwolk hing een oogenblik
over die onheilsplek, trok dan aarzelend op en
verdeelde zich. Een nieuwe metersdiepe trechter
had de zooveelste wonde geslagen in de gefol
terde moeder aarde. Telkens opnieuw zagen ze
de granaten hun vernielend werk doen, steeds
dichter in hun nabijheid. Maar ze moesten
voorwaarts. Niet dat het welhaast onmogelijk
was een behoorlijke schuilplaats te vinden, maar
bovenal het plichtsbesef deed hen van geen
wachten weten. De order van den regiments
commandant moest nog voor het vallen van den
avond bij den bevelvoerenden artillerie-officier
zijn! Zoo luidde de opdracht, dusvoor
waarts.
Multownic wilde het wel ronduit bekennen:
toen vanuit een diepe granaattrechter eensklaps
een mannenhoofd te voorschijn kwam, dacht hij
met den duivel in levenden lijve te doen te heb
ben. Maar zoo erg was het bü lange na niet.
De man bleek een verlofganger te zijn,
Strumpfer heette hij, naar schatting veertig
jaren oud.
Sergeant Planchatca, die aanstonds zijn pa
pieren had gecontroleerd, begon een gesprek
met hem, want nu Strumpfer in gezelschap
verder kon gaan, wilde hij geen minuut langer
wachten.
Negentien maanden aan een stuk was
Strumpfer onafgebroken aan het front ge
weest, met als meest vertrouwden metgezel den
dood. Maar dien had hij voor eenigen tijd den
rug toegekeerd, want hij was met verlof ge
stuurd. En nu was hij op pad naar zijn vrouw
en twee kinderen, die bereids van zijn komst
verwittigd waren. Dat beloofden weer eens van
die dagen te worden, waarvan je vroeger de
waarde niet kende, maar waarnaar een front
soldaat hunkerde. In dezen opgewekten verlof
ganger manifesteerde zich het blijde „morgen"
en „thuis"; gisteren of vandaag bestonden voor
hem niet meer. Sergeant Planchatca wist bin
nen een minimum van tijd precies, hoe dat
„thuis" er uit zag, hoe lief zijn vrouw en hoe
oud zijn kinderen waren, welke bloemen er in
den tuin stonden en waar.
Zoo gingen ze naast of achter elkander voort
en de tijd vloog om. Eerder, dan hij zelf ver
wacht had, meende sergeant Planchatca rechts
de gecamoufleerde artillerie-stellingen te be
merken, toen zij gedrieën, als ware het op een
afgesproken teeken, zich omkeerden en naar de
lucht keken. Motorgeronk, dat steeds dreunen-
der en dreigender klonk, waarschuwde hen voor
den naderenden vijand. Dekkingsmogelijkheid
was er niet. Verspreiden bood de eenige, heel
geringe kans op lijfsbehoud.
De soldaat trok zijn lastdier, dat hem ter
nauwernood wilde gehoorzamen, vijftig pas
naar rechts; de verlofganger die door een on
bestemde, vrees bevangen werd, rende onzeker
het voorterrein in, sergeant Planchatca ging
naar links. Weer hing hun leven, zooals zoo
dikwijls tevoren, aan een zijden draad.
Onschuldig wit teekenden zich tegen den
blauwen hemel kleine shrapnell-wolkjes en
kwamen dan bliksemsnel omlaag.
Links en rechts, voor en achter sloegen de
kartetsen in den
grond, aardzuilen
trokken omhoog en
stortten met donde
rend lawaai weer om
laag. Opgejaagd en
snakkend naar adem
renden de drie man
nen voort. Reeds kon
den ze het afweer
geschut en de bedienende manschappen zien.
Nog drie-, tweehonderd meter en zij waren
veilig. Vlugger, nog een klein stukje!
Opeens gierde een kartets in een wijden boog
over sergeant Planchatca heen en meteen zag
hij Strumpfer als door een korten, raken slag
ineenzakken, dan weer sloeg hij zijn armen als
in een onmachtige dreiging in de lucht en
smakte voorover op den grond. In een oogwenk
was sergeant Planchatca bij hem. Brekende
oogen staarden hem aan; een onuitsprekelijke
stomme angst lag er in. Een granaatsplinter
had hem den schedel verbrijzeld. Een korte
zucht nog, toen ontfermde de dood zich over
den verlofganger Strumpfer.
