vicToria <Ketwb&aal den dag De avonturen van Stan en Pol De Heiligdoms vaart m X m m HET RAA DSEL VAN DEN AZEPOOT ZATERDAG 3 JULI 1937 Bijna zoo oud als het Christendom BISCUITS en CHOCOLA, die 'k kocht, zijn in heel Neêrland zeer gezocht. Het merk. waarover ieder pocht: Het slechte gebit De sleutel van Sint Servaas De oorzaak St. Adelbertusviering In de Middeleeuwen heerschte er die- I Motldscliein- Commissie voor dep Nobelprijs Geen Noorse he ministers meer ATT TT» A >C! °P dit blad zijn Ingevolge de verzekenngsvoorwaarden tegen U *7CH bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door p *7CA bij een ongeval met H 250 A I .1 .r. AY till j w LN P. ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen Wwt verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen i %J\J» doodelijken afloop AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL bij verlies van een hand, een voet of een oog. DOOR THEO BLANKENSEE Weer naderen voor Maastricht de hooge en groote dagen, zoo schrijft het blad „De Neder- maas". Weer herleeft de traditie van vele eeuwen, een traditie, bijna zoo oud als het Christendom in West-Europa. Want sinds „de groote heer van Tricht" te Gode ging, begon de vaart al naar de heiligdommen der stad aan de Maas. Horden barbaren trokken brandend en moordend over de Maas naar het mildere Westen, doch de schat van heiligdommen groei de. De Noormannen poogden den tempel van St. Servaas te schenden, ze plunderden stad en ommelanden, de heiligdommen groeiden in ge tal en waarde. De heerschers van Europa, hof meiers, koningen, keizers, groote hertogen en vorstelijke vrouwen togen naar Tricht om ge nade te verwerven en vergeving hunner mis slagen en misdaden. Naast de relieken der vele heilige bisschoppen die op den Maastrichtschen zetel troonden, verwierf de stad heiligdommen van de allergrootste waarde. De kunstenaars der jongste oudheid en van de middeleeuwen in al haar phasen, schonken het beste aan geest en materialen, om dien relieken een waardige omhulling te bereidei). Gedurende de troebelen van Hervorming en Revolutie moesten deze heiligdommen herhaaldelijk worden verspreid, om roof en schending te voorkomen, doch tel kens werden ze ook weer in de schatkamers te rug gebracht. Al mogen ook eenige reliekhouders verloren geraakt zijn, het allerwaardigste, de heiligdommen zelf, bleef behouden voor Maas tricht en de Christenheid. De Trichtsche Heiligdomsvaarten zijn niet de eenige die uit de oudheid voortleven. Het oude Trier heeft ook wonderbare schatten. Aken, in de Karolingische periode een der hoofdsteden van de wereld, zal dit jaar, met Maastricht zijn Heiligdomsvaarten ontvangen. Tongeren, Ro- meinsche veste waaruit St. Servatius heenvlood naar Maastricht, beschikt eveneens over heer lijke relieken. Half Mei trok de groote processie te Maas tricht weer rond en over het Vrijthof, een der mooiste pleinen van Nederland, gelegen in de schaduw van een der alleroudste en allereer- waardigste kerken van West-Europa. De voor naamste reüeken worden in dezen rijksten ec prachtigsten ommegang, die voor Nederland be houden bleef, eerbiedig meegedragen. Natuur lijk alleen die, welke berusten in de schat kamers van St. Servaas, want de O. L. Vrouwe- kerk beschikt over eigen schatten, die in glorie en waarde die der hoofdkerk evenaren. De roem der Trichtsche tresoren is wel het Patriarchaal kruis uit den schat van St. Ser vaas. Een dubbelkruis van drie-kwart meter hoogte, bevattende niet minder dan vijf en der tig kleine stukjes van des Heeren kruis. Deze onschatbare fragmentjes omsloot de edelsmid met onopgesmukt werk, omdat volgens zijn opvatting niemand zich waardig of vaardig prijzen mocht het Kruis zelf te versieren. Zijn kunst vierde hij enkel en alleen uit aan den voet van het stuk. En