De koekoek en z'n kwade naam
Mdwéml ma dm da§
■Hl
De avonturen van Stan en Pol
AKKERTJES
F 750.-
F 250.-
GEHEIMZINNIGE
eJL KAMERS
VREEMDE LEVENSWIJZE
DE AANLEIDING
VRIJDAG 11 JUNI 1937
Onrustige, vlugge en schuwe
vogel, die zich slechts zei
den laat zien en ge
weldig gulzig is
Niettemin: weldoener
van het bosch
AKKER.CACHETS
m
s
M
V
Fanaal
BRANDGEVAAR!
TRAP U'vAvEGGEVORPE.H
EJMÖJf SIGAAR OF SIGARET
UIT
DOE DIT ALTIJD!
Milliardairs
HONIG'S BOUILLONBLOKJES thans 6 voor 8 ct. en 25% zwaarder dan de meeste andere.
Al p 'O/^V'IVT'M'C1 >C! op dit blad zijn ingevolge de verzekenngsvoorwaarden tegen pi 7nft.-
*XJ iv I* D ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen we
AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
bij verlies van een hand,
een voet of een oog.
2or sven elvestad
3e
het
thai
^Aider alle vogels is er geen, die reeds van
vroegste tijden af zoo sterk de aandacht van
volk tot zich heeft getrokken als die, welke
hs zijn hoogtij in het bosch houdt
de
^koek. Beurtelings geëerd en verwenscht,
^-elcie hij vroeger in de volksverhalen, vooral
JJd de Germaansche en Slavische stammen,
'l gewichtige rol, en zóó groot is het aantal
'jttrent hem verspreide sprookjes, dat het lan-
a tijd moeilijk was waarheid van verdichtsel
°hderscheiden.
jou de koekoek hale!" en „Dat weet de
^koek!" zijn bekende spreekwijzen, en daar-
wordt hij, in het volksgeloof, kennelijk met
j d booze gelijkgesteld, Hoe komt de koekoek,
de Middeleeuwen Gauch genoemd, toch aan
(Lu1 kwaden naam? Naar het schijnt, werd
vogel in den heidenschen tijd geacht in
®dst en onder hoede te staan van den een
anderen god, Wodan misschien; hij behoorde
thans onder de heilige vogels; hem te dooden
rd als een heiligschennis beschouwd en fewaar
J^aft. Maar na de invoering van het Chris-
^ddom kwam er een andere meening over hem
koekoek was niet meer de geliefde vogel,
^aar een onheilspellend, verwenscht wezen,
j aarin men zich voorstelde, dat een der geval-
goden was overgegaan.
Tot deze voorstelling gaven het geheimzinnige
3eh en de vreemde levenswijze van dezen
jtUstigen, vluggen en schuwen vogel, die zich
estal in boschachtige streken ophoudt, alles-
aanleiding. Hij laat zich slechts zelden zien,
ij^weldig gulzig, een rustelooze toerist, een
,erig hofmaker, maar van huwelijkstrouw is
«Is
hem geen sprake. Hij verandert van wijfje
ta yatl verblijfplaats! Zoodra hij het bekende
Och "koekoek" uitstoot, meestal in de vroege
e ktendschemering en bij dreigenden regen, om
wjjfje te lokken, en er vertoont zich een
Etededinger in de nabijheid, is hij jaloersch en
ontstaat een tweegevecht, ofschoon het hem
W s aan moed ontbreekt. Heeft hij een wijfje
zich gelokt, dan vliegt hij terstond naar een
'liiir •fachtSebied' °P zoek naar nieuw avon-
klaar het koekoekswijfje gedraagt zich al niet
^'Oers. Met haar wik-wik-wik-geroep wordt zij
or méér dan één koekoek omfladderd.
