De koekoek en z'n kwade naam Mdwéml ma dm da§ ■Hl De avonturen van Stan en Pol AKKERTJES F 750.- F 250.- GEHEIMZINNIGE eJL KAMERS VREEMDE LEVENSWIJZE DE AANLEIDING VRIJDAG 11 JUNI 1937 Onrustige, vlugge en schuwe vogel, die zich slechts zei den laat zien en ge weldig gulzig is Niettemin: weldoener van het bosch AKKER.CACHETS m s M V Fanaal BRANDGEVAAR! TRAP U'vAvEGGEVORPE.H EJMÖJf SIGAAR OF SIGARET UIT DOE DIT ALTIJD! Milliardairs HONIG'S BOUILLONBLOKJES thans 6 voor 8 ct. en 25% zwaarder dan de meeste andere. Al p 'O/^V'IVT'M'C1 >C! op dit blad zijn ingevolge de verzekenngsvoorwaarden tegen pi 7nft.- *XJ iv I* D ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen we AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL bij verlies van een hand, een voet of een oog. 2or sven elvestad 3e het thai ^Aider alle vogels is er geen, die reeds van vroegste tijden af zoo sterk de aandacht van volk tot zich heeft getrokken als die, welke hs zijn hoogtij in het bosch houdt de ^koek. Beurtelings geëerd en verwenscht, ^-elcie hij vroeger in de volksverhalen, vooral JJd de Germaansche en Slavische stammen, 'l gewichtige rol, en zóó groot is het aantal 'jttrent hem verspreide sprookjes, dat het lan- a tijd moeilijk was waarheid van verdichtsel °hderscheiden. jou de koekoek hale!" en „Dat weet de ^koek!" zijn bekende spreekwijzen, en daar- wordt hij, in het volksgeloof, kennelijk met j d booze gelijkgesteld, Hoe komt de koekoek, de Middeleeuwen Gauch genoemd, toch aan (Lu1 kwaden naam? Naar het schijnt, werd vogel in den heidenschen tijd geacht in ®dst en onder hoede te staan van den een anderen god, Wodan misschien; hij behoorde thans onder de heilige vogels; hem te dooden rd als een heiligschennis beschouwd en fewaar J^aft. Maar na de invoering van het Chris- ^ddom kwam er een andere meening over hem koekoek was niet meer de geliefde vogel, ^aar een onheilspellend, verwenscht wezen, j aarin men zich voorstelde, dat een der geval- goden was overgegaan. Tot deze voorstelling gaven het geheimzinnige 3eh en de vreemde levenswijze van dezen jtUstigen, vluggen en schuwen vogel, die zich estal in boschachtige streken ophoudt, alles- aanleiding. Hij laat zich slechts zelden zien, ij^weldig gulzig, een rustelooze toerist, een ,erig hofmaker, maar van huwelijkstrouw is «Is hem geen sprake. Hij verandert van wijfje ta yatl verblijfplaats! Zoodra hij het bekende Och "koekoek" uitstoot, meestal in de vroege e ktendschemering en bij dreigenden regen, om wjjfje te lokken, en er vertoont zich een Etededinger in de nabijheid, is hij jaloersch en ontstaat een tweegevecht, ofschoon het hem W s aan moed ontbreekt. Heeft hij een wijfje zich gelokt, dan vliegt hij terstond naar een 'liiir •fachtSebied' °P zoek naar nieuw avon- klaar het koekoekswijfje gedraagt zich al niet ^'Oers. Met haar wik-wik-wik-geroep wordt zij or méér dan één koekoek omfladderd. I'd er zulk een levenswijze van nesten ],0 Wen, eieren leggen en broeden niets terecht Tt, spreekt van zelf. In ons land bouwt de h.okoek althans geen eigen nest, maar onder de oitf kier, onlandsche zijn er, die dit wel doen, als ere rechtgeaarde vogels. Het wijfje legt de en bij tusschenpoozen in de neston en bij de, p" vdft mtisschëiv.'kwikstaartén.'rppdbors'tjës jju.' die niets van dat bedrog merken, en de j0 Weel grootere koekoekseitjes uitbroeden. De v koekoek wordt spoedig groot en wërpt of v0 dringt de gelijktijdig met hem uitgebroede y^'tjes uit het nest, waarin hij nu alleen heer d^bieester is, en zorgvuldig dooi; de pleegmoe- Wordt opgevoed, zonder dat de ouders er (j ar omzien. Het koekoekswijfje legt haar ei op grond en deponeert het met groote vaardig- j d> gedurende de afwezigheid van het vogel net''.' ln het met zorg door haar uitgezochte rT'®- Zij kan niet anders handelen, want de omvang der maag belet haar bij 't broe rs beer te hurken; de menigte van harige La n' welke zij tot haar voeding behoeft, doen Up steeds op weg zijn; de langzame ontwik- «5 'hR eindelijk van haar eieren, waardoor er t3j lange tijd verloopt, eer het vereischt ge- Cy.