Sergeant Planchatca ontblootte het hoofd en
sloot hem de oogen. Eén man meer was er toe
gevoegd aan die eindeloos enorme doodenlijst.
Toegesnelde soldaten van de artillerie-stelling
droegen Strumpfer weg.
Vóór sergeant Planchatca de terugreis aan
vaardde, knielde hij bij een versch-gedolven
graf, waarop een simpel houten kruis stond.
Een kort, stil gebed ging tot den Barmhartige
voor de zielerust van den man, op wiens thuis
komst tevergeefs gewacht werd.
miiiimiiiiiiiiiimitiiimiiiiiifiiimi
x
een weg zig-zag naar boven; de paartjes op
huwelijksreis rijden er langs omhoog met kleine
open wagentjes, door muildieren getrokken.
Sneller en goedkooper is de funicolare, het
miniatuur kabelbaantje, dat in enkele minu
ten naar het stadje Capri boven op de rotsen
glijdt.
Dit tochtje omhoog wordt de eerste sterke
ontroering van ons bezoek aan Capri. Door
een lusthof schuift het baantje. Langs de
open vensters glijdt een bloesem- en bloe
menweelde in duizend kleuren met een
aroom, dat schier bedwelmt. Men stijgt door
tuinen, waar goud en geel de rijpe oranje
appels en citroenen fonkelen tusschen het
groen. De hand kan naar buiten grijpen in
kamperfoelie, wilde rozen en geraniums.
En over alles giet de zon een vonkend licht,
dat gloeit en glanst en telkens reflexen
vindt. Heel langzaam kruipt het baantje
omhoog: de opvaart in de gelukzaligheid
van Capri.
Boven, als in een arendsnest op de rotsen,
ligt het witte stadje Capri, waar de atmosfeer
in de smalle, vaak overwelfde straatjes tus
schen de lage huizen met hun terrassen en
balcons eigenlijk meer Moorsch dan Italiaansch
aandoet. Er is een grappige vierhoekige pia-
zetta, waar bewoner en vreemdeling zich ver
dringen in een bont dooreen, waar in het
seizoen alle talen van Europa worden gespro
ken en donkeroogige meiskes van het eiland
den toeristen haar slingers van bloedkoraal en
fraai bewerkte cameeën aanbieden.
Spoedig zwerft men uit het stadje weg,
langs smalle, overlommerde wegen, waar tel
kens de blik een doorkijk heeft op villa's en
buitenverblijven, de muren geel of rose bestre
ken, weggescholen tusschen het groen. Pergo
la's zijn uitgebouwd, door wilde wingerd, roos-
marijn en blauwe wistaria overwoekerd. In al
die lustoorden en tuinen heerscht stilte; alleen
de ijle zeewind beroert het loover. Soms schiet
ritselend een felgroene hagedis weg onder ran
ken met bloesems van jasmijn.
De wegen worden smalle paden, trapvor-
mig steigend of dalend langs den wand
van de ruige rots. Olijfboomen, palmen en
ceders hebben zich vastgeklemd in den
steenigen bodem. Cactussen bloeien met
bloedroode bloemen. Ergens op een kale
schilfer van den grond heeft een zacht
blauw viooltje nog kans gezien de zon en
het leven te vinden. Naar dit eene bloempje
kijken wij lang. Het staat daar kaarsrecht
op de oogenschijnlijk kale rots. Het bloeit
en dichtbij geurt het licht. De atmos
feer van Capri ts de adem van ongeteld
vele kleine, diepkleurige bloemen.
Van den uitersten rand van het eiland voert
het pad omlaag naar zee. Voortdurend trou
wens heeft men het uitzicht over de oneindig
heid van water en lucht, welker wazige tinten
wonderlijk harmonieeren met het fel coloriet
der eilandelijke flora. Wij dalen tot pal aan
het water, recht tegenover de Faraglioni-rotsen,
die steil en ruig, als brokstukken van het groot
massief, naast het eiland uit zee oprijzen.
Een kleine osteria staat er heel een
zaam, op een smal plateau dicht bij de bre
kende golven, die klotsen en spoelen, door
schijnend groen, langs de ruige kust. Wij
toeven daar in de schaduw der pergola,
genieten den rooden wijn vero vino di
Capri en droomen, met half gesloten
oogen, die vaag uitzien over het blinkende,
zon-overgoten water, dat nu de sirenen
uit grondelooze diepten zullen opduiken en
zingen. Het zou één melodie moeten zijn,
waarin de vreugde en weemoed van alle
roerselen in een menschenhart samen
vloeien; dan alleen zou dit lied bij machte
zijn de gevoelens op Capri te benaderen....