I'd er zulk een levenswijze van nesten
],0 Wen, eieren leggen en broeden niets terecht
Tt, spreekt van zelf. In ons land bouwt de
h.okoek althans geen eigen nest, maar onder de
oitf
kier,
onlandsche zijn er, die dit wel doen, als
ere rechtgeaarde vogels. Het wijfje legt de
en bij tusschenpoozen in de neston en bij de,
p" vdft mtisschëiv.'kwikstaartén.'rppdbors'tjës
jju.' die niets van dat bedrog merken, en de
j0 Weel grootere koekoekseitjes uitbroeden. De
v koekoek wordt spoedig groot en wërpt of
v0 dringt de gelijktijdig met hem uitgebroede
y^'tjes uit het nest, waarin hij nu alleen heer
d^bieester is, en zorgvuldig dooi; de pleegmoe-
Wordt opgevoed, zonder dat de ouders er
(j ar omzien. Het koekoekswijfje legt haar ei op
grond en deponeert het met groote vaardig-
j d> gedurende de afwezigheid van het vogel
net''.' ln het met zorg door haar uitgezochte
rT'®- Zij kan niet anders handelen, want de
omvang der maag belet haar bij 't broe
rs beer te hurken; de menigte van harige
La n' welke zij tot haar voeding behoeft, doen
Up steeds op weg zijn; de langzame ontwik-
«5 'hR eindelijk van haar eieren, waardoor er
t3j lange tijd verloopt, eer het vereischt ge-
Cy.^bwezig is, is al evenzeer een reden, haar
eb in andere nesten te leggen.
die nare schele hoofdpij' n,sieeds
op dezelfde plaats Zoo'n dof,
drukkend gevoeV vervolgens
diep borend en niet meer om
uit te houden? Een half uur rust,
zoek de stilte en een of twee
Reder'andsch wan- die "AKKERTJES" zullen
Product u oogenblikkelijk verlichting
brengen en ongemerkt de
pijn geheel doen verdwijnen.
Per 12 stuks slechts 52 cent.
Volgens recept van Apotheker Dumont
Overdreven is de ondankbaarheid van het
pleegkind, dat, grooter geworden, de pleeg
ouders zou verslinden, maar dat het de tegelijk
met hem uit het ei gekropen kleine vogels uit
bet nest verdringt, en zich van het aangevoerde
voedsel meester maakt, laat zich gereeöelijk
verklaren.
Reeds bij de oude Indiërs was deze karakter
trek bekend, want de koekoek droeg bij hen den
bijnaam van „de door anderen opgevoede", in
tegenstelling tot de kraai, die de „opvoedster
van anderen" genoemd wordt. Toch stond de
koekoek bij onze voorouders in hoog aanzien.
Het heette, dat Zeus, de Grieksche Jupiter, in
hem van gedaante verwisselde, toen hij het
eerst Hera bezocht, en het zittende beeld der
godin vertoont een koekoek op den staf, terwijl
op een basreliëf, den bruiloftsoptocht van Zeus
en Hera voorstellend, op den schepter van Zeus,
evenals op dien van den Longobardischen ko
ning, een koekoek zit.
De berg, waarop het rendez-vous tusschen
Zeus en Hera plaats had, heette volgens Pau-
sanias vroeger Thorak, later Kolgyion, en ook
Duitschland heeft zijn Koekoeks- of Gauchs-
bergen. Volgens een Indische overlevering heeft
ook Indra, de god der Indische Ariërs, zich van
de vermomming in een koekoek bediend, toen
hij dèn vromen kluizenaar Viccomitra door de
verlokkingen der bevallige Apsaras Rhamba
trachtte te verleiden. Maar de vrome man
doorzag, als een tweede Sint Antonius, met zijn
zienersoogen de list, en veranderde de arme
nymf voor tienduizend jaren in een steen, ter
wijl de koppelaar zelf, de koekoek, er heelhuids
afkwam.
Ook thans maakt hij zich nog aan bedrog en
misleiding schuldig, door zich voor te doen als
kon hij de menschen aan geld helpen. Men be
hoeft maar, als men hem koekoek hoort roepen,
in den zak te tasten en zijn geld te tellen, dan
gaat het er nooit uit. Ook als men gaat trou
wen, kan men van hem vernemen, hoeveel
jaren men nog leven zal. Men behoeft dan maar
te roepen;
„Koekoek
Bakkersknecht,
Zeg. recht,
Zeg waar,
Hoeveel jaar
Zal ik nog leven?"
Maar dat komt alles verkeerd uit en heel te
recht zegt méh in Tirol:
Gugre Lüger
Leutbetrüger.
Dat woord „bakkersknecht" zinspeelt op een
oude overlevering, volgens welke de vogel vroe
ger een bakkers- of molenaarsknecht zou ge
weest zijn (zijn vaal, als met meel bestoven
veeren), die in een tijd van duurte van arme
menschen het deeg gestolen zou hebben,
en toen God dit in den oven zegende, het eruit
getrokken, bekeken en lederen keer geroepen
zou hebben „gu kuk!" (kijk-kijk).
