De verlofganger, die wegbleef CAPRI ZIEN EN DAN ZALIG 1 WCIilPEN! Een kruis voor een huis ZONDAG 30 MEI 1937 KORT VERHAAL 1 Episode uit den 1 wereldoorlog Dubbelgangers De bestrijding van wandgedierte Goudschatten in een Egyp* tisch graf MET DE ALA LITTORIA NAAR NAPELS 'sMorgens nog de Golf, Sorrento, de wit bepluintde Vesuvius, 's avonds weer de torens van Amsterdam K.L.M. wacht op het vliegveld te Rome Naar het eiland der gelukzaligheid Juni 1918 wees de kalender. En nog steeds duurde de wereldoorlog, vier jaar bij kans van menschonteerende slachting had den Europa tot een baarlijke hel gemaakt, over- kolkt door verdriet en ellende. Langs een smal landpaadje, waar hij eiken stap het stof stuivend opstoof, liep sergeant Planchatca en achter hem de soldaat Multow- nic met zijn lastdier. In een gelijkmatigen, maar toch vermoeiden pas trokken ze nu al uren door 't vlakke, dorre land, waarover een wolkenlooze hemel stond. Onbarmhartig brandde de zon. Met onregelmatige tusschenpoozen ontploften nu eens Oostelijk, dan Westwaarts, de stalen doodzaaiers. Ontzettend was de uitwerking in den pulverdrogen bodem. Een chaos van aarde, steenen en granaatsplinters spoot omhoog, een dichte grauwe stofwolk hing een oogenblik over die onheilsplek, trok dan aarzelend op en verdeelde zich. Een nieuwe metersdiepe trechter had de zooveelste wonde geslagen in de gefol terde moeder aarde. Telkens opnieuw zagen ze de granaten hun vernielend werk doen, steeds dichter in hun nabijheid. Maar ze moesten voorwaarts. Niet dat het welhaast onmogelijk was een behoorlijke schuilplaats te vinden, maar bovenal het plichtsbesef deed hen van geen wachten weten. De order van den regiments commandant moest nog voor het vallen van den avond bij den bevelvoerenden artillerie-officier zijn! Zoo luidde de opdracht, dusvoor waarts. Multownic wilde het wel ronduit bekennen: toen vanuit een diepe granaattrechter eensklaps een mannenhoofd te voorschijn kwam, dacht hij met den duivel in levenden lijve te doen te heb ben. Maar zoo erg was het bü lange na niet. De man bleek een verlofganger te zijn, Strumpfer heette hij, naar schatting veertig jaren oud. Sergeant Planchatca, die aanstonds zijn pa pieren had gecontroleerd, begon een gesprek met hem, want nu Strumpfer in gezelschap verder kon gaan, wilde hij geen minuut langer wachten. Negentien maanden aan een stuk was Strumpfer onafgebroken aan het front ge weest, met als meest vertrouwden metgezel den dood. Maar dien had hij voor eenigen tijd den rug toegekeerd, want hij was met verlof ge stuurd. En nu was hij op pad naar zijn vrouw en twee kinderen, die bereids van zijn komst verwittigd waren. Dat beloofden weer eens van die dagen te worden, waarvan je vroeger de waarde niet kende, maar waarnaar een front soldaat hunkerde. In dezen opgewekten verlof ganger manifesteerde zich het blijde „morgen" en „thuis"; gisteren of vandaag bestonden voor hem niet meer. Sergeant Planchatca wist bin nen een minimum van tijd precies, hoe dat „thuis" er uit zag, hoe lief zijn vrouw en hoe oud zijn kinderen waren, welke bloemen er in den tuin stonden en waar. Zoo gingen ze naast of achter elkander voort en de tijd vloog om. Eerder, dan hij zelf ver wacht had, meende sergeant Planchatca rechts de gecamoufleerde artillerie-stellingen te be merken, toen zij gedrieën, als ware het op een afgesproken teeken, zich omkeerden en naar de lucht keken. Motorgeronk, dat steeds dreunen- der en dreigender klonk, waarschuwde hen voor den naderenden vijand. Dekkingsmogelijkheid was er niet. Verspreiden bood de eenige, heel geringe kans op lijfsbehoud. De soldaat trok zijn lastdier, dat hem ter nauwernood wilde gehoorzamen, vijftig pas naar rechts; de verlofganger die door een on bestemde, vrees bevangen werd, rende onzeker het voorterrein in, sergeant Planchatca ging naar links. Weer hing hun leven, zooals zoo dikwijls tevoren, aan een zijden draad. Onschuldig wit