In den eersten schemer voer de boot ons
terug naar Napels, dat zich met duizend tril
lende lichten in de Golf spiegelde. Een grim-
mig-roode gloed hing boven den Vesuvius.
Rondom in het rimpellooze water dartelden
dolfijnen. Alles ademde schoonheid en
vrede. Maar de blik zocht telkens nog de ver
trouwde contouren van Capri, vervagend in
den avondnevel en eindelijk wijkend achter
Sorrento, dat, donker en massief zijn kaap
vooruitschoof in het late licht.
Er is in New York een merkwaardig restau
rant. Men kan daar zijn eigen oogen niet ge-
looven en denkt te droomen. Maar het zal
toch wel waar zijn! Het restaurant is buiten
gewoon voornaam. Men gaat door schitterende
vleugeldeuren, die door twee keurige portiers
geopend worden. Was een van hen niet Clark
Gable? Onzin, dat is uitgesloten. Wanneer men
de kleeren afgeeft, worden deze aangenomen
door Mariene Dietrich en Katherine Hep
burn. Eer men daar verder over heeft kunnen
nadenken, komt Jan Kiepura u lachend tege
moet en wijst u een plaats aan. Daarna ver
schijnt Greta Garbo en bedient u. Wat zou
Hollywood er van zeggen? Dan verheft iemand
den dirigeerstok en er klinkt een Weensche
wals. De dirigent is Johann Strauss, de man
aan de piano is Beethoven, somber in zich zelf
gekeerd. De heer Stanes verstaat zijn vak. Hij
brengt niet alleen de beroemdheden van Hol
lywood naar New York, maar maakt zelfs de
dooden weer levend. Het zijn inderdaad frap
pante dubbelgangers.
Een woning kan oud zijn, zij kan tochtig
of gehoorig wezen, zij kan tal van andere
onvolkomenheden vertoonen, zij blijft dan
toch nog, zij het in mindere mate, bewoonbaar.
Wanneer een huis echter wordt bezocht door
het kruis van wandgedierte is het met de be-
woningsmogelijkheid gedaan, daar de cimex
lecturarius, oftewel de wants of wandluis een
schier ondraaglijken stank afgeeft en den
mensch, vooral in zijn slaap, hindert door haar
jeuk-veroorzakenden beet.
Aan de bestrijding van dit woon-euvel, dat
nog veel meer voorkomt dan men denken zou,
heeft de heer J. M. C. Koert, directeur van de
maatschappij voor Volkshuisvesting „Vreewijk"
te Rotterdam een opmerkelijk artikel gewijd,
waaruit wij hieronder een en ander laten volgen.
De hem ter beschikking staande gegevens
werden ontleend aan een onderzoek, dat zich
uitstrekte over ongeveer 3300 woningen, waar
van gemiddeld bijna 19 pCt. met onrein besmet
was.
Het ongedierte prefereert hout en papier
boven kalk en metaal; op stoffige plaatsen zal
men het niet aantreffen.
De verspreiding geschiedt meestal door ver
huizing, waarbij de over te brengen meubelen,
boeken, oud hout etc. niet voldoende op onrein
zijn onderzocht.
Het insect is gevoelig voor licht en koude,
maar de temperatuur moet toch onder de 17
graden vorst gedaald zijn om het onrein te kun
nen dooden. En zulk een temperatuur komt in
ons land nagenoeg niet voor!
Door hun sterk voortplantingsvermogen, 350
—450 nakomelingen in vijf- zomermaanden, vor
men de wantsen een voortdurende en lastig uit
te roeien bedreiging, temeer waar ook de larven
even schadelijk zijn als de volwassen dieren.
Wel eens gelukt het de verbinding van insect
tot mensch te verbreken door het bed te ver
plaatsen, maar afdoende helpt dit meestal niet,
daar de wants, vermoedelijk aangetrokken door
de warmte-uitstiraling van den slapenden
mensch den weg naar zijn slachtoffer vrij spoe
dig weer weet te vinden.
