ORDE VAN DEN KOUSEBAND
B'
Md wbfuml aan
BLONDONA- BRUNETTA
De avonturen van Stan en Pol
M
ÈEN IrUzEPOOT
hi ET RAADSEL VAN
Zy heeft
het geheim ontdekt...
DONDERDAG 24 JUNI 1937
TELT HOOGSTENS
40 RIDDERS
Drie verschillende lezingen over
het ontstaan der Orde met
haar zonderlingen naam
Honni soit qui mal
y pense
Gebruiken op Sint Jan
Kunstmatige ontnuchtering
Vlug is goed, maar i
goed is beter
88
Modern Katholiek
jeugdwerk
Wegwijzer naar 't Kruisvaartkamp
bOOR THEO BLANKENSEE
Deze week hebben de Koning en de Konin
gin van Engeland in de St. George Kapel
te Windsor den dienst van de Most Noble
Order of the Gorter bijgewoond. Het is de eer
ste bijeenkomst van de ridders in de kapel,
sinds 1914.
De Orde van den Kouseband geldt, met die
*an het Gulden Vlies, als de aanzienlijkste ter
Gereld. Dezen rang dankt zij slechts gedeelte
lijk aan haar ouderdom, en voor een veel grooter
deel aan de beperking van 't aantal ridders dat,
biet inbegrip van den souverein, hoogstens veer
tig bedragen mag.
Nog geringer is het maximum aantal rid
ders van de Schotsche „Most Ancient and most
Boble Order of the thistle", welke in 1687 (338
jaren na den Kouseband) ingesteld werd en van
de Xersche „Most Illustrious Order of St. Pa
trick", die van 1788 dagteekent, maar deze
borden dan ook, behalve aan leden van het En
gelsche Koningshuis, uitsluitend aan Schotten
en Ieren verleend.
Van deze beide Orden zijn bijna uitsluitend
leden van den erfelijken adel de dragers; de
eenige niet-Peer onder hen is op 't oogenblik
de Schotsche baronet Sir John Maxwell Stir
ling-Maxwell.
Slechts 50 jaren jonger dan de Orde van den
Kouseband is de „Most Honourable Order of the
Bath", welker leden minder uitsluitend uit den
erfelijken adel gerecruteerd worden. Het bezit
van deze Orde brengt het predicaat „Sir" met
2ich. Een enkele maal worden vreemdelingen
•heestal personen van Koninklijken bloede be
deden den rang van Souverein met de Bath
Orde onderscheiden. Prins Hendrik der Neder
landen kreeg haar in 1907 wegens zijn moedig
Optreden bij de ramp van de „Berlin".
Van den Kouseband worden alle Engelsche
Prinsen van den bloede meestal vóór hun der
tigste jaar ridder. Bovendien is een groot aan
tal buitenlandsche souvereinen en ex-souverei-
den ridder van den Kouseband, met dien ver
stande, dat een onttroond koning niet in de
Orde opgenomen wordt, doch erin blijft wanneer
hij eenmaal ridder is. Souvereinen van Londen,
Vaarmede Engeland in oorlog geraakt, zijn ge
hoon de Orde terug te sturen; dit deed o. a.
Vilhelm II; hierdoor wordt voorkomen, dat zij
ais officieele vijanden van den Koning uit het
itdderschap ontzet worden. Men mag zeggen,
hat de souvereinen der groote mogendheden elk
°P zijn beurt in de Orde opgenomen worden
Sommigen zelfs bijna onmiddellijk na hun troons
bestijging. Zoo werd koning Manuel van Portu
gal zeer spoedig nadat hij zijn vermoorden va-
her opgevolgd had, ridder van den Kouseband,
ondanks zijn zeer jeugdigen leeftijd. Dit was ge-
heeltelijk te danken aan de persoonlijke vriend-
Schap van Edward VII voor Dom Carlos, an
derdeels aan de tragische gebeurtenissen welke
Dom Manuel tot den troon gebracht hadden,
6h ten slotte ook aan Portugals toenmalige po
sitie als „Engelands oudste bondgenoot." Van de
buitenlandsche souvereinen is, naar senioriteit,
he koning van Italië de eerste ridder van den
Kouseband. De aan het Engelsche vorstenhuis
verwante drie Scandinavische koningen en de
Belgische souvereinen zijn ook steeds ridders van
hen Kouseband geweest, evenals de koningin
van Spanje. Toen Alfonso XIII op zeer jeugdi
gen leeftijd ridder werd, toonde, naar men
Segt, Wilhelm II hierover eenig misnoegen.