dan de Noodkist, een schrijn uit elfhon derd, omvattende de gebeenten van St. Servaas, den Heilige aan wien Maastricht zooveel van zijn geestelijken en stoffelijken voorspoed dankt. Dit schrijn moet een ander uit de achtste eeuw vervangen, door Karei Martel geschonken aan Maastricht, na zijn overwinning op de Sara- cenen bij Poitiers, bevochten onder aanroeping van St. Servaas. De oorspronkelijke noodkist werd eenmaal door Otto den Grooten naar Quedlinburg in Saksen gevoerd, doch de Maas trichtenaren, beschermd door Hemelsche mach ten, heroverden ze. Een eeuw later gebeurden in het land van Coblenz eveneens wonderbare dingen; daar groetten de relieken van St. Ser vaas den St. Beatusberg. Vrome legenden omspinnen heel dezen'kerk schat. De wetenschap zegt, dat de heer van Tricht van Paus Damasus te Rome een eere sleutel ontving; volgens de overlevering en den vromen eersten Nederlandschen dichter Hen drik van Veldeke Onderhield zich St. Servaas met den H. Petrus en moet de sleutel een ge schenk des Hemels wezen. Verschillende won derverhalen roemen de bovennatuurlijke kracht van dezen sleutel. Wanneer straks de geloovigen eerbiedig een rondgang doen onder de schemerige gewelven van de machtige Romaansche St. Servaaskerk, zien ze daar de drinkschaal, volgens de legende van een bovenaardsche herkomst, de drink schaal, die koortslijders geneest. En den staf, die bronnen deed ontspringen. Hier zijn de gulden borstbeelden van de hei lige bisschoppen v. Maastricht, als de buste van St. Servaas, die heel wat lotgevallen doorstond, en ook al veranderingen onderging. En het z.g. borstkruis van denzelfden Heilige, dat evenwel Byzantijnsch edelsmeedwerk uit de tiende eeuw moet wezen. Wonderlijke reliekenhouder is de Zilveren Arm, die gebeente van St. Thomas be vat, geschenk van Godfried van Bouillon. De beevaart zal ook gaan naar O. L. Vrouwe- kerk, Romaansch gewrocht als de St. Servaas. iets kleiner dan deze doch zuiverder van type. Een imposante burchtkerk met gewelven zwaar als krochten. De schatten mogen minder in aantal wezen, ze evenaren in belangrijkheid toch wel de andere. Hier bewaart men in een lang schrijn, in den vorm van een gekanteelden vestingmuur, een gedeelte van den gordel der H. Maagd. Om het oudere schrijn heen zien we een nieuwer maaksel, een Ark, versierd met pinakels. De priester, die dit heiligdom aan het volk vertoonen mocht, diende zich die eer waardiger te maken, door vooraf te vasten. De- ze schatkamer bergt, te midden harer kostbaar heden, ook nog het koorkleed van St. Lam- bertus, den eenigen geboren Maastrichtenaar, die de eer der altaren verwierf. Verwondering ver wekt in het bijzonder een reliek van de H. Bar bara, een merkwaardig staaltje van edelsmeed kunst. Het kopje van den vaderlijken beul, dat grimmig uitgluurt uit den houder, typeert de levensblije geesteshouding eener periode, die meer en meer als het hoogtepunt der Euro- peesche cultuur erkend wordt. Reeds eeuwen duurt, af en toe weliswaar door jaren van ramp onderbroken, de Heiligdoms vaart naar de onschatbare relieken der oude steden van het Middenrijk: Maastricht, Aken Trier, Tongeren en Susteren. Maastricht, Aken en Susteren vertoonen hun heiligdommen weer in hetzelfde jaar. Dit was voorheen ook zoo, om de pelgrims die van verre kwamen in de gelegenheid te stellen al die schatten te aan schouwen. Vergelijkingen tusschen aantal bede vaartgangers te Maastricht en Aken wijzen een ongeveer even groot aantal bezoekers aan. Het waren vroeger glorierijke dagen voor Maastricht, wanneer uit den hoogen, mooien Romaanschen ommegang rond de absis van St. Servaaskerk de relieken aan het volk vertoond werden. Dan verdwenen oude voorrechten en ontstond vrijhandel, het monopolie der gilden werd geschorst. En wie, wegens schulden, de