teekenden zich tegen den blauwen hemel kleine shrapnell-wolkjes en kwamen dan bliksemsnel omlaag. Links en rechts, voor en achter sloegen de kartetsen in den grond, aardzuilen trokken omhoog en stortten met donde rend lawaai weer om laag. Opgejaagd en snakkend naar adem renden de drie man nen voort. Reeds kon den ze het afweer geschut en de bedienende manschappen zien. Nog drie-, tweehonderd meter en zij waren veilig. Vlugger, nog een klein stukje! Opeens gierde een kartets in een wijden boog over sergeant Planchatca heen en meteen zag hij Strumpfer als door een korten, raken slag ineenzakken, dan weer sloeg hij zijn armen als in een onmachtige dreiging in de lucht en smakte voorover op den grond. In een oogwenk was sergeant Planchatca bij hem. Brekende oogen staarden hem aan; een onuitsprekelijke stomme angst lag er in. Een granaatsplinter had hem den schedel verbrijzeld. Een korte zucht nog, toen ontfermde de dood zich over den verlofganger Strumpfer. Sergeant Planchatca ontblootte het hoofd en sloot hem de oogen. Eén man meer was er toe gevoegd aan die eindeloos enorme doodenlijst. Toegesnelde soldaten van de artillerie-stelling droegen Strumpfer weg. Vóór sergeant Planchatca de terugreis aan vaardde, knielde hij bij een versch-gedolven graf, waarop een simpel houten kruis stond. Een kort, stil gebed ging tot den Barmhartige voor de zielerust van den man, op wiens thuis komst tevergeefs gewacht werd. miiiimiiiiiiiiiimitiiimiiiiiifiiimi x een weg zig-zag naar boven; de paartjes op huwelijksreis rijden er langs omhoog met kleine open wagentjes, door muildieren getrokken. Sneller en goedkooper is de funicolare, het miniatuur kabelbaantje, dat in enkele minu ten naar het stadje Capri boven op de rotsen glijdt. Dit tochtje omhoog wordt de eerste sterke ontroering van ons bezoek aan Capri. Door een lusthof schuift het baantje. Langs de open vensters glijdt een bloesem- en bloe menweelde in duizend kleuren met een aroom, dat schier bedwelmt. Men stijgt door tuinen, waar goud en geel de rijpe oranje appels en citroenen fonkelen tusschen het groen. De hand kan naar buiten grijpen in kamperfoelie, wilde rozen en geraniums. En over alles giet de zon een vonkend licht, dat gloeit en glanst en telkens reflexen vindt. Heel langzaam kruipt het baantje omhoog: de opvaart in de gelukzaligheid van Capri. Boven, als in een arendsnest op de rotsen, ligt het witte stadje Capri, waar de atmosfeer in de smalle, vaak overwelfde straatjes tus schen de lage huizen met hun terrassen en balcons eigenlijk meer Moorsch dan Italiaansch aandoet. Er is een grappige vierhoekige pia- zetta, waar bewoner en vreemdeling zich ver dringen in een bont dooreen, waar in het seizoen alle talen van Europa worden gespro ken en donkeroogige meiskes van het eiland den toeristen haar slingers van bloedkoraal en fraai bewerkte cameeën aanbieden. Spoedig zwerft men uit het stadje weg, langs smalle, overlommerde wegen, waar tel kens de blik een doorkijk heeft op villa's en buitenverblijven, de muren geel of rose bestre ken, weggescholen tusschen het groen. Pergo la's zijn uitgebouwd, door wilde wingerd, roos- marijn en blauwe wistaria overwoekerd. In al die lustoorden en tuinen heerscht stilte; alleen de ijle zeewind beroert het loover. Soms schiet ritselend een felgroene hagedis weg onder ran ken met bloesems van jasmijn. De wegen worden smalle paden, trapvor- mig steigend of dalend langs den wand van de ruige rots. Olijfboomen, palmen en ceders hebben zich vastgeklemd in den steenigen bodem. Cactussen bloeien met bloedroode bloemen. Ergens op een kale schilfer van den grond heeft een zacht blauw viooltje nog kans gezien de zon en het leven te vinden. Naar dit eene bloempje kijken wij lang. Het staat daar kaarsrecht op de oogenschijnlijk kale rots. Het bloeit en dichtbij geurt het licht. De atmos feer van Capri ts de adem van ongeteld vele kleine, diepkleurige bloemen. Van den