Moge al de hoeveelheid bloed, die de wants
den mensch ontneemt niet groot zijn, de on
rustige slaap, het enerveerende jeuken, die de
steken veroorzaken en de kans dat infectieziekten
worden overgebracht zijn zoovele redenen om
den strijd tegen deze vieze huisplaag met kracht
voort te zetten.
Dat die strijd niet altijd met even groot suc
ces gevoerd wordt, is voor een groot deel te
danken aan de omstandigheid, dat degenen,
wier huizen door deze plaag zjjn bezocht, dit
vaak uit schaamte of soms, wanneer het huis
eigenaren betreft, uit vrees voor afgesneden
verhuringsmogelijkheden, geheim houden.
Een afdoende bestrijding is echter alleen mo
gelijk, wanneer voor verdachte woningen of wo
ningcomplexen een goed-georganiseerd plan de
campagne is opgemaakt, dat ook een controle
van vroeger gezuiverde woningen otnvat.
De kosten van ontsmetting benevens die der
inspectie, welke daarop behoort te volgen, be
raamt de schrijver op f 0.25 per jaar en per
woning, welk bedrag hij, en terecht, volkomen
verantwoord acht, wanneer het erom gaat de
volkshuisvesting van een dergelijk, onsmakelijk,
onhygiënisch en mensch-onwaardfg euvel te
bevrijden.
Schrijver raadt tenslotte een ieder af te
trachten door huismiddeltjes als insectenpoeder
of warm water met lysol op eigen houtje aan
het „zuiveren" te slaan, daar deze middeltjes
geen baat geven.
Een heele reeks nieuwe vondsten zijn door de
opgraving van een graf in Egypte aan het licht
gekomen, dat uit den tijd van de vijfde dynas
tie, ongeveer uit het jaar 4500 voor Christus
stamt. De grafkamer bevatte in het midden een
prachtig bewerkte sarcofaag, met een mummie,
die het lichaam is van Demed, een neef van
Ti, een groot grondbezitter onder den laatsten
pharao van de vijfde dynastie. De versiering
van de grafkamers, en de voorwerpen, die de
doode voor zijn tocht naar het hiernamaals mee
gekregen heeft, vertoonen de kunst van het
handwerk uit den bloei van dat tijdperk. Onder
de voorwerpen voor dagelijksch gebruik vond
men zelfs een kunstig met goud ingelegd scheer
mes. De ontdekking van dit graf heeft trouwens
haar eigen geschiedenis, want het graf van T1
was reeds sinds langen tijd bekend, en daarin
bevonden zich aanwijzingen voor de plaats van
het graf van Demed, dat meer dan twintig jaar
gezocht werd, totdat de Egyptische professor
Selim Hassan zoo gelukkig was het te vinden.
Toch had het graf van Demed reeds een keer
bezoekers gehad, want in den tijd van de eerste
Arabische invallen door de opvolgers van Mo
hammed was het leeg geroofd, waarbij de waar
devolle voorwerpen verdwenen.
(Van onzen specialen verslaggever)
's Morgens wandelt men over den
boulevard van Napels, zich koeste
rend in het jonge zonlicht, dat glanst
en vonkt op het blauw-grijze water,
ziet men uit over de onvolprezen
Golf naar den wit bepluimden Vesu
vius, de kaap van Sorrento, de con
touren van Capri en nog dienzelf
den avond loopt men al weer langs
een Amsterdamsche gracht, ziet men
dat zelfde zonlicht wijken achter
kuiven en krullen der gevels, glan
zend tot het laatst in den gulden
weerhaan van den Westertoren.
Ziedaar in enkele woorden een
sprookje van den modernen tijd,
zooals twee luchtvaartmaatschap
pijen, de Ala Littoria en onze K. L.
M. het samen vertellen, eiken zomer
weer. NapelsAmsterdam, met een
overstapje te Rome; een kwestie van
uren op een makkelijken stoel tus
schen twee veilige vleugels.
Van Napels naar Rome vliegt de Ala Lit
toria, welke diensten onderhoudt op Zuid-Ita-
liaansche steden en de koloniën in Afrika, met
drie-motorige Savoia-Marchetti watervliegtui
gen. In Napels starten deze van de kade in
bet hart der stad, terwijl de landingsplaats
van Rome wordt gevormd door een Tiber-mond
bij Ostia, waar de centrale luchthaven der
Maatschappij is gelegen.
