Mozaïek-atelier te Berlijn (föetv&daal mn dm dag DELFTSCHE SLAOLIE De avonturen van Stan en Pol DE GEHEIMZINNIGE Hl KAMERS Hl OPDRACHTEN UIT ALLE WERELDDEELEN De triomf van het boekhouden /(Men sheds iwvwztty! PLUK DEN DAG! CALVÉ- KWALITEIT □09 DINSDAG 1 JUNI 1937 400.000 bonte steentjes waren noodig voor Leonardo da Vinci's beroemde „Avondmaal" Ongeveer 14.000 kleur- schakeeringen John D. Rockefeller John D. Rockefeller AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL bij verlies van een hand, een voet of een oog. DOOR SVEN ELVESTAD Voor de poorten van Berlijn, tusschen Nieuw- Keulen en Treptow, staat een merkwaardig ge bouw. Merkwaardig in zooverre, dat zijn hooge schoorsteen schittert en fonkelt in tallooze kleuren. Deze schoorsteen is namelijk geheel met mozaïeksteentjes bezet. Dit gebouw her bergt een der grootste mozaïek-ateliers van Europa. Hier ontstaan de producten van een overoude kunst, die eens de sprookjespaleizéh van Oostersche vorsten en de luxe villa's van rijke Romeinen verfraaide en waaraan de kapel van Mariënburg haar unieke Mariabeeld te danken heeft. Later geraakte de kunst om stukjes glas en steentjes van de meest verscheiden kleur tot ornamenten, ja tot reusachtige „schilderijen" samen te voegen, op den achtergrond. Zóó zelfs, dat men ten laatste niet meer de recepten ken de, om het glas zijn glinsterende kleuren te ge ven. Eerst de twintigste eeuw heeft deze oude kunst tot nieuw leven gebracht. Jarenlange proefnemingen leidden tot een nieuwe techniek van mozaïek-vervaardiging en de resultaten hiervan zijn zoodanig, dat zij de vergelijking met die der oudheid in elk opzicht kunnen doorstaan. Toch is ook thans de mo- zaïekkunst zoo moeilijk, dat slechts zij, die de geheimen van bepaalde recepten kennen, zich hieraan kunnen wijden. Aldus is het te verkla ren, dat het mozaïek-atelier te Berlijn bijna een monopolie bezit en dat in dit gebouw met zijn merkwaardigen schoorsteen, opdrachten uit alle werelddeelen ontvangen en uitgevoerd worden. In het paleis van den Maharadja van My sore, in de gouden zaal van het Stadhuis te Stockholm, in den grafkelder der Joego-Slavi- sche koningen nabij Tela nabij Belgrado, op de tceaanreuzen „Europa" en „Bremen", in het meest moderne station der Vereenigde Staten dat te Cincinnati in het grootste waren- huls van Tokio, in de Congreszaal te Mün- chen, in de nieuwe feestzalen van den Rijks kanselarij te Berlijn, in het Luchtvaartmuseum, overal vindt men producten uit het Berlijnsche mozaïek-atelier. Ook de toren en de groote hal van het Duitsche paviljoen op de Wereldten toonstelling te Parijs zijn versierd met mozaïek- schilderingen, uit Berlijn afkomstig. Uit welke grondstoffen worden de kleine, bonte steenen vervaardigd? Een gekleurde glasmassa wordt in de glas ovens der ateliers bij een temperatuur van 1300 1400 graden gesmolten en dan tot 5 10 mm. dikke discusvormige platen geperst. Deze „mo- eaiek-koeken" moeten dan, om geleidelijk af te koelen, nog verschillende dagen in den oven blijven, welke in verband hiermee aldoor min der wordt verwarmd. De behandelde platen gaan nu naar "n werk plaats, waar zy met een spitsen hamer in kleine steentjes worden gespleten. Dan komt het sorteeren dezer steenen naar hun kleur een zeer nauwkeurig werk, wanneer men be denkt, dat er ongeveer 14.000 kleur-schakeerin- gen zijn! Hierbij komen nog bijna 1000 verschillende soorten „goud- en zilvermozaïek", dat uit echt bladgoud, resp. bladzilver, bestaat. Tusschen twee doorzichtige, samengesmoltëh glasiagen wordt een blad van het edel metaal gelegd en wel op een ongeveer 3 k 4 m.m. dikke glaslaag en onder