stad niet meer durfden binnen te treden, moch ten nu, kommervrij familie en vrienden weer opzoeken. Tot de poorten der schatmakers zich sloten. Hoogschouten en Schepenen namen uit gebreide maatregelen tegen allerlei gevaren, als van brand, en overval door verdachte elementen. Het waren dagen van hemelsch en aardsch ver blijden. Want er werd ook gewaakt, dat de pel grims hun hoofd niet op des duivels oorkus sen konden leggen, ofwel, zich gingen vervelen. Daarom organiseerde men op de Maas een on gewoon schouwspel, de bestorming van een burcht. In de rivier plaatste men een stevigen paal, waarop een houten verblijf op zekere hoogte boven den waterspiegel. Deze burcht werd verdedigd door een paar Gouverneurs en die verdediging bestond voornamelijk hierin, dat de Gouverneurs hun burcht in sneldraaien- de beweging brachten. Onder hun sterkte ben gelden touwladdertjes. De aanvallers, gewoon lijk leden van het schippersgilde, poogden nu de laddertjes te bemachtigen en er in te klim men. Door de wentelingen van den burcht vlogen ze natuurlijk vaak 't water in, want de bestor ming duurde een paar uren. Tenslotte viel de sterkte toch en de overwinnaars verwierven honderden guldens belooning, benevens ettelijke vaten bier. Het moet een ruw, doch ook boeiend spel zijn geweest; men vertoonde het, buiten verband der Heiligdomsvaarten, ook wel wanneer vorstelijke personen de stad bezochten. Het raakte echter sinds lang al in onbruik. In 1930 heeft men gepoogd het te doen her- BISCUIT- EX CHOCOLADE FABRIEK DOR» RE C H T leven, doch het slechte weer belette de uit voering van dit voornemen. De „burcht" is la ter als volière in het Stadspark geplaatst De feesten van 1937 concentreeren zich meer op de kerkelijke viering. Ze vallen samen met grootsche Maria-feesten, die, hoewel van meer lokaal karakter, van hoogen luister zullen we zen en mede vele geloovigen naar het oude Tricht lokken. In alle cultuurlanden bestaat er in toenemen de mate een aandoening van het gebit, de z.g. caries, die door de hygiënisten niet alleen als een gevaar voor de normale voeding en spijsvertering, maar ook als een degeneratietee- ken beschouwd wordt, als een symptoom van een ongewenschten achteruitgang van de geheele constitutie. Evenals bij elke ziekte heeft men de oorzaak van het slechte gebit in uitwendige en inwendige factoren gezocht en uit den strijd der meeningen en de vele onderzoekingen, waarnemingen en statistische gegevens blijkt wel, dat beide facto ren een rol spelen. Toch zijn de inwendige oor zaken als belangrijker aan te zien, want de ervaring leert, dat de aanwezigheid van spijs- resten en bacteriën geen invloed uitoefenen in dien de persoon een z.g. sterk gebit heeft. Daar echter vrijwel niemand door zijn gestel gevrijwaard is tegen het tandbederf is het een noodzakelijke hygiënische maatregel, dat het gebit door het poetsen der tanden, door controle en behandeling door den tandarts geregeld ver zorgd wordt. Vooral in de volksklasse, bij kin deren, in het bijzonder ook op het platte land is in dit opzicht nog veel sociaal hygiënisch werk te verrichten. De inwendige factoren moet men in twee giroepen verdeelen en wel een aantal, die in het vage begrip van den erfelijken aanleg vereenigd kunnen worden en andere, die door onjuiste le venswijze, vooral door ondoelmatige voeding ontstaan. Dat aanleg voor een slecht gebit in bepaalde families zeer sterk optreedt, schijnt het statistisch onderzoek te bewijzen. Men moet echter steeds overwegen dat in het familiever band gelijkheid van voedingswijze vaak aan wezig is en hierdoor schijnbaar een erfelijke in vloed bestaat. Onvoldoende vitaminetoevoer, het geen practisch onvoldoend gevarieerd voedsel beteekent, is zeker een belangrijke factor voor de caries. Ook meent men, dat een onvoldoende kauw- arbeid door het vermijden van rauwe groenten, fruit, bruin brood enz. 