DIPLOMATEN EN HUN TAAL
fflettmftaal mm dm iaq
S.D.A.P. en Oranje
De avonturen van Stan en Pol
HET RAA
DSEL VAN
DEN
AZEPOOT
LEVENSBESCHRIJVING
VAN PAUL CAMBON
- - #r"
DINSDAG 15 JUNI 1937
Dat Britsche Ministers van Buiten-
landsche Zaken alleen Engelsch
sprekenis een continen
taal wanbegrip
Palmerston, die steeds
,parbleu" riep
Bading's muziek in
Dresden
Bekeeringswerk der
Paters Dominicanen
Conferenties voor niet-katholieken
Nora nRyanWage- De ijzeren man I
Herwonnen volks
eenheid
m
W"
DOOR THEO BLANKENSEE
n
»j
De juist te Parijs verschenen levensbeschrij
ving van Paul Cambon, door „Un diplomate",
zal in Engeland zeker groote belangstelling
vinden.... althans in Engelsche vertaling.
Want ofschoon men in het buitenland ten on
rechte aanneemt, dat de Engelschen geen
vreemde talen leeren (Fransch is hier even
goed een „verplicht leervak" als ten onzent),
zijn er toch niet zoo heel velen die zich aan
een politieke biografie in het Fransch zullen
wagen.
Paul Cambon is langer ambassadeur te Lon
den geweest dan eenig ander diplomaat, of
schoon zijn 20 jaren diensttijd aan het Hof
van St. James overtroffen worden door onzen
eigen gezant, jhr. de Marees van Swinderen,
die er bijna een kwart-eeuw zit. Jhr. de Ma-
rees evenwel is geen ambassadeur, en in Neder-
landsche kringen te Londen heeft men zich
vaak afgevraagd waarom ons land hier niet
vertegenwoordigd is door een gezant van den
hoogsten rang, dus door een ambassadeur. Ook
de vertegenwoordiger van België voert sinds den
oorlog dezen rang, terwijl te Parijs bovendien
Zwitserland steeds door een ambassadeur ver
tegenwoordigd is geweest. Alleen reeds onze po
sitie als Koloniale mogendheid, als hoedanig
wij de derde plaats kunnen innemen, zou het
ten volle rechtvaardigen, indien wij te Londen
door een ambassadeur vertegenwoordigd waren.
Paul Cambon geldt als de grootste ambas
sadeur die ooit te Londen geaccrediteerd ge
weest is. Hij kwam hier in een tijd, dat de
Engelsch-Fransche betrekkingen nog verre van
vriendschappelijk waren, en zou de voornaam
ste diplomatieke bewerker worden van de Enten
te Cordiale. Als ambassadeur was hij slechts de
uitvoerder van de instructies zijner regeering,
maar hij voerde ze uit, niet alleen met weerga-
loozen tact, maar ook met een talent, dat vaak
meer bijdroeg tot het succes van Frankrijks po
litiek dan de besluiten der dilettanten te Parijs.
Cambon had, gedurende zijn langen dienst
tijd te Londen, iets van het insulaire karakter
der Engelschen gekregen, en voor een diplo
maat was hij misschien geen zeer coSmopoli-
tisch man. Misschien was dit een der oorza
ken, dat Engelsche staatslieden zoo voortreffe
lijk met hem opschoten. President Armand
Fallières, wiens historisch bezoek aan Londen
hy voorbereidde, was trouwens in nog veel ge
ringer mate dan hij cosmopoliet. De president
immers was nog nooit buiten zijn eigen land
geweest, en leerde dus het buitenland voor het
eerst kennen, terwijl hij aan de zijde van
Edward VII door de straten van Londen naar
Buckingham Palace reed. Het paleis was zijn
eerste „hotel" in het buitenland.