een vliesdunne dekplaat. De fabricage hiervan gaat nu als volgt: eerst wor den gewone, groote glazen bollen geblazen, wel ke een wanddikte van circa 0.5 m.m. hebben. Deze bollen laat men in kleine plaatjes van 85 x 85 m.m. springen. Op deze stukjes glas komt dan een goud- en (of) zilverblaadje. De aldus met metaal belegde glazen plaatjes worden nu in den oven roodgloeiend verhit en vervolgens met vloeibaar glas overtrokken en het geheel precies zooals bij het gewone mozaïekglas tot discusvormige platen samengeperst. De niet met metaal belegde randen der platen worden afgesneden en het edelmetaalmozaïek in kleine stukjes gedeeld. De gesorteerde steentjes komen in de „zet terij" op een „mozaïekschaal". Dit is een pyra- mide-vormlge kast met verschillende planken. Hierin worden de voor het gebruik gereed ge maakte steentjes naar hun kleurschakeeringen opgeborgen. In de hooge, luchtige zetterij zitten de mozaïekarbeiders in hun witte werkjassen en bouwen uit honderden en duizenden kleine steentjes alle mogelijke bonte mozaïekschilde rijen, waarbij de genoemde kast hun in zekeren zin als „palet" dienst doet. Als model voor de uitvoering van mozaïek dient meestal een gekleurd ontwerp in origi- neele grootte. Van dit ontwerp wordt met houtskool een overtrekteekening gemaakt en deze laatste wordt dan op een daartoe speciaal geprepareerd teekenpapier afgedrukt. Aldus krijgt men het spiegelbeeld van het model, de z.g. werkteekening. De afzonderlijke deelen van de voorstelling krijgen nu elk een nummer en worden, al naar de grootte, in ettelijke stukken gesneden. Op oeze werkteekening wordt nu steentje voor steentje met een in water oplosbare lijm vast gekleefd. Voor de te gebruiken kleuren is het origineele ontwerp beslissend. Hiermee is nu de eigenlijke arbeid van het atelier voor den zetter afgeloopen. Wij hebben nu het spiegelbeeld van het ontwerp in mozaïek voor ons. De montee ring ter plaatse waar het mozaïek moet komen, wordt eveneens door arbeiders van het atelier bezorgd. De genummerde onderdeelen van het spiegelbeeld worden, zooals zij in elkaar moeten passen, op de plaats van bestemming met kalk- cementmortel in het plafond of den wand be vestigd en wel zoodanig, dat de papierzijde aan den buitenkant ligt. Dan wordt het aan de steen tjes klevende papier eenvoudig met water ver wijderd, de steentjes worden schoon gemaakt en het mozaïek-schilderij is gereed! Bij een rondgang door de ateliers ziet men overal de stralende kleuren van de mozaïek schilderijen, in de portalen, in de trappenhui zen. Men kan zich geen voorstelling maken van het geduld en de nauwgezetheid, waarmee de mozaïëkzetters te werk dienen te gaan. Wanneer men slechts bedenkt, hoeveel kleine steentjes er noodig zijn om één van dergelijke schilderijen samen te stellen, dan kan men zich in elk geval indenken, dat het werk het grootste geduld en de grootste stiptheid ver- eischt. Om een voorbeeld te noemen: bij de copie in mozaïek van Leonardo da Vinci's be roemde „Avondmaal", die men in de ateliers kan bewonderen, had men ongeveer 400.000 bonte steentjes noodig. Aan het werk heeft men tien maanden aan één stuk gewerkt. Het spreekt, dat lang niet alles echte kunst arbeid is. wat wordt afgeleverd. Er komt uit die Berlijnsche werkplaats, evenals uit de Vaticaan- sche, heel wat Kitsch, vooral wanneer men poogt een schilderij in glassteentjes na te bootsen. Het mozaïek is een zelfstandige kunst en kunstnijverheid, het ontwerp moet volkomen op het materiaal passen. Slechts enkele moderne kunstenaars hebben dit begrepen (Thom Prik ker, Charles Eyck b.v., om ons tot Nederlanders te bepalen). Maar