Na de vorming der nieuwe regeeringen in Nederland en Frankrijk. I i VAN TWEE EENDEN EN EEN SCHILDPAD Zoekt gij betrouwbaar Personeel? I Plaats dan een „Omroeper voor 80.000 gezinnen 1 DE ZWARTE PAREL DONDERDAG 24 JUNI 1937 I a EEN EIGENAARDIGE PLANT 3 MAAL 2 IS 4 DE KRUISSPIN DE JONGEN VAN 2000 JAAR VOOR CHRISTUS aiiuiimiimimMiimmimmiimmiiiimmimiiniiiniiimiiuiimiminininimnniniiniiiiiiitniiinmininiinil iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiuuiiiiiiiiiiiiiiiiuiiuiuuiiiiiiiiiimiiiiiiiuiniinii mmm In een beek die als een spiegel glom en doorschijnender was dan glas, leefden eens twee wilde eenden en een schild pad. Tusschen hen was de innigste vriend schap ontstaan, zooals dat onder buren hoort. Op zekeren dag dreigde echter het noodlot hen van elkaar te scheiden, want de beek die zij bewoonden en waarin zij het noodige voedsel vonden om in leven te blijven, droogde van dag tot dag meer uit. Zoodra de eenden hun minder aangena- men toestand bemerkten en er met elkaar eens over praatten, besloten zij de beek, die zij lief hadden gekregen, te verlaten. Met tranen in de oogen gingen zij naar den schildpad en wilden afscheid van hem nemen. Maar deze begon te jammeren en te klagen en riep: „Hoe moet ik nu verder mijn leven slij ten als juliie er niet meer zijn. Ik wil niet scheiden van jullie." „Ook ons hart dreigt van verdriet te barsten," antwoordden de eenden, „maar het gebrek aan water wordt zoo onrust barend, dat wij noodgedwongen naar een vreemd land moeten trekken en dit para dijs met onzen lieven vriend verlaten." „Ik lijd evenveel als jullie van den wa- temood," riep de schildpad, „laat me toch niet alleen. En als jullie beslist weg wil len, neemt mij dan mee!" „Als dat maar mogelijk was," ant woordden de eenden, „onze pooten zijn te zwak om over velden en wegen te stappen en een ander water te zoeken. Als dat ging kon je op onzen rug kruipen. Maar nu moe ten we met onze machtige vleugels het luchtruim doorklieven en jijjij kunt niet eens vliegen, want je hebt geen vleu gels." „Wist ik er maar iets op," jammerde de schildpad, „maar blijft in ieder geval nog één nacht hier, mogelijk schiet me dan nog een reddende gedachte te binnen of mis schien vinden jullie er zelf iets op." Zij beloofden dat en den volgenden mor gen hadden ze werkelijk iets gevonden. „Wij weten iets," riépen zij, „maar we ge- looven toch niet dat jij het zult kunnen volbrengen, want je bent veel te praatziek." „Dat kan wel waar zijn," antwoordde de schildpad, die brandde van nieuwsgierig heid, „maar als het er om gaat je leven te redden, kun je anders veel!" „Dat is zoo," gaven de eenden toe, „kijk, we hadden gedacht jou door de lucht naar een nieuw water te dragen. Je mag daarbij echter geen poot en geen vinger verroeren, en vooral.... je moet je mond den.heelen weg dichthouden, ook al wijzen de men- schen nog zoo naar je en al roepen ze: „Kijk, is dat geen schildpad?" De schildpad lachte eens. „Is dat alles, riep hij uit, „dachten jullie nu werkelijk dat ik mijn mond niet dicht kon houden, als het om mijn leven ging?" „We zullen eens zien," zeiden de eenden wijs. Ze haalden nu een stok en hielden de beide uiteinden met hun bek vast. De schildpad moest den stok met zijn tanden vasthouden. Toen vlogen zij op en de schildpad zweefde door het luchtruim. Eerst kreeg hij wel een wat raar gevoel in zijn maag, maar tenslotte vond hij het heerlijk. Hij zou het graag tegen de eenden gezegd hebben, maar hij bedacht nog net bijtijds dat hij zijn mond niet open mocht doen. Jonge, jonge, dat was een kruis voor hem. Spoedig vlogen ze over een dorp en al de menschen kwamen uit hun huizen en we zen naar de drie vrienden in de lucht. Jong en oud, groot en klein rekten de hal zen om beter te kunnen zien. „Is dat geen schildpad?" vroeg de een aan den ander. „Beslist, dat moet een schildpad zijn." „Als dat geen schildpad isl" zei een derde. Ze bereikten een ander dorp. En daar was het weer hetzelfde. Al de bewoners kwamen naar buiten om dat nooit geziene schouwspel niet te mis sen en iedereen maakte de opmerking dat hij zich zou laten hangen als dat geen schildpad was. dien de eenden droegen. De schildpad begon zich hoe langer hoe meer te ergeren. Wat een domme menschen bestonden er toch, dat ze maar steeds te gen elkaar moesten zeggen: „Dat is een schildpad." Dat konden ze met één