Minder bekend is het, dat de beroemde Brit
sche minister van buitenlandsche zaken, met
wien Cambon gedurende het belangrijkste deel
van zijn Londensche ambtsperiode samenge
werkt heeft, namelijk Sir Edward (later Lord)
Grey, nog nooit buiten de Britsche eilanden ge
weest was toen hij reeds jarenlang de invloed
rijkste leider was geweest van de Europeesche
staatkunde. Zijn eerste bezoek aan het vaste
land had plaats, toen hij in April 1914 George
V naar Parijs vergezelde. Te Londen had hij
in de voorafgaande jaren internationale confe
renties geleid, en meer dan eens zeide hij, dat
het voor hem onnoodig was naar het buiten
land te gaan, aangezien het buitenland tot
hem kwam. Maar George V's officieel bezoek
aan parijs dwong hem eveneens het Kanaal
over'te steken. Persoonlijk had hij bij deze ge
legenheid maar één wensch: hij wilde in het
Louvre de Joconde zien. Deze was toen niet
alleen beroemd als een der grootste meester
werken, maar bovendien omdat, nog geen drie
jaren vroeger, haar diefstal de wereld in rep
en roer gebracht had. Veel vrije tijd is er even
wel by een Koninkiyk bezoek niet, en het zou
niet gemakkelijk zyn aan den wensch van den
Britschen minister te voldoen. Maar de Joconde
was, van het oogenbllk af, waarop hy naar
Frankryk vertrokken was, een obsessie gewor
den. Cambon begreep, dat ten koste van alles
Sir Edward's verlangen bevredigd moest wor
den. De indruk, dien hy van Parijs zou mede-
nemen. kon van invloed zyn op de verdere
ontwikkeling der Engelsch-Fransche betrek
kingen, en wanneer voor Grey die indruk be
paald werd door den aanblik der Joconde, dan
moest hij in de gelegenheid gesteld worden de
Joconde te zien. Eindelijk slaagde Cambon er
in een paar vrye minuten te vinden, en hy
stuurde Grey naar het Louvre. Veel tyd was er
natuuriyk niet. De minister werd rechtstreeks
naar da Vinci's meesterwerk gevoerd. Hy bleef
er eenige oogenblikken voorstaan en bekeek 't
doek zeer ernstig.
,,'n Heel knap schildery', zei hy lakoniek,
keerde zich om en verliet het museum.
Enkele maanden later kon hy zich ten min
ste niet er over beklagen, dat Cambon hem (in
April 1914) niet in de gelegenheid gesteld had
de Joconde te zien.
Dat Britsche ministers van buitenlandsche
zaken .alleen Engelsch spreken" is een conti
nentaal wanbegrip. In het diplomatieke ver
keer evenwel bedienen zy zich zelden van de
taal van de „andere partij", omdat zij deze,
die zich dan van haar moedertaal bedient, een
voordeel verschaft. Sir Austen Chamberlain,
die aan Fransche en Duitsche hoogescholen ge
studeerd had. sprak evenwel zonder eenige
moeite Fransch met Briand en Duitsch met
Stresemann, en toen hij in 1925 een audiëntie
had bij den Paus, sprak hij Italiaansch met den
H. Vader, die zeer tevreden was over hetgeen
de Britsche minister in deze taal presteerde.
Ook Mr. Eden drukt zich zeer gemakkelijk
in het Fransch uit, en is doorkneed in de
Fransche litteratuur. Mr. Duff-Cooper, de Eer
ste Lord der Admiraliteit, spreekt Fransch zon
der eenig accent.
Ofschoon het Fransch in de vorige eeuw in
nog hooger mate de diplomatieke taal was dan
tegenwoordig, waren de leiders der Britsche po
litiek zelden virtuozen in deze taal. De be
roemde Palmerston erkende de noodzakelijk
heid het Fransch „bij te houden", en deed dit
door Alexandre Dumas' „Les Trois Mousquetai-
res" te lezen en te herlezen. Eerst later, toen
dit bekend geworden was, begrepen Fransche
diplomaten, waarom hy te pas en te onpas
„Parbleu" riep.
In de achttiende eeuw, in den tijd van Wal-
pole, hadden Britsche ministers veel gelegen
heid zich in het Fransch te oefenen. George I
immers was een Duitscher en sprak geen woord
Engelsch, maar voortreffeiyk Fransch. De mi
nisters kenden geen Duitsch. De Koning be
sloot Latijn met hen te spreken, en hiertoe
werden een tijdlang heldhaftige pogingen aan
gewend. Maar noch de Koning, noch zy'n mi
nisters, brachten het ver in deze taal, die zq
voornamelijk in den vorm van citaten kenden,
zoodat zy ten slotte hun toevlucht namen tot
het Fransch.