zullen wij ooit weer de schit terende, barbaarsche pracht bereiken van de mozaïeken uit de eerste duizend jaar onzer christelijke jaartelling, de diepte en schoonheid der mozaïeken van Ravenna, Venetië, Rome, Palermo? Slechts zeer weinigen weten het te brengen tot werkelijk leidende posities in de maatschap pij. Joh. D. Rockefeller was één van die wei nigen. Boekhouden werd in zijn handen het scherpe wapen, waarmee hij wereldveroveraar is ge worden. De fantastische wetenschap der cijfers. Niet door wapenen en niet door propaganda veroverde hij de macht, maar door rekenen. Dat wapen heeft hij gebruikt met beleid. Wonderen van geduld en taaiheid heeft hij aan den dag gelegd. Het cijferen leerde hem zelf tucht. En de cijfers werden voor hem meer dan cijfers, die met spreken. Heel de wereld beeldden zij voor hem uit, de draagwijdte van de beursberichten, de structuur van de be drijven, het leven en het streven van de men- schen. Op de centrale handelsschool van Cleveland, waar nii in zijn jeugd gedurende twee jaar studeerde, beschouwde hij al het andere als overbodig. Alleen handelsrecht en boekhouden hadden waarde voor hem. En in zijn latere leven wist hij alles onder te brengen in die fantastische cijfers, heel zijn scherp oordeel, menschenkennis, moed, spaarzaamheid, zaken- fJair. Naar het uiterlijk was hij misdeeld. Op twin tigjarigen leeftijd gaf een maagziekte hem die gerimpelde huid, welke hem altijd is bijgeble ven. Tijdens die ziekte leefde hij twee jaar lang op karnemelk en beschuit. De artsen waren van meening, dat hij moest sterven, maar de taaie rekenende Rockefeller hield vol. En knapte op. Een eigenaardig man was hij. Een bepaalde religieuze en liefdadige sentimentaliteit, een sterke neiging tot het fatsoenlijke en tot de deugd van spaarzaamheid schijnen voor hem het begin en het einde van alle rechtvaardig heid, godsdienstigheid en zedelijkheid te zijn geweest. Hij was vroom op zijn manier. Trouw doops gezind was hij. Nooit ging hij naar schouw burgen en nooit dronk hij bedwelmende dran ken. Maar tegelijkertijd trachtte hij van de spoorweg-maatschappijen zeer onrechtvaardige voordeelen te verkrijgen, die zijn concurrenten ten gronde moesten richten. Verschillende van die concurrenten moesten zich door Rockefel ler's trust laten opslorpen. Met de spoorwegmaatschappijen sloot hij het contract, waarin hij aan de spoorwegen een vastgesteld vervoer van petroleum verzekerde op voorwaarde, dat de maatschappij hem een reductie gaf van 50 pCt. Tevens bedong hij een geheime teruggave aan hem zelf van den door zijn concurrenten betaalden prijs. Deze moesten dan het prijsverschil bijpassen. Zoo verdiende hij geld op het vervoer van zijn tegenstanders. De publieke opinie in Amerika had het niet op hem begrepen. De overheid greep in. We gens verschillende overtredingen moest Rocke feller's trust in het jaar 1907 de som van 29 millioen dollars aan boete betalen. Het meerendeel der pioniers, zeide de oude Rockefeller, werd niet begrepen of werd het voorwerp van havige vervolging. In het jaar 1911 kwam het zoo ver, dat in de maand Mei de trust bij rechterlijke uit spraak werd ontbonden. Maar toen sloeg de groote rekenaar zijn slag. Door die ontbinding verdiende hij met zijn Standard Oil Company of New Jersey 590 millioen dollar. De nominale waarde der aandeelen was 100 dollar per aandeel. Maar de werkelijke waarde, ook op de beurs gequoteerd, was ongeveer 700 dollar. Want dat was de waarde, berekend naar de eigendommen der maatschappij, de gronden, de installaties en de fabrieken. Rockefeller verkocht niet het heele bezit der trust, om de opbrengst