oog opslag toch wel zien. Een tijdlang hield hij het nog uit, maar toen ze over een stad vlogen en hij maar niets onder zich hoorde dan: „Het lijkt wel een schildpad!" kon hij zijn mond niet meer houden en schreeuwde hij naar be neden: „Ja ik ben een schildpad!" Het ongeluk was gebeurd, de stok schoot uit zijn bek en met een reuze vaart zeilde hij naar beneden, waarna hij op den grond te pletter sloeg. Nog even vlogen de eenden boven de plaats waar de schildpad was neergekomen. Toen zeiden ze tot elkaar: „Wat een dwaas. Van een bode verlangt men slechts dat hij zijn boodschap over brengt, van een vriend dat hij raad geeft en van eèn verstandige dat hij dien raad opvolgt. Dat weinige kon hij niet eens." En na die wijze woorden vlogen ze ver der zonder stok naar^een nieuw land, waar ze nieuwe vrienden zochten. PIET BROOS In den goeden ouden tijd, toen de feeën nog bestonden, was het haar gewoonte, om bij elk kindje, dat geboren werd, een bezoek te brengen en de een of andere gift achter 'te laten. Toen er op een keer in het paleis van Koning Zilverbaard een prinsesje gebracht werd, kwam er niet één fee de baby be zoeken, maar uit een groote gouden koets, getrokken door wel 18 witte zwanen, stap ten niet minder dan zeven feeën. In een ommezientje waren ze in de kamer van de Koningin, waar, in een paarlmoeren wieg, het kleine prinsesje sliep. Het werd een gedrang, om het eerst bij het wiegje te ko men, maar daar ze zich toch in een ko ningshuis niet onbehoorlijk wilden gedra gen, lieten ze de oudste der feeën voorgaan. Deze gaf het kindje twee blauwe oogen, schitterend als sterren. De tweede gaf het krullende haren, zoo licht en glanzend als goud. De derde en vierde schonken het een zacht en geduldig karakter, de vijfde een edelmoedig hartje en de zesde en zevende schonken gaven, heelemaal verschillend van de andere. Rozewit, zoo heette de zesde fee, bood het prinsesje een zilveren roos aan, geheel bezet met diamanten en Parelzwartje legde een prachtigen halssnoer van donkere pa rels op het spreitje van de wieg neer. Ze zei erbij, dat het prinsesje dit snoer op den dag van haar huwelijk moest dragen en zachtjes voegde zij er achter, dat de pa rel, die er aan ontbrak, eerst gevonden moest worden. Toen de feeën vertrokken waren, bogen de koning en de koningin zich over het wiegje om de geschenken te zien en ze merkten nu, dat er in het midden van het halssnoer een plekje open was. Ze schon ken er echter verder geen aandacht aan. Ze borgen de zilveren roos en de parels in den rozenhouten schrijn, waarin ook de kroon voor de prinses bewaard werd en dachten: ons kindje is nog zoo klein; vóór zij 18 jaar is, zullen we best de ontbre kende parel gevonden hebben. Maar toen de prinses het mooiste en liefste jongemeisje van het heele land ge worden was en ze door den prins van een ander land ten huwelijk gevraagd werd, was de parel nog niet gevonden. De koning liet bij alle goudsmeden vragen en bood hun groote sommen gelds aan, maar ner gens was een parel te koop, zóó groot en zóó donker als die, welke aan het halssnoer ontbrak. Het huwelijk kon dus niet door gaan, want hoe kon de prinses trouwen zonder het paarlen halssnoer en hoe kon ze een snoer aandoen, waaraan een parel ontbrak? Toen er dus weer een toekomstige vorst aan het paleis verscheen om de lieftallige prinses ten huwelijk te vragen werd hem gezegd, dat hij eerst de zwarte parel, die er aan het halssnoer ontbrak moest zoeken en aan den koning brengen. Ontmoedigd ging deze jonge man heen en kwam niet meer terug. Op zekeren dag echter vroeg een eenvoudige jonker om bij den koning toegelaten te worden. Toen de koning hem zag, wilde hij hem al dadelijk terug sturen, omdat hij lang niet rijk en voornaam ge noeg was, om de gemaal van een konings kind te worden. Doch de jonker verzekerde zoo stellig, dat hij binnen een jaar de zwar te parel zou vinden, dat de koning hem toestond, terug te keeren vóór het jaar ten einde was. Weken en maanden gingen voorbij, maar de jonge man verscheen niet. Het werd herfst het werd winter de Kerstdagen gingen voorbij en eindelijk brak de laatste dag van het jaar aan. De prinses keek uit het bovenste raam van den toren, maar de zware sneeuwstorm benam haar het uit zicht. Reeds sloeg de klok half twaalf, toen de prinses vlak bij het paleis een paard zag hollen, met lossen teugel, dus