^bwezig is, is al evenzeer een reden, haar eb in andere nesten te leggen. die nare schele hoofdpij' n,sieeds op dezelfde plaats Zoo'n dof, drukkend gevoeV vervolgens diep borend en niet meer om uit te houden? Een half uur rust, zoek de stilte en een of twee Reder'andsch wan- die "AKKERTJES" zullen Product u oogenblikkelijk verlichting brengen en ongemerkt de pijn geheel doen verdwijnen. Per 12 stuks slechts 52 cent. Volgens recept van Apotheker Dumont Overdreven is de ondankbaarheid van het pleegkind, dat, grooter geworden, de pleeg ouders zou verslinden, maar dat het de tegelijk met hem uit het ei gekropen kleine vogels uit bet nest verdringt, en zich van het aangevoerde voedsel meester maakt, laat zich gereeöelijk verklaren. Reeds bij de oude Indiërs was deze karakter trek bekend, want de koekoek droeg bij hen den bijnaam van „de door anderen opgevoede", in tegenstelling tot de kraai, die de „opvoedster van anderen" genoemd wordt. Toch stond de koekoek bij onze voorouders in hoog aanzien. Het heette, dat Zeus, de Grieksche Jupiter, in hem van gedaante verwisselde, toen hij het eerst Hera bezocht, en het zittende beeld der godin vertoont een koekoek op den staf, terwijl op een basreliëf, den bruiloftsoptocht van Zeus en Hera voorstellend, op den schepter van Zeus, evenals op dien van den Longobardischen ko ning, een koekoek zit. De berg, waarop het rendez-vous tusschen Zeus en Hera plaats had, heette volgens Pau- sanias vroeger Thorak, later Kolgyion, en ook Duitschland heeft zijn Koekoeks- of Gauchs- bergen. Volgens een Indische overlevering heeft ook Indra, de god der Indische Ariërs, zich van de vermomming in een koekoek bediend, toen hij dèn vromen kluizenaar Viccomitra door de verlokkingen der bevallige Apsaras Rhamba trachtte te verleiden. Maar de vrome man doorzag, als een tweede Sint Antonius, met zijn zienersoogen de list, en veranderde de arme nymf voor tienduizend jaren in een steen, ter wijl de koppelaar zelf, de koekoek, er heelhuids afkwam. Ook thans maakt hij zich nog aan bedrog en misleiding schuldig, door zich voor te doen als kon hij de menschen aan geld helpen. Men be hoeft maar, als men hem koekoek hoort roepen, in den zak te tasten en zijn geld te tellen, dan gaat het er nooit uit. Ook als men gaat trou wen, kan men van hem vernemen, hoeveel jaren men nog leven zal. Men behoeft dan maar te roepen; „Koekoek Bakkersknecht, Zeg. recht, Zeg waar, Hoeveel jaar Zal ik nog leven?" Maar dat komt alles verkeerd uit en heel te recht zegt méh in Tirol: Gugre Lüger Leutbetrüger. Dat woord „bakkersknecht" zinspeelt op een oude overlevering, volgens welke de vogel vroe ger een bakkers- of molenaarsknecht zou ge weest zijn (zijn vaal, als met meel bestoven veeren), die in een tijd van duurte van arme menschen het deeg gestolen zou hebben, en toen God dit in den oven zegende, het eruit getrokken, bekeken en lederen keer geroepen zou hebben „gu kuk!" (kijk-kijk). Om die euveldaad strafte God hem en ver anderde hem in een vogel, die onophoudelijk dit geschreeuw herhaalt. De koekoek is een trekvogel, die