rechtvaardig te ver doelen onder de aandeelhouders, maar betaal de aan iederen aandeelhouder slechts de nomi nale waarde van 100 dollar. De teleurstelling van de bedrogen aandeelhouders, die de stuk ken hadden gekocht tegen een veel hooger be drag, is licht te begrijpen. Maar aan den eisch tot ontbinding, door het vonnis gesteld, was wettelijk voldaan. Volgens de wet ging elk der 34 maatschappijen op zich zelf werken en gaf rustig weer nieuwe aandeelen uit. Toen be droeg het gezamenlijk kapitaal 2500 millioen dollar! Niet de begeerte naar bezit was Rockefeller's karakteristiek. Begeerte naar geld heeft altijd en overal bestaan. Maar bij hem was het de macht der cijfers, de moraal van het geld, een moraal, die alles verwerpt, wat daarin niet gemeten kan worden. Hij was niet een schraper zonder meer. Hij heeft een kolossaal werk opgebouwd met be hulp van die fantastische wetenschap, de we tenschap der cijfers. Zooals bij anderen in den oorlog en de liefde alles geoorloofd wordt ge acht, zoo achtte ook hij alles geoorloofd in zijn groot doel: de rationalisatie van het petro leumbedrijf. Zijn doel, om de petroleum-macht in één hand te brengen, die van hem zelf. Hij werd machtig, niet omdat hij uitmuntte door talent, door haast bovenmenschelijke werkkracht of door verheven trouw aan zijn taak. Maar op grond van zijn persoonlijkheid was hij voorbestemd, om richting te geven aan één der grootste bedrijven van den nieuwen tijd: het bedrijf van de petroleum. Specialisa tie betaalt. Toch is de kennis van een vak niet voldoende, om iets groots te bereiken. Daarbij moet komen de vaardigheid, om die kennis te gebruiken. En persoonlijkheid. Het is niet zoo moeilijk, om boekhouden te leeren, maar wel, om er de wereld mee te veroveren. In 1856 werd John D. Rockefeller bij de ma kelaars Hewet en Tuttle bevorderd tot hulp boekhouder met een salaris van 25 dollar per maand. Spoedig wist hij op te klimmen en zich van zijn waarde bewust, eischte hij twee jaar later verdubbeling van zijn salaris. Zijn pa troons lachten hem uit en hij nam ontslag. Hij was 19 jaar en wilde een eigen bedrijf beginnen. Met twee vrienden ondernam hij een commissie-zaak in levensmiddelen. Hij had er duizend dollar voor noodig, die zijn vader hem leende tegen een rente van 10 pCt. Het eerste jaar bedroeg de netto-winst 6600 dollars. Aan mijn vader heb ik veel te danken, vertelde Rockefeller eens, vooral wat aangaat het practische levenHij onderrichtte mij in de beginselen van den handel en in de methode om zaken te doen. Eenige jaren later was hij één der machtigste petroleum-heerschers der wereld. Dat boekhoudertje werd één der grootste avonturiers van den modernen tijd. Onze tijd is niet zonder avontuur en schoonheid. De bedrijven worden grootscher als veldslagen ooit De bedwelmende schittering van correct gecoupeerde uniformen met de flonkering van ritsen goudden en zilveren eeremetaal van een ófficierenbal suggereert zoo'n schuife lende en zwevende bijeenkomst tot een festijn, dat 't oog verzadigt en 't hart verblijdt van wie de uitnoodiging ontvangt om van de partij te zijn. Onder het nauwgezet afwerken van haar avondtoilet, overdacht Else hoe dol gezellig het wel zou worden en giste naar den naam van hem, die haar de stil-begeerde uitnoodiging had gezonden. Verder dan tot een vermoeden kwam ze niet. Het bal was begonnen. Breeduitzwaaiende en nauwsluitende japonnen zwierden rond met elegante rok-costuums en fracks, maar bovenal met de weelde van uniformen. De eens pittige, dan weer melancholieke muziek lokte de paren telkens weer naar den dansvloer. De maskers, die de dames verplicht waren