De eenige niet-Christelijke ridder is de kei-
zer van Japan. Koningin Victoria maakte in-
hertijd bezwaar tegen toekenning der orde aan
hen sjah van Perzië, omdat deze geen Christen
^'as, maar ofschoon dit bezwaar in strikt histo-
■"ischen zin gegrond mocht heeten, werd het
hoor den toenmaligen Prins van Wales (Edward
Vil) en de ministers niet gedeeld, en sindsdien
hebben ook de sultan van Turkije en de keizer
J'an Japan den Kouseband gehad. Sommige bui-
tenlandsche vorsten hebben zwaar geïntrigeerd
hem te krijgen, maar behalve, dat het aan
bal ridders zoo beperkt is, hebben Britsche re-
Beeringen haar souvereinen steeds aangeraden
a'leen souvereinen van hoogen rang aldus te on-
herscheiden.
„Commoners" (personen dje niet tot den erfe-
'ïiken adel behooren) worden slechts bij hooge
hitzondering in de orde opgenomen. De eenige
in de laatste jaren, Sir Austen Chamberlain
Beweest. Wel zijn vele ridders van den Kouse
band Commoners van geboorte bijvoorbeeld
Braaf Baldwin.
De hoofden van enkele adellijke geslachten
borden bijna steeds in de orde opgenomen, on-
her anderen de hertogen van Norfolk, Portland,
Bedford, Marlborough en Wellington. Kregen
bersonen alleen wegens buitengewone verdien
den deze onderscheiding, dan zou de orde al
spoedig van de telgen van eenige der voornaam
ste Peersgeslachten beroofd zijn!
Een beroemd „commoner", die den Kouseband
hreeg, was generaal Monk, aan wien Karei II
zijn herstel op den troon te danken had; eerst
zes maanden daarna werd Monk, met oversprin
ging van alle lagere adellijke rangen, tot Hertog
van Albemarle verheven. Daarna hebben tot
aan de regeering van George V, slechts twee
commoners den Kouseband gehad, n.l. Sir Ro
bert Walpole, de beroemde Eerste Minister, en
Lord Palmers ton, die wel een Iersche Vis
count maar een Engelsche commoner was, en
zelfs 58 jaren lid van het Lagerhuis geweest is
en 50 jaren van zijn leven verschillende minis
tersposten bekleed heeft. Een derde commoner
wien de Kouseband aangeboden werd, was Sir
Robert Peel; deze weigerde de onderscheiding
evenwel.
Er zijn verschillende lezingen van het ont
staan der Orde, die een zoo zonderlingen naam
voert. De bekendste is natuurlijk deze dat de
Gravin van Salisbury haar kouseband onder
het dansen verloor, en dat Edward III hem op
raapte, terwijl hij de woorden sprak, die thans
het devies der Orde zijn: „Honni soit qui mal y
pense." Iets waarschijnlijker evenwel is het
verhaal volgens hetwelk Edward III een blau
wen kouseband zag op den vloer van de kamer
der Koningin, en den kamerheer gelastte den
band op te rapen, terwijl hy zeide: „Gij hecht
niet veel aan dit lintje blauwe zijde, maar ik
zal ervoor zorgen, dat binnen een maand de
besten uwer den grootsten eerbied voor zulke
lintjes hebben." Sommige geschiedkundigen
evenwel schrijven de stichting der orde toe aan
Richard I (Leeuwenhart). Ten einde de uit
geputte belegeraars van Cyprus aan te moedi
gen, bond hij een leeren riem om de knieën
van een aantal ridders, riep den bijstand van
St. George in en zeide den ridders, dat zij rij
kelijk beloond zouden worden, indien zij de
overwinning behaalden.
Deze lezing wordt gaarne aanvaard door die
genen, die het beneden de waardigheid eener
ridderorde achten, dat deze haar ontstaan zou
danken aan een" stukje vrouwelijken opschik,
maar anderen merken schamper op, dat wan
neer de geschiedenis van Cyprus juist is, toch
op z'n minst Lord Haig den Kouseband gekre
gen zou hebben!
ij de visschers hadden oudtijds op Sint
Jan (24 Juni) en op s. Petrus en Paulus
(29 Juni) eigenaardige gebruiken plóats,
die doen zien, hoe diep beide feestdagen in het
volksleven waren ingedrongen.