zonder ruiter. Dadelijk riep ze haar lakeien, doch deze hadden het beest reeds bij de teugels te pakken en leidden het naar een der ko ninklijke stallen. Toen staken ze lantaarns aan en gingen de omgeving afzoeken. Ook de prinses sloeg haar bonten pelerine over de schouders, trok de kap over haar hoofd en liep met de bedienden mee, want een inwendige stem zei haar, dat het paard aan den jonker behoorde. En werkelijk: niet ver van het paleis lag in een greppel de jongeman. Het bloed stroomde hem uit een wond aan de zijde. Toen de prinses zich over hem heen boog, sloeg hij de oogen op en met zwakke stem vertelde hij, hoe hij het geheele jaar had gezocht naar de parel, hoe hij in twist was geraakt met zi geuners en gewond. Hij had echter de zwarte parel niet gevonden, maar hij had toch op den laatsten dag van het jaar naar het paleis willen gaan, om dit te vertellen. Onderweg was zijn paard verblind door den dichten sneeuwstorm, hijzelf had door zijn zwakte de teugels niet meer kunnen hou den en was uit het zadel gevallen. Nu voel de hij zijn einde naderen. Hij loosde een diepen zucht en viel achterover in de sneeuw. Wederom gutste het bloed opnieuw uit zijn wond en een groote druppel viel op het blanke sneeuwtapijt. Vol medelijden keek de prinses er op neer. De druppel bloed was zoo donker en rond als een parel. „De parel, de parel!" riep zij opeens vol vreugde. Het was haast niet te gelooven: de parel, gevormd uit het bloed van den jonker, paste precies bij die van het hals snoer! De gewonde jongeman werd in het paleis gedragen, de parel aan den ketting - Het huis waarin heer Kruisspin leef is wel een b eet je scheefv „Denk je misschien", zoo zegt hij v<aa „dat ik daar wat om geef? Ik krijg m'n krantje op z'n tijd en zet een kopje thee, en voor de rest, wie doet je wat! Ik hen hier heel tevree....! Vliegjes en mugjes vliegen straks vanzelf wel in mijn web, zoodat ik, als ik honger krijg, altijd toch voorraad heb" vn0 PIET bku geregen en nog geen zes weken later ^je* gelukkige bruidegom van de prinses ^efj maal genezen en vol pracht en praa hun huwelijk gevierd. ajiiiiii!iiii!iiiiiiiiiiiiiiiiiiii!iiiiiiiiiiiiiii!iiiii!i!iiiiiiiiiiii!iiiimimiiini!ii[iiiiiiiiii!iiiiniiiiiiiiiii!iiiiiiiiiiiimTr^ FOTOREPORTAGE H. H. Exc. Exc. de ministers Steenberghe, Welter, Goseling, Romme, Van Buuren en De Wilde (van I.n.r.) bij het verlaten van het Dr. Kuyper-huis te Den Haag, waar de leden van het nieuwe Kabinet Woensdag in vergadering bijeenkwamen Camille Chautemps doet aan da journalisten mededeeling omtrent de vorming van het nieuwe Fransche Kabinet onder zijn leiding Minister-president dr. H. Colijn verlaat met den nieuwen minister van Justitie, mr. C. M. J. F. Goseling, zijn woning aan de Stadhouderslaan te Den Haag, om zich naar de constitutioneele vergadering van het nieuwe Kabinet te begeven Een overzicht tijdens het tuinfeest, dat de Koning van Engeland deze week in het park van Buckingham Palace te Londen organiseerde Met een belangstelling alsof het een strijd om het wereldkampioenschap geldt, volgen de toeschouwers het dam* tournooi, dat jaarlijks door het Amster» damsch Centraal Comité voor Jongere Werkloozen georganiseerd wordt In de prairiën van West-Amerika groeit een plant van de familie der dwergwilgen. Ze is 9 d.M. hoog en draagt horizontaal staan de bladeren, die altijd precies in de richting noord-zuid aan den stengel groeien. Daarom noemt men deze plant de kompasplant. Scheurt men een papiertje in tweeën, dan krijgt men 2 stukken; scheurt men ieder stuk nog eens door, dan krijgt men 2 stukken van elk deel. Driemaal dus in tweeën gescheurd geeft vier stukken. dt In het Britsch museum te Londen dert 1875 een in Egypte gevonden scil ^gotd' bewaard, dat tal van geleerden heel wat d> brekens heeft gekost. Men Wilde weten, hiërogliefen beteekenden, die er op st maar hoe men ook zocht, men kon er.yj-u5' niet achter komen, wat daar op die cU' rol geschreven stond. Er waren heel ve fers bij, zóóver was men wel gekomen, verder ook niet. pi"^ Tot de heer Glanville verklaarde, dat gtj®9' anders opstaan den schooljongens-som waarvan er een fout is. qCi)Oo1' Meer dan vijftig jaar heeft dus die geP jongen van ongeveer 4000 jaar geleden aantal geleerden over zijn sommetjes late ken! r w3s

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1937 | | pagina 4