te dragen, verborgen bekende gelaatstrekken van beleefd-vorschende oogen. Met militaire nauwgezetheid verliep het programma en de heerlijke muziek mengde zich met den blijden lach van gemaskerden en werd tot een kostelijk geluiden-mengelmoes van vroolijke menschen. Luitenant Karl Bahlsdorfer, een cavalerie- officier en een innemende verschijning, had al enkele malen onrustig de verschillende zalen doorloopen. Hij had zich nu eenmaal voorge nomen dat het zoo mogelijk vanavondg|tusschen hem en haar tot een verklaring moest komen. En nu zocht hij tusschen de bonte wemeling Else. Eindelijk meende hij haar in een flatteus Loreley-toiletje te herkennen. Karl Bahlsdorfer bleef midden op den dansvloer staan in sprake- looze bewondering. Zóó charmant had hij haar nimmer tevoren gezien. Impulsief gehoor gevende aan een innerlijken drang, wilde hij recht op haar toestappen, toen een aardig herderinnetje hem den pas afsneed. De etiquette verbood Karl Bahlsdorfer haar een dans te weigeren, maar zijn oogen zochten telkens weer het Loreley- toiletje. „U is werkelijk een buitengewoon danseur, luitenant," hoorde Karl zijn partnerin zeggen. „Jammer, dat de wals al ten einde is." ,,'t Spijt mij heusch, dat ik den volgenden dans al besproken heb," loog Karl in zijn verlangen om weg te komen, en verdween na een korte, correcte buiging. Even dacht hij er aan, dat de stem hem niet onbekend voorkwam, maar op hetzelfde oogenblik liet hij deze idee ook weer los. Else zocht hij. Eindelijk had Karl Bahlsdorfer zijn Loreley weer teruggevonden. Slechts enkele onbeduidende woorden had hij maar met haar kunnen wisselen, toen zij door een anderen officier van hem werd weggeno men. Karl's goede bui werd bedreigd door een hevige depressie. Stroef, als gold het feest voor allen, behalve voor hem, keek hij de zaal in, zijn Loreley achterna. Geheel onverwacht, Karl wist zelf niet waar ze zoo ineens vandaan was gekomen, stond het herderinnetje weer voor hem en voerde hem, zonder al te veel plichtplegingen, weer op den dansvloer terug. „U schijnt er plezier in te hebben, met mij te dansen, dame!" Gemelijk klonk Karl's stem. zijn geweest. De industrieën zijn overweldigend van donkere kracht. Het is nu geen tijd, waarin men paleizen bouwt of kathedralen. Geen behoefte hebben we meer aan de oude schoonheid van een marktplein in het midden van onze steden. Het centrum van de stad is uitsluitend voor Verkeer en reclame. De drang om te producëe- ren jaagt ons vooruit. Toch schreeuwt de maatschappij om ordening, die niet enkel berust op boekhouden. Om or dening, die in de zoo veranderde tijdsomstan digheden de verhoudingen regelt volgens een hooger idee en op een hooger plan. Dr. JAN DE SWART Uit een van zijn zakken haalde hij een glimwormpje, wat Stan vertelde nu aan de kinderen hoe het kwam, dat hij voor voor een kaboutertje het zelfde is als een lantaarntje voor de hen onzichtbaar Was. „Wat leuk,' zei Bert, „dat kunstje zou ik Nauwelijks was Juf verdwenen of de kinderen kwamen weer met hun hoofd boven het dek. Het whs nu echter donker ge worden en van het kaboutertje was niets meer te zien. „Waar zou hij gebleven zijn?" vroeg Anneke zacht aan Bert. „Hier menschen. Ademloos keken de kinderen toe hoe de naald als ook wel willen leeren." Stan legde hem echter uit, dat alleen ka- ben ik, zei Stan, terwijl hij op het bed sprong. „Jullie moeten van zeif door de kous heen en weer ging. „Hoe kan dat?" vroeg boutertjes dit konden. Inmiddels was de kous klaar en Stan legde stil zijn, onderwijl zal ik de kous stoppen en jullie iets ver tellen." Annetje, „ik zie je niet en ik kan je wel voelen." deze weer