Gelijk bekend was de haringvisscherij vroeger
een mild-vloeiende bron voor onze volkswel
vaart, voor menigeen een kleine goudmijn. De
vangst geschiedde met vaartuigen, buizen ge-
heeten (thans loggers), en de dag waarop deze
uitzeilden, werd daarnaar Buisjesdag ge
noemd. In alle steden waar de groote visscherij
werd uitgeoefend, werd die dag godsdienstig en
als een feestdag gevierd. Vóór het uitzeilen der
met vlaggen getooide vloot, werd een bidstond,
het „Gebed voor de schepen", of het „Buisjes
gebed" genaamd, gehouden, en verder werd de
dag vroolijk doorgebracht. Dit gebruik is nog
lange jaren in Vlaardingen in eere gehouden.
Bij deze plechtigheid waren niet slechts allen
tegenwoordig, die aan den tocht deelnamen,
doch ook hun nabestaanden en vrienden. Eer
tijds placht de vroolijke Buisjesdag een groot
aantal vreemdelingen naar Vlaardingen te
trekken.
De haringvangst of z.g. „haringteelt" begon
oudtijds in den regel met St. Jan om met St
Catharina (25 November) te eindigen. Maar in
St. Jansnacht voer geen enkel schip uit; die
nacht gold, evenals de Walpurgisnacht, voor
een geestennacht: de visschers waagden zich
dan niet op zee, uit vrees behekst te worden.
Ook het aankomen van de eerste harin:
werd in de herbergen gevierd met gezang en
bekerklank. Dat was een blijde tijding voor 't
geheele land; het spreekwoord zei immers
.Nieuwe haring in 't land, dokters aan den
kant!" Dan hingen de haringkoopers de vlag
uit of een groene haringkroon met gouden
vlaggetjes. Dit laatste ziet men thans hier en
daar nog wel geschieden.
De dagen zijn echter voorbij, dat het aanvoe
ren van de eerste haringen een gebeurtenis
was in het maatschappelijk leven. In de eerste
helft van de vorige eeuw kwam het nog voor,
dat het op de eerste dagen na Sint Jan, op den
weg van Den Haag naar Delft, wemelde van
wandelaars, die in spanning de verschijning te
gemoet zagen van de sjees of den ruiter met
zijn tonnetje achter op het zadel gebonden,
spoorslags den tocht van Vlaardingen naar Den
Haag makende, om Koning Willem I de eer
ste haring te brengen. De koning placht dan
twintig dukaten te geven voor dit geschenk van
Van Hoek of Legel, de twee groote concurree-
rende vischhandelaren uit die dagen.
Dit ten geschenke geven van de eerst ge
vangen haring aan den Vorst des lands, is al
zeer oud, en dagteekent uit den tijd der Graven
van het Hollandsche Huis.
Was Bint Jan voor onze Hollandsche vis
schers dus een belangrijke dag, St. Petrus en
Paulus was het voer hun Belgische confraters.
Te Oostende was deze dag bestemd voor het
zegenen der zee, hetgeen met groote plechtig
heid gepaard ging. De verschillende gilden, amb
ten en broederschappen der stad begeleidden
dan met hun vaandels, zinne- en heiligen
beelden, de kaarsendragende processie, welke
door de straten der stad trok en zich naar den
zeedijk begaf, waar op een voor dit doel opge
richt altaar een H. Mis gelezen werd. Na af
loop daarvan werd, onder de tonen der muziek
en den donder van het geschut, de zee inge
wijd.
Nog schilderachtiger tafereel leverde op dien
dag de aan de kusten van Westvlaanderen ge
legen visschersdorpen op. Talrijke fraai ver
sierde schuiten vergzelden dan de boot. waar
in de pastoor van de plaats zat, die onder de
gebruikelijke gebeden de zee met wijwater be
sprenkelde en inzegende.
Eigenaardig was vooral de processie, nog in
de tachtiger jaren bekend, door de visschers
van het in de provincie Antwerpen gelegen
Rumpst, nabij Leer, gehouden op St. Petersdag.
Men haalde dan het beeld van den heiligen
Aan de prachtige kust van de Middel-
landsche Zee. Doorkijk op de oudste
citadel van Ragusa
Petrus uit de kerk, plaatste het in een groote
tent, voer de Dyle er mee op en liet het, a!s
bij toeval, in het water vallen.
Als dit geschied was, dan haastten alle vis
schers zich om hun netten uit te werpen; men
vischte het beeld op en haalde tegelijkertijd de
netten op, waarin men van te voren de mooiste
visschen had gedaan, die men de laatste dagen
gevangen had. Dan voer men weer terug naar
Rumpst, bracht het beeld terug naar de kerk
en gaf de grootste visschen ten geschenke aan
den pastoor, de andere aan de notabelen van de
plaats, van wie men geld ontving, om dan den
avond zingende en dansende in de herberg
door te brengen.