in het laatst van April verschijnt. Bij zijn komst werd hij oudtijds met evenveel gejuich, uit het bosch, waar men hem zelfs ging zoeken, ingehaald, als de eerste ooievaar, zwaluw of meikever. Want als de koekoek roept, is dat voor den landman een zeker bewijs dat de zomer in het land is, zoo zeker, dat in het oud-Duitsche recht het begin van dit jaargetijde wordt uitgedrukt door de formule: „Dinn der Gauch quket". Na St. Jan roept hij niet meer, om in Augustus voor goed te vertrekken.' Dat' 'leert ons het vólgende versje: JfólAS J(] Op Sint Jan, Ze hem nog hooren kan, Sinte Margriet, Hoor je hem zelden of niet; Op Sint Japik, Zwijgt hij als een havik. Dat „havik" heeft ook zijn beteekenis. Vol gens een algemeen verspreid volksgeloof, ver- 'A- O Kt «k 4» «- m M m -rn In den Berlijnschen dierentuin heeft een tijgerslang, die 35 tot 40 eieren gelegd heeft, gebroed andert namelijk de koekoek na Sint Jan in een sperwer, of volgens Aristoteles in een havik, wat zich laat verklaren door zijn gelijkenis op eerst- genoemden vogel. In zijn gezelschap bevindt zich meestal de hoppe, zijn knecht of lakei, die in Duitschland den naam draagt van koekoekskoster. Hij ont leent zijn naam aan het: hop! hop! dat hij in den paartijd doet hooren, komt en vertrekt bijna gelijktijdig met zijn metgezel, terwijl hij even vlug en schuw is. Claudius maakt in zijn be roemd Rijnlied ook gewag van den koekoek en zijn koster, die op den Bloksberg zouden dansen, maar dit wil daar zooveel zeggen als de duivel en zijn aanhang. Laat ons tenslotte een goede eigenschap van den koekoek vermelden. Er bestaat namelijk reden zich over zijn aanwezigheid in het bosch te verheugen. Hij is wel een groote veelvraat, maar zijn eetlust wordt voornamelijk verzadigd door schadelijke kerfdieren, ruwharige rupsen, die geen andere vogelmaag verdraagt, maar die liij met gemak oppeuzelt, en zoo is hij nog een weldoener van het bosch. Het nieuwe tijdschrift „voor jonge menschen", „Fanaal", heeft zich onder zijn nieuwe hoofd redactie wel burgerrecht veroverd. Door den be- wusten wil van de leiding om het peil van het blad in te stellen op de besten, en niet op de domsten van zijn jeugdigen lezerskring, wordt een hoogstaande inhoud gegarandeerd. Zoo bevat het nieuwe nummer een inleiding „maatschappelijke oriëntatie" van Aug. Al- brecht, waarin het liberalisme, politiek en eco nomisch, besproken wordt; vervolgens een ar tikel van den Limburgschen aalmoezenier J. C. Colsen C. M. over Dr. Poels, en een van p. C. F. Pauwels O.P. over de Oxford-groep. Deze gedegen hoofdspüzen misschien zelfs wat è.1 te gedegen voor een jeugdtijdschrift worden aangevuld met een beschrijving door Aug. Cuy- pers over het avontuurlijke leven van pater Jacques Marquette, den eersten Europeaan, die de binnenlanden van Amerika doorvorscht heeft, een vervolg-artikel van den luit. tér zee 2e klasse J. van der Meii over Onze Marine en een geestig entrefilet „Ik en de politiek". Door de hooge eischen die de redactie aan de bijdragen stelt, neemt „Fanaal" werkelijk een eigen plaats in onder de jeugdlectuur. De dood van John D. Rockefeller, dien men wel „de levende mummie met den Indi- anenschedel" heeft genoemd, heeft de aandacht weer eens gevestigd op de groote geld magnaten. Zijn er nog veel van die lieden? Leven zij als half-goden of zijn zij dood-ongelukkig? In veertien dagen had John D. vanaf zijn landgoed in Florida naar New York willen rei zen vice versa. Zijn secretaris had den extra- trein voor hem besteld. De artsen hadden het den ouden man afgeraden, want het zag er naar