netjes bij de andere kleertjes op den stoel. iiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiimiMiiiiiiiiiiiiy „Ik wil u slechts dit zeggen, luitenant. Zelfs al zou u op de meest parmante manier weige ren met mij te dansen, toch zult u na afloop van dit bal uw aandacht aan mij moeten wij den!" Vóór Karl Bahlsdorfer een kernachtig ant woord had kunnen geven, zweeg de muziek, als was het afgesproken werk en het herderinnetje verdween tusschen de andere paren. Opnieuw toog luitenant Bahlsdorfer op zoek naar zijn Loreley, en toen hij haar vond, over tuigde hij haar hem al haar dansen te reser veeren. Met glimlachende bereidwilligheid be loofde Else. Nu danste, lachte en praatte Karl Bahlsdorfer opgewonden en onophoudelijk en Else bleek zichtbaar over het feest en zijn ge zelschap voldaan. Het démasqué bracht vele verrassingen, maar voor luitenant Bahlsdorfer de bevestiging van zijn gevoelens. Else had hij voor zich gewonnen. 't Was reeds na het midder nachtelijk uur, T\p rr)PdP_ dat Karl thans „zijn Else" naar j. huis bracht. De I dlflgStCT I eerste wandeling deling van een dol-gelukkig paar, dat hoopt spoedig verloofd te zijn. Overgelukkig keerde luitenant Bahlsdorfer te rug in zijn pension. Zacht een melodietje neu riënd, opende hij de deur van zijn kamer en knipte het licht aan. Meteen bleef hij roerloos staan. Aan tafel zat.... zijn moeder, aan een kapstok hing het herderinnetjescostuum van het officierenbal! „Karl!" „Moeder!" Een innige omhelzing bij zoo'n onverwacht weerzien volgde. „Maar moeder, wat is dat een verrassing! Hoe kwam u op de idee? En dat op een oogenblik, dat ik de gelukkigste mensch ter wereld ben, moeder!" Een schalksch lachje trok over het gelaat van het herderinnetje. „Het geheim is, Karl, dat ik Else een uit noodiging deed toekomen voor het officierenbal en ik zelf onbemerkt wilde zien, hoe jelui elkan der vonden. Ben je nog boos, dat een „herde rinnetje" na 't bal een uurtje nog je aandacht vraagt?" Een hartelijke kus was het antwoord van Karl aan zijn moeder. trams en begrafenisstoeten hebben - ongeacht of zij op voorrangswegen rijden of niet - ook voorrang al naderen zij u van links! Ëiiiiiiiiiiin llllillllllilU Nu staat weer de goudgele brem in jj| bloei, O, menschen, wat is die toch mooi! Wat heeft toch het landschap bij 't wiss'lend seizoen s Een rijke, een steeds nieuwe tooi! De bloembollenvelden zijn amper bezocht, H Het weer was nog guur en nog koud, Maar 't stralende slot van de Meimaand kwam, ij De zon en de brem zijn van goud! We trokken er zeker toch allen op uit, En hebben geprofiteerd Zoo lang het zulk weer was, s want als u dit leest Dan is het waarschijnlijk gekeerd. Zóó blijft het niet eeuwig, zóó duurt het niet lang, |j We hébben geen prima klimaat, Maar pluk dus den dag, en geniet er dus van Zoo lang en zoo dikwijls het gaat! De zomer is altijd zoo spoedig voorbij, Dan komt weer die akelige tijd Van regen en wind, en van kou en van mist, Dan zijt ge de warmte weer kwijt! Dus mopper toch nooit als de zon eens wat gloeit, Geloof me, dat loopt niet zoo'n vaart; Maar als ge de zon en de warmte §j verwenscht, §j Dan zijt ge den zomer niet waard! HERMAN KRAMER 1 AT T p RHNNP 'Q op dit blad zijn ingevolge de verzekenngsvoorwaarden tegen U bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door p* bij een ongeval met p 2FiO m i I aVUV^l li vIL kj ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen VF* doodelijken afloop „Kijk daar eens," fluisterde Bengt en wees door 't venster naar buiten. De beide andere heeren kwamen naderbij. Allen stonden plotseling sprakeloos en onbe weeglijk. In een der