uitersten rand van het eiland voert het pad omlaag naar zee. Voortdurend trou wens heeft men het uitzicht over de oneindig heid van water en lucht, welker wazige tinten wonderlijk harmonieeren met het fel coloriet der eilandelijke flora. Wij dalen tot pal aan het water, recht tegenover de Faraglioni-rotsen, die steil en ruig, als brokstukken van het groot massief, naast het eiland uit zee oprijzen. Een kleine osteria staat er heel een zaam, op een smal plateau dicht bij de bre kende golven, die klotsen en spoelen, door schijnend groen, langs de ruige kust. Wij toeven daar in de schaduw der pergola, genieten den rooden wijn vero vino di Capri en droomen, met half gesloten oogen, die vaag uitzien over het blinkende, zon-overgoten water, dat nu de sirenen uit grondelooze diepten zullen opduiken en zingen. Het zou één melodie moeten zijn, waarin de vreugde en weemoed van alle roerselen in een menschenhart samen vloeien; dan alleen zou dit lied bij machte zijn de gevoelens op Capri te benaderen.... In den eersten schemer voer de boot ons terug naar Napels, dat zich met duizend tril lende lichten in de Golf spiegelde. Een grim- mig-roode gloed hing boven den Vesuvius. Rondom in het rimpellooze water dartelden dolfijnen. Alles ademde schoonheid en vrede. Maar de blik zocht telkens nog de ver trouwde contouren van Capri, vervagend in den avondnevel en eindelijk wijkend achter Sorrento, dat, donker en massief zijn kaap vooruitschoof in het late licht. Er is in New York een merkwaardig restau rant. Men kan daar zijn eigen oogen niet ge- looven en denkt te droomen. Maar het zal toch wel waar zijn! Het restaurant is buiten gewoon voornaam. Men gaat door schitterende vleugeldeuren, die door twee keurige portiers geopend worden. Was een van hen niet Clark Gable? Onzin, dat is uitgesloten. Wanneer men de kleeren afgeeft, worden deze aangenomen door Mariene Dietrich en Katherine Hep burn. Eer men daar verder over heeft kunnen nadenken, komt Jan Kiepura u lachend tege moet en wijst u een plaats aan. Daarna ver schijnt Greta Garbo en bedient u. Wat zou Hollywood er van zeggen? Dan verheft iemand den dirigeerstok en er klinkt een Weensche wals. De dirigent is Johann Strauss, de man aan de piano is Beethoven, somber in zich zelf gekeerd. De heer Stanes verstaat zijn vak. Hij brengt niet alleen de beroemdheden van Hol lywood naar New York, maar maakt zelfs de dooden weer levend. Het zijn inderdaad frap pante dubbelgangers. Een woning kan oud zijn, zij kan tochtig of gehoorig wezen, zij kan tal van andere onvolkomenheden vertoonen, zij blijft dan toch nog, zij het in mindere mate, bewoonbaar. Wanneer een huis echter wordt bezocht door het kruis van wandgedierte is het met de be- woningsmogelijkheid gedaan, daar de cimex lecturarius, oftewel de wants of wandluis een schier ondraaglijken stank afgeeft en den mensch, vooral in zijn slaap, hindert door haar jeuk-veroorzakenden beet. Aan de bestrijding van dit woon-euvel, dat nog veel meer voorkomt dan men denken zou, heeft de heer J. M. C. Koert, directeur van de maatschappij voor Volkshuisvesting „Vreewijk" te Rotterdam een opmerkelijk artikel gewijd, waaruit wij hieronder een en ander laten volgen. De hem ter beschikking staande gegevens werden ontleend aan een onderzoek, dat zich uitstrekte over ongeveer 3300 woningen, waar van gemiddeld bijna 19 pCt. met onrein besmet was. Het ongedierte prefereert hout en papier boven kalk en metaal; op stoffige plaatsen zal men het niet aantreffen. De verspreiding geschiedt meestal door ver huizing, waarbij de over te brengen meubelen, boeken, oud hout etc. niet voldoende op onrein zijn onderzocht. Het insect is gevoelig voor licht en koude, maar de temperatuur moet toch onder de 17 graden vorst gedaald zijn om het onrein te kun nen dooden. En zulk een temperatuur komt in ons land nagenoeg niet voor! Door hun sterk voortplantingsvermogen, 350 —450 nakomelingen in