uit, dat dit werkelijk de laatste reis voor den magnaat zou zijn. Wel toonde de oude John D. nog een behoorlijken eetlust; hij dronk nog steeds zijn sinaasappelsap, dat hem 100 jaar moest maken. Wel inhaleerde hij nog dagelijks gewillig zijn zuurstof in de „blauwe kamer" aan de buitenzijde van het huis, bewaakt door een politie-agent, die nieuwsgierige vreemdelingen op een afstand moest houden. Doch een scha duw lag op het gerimpeld gelaat van den man, die zoo graag tot de 100-jarigen had behoord. Was het, omdat de beursberichten de laatste weken lang niet naar den zin van den ouden heer waren, of was het, omdat het bedrag, dat hij jaarlijks aan den fiscus moest afstaan, steeds grooter werd? Of was het, omdat John D. den dood zag aankomen? Wie zal het zeggen? Zelfs zijn meest vertrouwde geneesheer kan hierop geen antwoord geven. We woonden in een dorp, waar mijn vader naast zijn taak, hem door zijn winkel opgelegd, ook de belangen van een ver zekeringsmaatschappij waarnam. Reeds vroeg werden wij, jongens, erop uitgestuurd met de kwitanties van de maatschappij, om het pre miegeld te innen. Zoo kwam ik op zekeren dag, niet zonder verlegenheid, in de pas gebouwde villa van een welgestelden vreemdeling, die in de stad een fabriek had en dagelijks met de tram op en neer reed. Door de pracht van de dik met tapijten belegde gangen werd ik in een kleine hooge voorkamer gebracht, waar ik op den eigenaar moest wachten. Daar zag ik nu, alleen gelaten, de globe. Ze hing in den hoek van de kamer, bij een groot raam, v/aarvoor geen gordijnen hingen. Ze was zóó aan een standaard bevestigd, dat ze, in de bontheid van al haar kleuren, scheen te zweven in de lucht. Van oudere vrienden wist ik wel, dat er in een geheime kamer van de school ook een globe aanwezig was, maar slechts weinigen onder ons hadden deze ooit gezien. Ik wist er slechts zooveel van, dat ik er me eenige voor stelling van had kunnen maken. En nu stond ik er plotseling tegenover; het greep me aan en ik raakte verward. Want het was toch de heele wereld, die daar voor mij in het vertrek hing en die ik met mijn blik kon omspannen en stuk voor stuk mocht aanschouwen. Voor mij waren alle landen en zeeën, alle rivieren en meeren, alle steden en wildernissen, bergen en vlakten. Ik durfde nauwelijks dichterbij de wereld te komen, laat staan, haar aan te raken. Want ze moest zeker uit kostbaar materiaal vervaar digd zijn. In de grootste verwarring nam ik het geld van den vriendelijken huiseigenaar in ont vangst en ik wist later nauwelijks meer hoe ik de villa verlaten heb. Van dit oogenblik af verwijlden mjjn gedach ten meer dan goed was bij de globe in de vreem de villa, welker voornaamheid en pracht aan de groote gebeurtenis nog meer beteekenis ge geven hadden en niets hield mij sindsdien zoo zeer bezig als het verlangen, dicht bij de globe te zijn, haar te mogen zien en aanschouwen. Jammer genoeg behoefde ik voorloopig niet meer met een kwitantie naar de villa te gaan, want de voorname heer had voor meerdere ja ren tegelijk betaald. Zoo bleef mij niets anders over dan in de schemering stiekem om het huis te sluipen en iedere gelegenheid nam ik waar, om bij het raam op te klimmen en door de rui ten de wereld te bekijken. De vorderingen in aardrijkskunde, die ik op school maakte, bracht ik in toepassing op mijn nieuWe wereld, die ach ter het vensterglas op mij wachtte. Wanneer ik een of ander land niet op de globe vinden kon, omdat het gelegen was op het deel, dat niet naar het raam toegekeerd was, was ik be droefd en mijn toorn, dat ik de wereld dan