Op uitnoodiging van de Ala Littoria heb
ben wij, in aansluiting op een vlucht per
K. L. M. naar Rome, kennis gemaakt met
het luchttraject naar Napels, dat van Ostia
voert langs de kust van de Middellandsche
of juister Thyrreensche Zee naar een der
meest gezegende oorden ter wereld, waar
elke naam een belofte is en een machtige
herinnering wordt voor altijd: Ischia, Sor
rento, Capri.
Ostia is een uur van Rome verwijderd.
Men rijdt met den bus langs een kaarsrechte
autostrada, af en toe vergezeld van den boch-
tigen Tiber, een smalien, grijzen waterstroom,
welke pas dicht bij zee voldoende breedte krijgt,
om als startplaats der groote Savoia's te dienen.
Daar ligt de luchthaven der Ala Littoria, waar
öc chef, Marchese Gavotti, een beminnelijke
gastheer was, die ons vertelde van de groote
plannen, welke men koestert om Rome een
betere en aanzienlijk gunstiger gelegen hydro-
haven te geven, wat voor de vele belangrijke
verbindingen een groote tijdwinst zal betee-
kenen.
De Ala Littoria onderhoudt haar diensten
met Savoia Marchetti's van het type S 66 en
dc nieuwe Zappata-toestellen, waarvan zij er
zeven bezit. Deze fraaie drie-motorige machi
nes ontwikkelen een kruissnelheid van 300
K.M. en vliegen het traject langs de Noord-
Afrikaansche kust tot Benghasi, waar land-
Napolitaansch schoenpoetsertje
Het fraaie kustbeeld van de Golf van Napels tusschen de stad en Sorrento
Zooals men zich Napels gaarne voorstelt, maar zooals het toch niet heelemaal meer
is Naast de vreedzame visschersscheepjes met hun Latijnsche sprietzeilen liggen
thans de Oceaanstoomers aan moderne kaden
Kustbeeld van Capri met op den ach
tergrond de Faraglioni-rotsen
vliegtuigen voor de doorverbinding zorgen naar
Abessinië, Erythrea en Somaliland, het nieuwe
koloniale Imperium. De Zappata's bieden in
twee cabines plaats aan 12 passagiers; bij
groote hoeveelheden post ontruimt men de
voorste cabine.
Een eigenaardige sensatie is de start met
een watervliegtuig, vooral, wanneer men,
zooals bij de Savoia's, in de drijvers ge
zeten is en dus pal op het water kijkt. Ter
wijl de motoren daveren en snel de gang
er in komt, splijt het water uiteen als een
dubbele muur van fel-wit schuim, die hoog
op schuift tot boven de vensters der ca
bine. Het rumoer van de golven, die brui
sen en beuken tegen de wanden, overtreft
schier het motorgeronk. Vreemd lang duurt
de aanloop en als men eindelijk „los" is,
gaat het maar uiterst traag de hoogte in.
Doch de motoren zingen hun hoogste lied
en met een flauwe bocht wendt onze I
P. R. U. A. den steven naar het Zuiden, best
tevreden met zijn 200 Meter, welke wij in
de Douglassen der K. L. M. allang ontwend
,zijn.
Onze Savoia houdt netjes de kust. Nu eens
schuift zij over het land, dan weer steekt zij
een eindje zee in, om haar passagiers te laten
genieten van het weergaloos blauwe water,
waar de gouden zonnevonken afspatten. Ostia
met zijn smal, kolengruizig strand, waarop
nochtans de zonnebadende Romeinen prachtig
bruin worden, wijkt spoedig onder ons terug.
Er volgt een ruig kustland met verwaaide pijn-
boomen en kreupelhout en als eenige afwisse
ling enkele blinkende zoutpannen bij een klein,
roomkleurig stadje achter een landtong: Anzio.
Een duidelijk landmerk vormt het eenzame
bergmassief van den Monte Circeo, welke als 'n
kaap in zee vooruitspringt met aan zijn voet
de witte huizen van S. Felice Circeo. Lang
zaam wordt de kust hooger, donkere toppen
en kammen komen in zicht. De oude, vaak be
narde vesting Gaeta zien wij, aan haar kleine,
gelijknamige baai en dan gaan reeds de .speu
rende blikken uit naar ons einddoel Napels,
dat spoedig door de eilanden Procida en Ischia
met hun vooruitgeschoven ligging aan de
Noordzijde der Golf wordt aangekondigd.