vijf- zomermaanden, vor men de wantsen een voortdurende en lastig uit te roeien bedreiging, temeer waar ook de larven even schadelijk zijn als de volwassen dieren. Wel eens gelukt het de verbinding van insect tot mensch te verbreken door het bed te ver plaatsen, maar afdoende helpt dit meestal niet, daar de wants, vermoedelijk aangetrokken door de warmte-uitstiraling van den slapenden mensch den weg naar zijn slachtoffer vrij spoe dig weer weet te vinden. Moge al de hoeveelheid bloed, die de wants den mensch ontneemt niet groot zijn, de on rustige slaap, het enerveerende jeuken, die de steken veroorzaken en de kans dat infectieziekten worden overgebracht zijn zoovele redenen om den strijd tegen deze vieze huisplaag met kracht voort te zetten. Dat die strijd niet altijd met even groot suc ces gevoerd wordt, is voor een groot deel te danken aan de omstandigheid, dat degenen, wier huizen door deze plaag zjjn bezocht, dit vaak uit schaamte of soms, wanneer het huis eigenaren betreft, uit vrees voor afgesneden verhuringsmogelijkheden, geheim houden. Een afdoende bestrijding is echter alleen mo gelijk, wanneer voor verdachte woningen of wo ningcomplexen een goed-georganiseerd plan de campagne is opgemaakt, dat ook een controle van vroeger gezuiverde woningen otnvat. De kosten van ontsmetting benevens die der inspectie, welke daarop behoort te volgen, be raamt de schrijver op f 0.25 per jaar en per woning, welk bedrag hij, en terecht, volkomen verantwoord acht, wanneer het erom gaat de volkshuisvesting van een dergelijk, onsmakelijk, onhygiënisch en mensch-onwaardfg euvel te bevrijden. Schrijver raadt tenslotte een ieder af te trachten door huismiddeltjes als insectenpoeder of warm water met lysol op eigen houtje aan het „zuiveren" te slaan, daar deze middeltjes geen baat geven. Een heele reeks nieuwe vondsten zijn door de opgraving van een graf in Egypte aan het licht gekomen, dat uit den tijd van de vijfde dynas tie, ongeveer uit het jaar 4500 voor Christus stamt. De grafkamer bevatte in het midden een prachtig bewerkte sarcofaag, met een mummie, die het lichaam is van Demed, een neef van Ti, een groot grondbezitter onder den laatsten pharao van de vijfde dynastie. De versiering van de grafkamers, en de voorwerpen, die de doode voor zijn tocht naar het hiernamaals mee gekregen heeft, vertoonen de kunst van het handwerk uit den bloei van dat tijdperk. Onder de voorwerpen voor dagelijksch gebruik vond men zelfs een kunstig met goud ingelegd scheer mes. De ontdekking van dit graf heeft trouwens haar eigen geschiedenis, want het graf van T1 was reeds sinds langen tijd bekend, en daarin bevonden zich aanwijzingen voor de plaats van het graf van Demed, dat meer dan twintig jaar gezocht werd, totdat de Egyptische professor Selim Hassan zoo gelukkig was het te vinden. Toch had het graf van Demed reeds een keer bezoekers gehad, want in den tijd van de eerste Arabische invallen door de opvolgers van Mo hammed was het leeg geroofd, waarbij de waar devolle voorwerpen verdwenen. (Van onzen specialen verslaggever) 's Morgens wandelt men over den boulevard van Napels, zich koeste rend in het jonge zonlicht, dat glanst en vonkt op het blauw-grijze water, ziet men uit over de onvolprezen Golf naar den wit bepluimden Vesu vius, de kaap van Sorrento, de con touren van Capri en nog dienzelf den avond loopt men al weer langs een Amsterdamsche gracht, ziet men dat zelfde zonlicht wijken achter kuiven en krullen der gevels, glan zend tot het laatst in den gulden weerhaan van den Westertoren. Ziedaar in enkele woorden een sprookje van den modernen tijd, zooals twee luchtvaartmaatschap pijen, de Ala Littoria en onze K. L. M. het samen vertellen, eiken zomer weer. NapelsAmsterdam, met een overstapje te Rome; een kwestie van uren op een makkelijken stoel tus schen twee veilige vleugels. Van Napels naar Rome vliegt de Ala Lit toria, welke diensten onderhoudt op Zuid-Ita- liaansche