toch nog niet heelemaal bezat, was groot. Maar ik kon me niet voorstellen, dat de globe ooit eens haar plaats of stand zou veranderen of mij haar keerzijde zou toonen. Ze moest, zooals het een wereld be- i T\/p 1 n hv? taamt, onbeweeg- X^/e. VJLUl/kJ lijk zwevend in j de kamer blijven i hangen. Deze we tenschap troostte me en ik was weer gelukkig en trotsch op mijn voorrecht, in het geheim de wereld te bezitten, haar met de oogen te mogen omvatten en bekijken. Tot op den dag, in de schemering van een Juni-avond, het ondenkbare gebeurd was, de globe verdwenen en in den kamerhoek niets dan leege ruimte was overgebleven. Ik ver trouwde mijn oogen niet, ik kon het niet be grijpen. Toen ik me al eenige passen verwijderd had, keerde ik weer terug, klom op de venster bank en overtuigde mij ervan, dat ik werkelijk goed had gezien. Ik sloop weg, hulpeloos en radeloos. Toen ik den tuin verlaten had, moest ik voorbij een vuilnisbelt, waar van alles op geworpen was. En van verre zag ik al de resten .van de globe, jammerlijk verbogen en vernield. De Stille Oceaan was over een groote opper vlakte en diep ingedrukt; door Noord-Amerika, door den Atlantischen Oceaan tot in Europa liep( een breede scheur en waar vroeger Austra lië gelegen had, zag ik nu een paar leege con- servenblikjes en allerlei huisvuil. (Nadruk verboden) Rockefeller was rijk; zeer rijk zelfs. Hij had zijn groot vermogen als selfmademan bijeenge- spaard. De belastingambtenaren vertelden, dat Rockefeller 700 a 800 millioen dollars zou be zitten, als hij alles verkocht wat tot zijn eigen dom behoorde, maar even na de viering van zijn laatsten verjaardag heeft de oude John D. eens lachend tot zijn kleinzoon gezegd, dat hij niet 700 800 millioen dollars zou bezitten, als hij alles verkocht, dochmeer dan een milliard. Een tijdje later ontving zijn secretaris een brief van een mathematicus, die vroeg, of John D. er wel zeker van was, dat hij een milliard dollars bezat en of hij wel wist, hoe lang het zou duren, wanneer men die milliard dollars in baar geld moest gaan natellen. Hij, de mathe maticus, wist het wel: precies 12 dagen en 13 nachten zou John D. hebben moeten opofferen, wanneer hij zijn dollartjes in hoopjes van dui zend zou willen tellen. Wellicht heeft de oude John D. zijn geld anders geteld. Toen hij b.v. zijn groote gift aan de Rockefeller-Uplversiteit schonk (20.000.000 dollars) scheurde hij eenvou dig een blaadje uit zijn chèqueboek en telde het geld, door met drie vingers zijn beroemde, ha- nepootige handteekening te zetten! Nu John D. Rockefeller overleden is en zijn millioenen onder familieleden en stichtingen zullen worden verdeeld, is Johan Jaoob Astor, eveneens 'n selfmademan, de rijkste. De Van- derbilts zijn niet zoo rijk, als men in Europa meent; zij betalen een jaarlijksche belasting over een „slechts" 500 millioen dollars groot in komen, In Amerika fluistert men evenwel, dat Daar ze niet Wisten wati ze met het mes moesten aanvangen, wierpen ze hert met een sierlijken boog juist voor de voeten van Piet. Piet dacht te droomen, toen hij een fijn stemmetje hoorde zeggen: „dit mes is voor jou Piet, maar niet probeeren oir.' ons te pakken, hoor?' Ook zijn moeder hoorde het. Nu wilden Stan en Pol weer een beetje verder. Voor de ver- Ze stapten een heel groot warenhuis binnen, waar ver baasde blikken der menschen verhieven wandelstok en para- scheidtene juffrouwen achter verschillende toonbanken stonden pluie zich in de lucht. De regen had opgehouden en Stan liet Juffrouw Nel> vak met de W1 bediende, zijn parapluie als onnoodügen