vleugels van het slot kwam licht uit Aakerholm's kamers. „Het is, als was hij zelf nog daar," zei de dokter. „Laat ons gaan," onderbrak Krag hem. En hij ging voorop, door de vele kamers en gangen van het oude slot. De anderen volgden hem op de hielen. Eindelijk bleven zij voor Aakerholm's privé- kamers staan en Krag probeerde de sleutels. Niemand sprak een woord. Het was zoo stil rondom hen, dat de dokter zijn hart hoorde kloppen. Plotseling verbrak Krag de stilte, terwijl hij Bengt doordringend aankeek: „Ik geloof, wij beiden, meneer Bengt, ver moeden, wat wy in deze kamers zullen vinden." De sleutel paste en Krag draaide het slot om. VI DE DRIE KAMERS De heeren betraden de eerste kamer. Hier viel niets bijzonders op te merken, alleen, dat het vertrek naar den zeer origineelen smaak van den ouden heer gemeubileerd was. Aan de muren hing een groot aantal wapens, van de meest uiteenloopende verscheidenheid, meest geweren en pistolen. Het tweede vertrek was in denzelfden trant ingericht. „Hier valt toch niets te verbergen,' zei de dokter. „Ip deze kamers zijn ook geregeld andere men schen geweest," merkte Bengt op. „Mijn pleeg vader heeft langen tijd een doofstommen be diende gehad, die 's nachts in de eerste kamer sliep." Asbjöm Krag was juist van plan de laatste deur te openen, doch hield zich plotseling in en luisterde naar Bengt's woorden. „Wat zegt u? Een doofstomme bediende? Dat is al zeer merkwaardig." „Ja. Hij had hem meegebracht uit Amerika. De man had nog Indianenbloed in zijn aderen en was zeer aan zijn meester gehecht. Nog niet zoo lang geleden is hij gestorven." Krag opende de deur, welke toegang gaf tot de laatste kamer. Het was een groot, rijk gemeubileerd vertrek. In een hoek, achter een Japansch scherm, stond Aakerholm's bed, hetwelk hü steeds zelf placht op te maken. Aan de muren hingen portretten en schilderijen. Voor 't overige waren de wanden met kostbare tapijten behangen en de vloer was bedekt met een groot, fraai gedecoreerd Perzisch kleed. De drie heeren stonden een oogenblik verbluft en staarden met verbaasde óogen naar de meu bels, de schilderijen en de vensters. De dokter was de eerste die het stilzwijgen verbrak. „Hier valt nu heelemaal niets geheimzinnigs te bespeuren," zei hij. „Neen, maar dat had ik ook heelemaal niet verwacht," haastte Bengt zich op te merken. „Ik heb altijd wel vermoed, dat al die geheim zinnigheid van de drie kamers tenslotte niets anders zou zijn, dan een gril van den ouden heer. Wat kon de goede man eigenlijk te ver bergen hebben?" De dokter keek Krag vragend aan. „Zouden we deze kamer niet wat nauwkeu riger onderzoeken?" vroeg hy. „Dat is heelemaal niet noodig," antwoordde Krag. „Juist, dat ben ik volkomen met u eens," stemde Bengt in. „My dunkt, dat we het ver standigste doen met de lampen uit te draaien en naar bed te gaan. Na een avond als deze, hebben we onze rust werkelijk noodig." Zonder aan deze woorden ook maar de minste aandacht te schenken, trad Asbjörn Krag naar de wanden en beklopte en betastte deze. Dan mompelde hy. „Dat dacht ik wel..., dat dacht ik wel." En als herinnerde hy zich nu opeens, dat hy nog een antwoord schuldig was op Bengt's woor den, zei hy: „Neen, wy zullen niet naar bed gaan. O, ik verzeker u, myne heeren, er is zeer veel raad selachtigs in deze kamer. Wat was hij sluw, de oude baas." „Maar waarin bestaan dan al die raadsels?" vroegen Bengt en de dokter tegelyk. „Dat zult u later vernemen. Om te beginnen moet u, waarde dokter, my even behulpzaam zijn by een kleine proef." „Bij een proef?" „Niets vragen, enkel doen, wat ik u zal zeg- geen." Ik verzoek u vriendelyk, de