steden en de koloniën in Afrika, met drie-motorige Savoia-Marchetti watervliegtui gen. In Napels starten deze van de kade in bet hart der stad, terwijl de landingsplaats van Rome wordt gevormd door een Tiber-mond bij Ostia, waar de centrale luchthaven der Maatschappij is gelegen. Op uitnoodiging van de Ala Littoria heb ben wij, in aansluiting op een vlucht per K. L. M. naar Rome, kennis gemaakt met het luchttraject naar Napels, dat van Ostia voert langs de kust van de Middellandsche of juister Thyrreensche Zee naar een der meest gezegende oorden ter wereld, waar elke naam een belofte is en een machtige herinnering wordt voor altijd: Ischia, Sor rento, Capri. Ostia is een uur van Rome verwijderd. Men rijdt met den bus langs een kaarsrechte autostrada, af en toe vergezeld van den boch- tigen Tiber, een smalien, grijzen waterstroom, welke pas dicht bij zee voldoende breedte krijgt, om als startplaats der groote Savoia's te dienen. Daar ligt de luchthaven der Ala Littoria, waar öc chef, Marchese Gavotti, een beminnelijke gastheer was, die ons vertelde van de groote plannen, welke men koestert om Rome een betere en aanzienlijk gunstiger gelegen hydro- haven te geven, wat voor de vele belangrijke verbindingen een groote tijdwinst zal betee- kenen. De Ala Littoria onderhoudt haar diensten met Savoia Marchetti's van het type S 66 en dc nieuwe Zappata-toestellen, waarvan zij er zeven bezit. Deze fraaie drie-motorige machi nes ontwikkelen een kruissnelheid van 300 K.M. en vliegen het traject langs de Noord- Afrikaansche kust tot Benghasi, waar land- Napolitaansch schoenpoetsertje Het fraaie kustbeeld van de Golf van Napels tusschen de stad en Sorrento Zooals men zich Napels gaarne voorstelt, maar zooals het toch niet heelemaal meer is Naast de vreedzame visschersscheepjes met hun Latijnsche sprietzeilen liggen thans de Oceaanstoomers aan moderne kaden Kustbeeld van Capri met op den ach tergrond de Faraglioni-rotsen vliegtuigen voor de doorverbinding zorgen naar Abessinië, Erythrea en Somaliland, het nieuwe koloniale Imperium. De Zappata's bieden in twee cabines plaats aan 12 passagiers; bij groote hoeveelheden post ontruimt men de voorste cabine. Een eigenaardige sensatie is de start met een watervliegtuig, vooral, wanneer men, zooals bij de Savoia's, in de drijvers ge zeten is en dus pal op het water kijkt. Ter wijl de motoren daveren en snel de gang er in komt, splijt het water uiteen als een dubbele muur van fel-wit schuim, die hoog op schuift tot boven de vensters der ca bine. Het rumoer van de golven, die brui sen en beuken tegen de wanden, overtreft schier het motorgeronk. Vreemd lang duurt de aanloop en als men eindelijk „los" is, gaat het maar uiterst traag de hoogte in. Doch de motoren zingen hun hoogste lied en met een flauwe bocht wendt onze I P. R. U. A. den steven naar het Zuiden, best tevreden met zijn 200 Meter, welke wij in de Douglassen der K. L. M. allang ontwend ,zijn. Onze Savoia houdt netjes de kust. Nu eens schuift zij over het land, dan weer steekt zij een eindje zee in, om haar passagiers te laten genieten van het weergaloos blauwe water, waar de gouden zonnevonken afspatten. Ostia met zijn smal, kolengruizig strand, waarop nochtans de zonnebadende Romeinen prachtig bruin worden, wijkt spoedig onder ons terug. Er volgt een ruig kustland met verwaaide pijn- boomen en kreupelhout en als eenige afwisse ling enkele blinkende zoutpannen bij een klein, roomkleurig stadje achter een landtong: Anzio. Een duidelijk landmerk vormt het eenzame bergmassief van den Monte Circeo, welke als 'n kaap in zee vooruitspringt met aan zijn voet de witte huizen van S. Felice Circeo. Lang zaam wordt de kust hooger, donkere toppen en kammen komen in zicht. De oude, vaak be narde vesting Gaeta zien wij, aan haar kleine, gelijknamige baai en dan gaan reeds de .speu rende blikken uit naar ons einddoel Napels, dat spoedig door de eilanden Procida