last, vallen; het kwam juist in een boom terecht. Voort gingen ze en daalden neer in een drukke slaakte een toeet van verbazing. Tusschen de mooie straat. stukjes gekleurd wol lag een groot stuk worst. Een auto, die rechts van den weg stilstaat, be hoeft geen andere verlichting te voeren dan aan zijn linkerzijwand een naar voren wit en naar achteren rood licht gevende lamp (gerekend van de bestuurderszitplaats af. (Indien geen enkel deel van den wagen verder dan 30 meter van een brandende straatlantaarn verwijderd is, mogen Mie lichten gedoofd zijn.) de Vanderbilts nog bezittingen hebben in Euro pa, waar de Amerikaansche fiscus niet aan kan komen. Ook de beroemde Andrew Carnegie moet in zijn tijd veel te weinig belasting hebben be taald. Overigens had Carnegie niets op met zijn rijke collega's, die zich, zooals hij zeide, uit blufferij millionnairs en mijliardair^, Tipten noe men, Bovendien had hij, nog minder-op met die rijkaards, die in de pers lieten vermelden, hoe rijk zij wel waren, doch hun naam aan geen enkele stichting, armenhuis of school verbonden door een royale gift. „Kan 'n rijkaard," zoo placht Carnegie te zeggen, „zijn geld meenemen in het graf? En dan nog, wat zou hij er aan hebben? Waarschijnlijk is het het geloof aan een stoffelijk leven hiernamaals, dat hen zoo zuinig op het geld doet zijn!" De Nizam van Haiderbad, zoo zegt men, is de rijkste man ter wereld. Bij de Indische vorsten wordt de rijkdom evenwel getoond in sprookjes achtig kostbare juweelen, edelsteenen, paleizen en dure metalen. Werkelijke millionnairs zijn thans nog bepaal de families, die, met het oog op de hooge belas tingen, hun rijkdommen in hoofdzaak in aan- deelen beleggen, welke aandeelen dan onder de familieleden worden verdeeld. De Du Ponts in Amerika en de Mitsui's in Japan zijn door deze methode bekend. Rockefeller was de laatste werkelijke milliardair. In de toekomst zullen de millioenen en milliarden hoogstwaarschijnlijk niet meer aan één man of vrouw behooren, doch aan een geheele familie. De concentratie van een in de millioenen loopenden rijkdom in één hand is thans bijna een technische onmo gelijkheid geworden. Milliardairs waren in vroeger jaren de Fug- ger's in Augsburg en de veldheer Wallenstein, die een jaarlijksch inkomen genoot van rond vijf millioen Thaler. Een werkelijke milliardair was in vroeger tijd ook Keizer Augustus, die over een vermogen van rond vier milliard du- caten beschikte; doch bijna al zijn particulier bezit gaf hij voor den staat uit. Men kan Kei zer Augustus met recht den Croesus van de Oud heid noemen, ofschoon hij deze benaming aan een anderen rijkaard dankt, wiens vermogen feitelijk reeds door den triumphator Licinius Crassus werd overtroffen. Ook deze Romein kon honderden millioenen gouden ducaten als zijn eigendom beschouwen. Zoover zullen Hitler en Mussolini het nog wel niet gebracht hebben. bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen bij een ongeval met doodelijken afloop haar een scherpen blik toe en ging Zal 't wel niet wagen, om tegen mij te Me n-" z(j 0lr°uw Hjelm antwoordde niet. Zwijgend zat 6en st°el en staarde voor zich uit. Haar *'aren rood van 't weenen, haar trekken van angst. t." 2 ar ik heb ook nog andere bewijzen tegen agö Iirag- „Wacht maar, tot u op de be- 'jhbank zit, dan zult u wel zien, wat er ,,<v "cht komt." f. cle beklaagdenbank? Hoe onnoozel. Wie •tilt u daar wel heen moeten brengen?" l^ïheitJu^kt zich hoe langer hoe meer be- l- 'slid, zien noe ïangei nue mcu uc- Zou u alleen me dan willen arrestee- "MaA aüeen." rt vLu. begri)Pt