De visscher, die het geluk had het beeld uit
het water te trekken, werd voor het volgend
jaar overste of deken der broederschap van
St. Peter.
Niettegenstaande het feit, dat keizer Jozef II
in 1736 alle gilden, ook dat van St. Peter ophief,
bleef toch deze schijnvisscherij nog langen tijd
stand houden, ter eere van den Heiligen Petrus,
die zelf visscher was, voordat hij door de vis
schers als de rots der kerk en als hun patroon
vereerd werd.
Het geheim van charme I Ook U kunt grotere
aantrekkelijkheid verkrijgen, door Uw haar met
Blondona of Brunetta te wassen. Beide zijn alkali-
vrij en geven het haar een prachtige glans. Blondona
is het enige van alle bestaande haarwasmiddelen, dat het
beroemde Kamilloflor bevat, dat donkerder geworden
blond haar weer de oorspronkelijke lichte tint geeft,
terwijl Brunetta Hequil bevat, waardoor donker
haar een prachtige, diepe glans krijgt. U zult
nooit meer iets anders voor het wassen
van Uw haar willen gebruiken I
WAARBORGEN VOLMAAKTE HA AR VERZORG IMG
VH52-0331A
In een gemeenteziekenhuis te Boston neemt
men reeds een jaar lang proeven met kunst
matige ontnuchtering van dronken menschen.
In deze proeven is men thans geslaagd, aldu-
de Amerikaansche pers. De beschonkene krijgt
een soort van narcose-masker op, waarin zich
een bepaalde hoeveelheid koolzuur en zuurstof
bevindt, dat door den beschonkene wordt inge
ademd. Op die wijze keert het gestoorde be
wustzijn van den beschonkene weer terug,
zelfs, zoo zegt men, in gevallen van zware
dronkenschap. De uitvinder van deze „kunst
matige ontnuchtering" is profEdgar Shelwood,
geneesheer aan een gemeente-ziekenhuis van
Boston. Zijn uitvinding zal, naar men hoopt,
in de toekomst, goede diensten bewijzen. Ook
de politiebureaux, waar de de openbare orde
verstorende dronkaards gewoonlijk terecht ko
men, zullen met de uitvinding kennis maken.
et devies van Leon Garnaux was „vlug".
En aan die lijfspreuk hield hij zich stipt.
Zijn zaken wikkelde hij met den meesten
spoed af en ook zijn personeel was daar volko
men op ingesteld. Tenslotte was ook het voor
komen van Leon Garnaux vlot en vlug. Zijn
compagnon André Vautier wist eveneens van
voortmaken. Zijn uiterlijk was minstens even
verzorgd als dat van Leon Garnaux, doch het
kenmerkende verschil tusschen hen beiden was,
dat Vautier zijn zaken niet alleen vlug, maar
ook goed behandelde.
Leon Garnaux kwam met zijn vluggen tred het
kantoor binnen, groette vluchtig zijn personeel
met den jongsten bediende meegeteld vijf in
getal en belde om de post. De eene enveloppe
na de andere werd vaardig geopend en van den
inhoud in één oogopslag kennis genomen. De se
cretaresse deed dan haar plicht en weinige mi
nuten later kwam vanuit de aangrenzende ka
mer het ratelende en bellende geluid van een
schrijfmachine.
De boekhouder kwam het privé-kantoor bin
nen. Met onhoorbare schuifelpasjes naderde hij
het bureau en deponeerde er een blad papier,
met enkele namen en cijfers er op. De orders,
die uitgevoerd moesten worden.
De boekhouder was een waardig vertegen
woordiger van zijn ras; achter het oor een lang
potlood, dat telkens dreigde omlaag te vallen,
maar op het critieke oogenblik zijn evenwicht
hervond, terwijl zwarte dof-zijden mouwen zijn
verschoten colbertje voor een nog te vroegen
ondergang moesten behoeden.
Leon Garnaux keek weer over het folio-vel
heen en knikte. De volkomen rust in het privé-
kantoor was niet verstoord. Garnaux ondertee-
kende brieven, waarvan hij zich den inhoud
aanstonds herinnerde, als hij den aanhef las.
Goeden morgen, Leon." De klok wees half
tien, dus kwam André Vautier binnen. En zon
der op te zien beantwoordde Garnaux den groet.