en Ischia met hun vooruitgeschoven ligging aan de Noordzijde der Golf wordt aangekondigd. Daar is Napels. In één oogopslag over ziet men het beeld van stad en omgeving: de blanke huizenzee, hoog gestapeld te gen de groene hellingen, in een flauwe boog langs het water, waarboven op den achter grond de Vesuvius lijst, de ijle rookpluim aan zijn afgeknotten kop. De stad heeft flinke havens; er liggen groote en kleine schepen aan de kaden met hun loodsen en kranen. Eigenlijk stoort dit bedrijf de voorstelling, welke men zich van Napels heeft gemaakt, maar naarmate de Savoia lager glijdt en het watervlak nadert, voelt men toch een hevige ontroering in het be sef, dat een der schoonste oorden ter we reld zich nu voor den gretigen blik gaat openen. En dan ondergaat men Napels. De Savoia glijdt in het water als op zachte, veerende kussens, taxiet met fel bruisend schuimgespat naar de haven, waar een motorbootje het toe stel tot aan de kade voert. Stralende zon uit een blauwen Napolitaanschen hemel doortrilt de milde atmosfeer. Men koestert er zich in, begeerig zijn misdeelde Noordsche huid, die nu zoo schamel afsteekt bij al die bruine, doorzonde koppen rondom. Tot zijn verrassing zal men spoedig bemerken, dat twee, drie da gen voldoende zyn om al aardig bij te kleuren. Ergens aan den boulevard zitten wij in een restaurant, pal aan het water. De muziek speelt Sole Mio en Santa Lucia, de Chianti bloedt in de glazen, vóór ons op een vlot spelen kleine bruine jongens, visschend naar mosselen. Hun droomende gazellen-oogen, de vloeiende klanken van hun taal hooren bij de stad, bij dit rimpellooze, groen-blauwe water, doorschijnend tot op den diepen bodem. Be seffen zij de weelde van hier geboren te zijn? Zien zij de schoonheid, proeven zij de atmos feer, die hen dagelijks omringt? Waarschijn lijk boezemt de zwart-glanzende mossel, tus schen het wierig-glad bazalt hun meer be lang in dan het lang vertrouwde beeld van den rookenden Vesuvius, de witte huizen van Napels, en de Golf met haar blanke zeilen en speleva rende jachten. En waarschijnlijk ook zijn zij juist daarom wel gelukkig. Te Napels bood zich de gelegenheid tot een bezoek aan Pompei en den Vesuvius, aan Sor rento of de Solfatara. Wij kozen echter Capri, een besluit, dat de schoonste reiservaring heeft gebracht, welke ooit voor ons aan een vlieg tocht per K. L. M. werd verbonden. Napels zien en dan sterven, zegt men. Wij verzekeren U: Capri zien en dan zalig worden! Wat weten wij, arme Noorderkinderen, eigenlijk van dit schoone van Gods schepping? Wij zijn verjaagd uit het aardsch paradijs, dat voorgoed werd geslo ten, leert het Bijbelverhaal, maar er is schijnbaar een stukje van den Hof van Eden voortijdig op drift geraakt en van den monden van Tigris en Euphraat weggezworven over de we reldzee om via de Zuilen van Hercu les in rustiger water te worden veran kerd door de natuur, temidden der blauwe golven van de Thyrreensche Zee. Heeft God, toen er menschen op het eiland kwamen, dit slechts oog luikend toegelaten? Sinds eeuwen leven zij er in de paradijselijkheid, die Capri heet. Een kleine plezierboot voert de reizigers van Napels naar Capri, op zich reeds een wonder- .schoone tocht met den terugblik op Napels en het wisselend kustbeeld van de Golf tot de Kaap van Sorrento. Vooruit heft Capri zijn rotsmassief uit een kobaltblauwe zee. Naar mate wij naderen maken zich uit het wazig contour de warmste kleuren los: het donkere groen van boomen en bosschages, hagelblanke huizen en grijze en rozige tinten van de naak te rots, aan den voet bespoeld door het barn steen-klare water, dat wisselt van pauwblauw tot vloeibaar, doorschijnend smaragd. De landingssteiger voert naar een visschers- vlek aan den voet van de sterk hellende rots. Er is eenig badbedrijf en er liggen bonte scheepje,? op het smalle strand. Van hier gaat

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1937 | | pagina 8