u dan niet, dat 't eenige wat jthg hindert m'n eigen weg te gaan, dat kleine schi u daar in de hand hebt? U denkt n ®ii me± één hand de boeien aan te kunnen leggen, terwijl u in de andere hand uw revolver houdt? Gelooft u werkelijk, dat u dat gelukken zal? Zoodra u in m'n nabijheid komt, sla ik u met één klap tegen den grond. Ik ben wel tien maal zoo sterk als u." „Weet u ook," antwoordde Krag, „dat slechts drie minuten van hier, op 't slot Kvamberg, zich een rechercheur bevindt, met twee sterke agen ten en bovendien nog m'n vriend dokter Rasch? Als ik mevrouw Hjelm vraag om m'n tweeden revolver uit m'n jaszak te nemen en dan even naar buiten te gaan om daar 'n paar schoten in de lucht te lossen, dan komen m'n vrienden direct naar hier gerend. En dan bent u onze gevangene." Jim fronste de wenkbrauwen. „Nu, probeer 't eens," zei hij. „We zullen zien, of 't lukt. U is wel sluwer dan ik verwacht had." „Maar al die herrie," ging Krag onverstoord verder, „zou te veel opzien wekken. En ik zou de kans loopen, dat mijn beste vriend Bengt, uw edele broer, daardoor 'n beetje achterdoch tig werd. Het is daarom mijn bedoeling, u op 'n andere, 'n meer eenvoudige wijze onschadelijk te maken." Hij trad voorzichtig op Jim toe, steeds de revolver in de hand. Jim balde de vuisten, twee geweldige, be haarde vuisten. „Ja, ik zie heel goed, dat u sterk bent," zei Krag, steeds op denzelfden kalmen toon. „U bokst misschien ook?" vroeg hij. „Of ik kan boksen?" was de wedervraag. „Daar kunnen ze u in Amerika staaltjes van ver tellen. Wees op uw hoede." Krag stond nu dicht bij hem en zag, hoe de grove kneukels van zijn vuisten wit werden en sidderden. Eén slag van hem zou voldoende kun nen zijn, om een os neer te slaan. Hij hield de revolver in de linkerhand. „Zoo, werkelijk?" zei hij. „Had u in Amerika zooveel succes met 't boksen? Ja, ik geloof bijna, dat ik een paar duizend dcllar op u zou wagen." Hij mat hem met 'n kennersblik van onder tot boven, als een sportlievend Lord, die zijn can- didaat voor 't wereldkampioenschap monstert. „Buitengewoon sterk," zei hij. De ander raakte 'n beetje in de war, door deze eigenaardige opmerkingen. En dat was juist Krag's bedoeling. Hij ging verder: „Goed getrainde spieren, een breede, sterke borst, veel uithoudingsvermogen, maar zoover ik 't beoordeelen kan, is u nog niet lenig en vlug genoeg. Daarbij komt nog, dat u de laatste, op de wetenschappelijke anatomie gebaseerde boksertrucs nog niet kent. Wat zegt u bijvoor beeld hiervan?" Snel als een pijl vloog Krag's rechtervuist tegen Jim's onderkaak een dei meest zwakke plekken van het menschelijk lichaam. Jim wankelde even, zijn gezicht was aschvaal geworden en in zijn volle lengte viel hij op den grond. In z'n val trok hy 'n klein tafeltje mee omver. Krag lette niet op de angstige gillen van mevrouw Hjelip. Hy nam een paar handboeien uit zijn zak, die in minder dan twee seconden Jim's polsen omklemden. Daarna be vochtigde hy zyn zakdoek met den inhoud van een klein fleschje, dat in zyn vestzak geborgen zat. Het was chloroform. Den zakdoek hield hij enkele oogenblikken onder Jim's neus. 1 „Nu is hij voor minstens 'n uur onschadelijk,' zei hij. Mevrouw Hjelm staarde hem vol ontzetting aan. „Is hij dan niet dood?" vroeg zy. „Neen," antwoordde Krag lachend. ,HÜ slaapt maar. Het is wel een ongelukkige dag voor den rooden Jim Charter." „Och, och, wat zullen de menschen wel zeg gen?" „Maakt u zich niet ongerust, mevrouw Hjelm, zei Krag, die inmiddels reeds zyn jas aange trokken had. .Niemand zal te weten komen, wat hier voorgevallen