Ik heb geen klagen over mijn reisje naar
Londen, André." Garnaux' rechterhand maakte
voortdurend enkele korte bewegingen en trok
dan een streep; ingewijden wisten, dat er dan
de handteekening van Leon Garnaux stond.
„Zóó?" informeerde Vautier.
„En dan niet te vergeten, wat ik hier van
morgen al verdiend heb! Van vlug gesproken,
hè? Maar laat ik je daar niet mee lastig val
len, want daar heb je toch geen verstand van.
En toch moet je er in het effecten-vak gauw bij
zijn, anders visch je achter het net. Zooals je
weet, kreeg ik een tip, dat een bank-consortium
met het plan rondliep zooveel mogelijk aan
deden Southern Airways te koopen. Nu wist ik,
dat madame Lachalle heel wat van die aandee-
len bezat. Ik ben er meteen heen gegaan en heb
er optie op weten te krijgen!"
,Dat heb je handig gedaan," erkende André
Vautier, „maar wat ik je wilde zeggen, ik....
Maar toen was ik er nog niet," vervolgde
Leon Garnaux. „Ik ben denzelfden avond nog
naar Londen gevlogen. Mijn behouden aan
komst heb ik je laten weten."
Naar wat je daar moest uitvoeren, moest ik
maar raden!" troefde Vautier.
„Je zult de oplossing wel niet gevonden heb
ben! Ik heb gisteren met dat bank-consortium
een conferentie gehad. Eerst wilden de bespre
kingen niet erg vlotten, maar toen ik zei, dat
ik noodzakelijk om twee uur al weer moest ver
trekken, hapten ze toe. En ik had ruim 800 pond
schoon verdiend! Vlug hè?"
Buitengewoon!Maar vind je dat je te
genover madame Lachalle wel zoo correct hebt
gehandeld?"
Leon lachte fijntjes. „Je lijkt Leontine wel.
Toen ik haar mijn plannen vertelde, begon zij
ook daar over. Maar in zaken kun je met der
gelijke sentimentaliteit geen rekening houden.
Ik heb haar zelfs geweigerd, mee naar Londen
te gaan. Je kunt nu eenmaal niet twee dingen
tegelijk doen! Jij zou haar zeker hebben mee
genomen, daar durf ik wel om wedden!"
„Dat won je ook" beaamde Vautier lachend.
„Maar wat ik zeggen wil, Leon
„Daar schiet me wat te binnen, André. Je
weet, dat ik nooit ergens gras over laat groeien,
maar weet je, hoe lang, of beter gezegd, hoe
kort ik er werk over heb gehad, om mijn ver
loving met Leontine een feit te doen zijn?"
„Ik geloof, dat dat nog al vlug in zijn werk
is gegaan. Maar ik wilde je nu zeggen, dat...."
„Vlug!" riep Leon uit. „Binnen een maand,
kerel! En dan dien je niet te vergeten, dat er
plenty aanbidders waren."
„Daar weet ik alles van" viel André geërgerd
uit. „Maar ik ben hier niet gekomen, om te
hooren, hoe jij
„Nu is dat heel goed te begrijpen," vervolgde
Leon.. „Trouwens, je hebt haar zelf hier al eens
ontmoet. En je weet dus, dat ze er zijn mag. Al
zeg ik het zelf. Leontine is een charmante
vrouw! Hoewel ze er niet erg mee ingenomen
was, dat ik, zon
der haar, naar """j
Londen ging, is
ze toch te ver
standig, om niet
in te zien, dar
tijd geld is. Als i
we getrouwd zijn,
zal ik me er wel niet altijd zoo van af kunnen
maken; maar enfin: komt tijd, komt raad!"
De telefoon rinkelde en Leon Garnaux greep
den hoorn. Als bij tooverslag kwam er een
zachtere uitdrukking op zijn gezicht, zijn hoofd
neigde eenigszins voorover en vriendelijk-zacht
klonk zijn stem.
„Ha, ben jij daar Leontine? Goedenmorgen!
Hoe gaat het met je?.... Ja, ik ben gisteren
avond uit Londen teruggekomen, maar ik heb
tot op dit oogenblik nog geen tijd kunnen vin
den om even naar je toe te komen. Er lag zoo
veel werk op me te wachtenJa, dat is wel
zooMaar dan vergeet je, dat mijn com
pagnon slechts een „stille vennoot" is, begrijp
je." Een knipoogje naar André, dan ging hij
weer heelemaal op in het telefoongesprek. „Ik
heb succes gehad in Londen. Ruim 800 pond
verdiend met even vlug over het Kanaal te
vliegen."