Op het internationale muziekfeest te Dresden
zijn Badings' Symphonische Variaties, welke hij
dit jaar heeft geschreven, hét nummer geweest.
Alle andere componisten heeft hij ver achter
zich gelaten, en voor den dirigent Carl Böhm,
die ook Badings' Derde Symphonie meermalen
uitvoerde, en daarmede slechts ondank oogstte,
is Badings de belangrykste verschoning in ons
muziekleven van nu. Wel kwam het applaus in
hoofdzaak van een kleine groep geestdriftigen,
maar de vooraanstaande mannen van het mu
ziekleven, de dirigenten Böhm en Van Kempen,
de jonge componisten en de critici der Euro
peesche en Amerikaansche pers^aren er vol
lof over en noemden dit werk het geniaalste van
het geheele feest.
Böhm heeft met Badings' werk de ondervin
ding opgedaan op een concert van de Staats-
kapel, dat het werd uitgefloten, maar dit belet
hem toch niet het werk van den Nederland-
schen componist te blijven propageeren.
Meisje met poes", olieverf
schilderij van Georg Ehmig
Van de zijde der E.E. P.P. Dominicanen te
Zwolle deelt men ons mede omtrent den bekee-
ringsarbeid in het afgeloopen winterseizoen:
De conferenties voor niet-Katholieken werden
gegeven door Pater Lector Fr. A. Winkel en
Pater Prior Fr. G. van Kalmthout; door Pater
Lector Fr. dr. A. Preller, die door den Hoor-
eerw. Pater Provinciaal aan ons werk werd ver
bonden en door Pater Lector dr. C. Pauwels,
die dit jaar speciaal voor de conferenties werd
geassumeerd.
Pater Winkel had wederom het leeuwenaan
deel en hield conferenties te Eindhoven (Villa
park) te Den Helder, Zaandam, Schiedam,
Maastricht, Utrecht (Biltstraat) en Leeuwarden
Speelmansstraat)
Op bijna alle plaatsen met belangstelling
van honderden toehoorders: te Schiedam en
Den Helder voor een geheel gevulde kerk; Zaan
dam maakte een uitzondering, wijl daar de
conferenties door plotseling ingevallen koude
bevroren.
Het spreekuur moest op sommige plaatsen
tot uren worden verlengd en te Schiedam, Eind
hoven en Utrecht gaven ongeveer 20 sollicitan
ten zich op voor een vervolgcursus, die te Schie
dam door Pater Verhey en te Utrecht door
Pater Gijlswijk wordt geleid.
Pater Preller gaf conferenties te Veendam
en Oude-Pekela; te Tilburg en 's-Gravenhage.
Te Veendam en Oude-Pekela was de kerk
byna te klein; te 's-Gravenhage steeg (volgens
de uitgereikte lectuur) het aantal toehoorders
van 5800; te Tilburg was echter de kleine
kapel van het St. Elisabeth-ziekenhuis nog te
groot; door allerlei omstandigheden was de op
komst hier zeer gering. Des te meer verheugt
het ons te kunnen mededeelen dat te 's-Gra
venhage een vervolg-cursus kon georganiseerd
worden voor 50 belangstellenden en dat by het
door denzelfden leider gehouden Triduum voor
de reeds gedoopte cursisten van het vorig jaar
bijna allen aanwezig waren.
wy meenen hier büzonder dank te moeten
zeggen aan de Eerwaarde Zusters Dominica
nessen van het St. Thomasklooster aan de
Koningin Sophiestraat te Den Haag, die in haar
klooster èn leider èn cursisten altijd zoo welwil
lend ontvangen.
Dezelfde conferencier leidt ook den vervolg
cursus, die volgde op de conferenties in de kerk
van Pastoor Van Oerle te Eindhoven.
Pater Pauwels verklaarde zich bereid de con
ferenties te leiden te Zwolle. Deze werden ge
houden in de aula van het Dominicanenklooster
en volgens de oude methode „uitsluitend voor
Niet-Katholieken". Na oproep door een ad
vertentie in de niet-Katholieke Zwolsche Cou
rant en op vertoon van een gratis te verkry-
gen toegangskaart kwamen 150—175 personen
de conferenties bezoeken en bewezen door hun
trouwe opkomst en aandachtige belangstelling,
hoezeer deze invitatie der Paters Dominicanen
Goor hen werd gewaardeerd. Een na-cursus
van 21 personen volgde. Ter navolging!