Om die euveldaad strafte God hem en ver
anderde hem in een vogel, die onophoudelijk dit
geschreeuw herhaalt.
De koekoek is een trekvogel, die in het laatst
van April verschijnt. Bij zijn komst werd hij
oudtijds met evenveel gejuich, uit het bosch,
waar men hem zelfs ging zoeken, ingehaald, als
de eerste ooievaar, zwaluw of meikever. Want
als de koekoek roept, is dat voor den landman
een zeker bewijs dat de zomer in het land is, zoo
zeker, dat in het oud-Duitsche recht het begin
van dit jaargetijde wordt uitgedrukt door de
formule: „Dinn der Gauch quket". Na St. Jan
roept hij niet meer, om in Augustus voor goed
te vertrekken.' Dat' 'leert ons het vólgende
versje: JfólAS J(]
Op Sint Jan,
Ze hem nog hooren kan,
Sinte Margriet,
Hoor je hem zelden of niet;
Op Sint Japik,
Zwijgt hij als een havik.
Dat „havik" heeft ook zijn beteekenis. Vol
gens een algemeen verspreid volksgeloof, ver-
'A-
O
Kt «k
4» «-
m M m -rn
In den Berlijnschen dierentuin heeft een tijgerslang, die 35 tot 40 eieren gelegd
heeft, gebroed
andert namelijk de koekoek na Sint Jan in een
sperwer, of volgens Aristoteles in een havik, wat
zich laat verklaren door zijn gelijkenis op eerst-
genoemden vogel.
In zijn gezelschap bevindt zich meestal de
hoppe, zijn knecht of lakei, die in Duitschland
den naam draagt van koekoekskoster. Hij ont
leent zijn naam aan het: hop! hop! dat hij in
den paartijd doet hooren, komt en vertrekt bijna
gelijktijdig met zijn metgezel, terwijl hij even
vlug en schuw is. Claudius maakt in zijn be
roemd Rijnlied ook gewag van den koekoek en
zijn koster, die op den Bloksberg zouden dansen,
maar dit wil daar zooveel zeggen als de duivel
en zijn aanhang.
Laat ons tenslotte een goede eigenschap van
den koekoek vermelden. Er bestaat namelijk
reden zich over zijn aanwezigheid in het bosch
te verheugen. Hij is wel een groote veelvraat,
maar zijn eetlust wordt voornamelijk verzadigd
door schadelijke kerfdieren, ruwharige rupsen,
die geen andere vogelmaag verdraagt, maar die
liij met gemak oppeuzelt, en zoo is hij nog een
weldoener van het bosch.
Het nieuwe tijdschrift „voor jonge menschen",
„Fanaal", heeft zich onder zijn nieuwe hoofd
redactie wel burgerrecht veroverd. Door den be-
wusten wil van de leiding om het peil van het
blad in te stellen op de besten, en niet op
de domsten van zijn jeugdigen lezerskring,
wordt een hoogstaande inhoud gegarandeerd.
Zoo bevat het nieuwe nummer een inleiding
„maatschappelijke oriëntatie" van Aug. Al-
brecht, waarin het liberalisme, politiek en eco
nomisch, besproken wordt; vervolgens een ar
tikel van den Limburgschen aalmoezenier J. C.
Colsen C. M. over Dr. Poels, en een van p. C.
F. Pauwels O.P. over de Oxford-groep. Deze
gedegen hoofdspüzen misschien zelfs wat è.1
te gedegen voor een jeugdtijdschrift worden
aangevuld met een beschrijving door Aug. Cuy-
pers over het avontuurlijke leven van pater
Jacques Marquette, den eersten Europeaan, die
de binnenlanden van Amerika doorvorscht heeft,
een vervolg-artikel van den luit. tér zee 2e
klasse J. van der Meii over Onze Marine en
een geestig entrefilet „Ik en de politiek".
Door de hooge eischen die de redactie aan de
bijdragen stelt, neemt „Fanaal" werkelijk een
eigen plaats in onder de jeugdlectuur.
De dood van John D. Rockefeller, dien men
wel „de levende mummie met den Indi-
anenschedel" heeft genoemd, heeft de
aandacht weer eens gevestigd op de groote geld
magnaten.
Zijn er nog veel van die lieden? Leven zij als
half-goden of zijn zij dood-ongelukkig?