volgende woorden te herhalen: „Daar heb je 't.... jij duivel!" „Daar heb je 'tjij duivel!" herhaalde de dokter, een en al verbazing. Bengt stond als stom geslagen te kyken. Bij de woorden van den detective was hy plotseling doodsbleek geworden en hij wierp hem een drei genden, van haat gloeienden blik toe. Krag deed, alsof hij 't niet merkte.,. „Luider," riep hy, zich tot den dokter wen dend, „veel luider. U moet 't uitschreeuwen. Denk u in, dat een man op 't punt staat een ander te dooden. Als zyn woede in wilde razerny overgeslagen is, en hy gereed staat hem een kogel door den kop te jagen, gilt hij uit: „Daar heb je 'tjy duivel!" De dokter herhaalde den uitroep, zoo luid hy kon en Krag scheen tevreden te zyn. „Wacht hier nu twee minuten," zei hy, pre cies over twee minuten stoot u denzelfden gil weer uit." Hiermede verliet de detective de kamer. Voor den dokter bleef de hem opgelegde taak een absoluut onoplosbaar raadsel, doch hy zou onder alle omstandigheden aan het verzoek van zyn vriend voldoen. Toch moest hy zich zelf bekennen, dat hem een onbehaaglijk gevoel be kroop, toen Krag de kamer verlaten had en hij zich alleen bevond met Bengt, in dit geheim zinnige vertrek. Asbjörn Krag liep vlug enkele kamers en gangen door, tot hij de hal bereikt had. Spoedig stond hy buiten en hy nam nu denzelfden weg, dien hij den vorigen nacht genomen had, toen hy den ouden Aakerholm wilde bespieden en het angstgeschrei gehoord had. Onder de vensters van de drie kamers bleef hy staan en luisterde. De twee minuten moesten nu haast voorbij zyn. Eindeiyk! Hy hoorde den uitroep. Krag ver stond duidelyk wat er geroepen werd, doch het klonk als heel, heel uit de verte, als werd het geluid door 'n luchtgolf vanuit een andere wereld naar hier overgedragen. Vlug liep hy terug. In Aakerholm's kamer wachtten Bengt en de dokter nog steeds op hem. „Kunnen we deze belachelyke comedie nu als geëindigd beschouwen?" vroeg de eerste. „Ik dank de heeren. In deze kamer ben ik met mijn onderzoekingen gereed. Maar nu gaan we het park in." „Het park in? Wat wilt u daar?" „De plaats onderzoeken, waar de kok het lyk gevonden heeft." „Is dat noodzakelyk?" „Absoluut. Op ons dokters rust de zware plicht, in een twijfelachtig geval als dit, alles aan 't licht te brengen, wat maar eenigszins tot klaarheid te brengen is." Krag sloot de deuren zorgvuldig. Hy verliet de drie kamers het laatste. „Roep den kok en een paar andere mannen," zei hy. „We moeten licht meenemen." Asbjörn Krag was vastbesloten alles naar eigen goeddunken te regelen. Hy nam van Bengt geen notitie, nog minder van zyn opmerkingen. Zonder meer stak hij de sleutels in zyn zak, hoewel Bengt, als naastbestaande, daarop toch alle rechten kon doen gelden. De dokter constateerde tot zijn groote vol doening, dat de energie en het doorzettings vermogen van den detective iedere minuut toe namen. Het begrip moeheid scheen hem ten eenenmale vreemd te zyn. Blijkbaar was hy op een spoor. Maar waarheen dat spoor dan wel zou kunnen leiden, dat kon dokter Rasch niet vermoeden. Intusschen waren de kok, de stalknecht en nog 'n paar mannen geroepen. Ieder van hen droeg een fakkel. Krag verdween een oogenblik in zyn kamer en keerde spoedig terug met zijn lantaarn. Het was een klein vierkant foudraaltje, gemakkelyk in de handpalm te verbergen, maar een wonder van technisch vernuft. Het straalde een ver blindenden lichtkegel uit, van sterk, wit licht, als het helderste daglicht. Bengt's verbazing nam nog toe, toen hy Krag in 't bezit zag van zulk een lantaarn. (Wordt vervolgd).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1937 | | pagina 10