Pater Van Kalmthout gaf in één der zalen
van hotel „Hamdorff" te Laren (N. H.) confe
renties ook uitsluitend voor Niet-Katholieken,
doch hier gaven slechts 2035 personen aan de
invitatie gehoor.
Gunstiger was de opkomst te Alkmaar (Breed-
straat) waar het bezoek aan de conferenties,
ondanks zeer ongunstig weer, steeds stijgende
was.
We zyn dankbaar voor den zegen, die ook dit
jaar weer op ons werk rustte, dankbaar ook
voor de medewerking, die vooral Petrus Canisius
ons verleende door de accurate verzorging van
uit te reiken lectuur.
wyi ons nu reeds aanvragen bereikten
voor conferenties in het a.s. najaar, verzoeken
wy degenen, die conferenties wenschen te orga-
niseeren bijtijds aan Pater Fr. G. Kalmthout,
Dominicanenklooster te Zwolle, daarvan ken
nis te geven.
Sprookjes kunnen soms werkelijkheid worden;
George Dean weet het by ondervinding.
Jarenlang heeft hij langs de huizen van
Pontypridd gezworven en aan de boerderyen in
Wales om een aalmoes en nachtverblijf ge
bedeld. Nu is hij een vermogend man.
Het beroemde sprookje van de groote erfenis
uit Amerika heeft hy tot werkeiykheid zien
worden op een morgen, toen hij meende, dat hij
zijn ellende niet langer zou kunnen verdragen.
George Dean was in vroeger jaren artist ge
weest, circusartist. Hij had een pracht-nummer
en de circusdirecteuren namen hem met voor
liefde in hun programma. Zijn naam deed het
schitterend op de groote biljetten, zijn nummer
trok publiek en hetgeen hij presteerde sugge
reerde inderdaad de ongelooflijke kracht, weike
hij voorgaf te bezitten. Wanneer in vette letters
op groote plakkaten George Dean werd aange
kondigd als „De IJzeren man", die elk gewicht
onder eiken vorm kon dragen en wiens lede
maten honderd personen niet uit elkander kon
den trekken, dan lokte die oer-kracht kijkers
qn geestdriftigen bijval, wanneer men zich niet
bedrogen zag.
Er was nauwelijks een land op de wereld,
waar Dean niet was opgetreden en groote suc
cessen had verworven. Toen George Dean vijf
endertig jaar was en nog over al zijn krachten
vrij beschikte, trad hy op in een groot circus
te Londen. Daar was het, dat hij voor het eerst
van zijn leven verliefd geraakte. Een verliefd
heid, welke slechts van korten duur was, daar
zij plaats maakte voor een oprechte en groote
liefde. Het meisje, dat zyn liefde evenzeer be
antwoordde, was echter geen artiste, zij kwam
uit Wales, van het boerenland, uit de vrije na
tuur en Dean had door heel toevallige omstan
digheden kennis met haar gemaakt.
Doch er was één geschilpunt tusschen hen
beiden. Hoezeer ook het meisje Dean liefhad,
zij wilde geen circusartist huwen en Dean zeide
zijn beroep niet te kunnen opgeven, het was
een deel van zijn leven en hij zag ook geen
mogeiykheid om door anderen arbeid in hun
levensonderhoud te voorzien. Nora Ryan kón
niet anders en George Dean kón evenmin
anders. Zoo kwam het, dat hoe innig veel ze van
elkander hielden, geen van beiden meende te
kunnen en te mogen toegeven: er kwamen in
grijpende meeningsverschillen, zelfs woorden
wisselingen van heftigen aard en het bruilofts
feest werd nimmer gevierd.
Nora en George scheidden met hun hart vol
bitterheid, terwijl hun liefde niet sterven wilde.
Het meisje keerde terug naar Wales en weinige
jaren daarna vertrok zij met haar ouders naar
Amerika, waar deze een farm gingen expioitee-
ren.