Daar is Napels. In één oogopslag over
ziet men het beeld van stad en omgeving:
de blanke huizenzee, hoog gestapeld te
gen de groene hellingen, in een flauwe boog
langs het water, waarboven op den achter
grond de Vesuvius lijst, de ijle rookpluim
aan zijn afgeknotten kop. De stad heeft
flinke havens; er liggen groote en kleine
schepen aan de kaden met hun loodsen
en kranen. Eigenlijk stoort dit bedrijf de
voorstelling, welke men zich van Napels
heeft gemaakt, maar naarmate de Savoia
lager glijdt en het watervlak nadert, voelt
men toch een hevige ontroering in het be
sef, dat een der schoonste oorden ter we
reld zich nu voor den gretigen blik gaat
openen.
En dan ondergaat men Napels. De Savoia
glijdt in het water als op zachte, veerende
kussens, taxiet met fel bruisend schuimgespat
naar de haven, waar een motorbootje het toe
stel tot aan de kade voert. Stralende zon uit
een blauwen Napolitaanschen hemel doortrilt
de milde atmosfeer. Men koestert er zich in,
begeerig zijn misdeelde Noordsche huid, die
nu zoo schamel afsteekt bij al die bruine,
doorzonde koppen rondom. Tot zijn verrassing
zal men spoedig bemerken, dat twee, drie da
gen voldoende zyn om al aardig bij te kleuren.
Ergens aan den boulevard zitten wij in een
restaurant, pal aan het water. De muziek
speelt Sole Mio en Santa Lucia, de Chianti
bloedt in de glazen, vóór ons op een vlot
spelen kleine bruine jongens, visschend naar
mosselen. Hun droomende gazellen-oogen, de
vloeiende klanken van hun taal hooren bij de
stad, bij dit rimpellooze, groen-blauwe water,
doorschijnend tot op den diepen bodem. Be
seffen zij de weelde van hier geboren te zijn?
Zien zij de schoonheid, proeven zij de atmos
feer, die hen dagelijks omringt? Waarschijn
lijk boezemt de zwart-glanzende mossel, tus
schen het wierig-glad bazalt hun meer be
lang in dan het lang vertrouwde beeld van den
rookenden Vesuvius, de witte huizen van Napels,
en de Golf met haar blanke zeilen en speleva
rende jachten. En waarschijnlijk ook zijn zij
juist daarom wel gelukkig.
Te Napels bood zich de gelegenheid tot een
bezoek aan Pompei en den Vesuvius, aan Sor
rento of de Solfatara. Wij kozen echter Capri,
een besluit, dat de schoonste reiservaring heeft
gebracht, welke ooit voor ons aan een vlieg
tocht per K. L. M. werd verbonden.
Napels zien en dan sterven, zegt
men. Wij verzekeren U: Capri zien
en dan zalig worden! Wat weten wij,
arme Noorderkinderen, eigenlijk van
dit schoone van Gods schepping?
Wij zijn verjaagd uit het aardsch
paradijs, dat voorgoed werd geslo
ten, leert het Bijbelverhaal, maar er
is schijnbaar een stukje van den Hof
van Eden voortijdig op drift geraakt
en van den monden van Tigris en
Euphraat weggezworven over de we
reldzee om via de Zuilen van Hercu
les in rustiger water te worden veran
kerd door de natuur, temidden der
blauwe golven van de Thyrreensche
Zee. Heeft God, toen er menschen op
het eiland kwamen, dit slechts oog
luikend toegelaten? Sinds eeuwen
leven zij er in de paradijselijkheid,
die Capri heet.
Een kleine plezierboot voert de reizigers van
Napels naar Capri, op zich reeds een wonder-
.schoone tocht met den terugblik op Napels
en het wisselend kustbeeld van de Golf tot
de Kaap van Sorrento. Vooruit heft Capri zijn
rotsmassief uit een kobaltblauwe zee. Naar
mate wij naderen maken zich uit het wazig
contour de warmste kleuren los: het donkere
groen van boomen en bosschages, hagelblanke
huizen en grijze en rozige tinten van de naak
te rots, aan den voet bespoeld door het barn
steen-klare water, dat wisselt van pauwblauw
tot vloeibaar, doorschijnend smaragd.
De landingssteiger voert naar een visschers-
vlek aan den voet van de sterk hellende rots.
Er is eenig badbedrijf en er liggen bonte
scheepje,? op het smalle strand. Van hier gaat