André Vautier fluisterde hem toe: „Leon,
luister eens, ik wilde je zeggen, dat...."
Leon maakte een afwerend gebaar met zijn
schouders.
,Ik heb Leontine geen geheimen te vertellen;
je mag alles gerust hooren."
Vautier keek zijn compagnon een oogenblik
bedremmeld aan, dan keerde hij zich om en
ging op een hoek van het bureau zitten.
„Zooals ik je zei, liefste, heb ik daar in Lon
den goede zaken gedaan. We zullen nu gauw
eens samen een uitstapje maken.... Wat zeg
jeWablief?" Leon Garnaux's stralend ge
zicht betrok meer en meer en werd bepaald
meêlijwekkend.
„Dat kun je niet meenen, Leontine! Zeg,
luister eensWat?Heb je hem van
morgen teruggezonden? Per post?"
Garnaux luisterde en keek steeds stroever,
op het laatst bepaald kwaad. Toen sprak hy
kort en afgebeten:
„Je bent oud en wijs genoeg om op je zelf
te letten en te weten, wat je doet! Wie is
het.... Nu, dan zeg je het nietAdieu...."
Met een smak wierp hij den hoorn weer op
den haak. „Een prettige tijding, Vautier! Leon
tine heeft onze verloving verbroken. Ze wilde
me niet zeggen, wie mijn mededinger was,
maar dit is zeker: bepaald langzaam is hij
niet!"
André Vautier kwam recht voor zijn com
pagnon staan.
„Dan zal ik je zeggen, wie die „hij" is. Ik
heb het al verschillende malen geprobeerd,
maar je liet me niet aan het woord komen. Ik
vrees, dat onze samenwerking wel vlug beëin
digd zal worden, want ik ben de uitverkorene!"
Leon Garnaux zag hem verbaasd en, wat
meer zegt, sprakeloos aan.
,Ja, Leon, jouw devies is „vlug", maar je
hebt vergeten, dat, wanneer er vrouwen in het
geding zijn, het begrip „goed" van veel meer
belang is."
(Nadruk verboden!
Pol zei hem, dat hij hem maar zoolang in zijn lessenaar
moest stoppen. Nu kwam het opstel maken aan de beurt. Dat
kon Jan goed en hij zei het tegen Pol. Deze maakte zich in
Jan's lessenaar weer zichtbaar, nestelde zich tegen de boeken
aan en ging een tukje doen.
Toen het werk af was, mochten de jongens een kwartiertje
in den turn spelen. Jan vroeg of Pol mee ging, maar daar hij
geen antwoord kreeg, ging hij samen met Karei den tuin in.
Deze was erg nieuwsgierig hoe alles gegaan was en Jan ver
telde zijn vriendje alles.
Nu kwam er nog een moeilijk uurtje. Het taalwerk. Jan wist
er niet zooveel van, want hij was drie maanden ziek geweest.
Door het rumoer dat de binnenkomende jongens maakten, werd
Pol wakker uit zijn slaap. Daar hoorde hij Jan's stem. „Kom
je Pol, het werk ligt al voor me."
et het oog op de naderende zomer
maanden is door de „Kruisvaart" een
een „Wegwijzer" naar het Kruisvaart-
kamp uitgegeven.
Dit in zeer handig formaat en uiterst over
zichtelijk samengestelde boekje is van degelijke
constructie en kan dus voor langen termijn
dienst doen. Het geeft de aleemeene richtlijnen
aan voor het buitenleven dezer katholieke ge
meenschap, voor vrije jeugdvorming van jon
gens uit eiken stand.
Door de opname echter van zeer vele alge-
meene wetenswaardigheden betreffende het bi-
vakkeeren en kampeeren en een lijst van uitrus
tingsstukken kan het ook buiten de rangen der
„Kruisvaart" van groot nut zijn. Behalve een
uitermate groot aantal wenken en bijzonderhe
den voor het Kruisvaartkamp, die aan de prac-
tijk getoetst zijn, bevat dit handige boekje ook
den tekst van een aantal gebeden, zoodat het
ook bij de liturgische plechtigheden in het
kamp bruikbaar is.
Deze nieuwe uitgave van de „Kruisvaart" toont
haar voortdurende activiteit op het gebied van
de moderne jeugdbeweging. Voor nadere bij
zonderheden kan men zich wenden tot het Cen
traal Bureau van de „Kruisvaart", Laan Copes
van Cattenburgh 127, 's-Gravenhage.