Dean bleef zqn beroep getrouw; drie jaar
later kreeg hij op een avond na de voorstelling
een plotselinge beroerte, welke hem beide boe
nen, de linkerzijde en linkerarm volkomen ver
lamde. Zijn circuscarrière was gebroken, bi)
moest zich in een
wagentje voort- j
bewegen. Hij
bleven was en
wanneer hij het J
innmui
geweten had, zou
hij haar niet tot last hebben willen zqn.
Familieleden had George Dean niet waar M
een onderdak en verzorging kon bekomen; l'U
liet zich naar Engeland vervoeren en koos Pon
typridd in Wales om er zijn leven te slijten-
Daar in het land, waar Nora Ryan had gewoond-
liet hij zich rondrijden, zoolang zijn opgespaarde
geld hem die diensten wist te verschaffen en
toen alles was opgeteerd, bewoog hij zich zei
voort in zqn invalide-wagentje met zijn eeneb
gezonden arm. Hy bedelde zijn onderhoud bi)
elkaar en het ging hem steeds slechter. HU
werd ziek en er was niemand, die hem opnam
en toen hij op een morgen nauwelijks meer wak
ker werd in den stal van een boerenhoeve aa°
den weg, waarlangs Nora zoo dikwyis gegaan
was, bracht hem de boer 'n brief van 'n
densch advocaat. Dean was te ziek om zie®
voor een brief te interesseeren, hy smeekte om
een glas water, en toen hij daarvan gedronken
had, viel hij bewusteloos tegen de rugleuning
van zijn wagentje.
Als Dean, na dagen, weer de beschikking had
teruggekregen over zyn denkvermogen, be*
merkte hy, dat hy lag uitgestrekt op een bed-
Hij was opgenomen in een Londensch zieken
huis, voor het eerst na jaren zat hy niet ljj
zijn wagentje en hij werd verzorgd en bediend
als een vermogend heer.
De schijn was waarheid, Dean was vermo
gend. De boer uit Wales, die niet wist, wat met
Dean te moeten aanvangen, had den brief ge"
opend en gelezen.
Nora Ryan was gestorven en liet als bezitste»
van een groote farm na den dood van ham
ouders aan haar vroegeren verloofde, dien ril
nimmer had vergeten en trouw was geblevem
al haar eigendommen na.
De lamme bedelaar was op eenmaal de be
zitter van verscheidene duizenden dollars, welke
hem een zorgeloos bestaan verzekerden. De er
fenis is George Dean op zyn ouden dag de roe-
rendste herinnering aan een nooit vergeten
liefde.
De N.S.B. behoort nu tot den verleden
tijd. Daar men van de dooden niets
dan goeds mag zeggen, moet men de
bijna-dooden ook niet al te zwaar meer
vallen. We willen daarom wel erkennen, dat
de Mussert-beweging ook haar goede kan
ten heeft gehad en wij kunnen dit te ge
reeder doen, daar die goede uitwerkingen
gewoonlijk allerminst zoo bedoeld waren.
Zoo is het bepaald een van haar verdien
sten dat zij de sociaal-democraten wat
nationaal bewustzijn heeft bijgebracht.
Waarschijnlijk zullen de sociaal-democraten
dit zelf ook niet willen erkennen, maar
niettemin is het waar. Dat blijkt al heel
sterk uit een hoofdartikel dat „Het Volk"
Het heertje had zyn glas opgenomen en zonder te kyken
nam hy er een slok uit. Toen hy de karnemelk proefde, zette
hij zijn glas zoo wild neer dat de i\elk er uit spatte. Boos riep
hy de juffrouw en begon haar een standje te maken.
De moeder werd door het lawaai opmerkzaam en toen ze zag Toen de juffrouw later by het leeggekomen tafeltje kwam,
wat er aan de hand was, dacht ze dat haar zoontje de beide zag ze daar het glas bier staan- Ze vertelde heb aan een heer
glazen had verwisseld. De arme jongen wist echter van den tje. Deze begreep al evenmin iets van de gekke geschiedenis,
prins geen kwaad en eindeiyk vertrokken beiden maar. Ze De chef werd er by gehaald en deze besloot eens goed op te
begrepen er niets van. letten.
wijdde aan den triomfalen intocht van bet
prinselijk paar te Amsterdam:
„Wie de stemming tüdens den eersten dag va*1
de koninklijke aanwezigheid te Amsterdam aan
voelde, ontwaarde daarin een voortzetting van
het blij besef, dat Nederland bezielde, toen, d®
dag na de verkiezingen het resultaat dier volks
uitspraak neer bleek te zijn gekomen op een
beslist uitbannen van on-Nederlandsch dicta
tuur-streven. Stemming van bevrijding maakt®
zich toen van ieder meester, die stemming van
bevryding herleefde thans.