In veertien dagen had John D. vanaf zijn
landgoed in Florida naar New York willen rei
zen vice versa. Zijn secretaris had den extra-
trein voor hem besteld. De artsen hadden het
den ouden man afgeraden, want het zag er
naar uit, dat dit werkelijk de laatste reis voor
den magnaat zou zijn. Wel toonde de oude John
D. nog een behoorlijken eetlust; hij dronk nog
steeds zijn sinaasappelsap, dat hem 100 jaar
moest maken. Wel inhaleerde hij nog dagelijks
gewillig zijn zuurstof in de „blauwe kamer" aan
de buitenzijde van het huis, bewaakt door een
politie-agent, die nieuwsgierige vreemdelingen
op een afstand moest houden. Doch een scha
duw lag op het gerimpeld gelaat van den man,
die zoo graag tot de 100-jarigen had behoord.
Was het, omdat de beursberichten de laatste
weken lang niet naar den zin van den ouden
heer waren, of was het, omdat het bedrag, dat
hij jaarlijks aan den fiscus moest afstaan, steeds
grooter werd? Of was het, omdat John D. den
dood zag aankomen? Wie zal het zeggen? Zelfs
zijn meest vertrouwde geneesheer kan hierop
geen antwoord geven.
We woonden in een dorp, waar mijn vader
naast zijn taak, hem door zijn winkel
opgelegd, ook de belangen van een ver
zekeringsmaatschappij waarnam. Reeds vroeg
werden wij, jongens, erop uitgestuurd met de
kwitanties van de maatschappij, om het pre
miegeld te innen. Zoo kwam ik op zekeren dag,
niet zonder verlegenheid, in de pas gebouwde
villa van een welgestelden vreemdeling, die in
de stad een fabriek had en dagelijks met de
tram op en neer reed. Door de pracht van de
dik met tapijten belegde gangen werd ik in een
kleine hooge voorkamer gebracht, waar ik op
den eigenaar moest wachten.
Daar zag ik nu, alleen gelaten, de globe. Ze
hing in den hoek van de kamer, bij een groot
raam, v/aarvoor geen gordijnen hingen. Ze was
zóó aan een standaard bevestigd, dat ze, in de
bontheid van al haar kleuren, scheen te zweven
in de lucht. Van oudere vrienden wist ik wel,
dat er in een geheime kamer van de school ook
een globe aanwezig was, maar slechts weinigen
onder ons hadden deze ooit gezien. Ik wist er
slechts zooveel van, dat ik er me eenige voor
stelling van had kunnen maken. En nu stond
ik er plotseling tegenover; het greep me aan en
ik raakte verward. Want het was toch de heele
wereld, die daar voor mij in het vertrek hing
en die ik met mijn blik kon omspannen en stuk
voor stuk mocht aanschouwen. Voor mij waren
alle landen en zeeën, alle rivieren en meeren,
alle steden en wildernissen, bergen en vlakten.
Ik durfde nauwelijks dichterbij de wereld te
komen, laat staan, haar aan te raken. Want
ze moest zeker uit kostbaar materiaal vervaar
digd zijn. In de grootste verwarring nam ik het
geld van den vriendelijken huiseigenaar in ont
vangst en ik wist later nauwelijks meer hoe ik
de villa verlaten heb.
Van dit oogenblik af verwijlden mjjn gedach
ten meer dan goed was bij de globe in de vreem
de villa, welker voornaamheid en pracht aan
de groote gebeurtenis nog meer beteekenis ge
geven hadden en niets hield mij sindsdien zoo
zeer bezig als het verlangen, dicht bij de globe
te zijn, haar te mogen zien en aanschouwen.
Jammer genoeg behoefde ik voorloopig niet
meer met een kwitantie naar de villa te gaan,
want de voorname heer had voor meerdere ja
ren tegelijk betaald. Zoo bleef mij niets anders
over dan in de schemering stiekem om het huis
te sluipen en iedere gelegenheid nam ik waar,
om bij het raam op te klimmen en door de rui
ten de wereld te bekijken. De vorderingen in
aardrijkskunde, die ik op school maakte, bracht
ik in toepassing op mijn nieuWe wereld, die ach
ter het vensterglas op mij wachtte. Wanneer
ik een of ander land niet op de globe vinden
kon, omdat het gelegen was op het deel, dat
niet naar het raam toegekeerd was, was ik be
droefd en mijn toorn, dat ik de wereld dan toch
nog niet heelemaal bezat, was groot. Maar ik
kon me niet voorstellen, dat de globe ooit eens
haar plaats of stand zou veranderen of mij
haar keerzijde
zou toonen. Ze
moest, zooals het
een wereld be- i T\/p 1 n hv?
taamt, onbeweeg- X^/e. VJLUl/kJ
lijk zwevend in j
de kamer blijven i
hangen. Deze we
tenschap troostte me en ik was weer gelukkig
en trotsch op mijn voorrecht, in het geheim
de wereld te bezitten, haar met de oogen te
mogen omvatten en bekijken.