'tot het tandbederf kan bijdragen. Van het grootste belang is de kindervoeding. Als deze in den bepaalden leeftijd ondoelmatig is geweest, werd in die periode onvolwaardig email en tandbeen gevormd. Dit is later niet meer te herstellen en er blijft dus gevaar voor caries bestaan. Als medewerkende oorzaak voor het tandbe derf komt zeker de samenstelling van het speek sel in aanmerking, die zoowel door de voeding als ook bij bijzondere toestanden, allerlei ziek ten, zwangerschap, ondervoeding, zelfs ook psy chische voorwaarden, zich kan wijzigen. Er be staan hier zeer ingewikkelde verhoudingen, die nog slechts ten deele bekend zijn. In ieder geval kan men den practischen raad geven om voor alles de kindervoeding, vooral ook in de periode van het wisselen der tanden, zorgvuldig naar de moderne hygiënische inzich ten in te richten en daarnaast het gebit door doelmatige en geregelde reiniging voor bederf te behouden. Controle, b.v. eenmaal per jaar door een tandarts, moet eigenlijk algemeene regel zijn. Teveel heerscht er nog een fatalisti sche opvatting als zou het bederf van het gebit onvermijdelijk zijn, een gevolg van erfelijken aanleg of een natuurlijk ouderdomsverschijnsel. Ook is het noodzakelijk, dat men algemeen leert inzien, dat een slecht gebit niet alleen last en pijn geeft, maar ook een gevaar voor de gezond heid beteekent. In verband met de plechtigheid, die vorigen Vrijdag te Egmond plaats vond, en waar van de pontificale H. Mis, welke Z. Hgw. Exc. de Bisschop van Haarlem op den St. Adel- bertus-akker celebreerde, het hoogtepunt vorm de, zal men er wellicht belang in stellen iets te vernemen over de viering van den 25sten Juni te Egmond in de middeleeuwen. Dat dit mogelijk is danken wij aan Dr. P. A. Meilink. Deze vestigde onlangs onze aandacht op 'n liturgisch document, dat zich bevindt on der de bijna uitsluitend administratieve stuk ken van het Egmonder Abdij-archief, dat in het Rijksarchief te 's-Gravenhage bewaard wordt. Het is een verzameling aanteekeningen betref fende de voornaamste bijzonderheden van de viering van het kerkelijk jaar in de Abdij. Het is opgesteld in 1490, dus juist voor de invoe ring der kloosterhervorming van Bursfeld, die ooor haar centraliseerenden invloed zooveel particuliere gebruiken heeft doen verloren gaan. In ons tijdschrift „Egmondiana" zullen wü er nog uitvoerig op terugkomen. Hier bepalen wü ens tot de weliswaar karige gegevens omtrent het feest van 25 Juni, het Patroonsfeest van de Abdii. „Item in die Johannis Baptistaeante iommemorationem Domnus Abbas in habitu pontificali transit cum sacerdote-dyacono et -subdiacono et duobus presbyteris-ad-thuribula, et deponunt corpus beatissimi confessoris Christi. Tune armarius incipit Responsorium O beatum virum et Domnus Abbas versus Ora pro nobis (beate Adalberte), collecta Infirmi- tatem nostram in summo altari." Evenals tegenwoordig had dus het St. Adel- oertusfeest geen le Vespers, daar op 24 Juni, wegens den erkenden voorrang van den Voor- looper des Heeren, de 2e Vespers van St. Jan De lente lag over de bloesems en de boo- men. Een weelde van kleuren lag over de tuinen van de stad Woerden. De gou den regenboom boog onder den last van zijn bloemen. In enkele dagen waren alle bloemen opengegaan. Een ineengedrongen gestalte, met hoog voor hoofd, donkere oogen en grooe wenkbrauwen, liep door het park; het was Beethoven. Hij hield de handen op den rug, bleef nu en dan staan en ademde den geur der bloemen. Beethoven ging op een bank zitten, en melodieën, nog on geordend, kwamen hem in de gedachten. De lucht scheen vervuld van iets onbegrijpelijks. Onrustig stond de meester op en liep verder. Hij kwam nu bij de kleine