Tot vreugde over herwonnen volkseenheid dir
dat gevoel van bevrijding uit. Verstomd is voor
goed het gejoel dergenen, die meenden da'
huldiging van het vorstenhuis gepaard diend®
te gaan met verdoeming van dat machtig de®1
des volks, dat zich trotsch arbeidersklasse voelt
En op haar beurt voelt die arbei
dersklasse zich steeds pil n d
geneigd om afzydig te biyven
als het geldt om in het staats
hoofd de samenbundelende rept®
sentatie van een democratie t
eeren, die geen harer samenstel
lende deelen minder dan de ad'
dereacht.
Stemming van bevrijding, stemming van vreugd®
om eindelijk herwonnen volkseenheid, zij ken
merkten den dag der koninkiyke ontvangst. Hf
tijd blijkt gelukkig voorbij, dat wie dan ook
prijs op zou stellen zoodanige stemming te ver
storen. Tot definitieve vernietiging gedoemd
sinds de 26e Mei de kleine groep dergenedj
die tegen volk en arbeidersklasse in, uitsluiten®
voor zich het privilege van waar Nederlander
schap hoovaardig meenden te mogen opeisched'
In belachelijkheid ondergegaan is de dwa®
zotterny van wie beweerden, dat zy uitverkoren
waren om het Huis van Oranje voor verbeeld
aanranders te redden.
Tegenover die hoovaardü en lachwekkendheid
bleek op den 26en Mei in democratisch Nederlan
in al zijn geledingen voldoende besef va®
volkseenheid-boven-politiek-verdeeldheid aan
wezig. Dat besef zocht gisteren te Amsterdai®
tijdens de begroeting vooral van de twee jong^
leden van het vorstenhuis uiting in een sp°n'
taan-feestelijk gebaar, dat méér was dan
gebaar van hoffelijkheid jegens hooger-geplaa''
sten."
Ieder Nederlander kan zich natuurlij11
slechts verheugen om deze evolutie bij eeïl
volksgroep die zichzelf maar al te lah^
buiten de nationale gemeenschap geplaats
heeft. Wij bedoelen het dan ook geenszin
als een verwijt tegen de S.D.A.P. dat
zich door de N.S.B. den weg naar Volk eIJ
Vaderland heeft laten opdringen.
wenschen haar er liever geluk mee
hopen dat Oranje steeds het bindend df'
ment moge blijven dat alle groepen van 01
volk tezamen houdt.
F *7^0 bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door p *7bij een ongeval met w
*J\J» verlies van beide armen, beide bennen of beide oogen i doodelijken afloop
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
T"* DrMVTMC op dit blad zijn Ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen
A I .1 .r, A nlufllJ_j ij ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen
bij verlies van een bard»
een voet of een ow
Maar ik zeg niet, dat t allemaal waar is,"
protesteerde Langhalm heftig, 't zyn allemaal
leugens."
Natuuriyk zijn 't leugens. Een vrouw kan
niet iemand vermoorden. Zij kan tien mannen
ten gronde richten, ruïneeren, maar ze is te laf
om één man te dooden."
„Haat u de vrouwen?"
Kohier haalde slechts de schouders op. Was
dat uit geringschatting of vertwijfeling? Lang
halm vermocht het niet te achterhalen.
„Haten?"
Wederom ontsnapte aan Köhler's keel dat
korte, grorfimende hoonlachje.
Langhalm staarde hem verbaasd aan.
„En toch zouden honderden mannen verliefd
op haar kunnen worden."
„Ze is toch zoo jong niet meer?" merkte
Kohier koeltjes op.
„Niet zoo jong meer? Hoe weet u dat?"
„Ik weet heelemaai niets. Ik vermoed t maar.
Zy wonen hier al tien jaar. Dan kan ze toch
niet jong meer ziin?"