AT T l? A DrWTMtT'C °P dit blad zijn ingevolge de verzekermgsvoorwaarden tegen *7^0 levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door C* *7^0 m blJ een ongeval met IH 250»™
I .1 ,ri O ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen A ww» verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen %J\J» doodelijken afloop
AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
bij verlies van een hand,
een voet of een oog.
ld
Kobbl wandelde weer naar binnen. In den
Orridor bleef hij staan. Rechts was de deur van
e logeerkamer, links de trappenhall. De moorde-
j aar moest Edith Beuth's kamer passeeren. En
J1 die kamer was op onverklaarbare wijze de
verdwenen. Had het toeval den moorde
er in haar kamer gebracht? of was hij er
°®Ibewust binnengeloopen? of
Deze derde mogelijkheid hield tevens in zich,
j®. medeplichtigheid van Edith Beuth. En mocht
"I zulks nu al zonder meer veronderstellen?
„Bad zij misschien het w^en aan den moor-
haar overhandigd? Was zij misschien zelf
Slechts vragen drongen zich aan den detective
j®- Altijd maar meer en meer vragen. En hij
nu nog niets meer bereikt, dan de com-
^'ssaris na 'n zeer vluchtig onderzoek reeds
Weten was gekomen.
|jj een allesbehalve opgewekte stemming
®Pte de detective bij Edith Beuth aan.
was gekleed in een eenvoudig grijs
^ti
•hum en was juist bezig haar koffers te pak
ken. Robbl stelde zich voor en nadat hij plaats
genomen had, vroeg zij:
„Had u mij nog iets te vragen?"
„Ja, 'n paar vragen nog."
„Ik sta geheel tot uw dienst."
„De politie kan nog maar steeds niet begrij
pen, hoe de dolk uit uw kamer verdwenen is.
„Dat weet ik. De commissaris vroeg mij dat
gisteren ook al. Ik moet wel veronderstellen, dat
de moordenaar hier binnengedrongen is, nadat
ik naar mevrouw Hallstein ben gegaan."
„Dat was even na vijf uur."
„Ja."
,,'s Middags hebt u Franz nog ontboden en ge
zegd, dat u niet gestoord wenschte te worden.
„Dat is zoo. Ik wilde wat slapen."
„Slaapt u vast?"
„Ja.
„Zou u 't niet gehoord hebben, als iemand op
uw kamer kwam?"
„Dat is moeilijk te zeggen, maar ik denk van
niet."
„Het blijft een duister punt. De dood moet
ingetreden zijn tusschen half vijf en vijf uur.
Toen was u nog op uw kamer. De moordenaar
moet hier dus geweest zijn terwijl u sliep."
„Maar dat is verschrikkelijk! Hij had mij ook
kunnen vermoorden."
„Dat had hij zeker, temeer wijl u zoo rustig
sliep. Bent u van plan om te vertrekken?"
„Ja."
„Waarom?"
Edith Beuth aarzelde 'n oogenblik met haar
antwoord: zij scheen te overleggen.
Zulks ontging Robbl niet, hoewel hy deed, alsof
hij er niets van bemerkte.
„Ik wil niet langer in een huis blijven, waar
iemand vermoord is."
„Waar gaat u heen?"
„Naar de stad. Voorloopig in een hotel."
„In welk?"
„Hotel Continental."
„Kent u misschien een zekeren Wilhelm
Kohier?"
„Neen. Ik heb wel over hem hooren spreken,
maar ik was hier, terwijl hij binnen was."
„Hebt u den eersten verloofde van mevrouw
Hallstein gekend?"
„Ook niet. Ik weet alleen, dat hij in Brazilië
gestorven is."
„Kwam Rudolf Hallstein u wel eens op uw
kamer opzoeken?"
Edith Beuth keek bij deze vraag verwonderd
op.
„Nooit."
„Dus hier kwam niemand anders dan Franz?"
„Heinz ook; verschillende keeren."
„En gisteren is ook de commissaris Werner
hier geweest, is 't niet zoo?"
„Ja.
„En de moordenaar!"
„Dat moet wel. Wie kan anders den dolk weg
genomen hebben?"
Terwijl Robbl deze vraag stelde, had hij onaf
gebroken op den vloer gestaard en wel op één
bepaald punt. Nu bukte hij zich en raapte een
knoop op, blijkbaar afkomstig van een heeren
colbert.
„Wie van die vier mag nu wel dezen knoop
verloren hebben, Franz, Heinz, de moordenaar
of de commissaris?"