Tot op den dag, in de schemering van een
Juni-avond, het ondenkbare gebeurd was, de
globe verdwenen en in den kamerhoek niets
dan leege ruimte was overgebleven. Ik ver
trouwde mijn oogen niet, ik kon het niet be
grijpen. Toen ik me al eenige passen verwijderd
had, keerde ik weer terug, klom op de venster
bank en overtuigde mij ervan, dat ik werkelijk
goed had gezien. Ik sloop weg, hulpeloos en
radeloos. Toen ik den tuin verlaten had, moest
ik voorbij een vuilnisbelt, waar van alles op
geworpen was. En van verre zag ik al de resten
.van de globe, jammerlijk verbogen en vernield.
De Stille Oceaan was over een groote opper
vlakte en diep ingedrukt; door Noord-Amerika,
door den Atlantischen Oceaan tot in Europa
liep( een breede scheur en waar vroeger Austra
lië gelegen had, zag ik nu een paar leege con-
servenblikjes en allerlei huisvuil.
(Nadruk verboden)
Rockefeller was rijk; zeer rijk zelfs. Hij had
zijn groot vermogen als selfmademan bijeenge-
spaard. De belastingambtenaren vertelden, dat
Rockefeller 700 a 800 millioen dollars zou be
zitten, als hij alles verkocht wat tot zijn eigen
dom behoorde, maar even na de viering van zijn
laatsten verjaardag heeft de oude John D. eens
lachend tot zijn kleinzoon gezegd, dat hij niet
700 800 millioen dollars zou bezitten, als hij
alles verkocht, dochmeer dan een milliard.
Een tijdje later ontving zijn secretaris een
brief van een mathematicus, die vroeg, of John
D. er wel zeker van was, dat hij een milliard
dollars bezat en of hij wel wist, hoe lang het
zou duren, wanneer men die milliard dollars in
baar geld moest gaan natellen. Hij, de mathe
maticus, wist het wel: precies 12 dagen en 13
nachten zou John D. hebben moeten opofferen,
wanneer hij zijn dollartjes in hoopjes van dui
zend zou willen tellen. Wellicht heeft de oude
John D. zijn geld anders geteld. Toen hij b.v.
zijn groote gift aan de Rockefeller-Uplversiteit
schonk (20.000.000 dollars) scheurde hij eenvou
dig een blaadje uit zijn chèqueboek en telde het
geld, door met drie vingers zijn beroemde, ha-
nepootige handteekening te zetten!
Nu John D. Rockefeller overleden is en zijn
millioenen onder familieleden en stichtingen
zullen worden verdeeld, is Johan Jaoob Astor,
eveneens 'n selfmademan, de rijkste. De Van-
derbilts zijn niet zoo rijk, als men in Europa
meent; zij betalen een jaarlijksche belasting
over een „slechts" 500 millioen dollars groot in
komen, In Amerika fluistert men evenwel, dat
Daar ze niet Wisten wati ze met het mes moesten aanvangen,
wierpen ze hert met een sierlijken boog juist voor de voeten
van Piet. Piet dacht te droomen, toen hij een fijn stemmetje
hoorde zeggen: „dit mes is voor jou Piet, maar niet probeeren
oir.' ons te pakken, hoor?' Ook zijn moeder hoorde het.
Nu wilden Stan en Pol weer een beetje verder. Voor de ver- Ze stapten een heel groot warenhuis binnen, waar ver
baasde blikken der menschen verhieven wandelstok en para- scheidtene juffrouwen achter verschillende toonbanken stonden
pluie zich in de lucht. De regen had opgehouden en Stan liet Juffrouw Nel> vak met de W1 bediende,
zijn parapluie als onnoodügen last, vallen; het kwam juist in een
boom terecht. Voort gingen ze en daalden neer in een drukke slaakte een toeet van verbazing. Tusschen de mooie
straat. stukjes gekleurd wol lag een groot stuk worst.