is. Over 'n uurtje wordt hij hier weggehaald en u behoeft om zynent- wege geen zorgen meer te hebben. Hy bevindt zich in 't rijk der droomen." Krag ging. Toen hij 't oude slot naderde, zag hy, dat op Bengt's kamer nog steeds licht brandde. De rechercheur en dokter Rasch zaten vol onge duld op hem te wachten. De laatste vroeg, of hy den geheimzinnigen vreemdeling nog inge haald had. „Ja," antwoordde de detective, „ik heb hem ingehaald. Hy ligt bedwelmd en geboeid in de villa van de „Modedame." Het is nu bewezen, dat hy de moordenaar van den ouden Aakerholm is. Hy heet Jim Charter en is een broer van Bengt." Met enkele woorden deelde hy hun mede, hoe hij bij de arrestatie te werk gegaan was en gaf zijn orders voor wat nu nog moest volgen. Hy en de rechercheur; zouden Bengt arrestee ren, die, naar 't scheen, nog wakker was en zat te werken. Intusschen zou de dokter met de beide agen ten het park ingaan, om het oude tuinhuis, waarin Jim Charter verdwenen was, zoo zorg vuldig mogelijk te doorzoeken. Krag's veronderstellingen bleken juist te zyn: Bengt zat op zyn kamer en schreef. De rechercheur trad t eerst binnen, dan Krag. Zoodra de laatste binnentrad, wilde Bengt tegen den zoogenaamden dokter Krag gaan uit varen. De rechercheur echter verzocht hem even te zwygen en stelde Krag voor, als wie hy in werkeiykheid was: de detective Asbjörn Krag uit Oslo. Bengt vroeg wat de heeren dan wenschten en toen de rechercheur hem de handboeien aandeed, wegens medeplichtigheid aan een door zyn broeder bedreven moord op Aakerholm, was hij zoo overdonderd, dat hy hem zonder eenigen tegenstand zyn gang liet gaan. Zy wachtten zwygend nog enkele minuten op de terugkomst van den dokter en de beide agenten. „Kqk eens hier wat wij gevonden hebben," riep dochter Rasch reeds uit de verte. zy brachten een groot pak kleeren mee. Krag onderzocht deze, de eene na de andere. Het was een zeldzame garderobe: een gouddelversgor del, bonte, gekleurde sjerpen, 'n leeren tasch, hooge laarzen, enz. enz. „Juist wat ik verwachtte," mompelde Krag. „Had ik geweten, dat hy daar z'n arsenaal had, dan was het drama voorkomen geworden en zou de oude Aakerholm nog in leven zyn." Alvorens Bengt weggevoerd werd, had Krag nog 'n kort gesprek onder vier oogen met hem. Dan wendde hij zich tot de anderen: „Alles is klaar. Breng meneer Bengt Aaker holm naar. beneden en rqd dan langs de villa van mevrouw Hjelm. Haal daar den geboeiden bokser uit 't huls. Het zal wel gemakkeiyk gaan, want hij zal niet by komen, voör hy in z'n cel zit. Nauwelijks een kwartier later verliet Bengt, in een gesloten wagen en in gezelschap van den rechercheur en de beide agenten, het oude slot Kvamberg. „De toedracht der gebeurtenissen van de laat ste dagen heeft u nog niet de oogen geopend en u tast dus nog steeds in 't duister, omtrent het geheim van de drie kamers? Ik kan 't me indenken. Immers, 'n leek in ons vak heeft altyd de zonderlinge gewoonte, om steeds iets ondoor grondelijks en geheimzinnigs te zoeken, achter de meest alledaagsche voorvallen. Het is waar, dat het zoogenaamde geheim van de drie kamers, de eigeniyke oorzaak van dit drama werd. Maar dat geheim op zich zelf is niets meer dan 'n heel gewoon verschünsel, 'n kleinig heid, dat daarom zoo angstwekkendgeheim zinnig kon worden, omdat de mensch te licht kleinigheden passeert, zonder er de noodige aan dacht aan te schenken. En daarom moet 'n detective juist zoo op z'n hoede zyn en mag hem niets ontgaan, m'n waarde dokter. (Slot volgt).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1937 | | pagina 7