huizen, die midden in de tuinen lagen. Plotseling bleef hij staan en luisterde. Klanken drongen tot hem door, die hem ten zeerste verwonderden. In de halfschemerige kamer van een huis naast hem, waarvan de ramen open stonden, werd piano gespeeld. Het was een sonate van hemzelf, maar een werk, dat hij nog niet uit gegeven had. Hoe was dat mogelijk? dacht hij. Het waren fragmenten, die gespeeld werden en al was niet alles goed, de aanslag was zuiver en doorvoeld. Midden in een accoord hield de pianist op en Beethoven hoorde een vrouwen stem zeggen: „Ik wou, dat ik het kon spelen, zooals ik het gehoord heb, maar ik heb niet alles onthouden." Beethoven dacht na, ging de tuinpoort in en klopte aan de deur. Een jong meisje in een lichte japon zat aan het klavier; een jongeman stond tegen de deur. „Pardon," zei de indringer, „ik heb U hooren spelen. Ik ben zelf musicus en als u wilt zal ik u de geheele sonate voorspelen." De twee jonge menschen waren zoo verwon derd over dit bezoek, dat zij niet goed wisten, wat te antwoorden, maar dit was ook niet noodig, want Beethoven zat reeds aan de piano en liet zijn vingers over de toetsen gaan. Het meisje was in een leunstoel bij het ven ster gaan zitten en reeds bij de eerste tonen wist zij, dat het Beethoven zelf was. De meester speelde wonderlijk mooi. De adem van de lente lag in zijn gedachten. Het ruischte onder zijn vingers als wind en wolken boven een schui mende zee. Nu en dan keek hij op naar het jonge meisje en hij meende iets hulpeloos te merken aan haar bewegingen. Toen het stuk geëindigd was, I pe stilte in de kamer. De maan C was opgekomen SOHCITC boven den tuin en scheen op de gor- dijnen. Een zachte geur steeg op in de avond lucht. „U is Beethoven", zei het meisje, zonder zich te verroeren. „Ja", antwoordde de beroemde componist, „maar hoe komt u aan mijn sonate?" „Ik hoorde u spelen, toen ik met mijn broer langs uw huis liep. Wij bleven staan en ik trachtte de accoorden in mijn geheugen op te nemen. Het was echter niet veel." „Het was het voornaamste", zei de meester vriendelijk. Dan vroeg hij: „Hebt u iets aan uw oogen?" „Ik ben blind Het trof Beethoven pijnlijk. De maneschijn lag op het gezicht van het meisje en straalde over haar oogen. Het is een bovenaardsche avond, dacht de meester en zij ziet er niets van! „Maneschijn ligt op uw gezicht!" zei hij. „Ik zal u iets over den»maneschijn spelen." Aangegrepen door de somberheid van dit meevoelen en door de schoonheid van de na tuur, begon hij te spelen. Eerst fantaseerde hij; dan dwong hij het rhythme in een klare om lijsting. Hij voelde, dat het een nieuwe schep ping was, waaraan hij werkte. Toen hij klaar was, stond hij snel op, kuste haar hand, pakte zijn hoed en ging weg. „Ik kom terug!" zei hij nog bij het afscheid. Thuis zette hij zich aan de piano, nam mu- ziekpapier en begon te schrijven. Buiten zong de nachtegaal en het maanlicht lag toover- achtig over meidoorn en gouden regen. Zoo ontstond de Mondschein-sonate. (Nadruk verboden) den Dooper gezongen werden. Wel moest men van St. Adelbert commemoratie houden. Vol gens toenmalig gebruik geschiedde dit na het zingen van het Benedicamus Domino, dus naar onze tegenwoordige opvatting eigenlijk na de Vespers. Dat het hier een geheel bijzondere ge dachtenis gold, blijkt voldoende. De Abt be kleedt zich met het pontificaal ornaat, en be geleid door twee priesters, die de functies van diaken en subdiaken vervullen, en door twee priesters, die een wierookvat dragen, begeeft men zich naar de plaats in het priesterkoor, waar het schrijn met de relieken van St. Adel bert zich bevindt. Dit wordt opgenomen en ge tracht naar het hoogaltaar, waar het voor den feestdag uitgesteld blijft. De Cantor zet het responsorie O beatum virum in, dat door het koor der monniken