Een auto, die rechts van den weg stilstaat, be
hoeft geen andere verlichting te voeren dan aan
zijn linkerzijwand een naar voren wit en naar
achteren rood licht gevende lamp (gerekend
van de bestuurderszitplaats af. (Indien geen enkel
deel van den wagen verder dan 30 meter van een
brandende straatlantaarn verwijderd is, mogen
Mie lichten gedoofd zijn.)
de Vanderbilts nog bezittingen hebben in Euro
pa, waar de Amerikaansche fiscus niet aan kan
komen.
Ook de beroemde Andrew Carnegie moet in
zijn tijd veel te weinig belasting hebben be
taald. Overigens had Carnegie niets op met
zijn rijke collega's, die zich, zooals hij zeide, uit
blufferij millionnairs en mijliardair^, Tipten noe
men, Bovendien had hij, nog minder-op met die
rijkaards, die in de pers lieten vermelden, hoe
rijk zij wel waren, doch hun naam aan geen
enkele stichting, armenhuis of school verbonden
door een royale gift. „Kan 'n rijkaard," zoo
placht Carnegie te zeggen, „zijn geld meenemen
in het graf? En dan nog, wat zou hij er aan
hebben? Waarschijnlijk is het het geloof aan
een stoffelijk leven hiernamaals, dat hen zoo
zuinig op het geld doet zijn!"
De Nizam van Haiderbad, zoo zegt men, is de
rijkste man ter wereld. Bij de Indische vorsten
wordt de rijkdom evenwel getoond in sprookjes
achtig kostbare juweelen, edelsteenen, paleizen
en dure metalen.
Werkelijke millionnairs zijn thans nog bepaal
de families, die, met het oog op de hooge belas
tingen, hun rijkdommen in hoofdzaak in aan-
deelen beleggen, welke aandeelen dan onder de
familieleden worden verdeeld. De Du Ponts in
Amerika en de Mitsui's in Japan zijn door deze
methode bekend. Rockefeller was de laatste
werkelijke milliardair. In de toekomst zullen de
millioenen en milliarden hoogstwaarschijnlijk
niet meer aan één man of vrouw behooren,
doch aan een geheele familie. De concentratie
van een in de millioenen loopenden rijkdom in
één hand is thans bijna een technische onmo
gelijkheid geworden.
Milliardairs waren in vroeger jaren de Fug-
ger's in Augsburg en de veldheer Wallenstein,
die een jaarlijksch inkomen genoot van rond
vijf millioen Thaler. Een werkelijke milliardair
was in vroeger tijd ook Keizer Augustus, die
over een vermogen van rond vier milliard du-
caten beschikte; doch bijna al zijn particulier
bezit gaf hij voor den staat uit. Men kan Kei
zer Augustus met recht den Croesus van de Oud
heid noemen, ofschoon hij deze benaming aan
een anderen rijkaard dankt, wiens vermogen
feitelijk reeds door den triumphator Licinius
Crassus werd overtroffen. Ook deze Romein
kon honderden millioenen gouden ducaten als
zijn eigendom beschouwen.
Zoover zullen Hitler en Mussolini het nog wel
niet gebracht hebben.
bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door
verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen
bij een ongeval met
doodelijken afloop
haar een scherpen blik toe en ging
Zal 't wel niet wagen, om tegen mij te
Me n-"
z(j 0lr°uw Hjelm antwoordde niet. Zwijgend zat
6en st°el en staarde voor zich uit. Haar
*'aren rood van 't weenen, haar trekken
van angst.
t." 2 ar ik heb ook nog andere bewijzen tegen
agö Iirag- „Wacht maar, tot u op de be-
'jhbank zit, dan zult u wel zien, wat er
,,<v "cht komt."
f. cle beklaagdenbank? Hoe onnoozel. Wie
•tilt u daar wel heen moeten brengen?"
l^ïheitJu^kt zich hoe langer hoe meer be-
l- 'slid, zien noe ïangei nue mcu uc-
Zou u alleen me dan willen arrestee-
"MaA aüeen."
rt vLu. begri)Pt u dan niet, dat 't eenige wat
jthg hindert m'n eigen weg te gaan, dat kleine
schi u daar in de hand hebt? U denkt
n ®ii me± één hand de boeien aan te
kunnen leggen, terwijl u in de andere hand uw
revolver houdt? Gelooft u werkelijk, dat u dat
gelukken zal? Zoodra u in m'n nabijheid komt,
sla ik u met één klap tegen den grond. Ik ben
wel tien maal zoo sterk als u."