„Een vrouw blijft jong, zoolang ze mooi en
bekoorlijk is. Wie telt met jaren? Mary Hall-
stein's gestalte is nog lenig en vol gratie."
„Hallstein," herhaalde Kohier peinzend. „Heb
ben zij wel 't recht dezen naam te dragen?"
„Ongetwyfeld. Hallstein kocht geiyk met het
slot ook den titel."
„Aha, staan de zaken zoo? Dan kent u zeker
ook hun geboortenamen wel?"
„Die ken ik. Toen zy zich in Duitschland ves
tigden, noemden zy zich Semper."
„zy heette dus Mary Semper, na op 't kantje
af Mary Alvarez geweest te zyn."
„Juist, maar kent u dien naam?"
„Neen, evenmin als ik u ken, of die vrouw."
Langhalm lachte.
„En evenmin als u mij nader bekend bent., Ik
ken u als Wilhelm Köhler. Meer weet ik niet.
Enkel hoe u zich noemde."
„Hier splitst zich onze weg en zullen we dus
afscheid moeten nemen," merkte Köhler op,
zonder op Langhalm's toespelingen te letten.
zy stonden op een kruispunt. Langhalm wees
met de hand in de richting Hallstein.
„U moet dien kant uit. U kunt 't beekje daar
volgen tot de eerste kromming. Dan ziet u den
toren en de daken van Hallstein vlak voor u."
„Ik dank u."
Meer sprak Köhler niet en sloeg den hem aan
gewezen weg in.
Langhalm keek hem nog langen tyd na en
peinsde over deze zeldzame ontmoeting. Hy mur
melde enkele onverstaanbare woorden, die den
zonderlingen man golden, die van verre kwam
om 'n bezoek aan Hallstein te brengen, maar
den eigenaar niet kende. Eerst toen Köhler uit
't gezicht verdwenen was, vervolgde hy zyn weg.
Wilhelm Köhler had intusschen zijn doel be
reikt. Met groote, holle oogen staarde hij op 'n
grootsch, indrukwekkend gebouw, omgeven door
'n weelde van bloemen en parken. Z'n lippen
trilden en met stokkende stem fluisterde hy
heesch:
„Nu zal ik mij wreken en met het verleden af
rekenen."
Z'n oogen begonnen woest en onheilspellend
te lichten. Maar spoedig wist hy zich te be-
heerschen en hy verdween ongezien in het hooge
struikgewas.
De zware overgordqnen in den salon waren
gesloten, zoodat geen enkel zonnestraaltje naar
binnen kon dringen. De kamer lag in een aan
genaam aandoend schemerduister. In een lage
fauteuil zat een vrouw. Het fynbesneden, smalle
en bleeke gezicht teekende zich op den donke
ren achtergrond af als een fqn, subtiel silhouet;
ook de slanke handen lichtten even op, op de
donker roode zyde van haar kleed. Donkere,
gloeiende oogen staarden als in gepeins uit het
doorschpnend masker, terwyi de lippen norsch
gesloten lagen. De tint der haren was niet te
onderscheiden, doch zij lagen als een donkere
omlijsting om het ranke gelaat.
Deze vrouw was Mary Hallstein.
Zy was alleen in den salon, biykbaar geheel
in beslag genomen door haar eigen gedachten.
De uitdrukking van haar gelaat teekende een
zacht en mild karakter af; de gloed in haar
oogen duidde op een sterk ontvankeiyk gemoed
doch getemperd door 'n waas van weemoed. Zij
moest veel geleden hebben. Niemand zou in haar
de vrouw herkennen, van wie Langhalm zulke
boosaardige geruchten rondstrooide, zy was
nog jong, doch het harde, bittere leven had de
glorie der jeugd te vroeg aangetast.
De zware gongslag van een pendule kondigde
haar aan, dat het reeds vijf uur was. Mary
Hallstein schrok even op; dan zonk zij echter
nog dieper in haar stoel, droomend, de zwarte
oogwimpers als kleine, fijne waaiertjes over de
half gesloten oogen.
Slechts weinige minuten later klonk het
schuifelen van zachte voetstappen uit een der
nevenvertrekken.