ten einde wordt gezongen, er, de Heer Abt voegt er het vers Ora pro nobis (beate Adalberte) en de Collecte Infirmitatem aan toe. Ook voor den volgenden dag, dus den eigen- iiiken feestdag, is er een bijzonderheid opgetee- kend. „Post Septam itur cum corpore ad Ca- pellam Sancti Adalberti. In introitu Capellae cantatur Sancte Adalberte cum Collecta Infir mitatem. In epitu capellae incipit armarius Te sanctum Dominum cum versu; immediate post incipit responsorium Bcatus Adalbertus. in in troitu ecclesiae: Defende nos." Nadat dus de plechtige, en ongetwijfeld pon tificale Hoogmis van St. Adelbert in de Abdij kerk gecelebreerd was, en men de Sexten daarop had doen velgen, begaf men zich in processie met het lichaam van den H. Patroon naar de kapel, die toentertijd nog stond op den St. Adel- oertsakker. Men wilde dat op den sterfdag van den Heilige zijn gebeente weer de plaats zou bezoeken, waar het wellicht op dien zelfden dag vcor het eerst was neergelegd, en waar het I gerust had tot aan de plechtige verheffing en overbrenging naar de door Graaf Dirk I in 922 gestichte nieuwe Abdij. De Abdijkerk verla tende, wier ingang, evenals thans die der pro- testantsche kerk, juist in het verlengde lag van de hoofdstraat van Egmond, begaf men zich midden door het dorp naar den heiligen Akker. Bij het binnentreden der kapel zong men de antifoon Sancte Adalberte met het gebed Infir mitatem. Op den terugweg werd het responso rie Te Sanctum Dominum gezongen met vers, en daarna het responsorie Beatus Adalbertus. Onder het zingen der antifoon Defende nos ging men de Abdijkerk weer binnen. Wanneer wij dus in onze dagen op het St. Adelbertusfeest weer naar den gewijden Akker gaan, zetten wij, geloovigen en monniken, zoo een oude traditie voort. En de Z. E. Heer Pas toor van Rinnegom, in wiens kerk tegenwoor dig het overschot berust der relieken van den Apostel van Kennemerland, en die sinds eenige jaren op den blijden feestdag het kostbare sshrijntje tijdelijk overbrengt naar den akker, gehoorzaamt aan de zelfde piëteitsgedachte, die aan de oude monniken de gewoonte der jaar- lijksche processie had ingegeven. Mogen velen vol geloof en godsvrucht een be zoek brengen aan de plaats, waar God Zijn volk blijft zegenen, en mogen zij putten aan die oude bronnen vap nieuwe kracht. Dom JDE GLAS Egmond, St, Adelbertsmunster. Piet, de andere jongen, vond er ook niets aan, en ze be sloten het nestje maar weg te gooien. „We vinden nog wel een ander nest, waar wat oudere vogeltjes inzitten," zei Kees. Daar kwam de moeder aanvliegen. De boosdoeners waren weer weggegaan om andere nesten te zoeken, en Stan bleef bij het weggeworpen nestje staan. De moeder was zoo angstig geweest, dat de beide jongens haar jongen meegenomen zouden hebben. Gelukkig was Stan in de buurt. Hij klom in een boom en bevestigde het nestje, waarvan de jongen gelukkig geen letsel hadden bekomen, stevig op een tak. De moeder was hem erg dankbaar. Toen ging Stan weer vlug de beide jongens achterna. In een vergadering van het Noorsche parle ment is het besluit genomen, dat in den ver volge van de commissie voor den Nobelprijs geen Noorsche ministers meer deel mogen uitmaken. Het besluit is een uitvloeisel van den eigen- aardigen toestand, die het vorig jaar ontstond, toen aan den Duitschen pacifist Carl von Os- sietzky de Nobelprijs werd toegekend. Dit heeft, zooals men zich zal herinneren, in Duitschland een heftige reactie uitgelokt, omdat men daarin een soort demonstratie zag tegen het Derde Rijk, vooral omdat de Noorsche minister van Buitenlandsche Zaken lid van de Nobel- commissie was. Minister Koht, die een derge lijk spektabel verwachtte, had, toen hij deze uitspraak van de commissie zag aankomen, zich tijdelijk uit de commissie teruggetrokken. Dit jaar komt de Nobel-commissie opnieuw voor een dergelijke moeilijkheid te staan, daar thans Gandhi tot de candidaten voor den vre desprijs behoort. Men verwacht, dat, indien hem inderdaad de prijs zou worden toegekend, dit in Engeland minder gunstige reacties zal uitlokken. 