„Weet u ook," antwoordde Krag, „dat slechts
drie minuten van hier, op 't slot Kvamberg, zich
een rechercheur bevindt, met twee sterke agen
ten en bovendien nog m'n vriend dokter Rasch?
Als ik mevrouw Hjelm vraag om m'n tweeden
revolver uit m'n jaszak te nemen en dan even
naar buiten te gaan om daar 'n paar schoten
in de lucht te lossen, dan komen m'n vrienden
direct naar hier gerend. En dan bent u onze
gevangene."
Jim fronste de wenkbrauwen.
„Nu, probeer 't eens," zei hij. „We zullen zien,
of 't lukt. U is wel sluwer dan ik verwacht had."
„Maar al die herrie," ging Krag onverstoord
verder, „zou te veel opzien wekken. En ik zou
de kans loopen, dat mijn beste vriend Bengt,
uw edele broer, daardoor 'n beetje achterdoch
tig werd. Het is daarom mijn bedoeling, u op 'n
andere, 'n meer eenvoudige wijze onschadelijk
te maken."
Hij trad voorzichtig op Jim toe, steeds de
revolver in de hand.
Jim balde de vuisten, twee geweldige, be
haarde vuisten.
„Ja, ik zie heel goed, dat u sterk bent," zei
Krag, steeds op denzelfden kalmen toon. „U
bokst misschien ook?" vroeg hij.
„Of ik kan boksen?" was de wedervraag.
„Daar kunnen ze u in Amerika staaltjes van ver
tellen. Wees op uw hoede."
Krag stond nu dicht bij hem en zag, hoe de
grove kneukels van zijn vuisten wit werden en
sidderden. Eén slag van hem zou voldoende kun
nen zijn, om een os neer te slaan. Hij hield de
revolver in de linkerhand.
„Zoo, werkelijk?" zei hij. „Had u in Amerika
zooveel succes met 't boksen? Ja, ik geloof bijna,
dat ik een paar duizend dcllar op u zou wagen."
Hij mat hem met 'n kennersblik van onder tot
boven, als een sportlievend Lord, die zijn can-
didaat voor 't wereldkampioenschap monstert.
„Buitengewoon sterk," zei hij.
De ander raakte 'n beetje in de war, door
deze eigenaardige opmerkingen. En dat was juist
Krag's bedoeling. Hij ging verder:
„Goed getrainde spieren, een breede, sterke
borst, veel uithoudingsvermogen, maar zoover
ik 't beoordeelen kan, is u nog niet lenig en
vlug genoeg. Daarbij komt nog, dat u de laatste,
op de wetenschappelijke anatomie gebaseerde
boksertrucs nog niet kent. Wat zegt u bijvoor
beeld hiervan?" Snel als een pijl vloog Krag's
rechtervuist tegen Jim's onderkaak een dei
meest zwakke plekken van het menschelijk
lichaam. Jim wankelde even, zijn gezicht was
aschvaal geworden en in zijn volle lengte viel
hij op den grond. In z'n val trok hy 'n klein
tafeltje mee omver. Krag lette niet op de angstige
gillen van mevrouw Hjelip. Hy nam een paar
handboeien uit zijn zak, die in minder dan twee
seconden Jim's polsen omklemden. Daarna be
vochtigde hy zyn zakdoek met den inhoud van
een klein fleschje, dat in zyn vestzak geborgen
zat. Het was chloroform. Den zakdoek hield
hij enkele oogenblikken onder Jim's neus. 1
„Nu is hij voor minstens 'n uur onschadelijk,'
zei hij.
Mevrouw Hjelm staarde hem vol ontzetting
aan.
„Is hij dan niet dood?" vroeg zy.
„Neen," antwoordde Krag lachend. ,HÜ slaapt
maar. Het is wel een ongelukkige dag voor den
rooden Jim Charter."
„Och, och, wat zullen de menschen wel zeg
gen?"
„Maakt u zich niet ongerust, mevrouw Hjelm,
zei Krag, die inmiddels reeds zyn jas aange
trokken had. .Niemand zal te weten komen,
wat hier voorgevallen is. Over 'n uurtje wordt
hij hier weggehaald en u behoeft om zynent-
wege geen zorgen meer te hebben. Hy bevindt
zich in 't rijk der droomen."