De detective hield den knoop zóó, dat ook
Edith Beuth hem moest zien. Zij werd afwisse
lend rood en bleek. Haastig greep zy naar
Robbl's hand en zeide met bevende, stokkende
stem:
„Die zal wel van Franz zijn. Ik zal hem dien
knoop teruggeven."
„Doet u geen moeite," merkte Robbl koeltjes
op, nadat hij z'n hand snel teruggetrokken had.
„Ik zal 't hem zelf wel vragen."
Hij verliet nu de kamer en zocht de beide
bedienden weer op.
Beiden verklaarden, dat zij zulk een knoop
nog nooit gezien hadden en er ook geen hadden
verloren. Ook Rudolf Hallstein had nimmer
zulke knoopen gedragen. Deze moest dus afkom
stig zyn of van den moordenaar of van Werner.
Maar waarom deed Edith Beuth zoo zenuw
achtig, toen zy den knoop zag? Zou zij dan in
zekeren zin met den moordenaar in relatie
staan? In ieder geval had de knoop hem 'n stapje
dichter tot de oplossing gebracht.
Op Hallstein had Robbl nu niets meer te doen.
Hij zocht derhalve de vrouw des huizes op. Zy
zat in een ligstoel en weende.
Toen hij binnentrad, sloeg zy haar betraande
oogen op.
Mijn taak is hier geëindigd, ik moet nu
gaan."
„Hebt u nog iets naders kunnen ontdekken?"
„Ik kan u enkel toezeggen, dat alles spoedig
opgehelderd zal zyn."
.Verdenkt u iemand?"
„Nog niet."
„Niemand?"
Robbl schudde ontkennend het hoofd en vroeg
dan:
„Weet u, dat Edith Beuth gaat vertrekken?"
„Ja."
„Bent u niet bang, om hier alleen achter te
blijven?"
„Neen ik ben voor niets bang."
Haar oogen fonkelden.
Robbl nam afscheid en stapte in de taxi. Hij
keek nog eenmaal om.... Heinz was naar de
stad. Franz en de keukenmeid waren in de ver
trekken aan de achterzijde van het huis. Edith
Beuth sliep. Rudolf Hallstein bevond zich op z'n
kamer in den zijvleugel. Mary Hallstein had de
overgordijnen dichtgetrokken. Wie had den
moordenaar kunnen zien binnenkomen?
Niemand!
Even buiten het slot minderde de taxi even
z'n vaart. Robbl sprong er uit en verdween in
het bosch.
VIII
De commissaris Werner zat op z'n kantoor
voor z'n schrijfbureau; z'n pen wipte met rappe
sprongetjes over het papieh
De groene lancaster gordijnen waren neer
gelaten om de felle zon te weren. Het was stil;
enkel klonk het regelmatig tikken van de klok
en het krassen van Werner's pen. Hy werkte
haastig en onafgebroken voort; voor hem lag
nog 'n stapel dossiers, die allemaal nog afge
handeld moesten worden. j
Nu en dan keek hij heel even op naar de deur,
alsof hy iemand verwachtte. De pendule sloeg
negen uur.
Plots wierp Werner z'n pen neer, sprong van
z'n stoel op en mompelde nijdig:
„Wel alle donders! 't Is al negen uur en Robbl
is er nog niet. Hij had om acht uur al hier
kunnen zyn. Ik moet rapport uitbrengen en heb
nog geen gegevens."
Zenuwachtig liep hy z'n kantoor op en neer.
„Dat geval Hallstein zal ons een harde noot
te kraken geven. Het kon Robbl en mij de
tanden wel eens kosten. Hier hoopen zich de
onverklaarbare gebeurtenissen zóó op, als ik
slechts mogelijk gedacht had bij spitsvondige
romanschrijvers. En nergens 'n uitweg!"
De deur werd zachtjes geopend en Robbl
schoof binnen.
Morgen, meneer Werner."
„Morgen. Ben je daar eindelijk. Ik was al
bang, dat je een ongeluk overkomen was."
,Och, zoo erg is 't nog niet."
,Enwat bereikt? Of nog niet meer, dan
we gisteren al wisten."
„Veel is 't niet."
„Hm, dat is jammer. De officier van instructie
verwacht, dat we hem vandaag namen zullen
kunnen noemen."
„Ja, ja, 't is in ons vak altijd gemakkelijker
te bevelen, dan bevelen uit te voeren."
,Dat weet ik maar al te goed. Maar met die
wetenschap alleen komen we niet verder. Ver
tel me nu tenminste eerst dat weinige, dat we
vooruitgekomen zyn,"
(Wordt vervolgd)