18 Allen verlieten nu de villa in 't bosch. Buiten voegden de beide agenten zich bij hen. Toen Kohier hen zag merkte hij spottend op: „Te oordeelen naar de politiemacht waar mede u komt aangerukt, hebben we nogal in druk gemaakt." Werner zat op z'n bureau en wachtte met ongeduld op Robbl's terugkomst. Vandaag zou Wilhelm Kohier aan een uitvoerig verhoor onderworpen worden. Eindelijk trad Robbl binnen. „En.... wat is 't resultaat, Robbl?" Harvey wil persoonlijk bij 't verhoor tegen woordig zijn. Hij zegt, dat hij al wel voldoende hersteld is. De slagen hadden hem enkel maar sterk verdoofd en de kwetsuren zijn niet ge vaarlijk." Wanneer komt hij?" „Binnen enkele minuten." „Wat hebt u in ,,Mon repos" ontdekt?" „Totaal niets." „Hebt u heelemaal niets kunnen vinden?" Robbl schudde het hoofd. „Ik heb alles doorzocht, doch kon niets vin den, dat tegen hem zou kunnen getuigen. Geen papieren, geen sommen gelds; slechts 'n bedrag van 'n goede achthonderd Mark. Evenmin 'n wapen, 'n boksbeugel of 'n valschen baard. Enkel dit costuum heb ik meegebracht, waar aan nog steeds de knoop ontbreekt." De detective toonde Köhler's colbert, dat deze bij z'n eerste bezoek aan Edith Beuth gedragen had. „Hoelang bewonen zij die villa al?" De villa werd al enkele weken per advertentie te koop aangeboden. Eergisteren kwam Kohier het huis bezichtigen en heeft 't toen direct gekocht. Gisteren namen zij er hun intrek." Er werd op de deur geklopt en Harvey trad binnen. Werner belde, ten teeken dat Wilhelm Kohier binnengevoerd kon worden. Harvey zat nog steeds in 't verband en in het bureau verspreidde zich een scherpe carbol- geur. „U excuseert me wel als ik ga zitten?" Zonder 'n antwoord af te wachten zette Harvey zich op 'n stoel. „Hoe maakt u t?" „Dank u. Gaat wel. Ik voel me tenminste weer wat opgeknapt. Het was niet bepaald snugger van me. De Duitschers noemen zooiets „dumm." 't Was ook „dumm." Maar u hebt hem nu toch te pakken." „Dat hebben we uitsluitend aan u te danken. U gaf z'n schuilplaats op: „Mon repos." „Werd hij daar gearresteerd?" „Juist." „Dat begrijp ik niet. Hoe kan iemand zoo roekeloos zijn om z'n schuilplaats te verraden, zonder tijdig te vluchten?" „Het zal wel z'n bedoeling geweest zijn, u te dooden." „Oho! Een paar van zulke klappen hinderen Harvey niet. Ik beschik gelukkig over 'n harden schedel." „Ik heb u verzocht hierheen te komen, opdat u bij 't verhoor aanwezig zoudt kunnen zijn, U weet alles omtrent de inbraken in Londen en ookvan dien aanslag op uw leven." „En of! Vooral dat laatste. Hij heeft me han dig overtroefd." „Zoudt u den man nog herkennen?" „Beslist." „Maar hij droeg immers een valschen baard?" „Z'n oogen en z'n neus heb ik goed opge nomen." „Uitstekend. Dan zullen wij nu met 't ver hoor beginnen. Als dat afgeloopen is, verneem ik graag uw meening, maar niet eerder." „Afgesproken." Wilhelm Kohier werd door een agent binnen-- geleid. Hij nam 't kantoor eens kalmpjes op. Zag ook den Londenschen detective, doch scheen dezen niet te herkennen. „U weet reeds, wat u ten laste gelegd wordt?" „Zooveel, dat ik me al de misdaden niet meer kan herinneren," was Köhler's antwoord. „Op de eerste plaats wordt u beschuldigd van den moord op Rudolf Hallstein, op vier Juli, des namiddags tusschen half vijf en vijf uur." „Ik mag toch aannemen, dat u iemand niet van zulk een ernstige misdaad beschuldigd, zonder over voldoende bewijzen te beschikken! „Bewijzen hebben wij genoeg; en wel zulke onaanvechtbare bewijzen, dat zij voor ons dezelfde waarde