Krag ging.
Toen hij 't oude slot naderde, zag hy, dat op
Bengt's kamer nog steeds licht brandde. De
rechercheur en dokter Rasch zaten vol onge
duld op hem te wachten. De laatste vroeg, of
hy den geheimzinnigen vreemdeling nog inge
haald had.
„Ja," antwoordde de detective, „ik heb hem
ingehaald. Hy ligt bedwelmd en geboeid in de
villa van de „Modedame."
Het is nu bewezen, dat hy de moordenaar van
den ouden Aakerholm is. Hy heet Jim Charter
en is een broer van Bengt."
Met enkele woorden deelde hy hun mede, hoe
hij bij de arrestatie te werk gegaan was en gaf
zijn orders voor wat nu nog moest volgen.
Hy en de rechercheur; zouden Bengt arrestee
ren, die, naar 't scheen, nog wakker was en
zat te werken.
Intusschen zou de dokter met de beide agen
ten het park ingaan, om het oude tuinhuis,
waarin Jim Charter verdwenen was, zoo zorg
vuldig mogelijk te doorzoeken.
Krag's veronderstellingen bleken juist te zyn:
Bengt zat op zyn kamer en schreef.
De rechercheur trad t eerst binnen, dan
Krag. Zoodra de laatste binnentrad, wilde Bengt
tegen den zoogenaamden dokter Krag gaan uit
varen. De rechercheur echter verzocht hem even
te zwygen en stelde Krag voor, als wie hy in
werkeiykheid was: de detective Asbjörn Krag uit
Oslo.
Bengt vroeg wat de heeren dan wenschten en
toen de rechercheur hem de handboeien aandeed,
wegens medeplichtigheid aan een door zyn
broeder bedreven moord op Aakerholm, was hij
zoo overdonderd, dat hy hem zonder eenigen
tegenstand zyn gang liet gaan.
Zy wachtten zwygend nog enkele minuten op
de terugkomst van den dokter en de beide
agenten.
„Kqk eens hier wat wij gevonden hebben,"
riep dochter Rasch reeds uit de verte.
zy brachten een groot pak kleeren mee. Krag
onderzocht deze, de eene na de andere. Het was
een zeldzame garderobe: een gouddelversgor
del, bonte, gekleurde sjerpen, 'n leeren tasch,
hooge laarzen, enz. enz.
„Juist wat ik verwachtte," mompelde Krag.
„Had ik geweten, dat hy daar z'n arsenaal had,
dan was het drama voorkomen geworden en zou
de oude Aakerholm nog in leven zyn."
Alvorens Bengt weggevoerd werd, had Krag
nog 'n kort gesprek onder vier oogen met hem.
Dan wendde hij zich tot de anderen:
„Alles is klaar. Breng meneer Bengt Aaker
holm naar. beneden en rqd dan langs de villa
van mevrouw Hjelm. Haal daar den geboeiden
bokser uit 't huls. Het zal wel gemakkeiyk gaan,
want hij zal niet by komen, voör hy in z'n cel
zit.
Nauwelijks een kwartier later verliet Bengt,
in een gesloten wagen en in gezelschap van den
rechercheur en de beide agenten, het oude slot
Kvamberg.
„De toedracht der gebeurtenissen van de laat
ste dagen heeft u nog niet de oogen geopend
en u tast dus nog steeds in 't duister, omtrent
het geheim van de drie kamers? Ik kan 't me
indenken. Immers, 'n leek in ons vak heeft altyd
de zonderlinge gewoonte, om steeds iets ondoor
grondelijks en geheimzinnigs te zoeken, achter
de meest alledaagsche voorvallen. Het is waar,
dat het zoogenaamde geheim van de drie
kamers, de eigeniyke oorzaak van dit drama
werd. Maar dat geheim op zich zelf is niets
meer dan 'n heel gewoon verschünsel, 'n kleinig
heid, dat daarom zoo angstwekkendgeheim
zinnig kon worden, omdat de mensch te licht
kleinigheden passeert, zonder er de noodige aan
dacht aan te schenken. En daarom moet 'n
detective juist zoo op z'n hoede zyn en mag
hem niets ontgaan, m'n waarde dokter.
(Slot volgt).