Mary Hallstein richtte zich nu half op, het
hoofd naar de deur gewend. Een jong meisje
trad binnen. Zij was groot en slank van ge
stalte, met lichtblond haar, groote, open blauwe
kykers en om den smallen mond even 'n trekje
van energie. Ook deze vrouw was een schoon
heid, zeker niet minder dan Mary Hallstein.
„Edlth?"
„Ja."
„Heb je geslapen?"
„Och ja. Wat kun je op zoo'n snikheeten mid
dag nog beter doen? Ik kan eigenlijk slapen als
ik wil."
„Het is al over vyf."
„Ik weet 't. Ik heb 'n paar uurtjes geslapen,
dat is toch zeker niet te veel."
„Er wordt wel eens beweerd, dat veel slapen
een mensch dik maakt. Op jou schtint dat echter
niet van toepassing te zyn."
De slanke blonde vrouw glimlachte.
„Er wordt zooveel beweerd. Laat de men-
schen praten! Ik slaap 'n gat in den dag en
vlei me ermee, dat ik iederen dag knapper
word."
zy ging voor den hoogen spiegel staan en
koketteerde met zichzelf.
Mary Hallstein schonk er geen aandacht aan,
maar merkte niet zonder ironie op:
„Hoe wil je eigeniyk hier op Hallstein van je
schoonheid profiteeren? Hier is 't een dood
kapitaal voor je, dat geen rente oplevert
enmet den tyd inteert. Hier vind je geen
bewonderaars, nog minder aanbidders"
Edith Beuth, de slanke blondine, glimlachte
weer op de haar eigen, raadselachtige wijze.
,,'t Is er my ook niet om te doen, dat velen
me zouden bewonderen. Als er maar één komt,
die me werkeiyk bemint. Eén!"
Mary Hallstein stond op en wandelde enkele
passen, den salon rond. Nu kon men ook haar
gestalte onderscheiden, iets korter dan die van
Edith Beuth, maar meer gevuld.
Het antwoord van Edith Beuth had haar
zichtbaar ontstemd, hoewel zij zich alle moeite
gaf, zulks te verbergen. Doch haar stem beefde,
toen zy eindeiyk de op elkaar geperste lippen
opende:
„En wie zal die vurig versmachte zyn?"
Nogmaals bewonderde Edith Beuth haar
lenige, ranke figuur in den spiegel, om haar
lippen een triompheerend glimlachje. Met 'n
tikje sarcasme antwoordde zij:
„Ik ben al gelukkig, als ik aan myzelf be
haag. Wat bekommer ik me eigeniyk om de
bewondering van vreemden? Ik weet, dat v
vrouwen my benijden en dat is my genoeg-"
Mary Hallstein liet 'n laatdunkend giU®
hooren. Was zij niet de vrouw, die overal 0
haar schoonheid triomphen gevierd had? e(t
dacht terug aan de tyden toen alle
naar haar gunsten dongen, haar aanbaden.
was er zich van bewust, dat zij zelfs nu
harten zou kunnen breken! En toch voelde
zich onbehaagiyk, als zy de slanke, leIÜ
Edith naast zich zag.
„Waar is Rudolf?" vroeg Edith.
„Ik weet 't niet."
Mary's antwoord klonk bits.
„Misschien op z'n kamer?"
„Wat wil je van hem?" gjj
„Niets, 'n Beetje babbelen. Ik verveel m®
dan is de hitte nog ondraagiyker."
„Laat hem met rust. Hij zit te werken en 0
wordt hy niet graag gestoord."
„Kom, kom. Ik ben niet bang van hem-' yj
„Je gaat er niet heen," beet Mary Hall®
haar toe, in 'n opwelling van drift. ,eji
Edith Beuth vertrok geen spier. Met vol®1®^®'
onverschilligheid luisterde zy naar de hi)®^
heesche woorden van de opgewonden vrod"'
„Wat zoek je eigeniyk op Hallstein?"
„Ben ik soms vrywillig gekomen?" je
„Ik weet 't niet! Maar steeds voel ik, da
me krenken wilt."
„Je bent wat erg nerveus. Ik zal echter J*
stein vandaag nog verlaten. Hier heb ik nie^j)
zoeken, noch te verwachten. Ik zal Rudolf e
waarschuwen." A
.(Wordt vervolg07