hebben als een bekentenis." „Een bekentenis?" „Juist." „Maar ik wil ook wel bekennen." Een eigenaardig lachje speelde om Köhler's mond. „U hebt dus den moord begaan?" „Een moord? Neen!" „U wilde toch alles bekennen?" „Heb ik dan van moord gesproken?" „Ik wel!" ,,'t Is mogelijk. Maar ik zal pas spreken, als ik uw volledige aanklacht en uw bewijsvoering gehoord heb." „Dat kan gebeuren. Daar ligt een heeren- costuum. Kent u dat?" „Dat is mijn colbert." „Daaraan ontbreekt de onderste knoop. En deze knoop werd gevonden in de logeerkamer van slot Hallstein, uit welke kamer het wapen gestolen werd, waarmede de moord werd be dreven. Deze kamer werd bewoond door Edith Beuth, die voorgaf u niet te kemien, maar die niettemin u den volgenden dag, op het Schouw burgplein, reeds op 'n grooten afstand tusschen honderden andere personen wel herkende. Dan verdween u spoorloos uit uw hotel. Bovendien hebt u verklaard, dat u in 't bosch verdwaald bent geraakt. Ook dit kan niet waar zijn. We hebben ter plaatse een nauwkeurig onderzoek 1 ingesteld en een zekere Langhalm heeft u duidelijk den weg gewezen. Wat kunt u hierop antwoorden?" „Is dat alles?" „Voorloopig zijn wij al tevreden, als u zich omtrent deze punten weet te verdedigen." „Dat zal ik. Doch ik zal mij niet slechts ver dedigen, maar tevens een aanklacht uitbren gen. Dan zal hem of haar een gerechte straf niet onthouden worden." „Spreekt u." En Wilhelm Kohier begon. XIV „U maakt er mij een verwijt van, dat ik in de kamer geweest ben, waar een knoop van mijn colbert gevonden is. Goed! Ik was in die kamer. En ik ben daar geweest met een vooropgezet doel. Ik heb de reis van Brazilië naar hier ondernomen met geen ander doel, dan op slot Hallstein binnen te dringen. Maar waarom? Met welk oogmerk? Een ant woord op deze vraag is niets minder dan mijn levensgeschiedenis. Waar ik geboren ben en wie mijn ouders waren, zijn omstandigheden, die gevoeglijk buiten beschouwing kunnen blijven. Het is vol doende als ik verklaar, dat mijn ouders zeer vermogend waren en mij helaas op zeer jeug digen leeftijd al ontnomen werden. De nalaten schap bestond uit rijke plantages in San An tonio, een Braziliaansche stad van ongeveer twintig duizend zielen. Door het mij nagelaten fortuin werd ik al spoedig een graag geziene persoonlijkheid. Doch ik kon niet alleen blijven staan in de wereld en besloot derhalve te trouwen. De rijke plantagebezitters hadden mij allen gaarne als hun schoonzoon gezien en indien ik naar de hand van een hunner dochters zou heb ben gedongen, zoo zou ik met vreugde zijn ont vangen. En ook de meisjes uit San Antonio zelf waren niet minder vriendelijk tegen mij. Op de enkele bals welke hier en daar gegeven wer den was ik veruit hun favoriet en allen deden hun best om, op z'n zachtst uitgedrukt, niet onopgemerkt te blijven. En juist dat was 't, wat mij zoo moeilijk kon doen besluiten. Ik was jongen wilde overwinnen, liefst langs 'n moeilijken weg met zware hindernissen. Op een der bals in San Antonio ontmoette ik een meisje, dat wegens haar zeer gereserveerde houding sterk mijn aandacht trok. Zij was nog jong, nog geen twintig en nam van mijn per soontje zoo goed als geen notitie. Ik informeerde naar haar naam en hoorde toen, dat zij Marietta heette, en de dochter was van een zekeren Jorannas. Ik zocht met haar kennis te maken en verzocht haar om een dans, waarbij ik mijn naam noemde. Zij antwoordde: „Dat wist ik! Of dacht u soms, dat u voor mij 'n onbekende was, omdat ik mij niet aan u wensch op te dringen?" Zij beviel mij. In den loop van den avond vroeg ik haar een tweeden dans, doch zij wei gerde. „Ik heb voor iederen heer slechts éën dans en ben niet van plan eenig onderscheid te maken." (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1937 | | pagina 10