vicToria
<Ketwb&aal den dag
De avonturen van Stan en Pol
De Heiligdoms
vaart
m
X
m
m
HET RAA
DSEL VAN
DEN
AZEPOOT
ZATERDAG 3 JULI 1937
Bijna zoo oud als het
Christendom
BISCUITS en CHOCOLA, die 'k kocht,
zijn in heel Neêrland zeer gezocht.
Het merk. waarover ieder pocht:
Het slechte gebit
De sleutel van Sint Servaas
De oorzaak
St. Adelbertusviering
In de Middeleeuwen
heerschte er die- I Motldscliein-
Commissie voor dep
Nobelprijs
Geen Noorse he ministers meer
ATT TT» A >C! °P dit blad zijn Ingevolge de verzekenngsvoorwaarden tegen U *7CH bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door p *7CA bij een ongeval met H 250
A I .1 .r. AY till j w LN P. ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen Wwt verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen i %J\J» doodelijken afloop
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
bij verlies van een hand,
een voet of een oog.
DOOR THEO BLANKENSEE
Weer naderen voor Maastricht de hooge en
groote dagen, zoo schrijft het blad „De Neder-
maas". Weer herleeft de traditie van vele
eeuwen, een traditie, bijna zoo oud als het
Christendom in West-Europa. Want sinds „de
groote heer van Tricht" te Gode ging, begon de
vaart al naar de heiligdommen der stad aan
de Maas. Horden barbaren trokken brandend
en moordend over de Maas naar het mildere
Westen, doch de schat van heiligdommen groei
de. De Noormannen poogden den tempel van
St. Servaas te schenden, ze plunderden stad en
ommelanden, de heiligdommen groeiden in ge
tal en waarde. De heerschers van Europa, hof
meiers, koningen, keizers, groote hertogen en
vorstelijke vrouwen togen naar Tricht om ge
nade te verwerven en vergeving hunner mis
slagen en misdaden. Naast de relieken der vele
heilige bisschoppen die op den Maastrichtschen
zetel troonden, verwierf de stad heiligdommen
van de allergrootste waarde. De kunstenaars
der jongste oudheid en van de middeleeuwen in
al haar phasen, schonken het beste aan geest
en materialen, om dien relieken een waardige
omhulling te bereidei). Gedurende de troebelen
van Hervorming en Revolutie moesten deze
heiligdommen herhaaldelijk worden verspreid,
om roof en schending te voorkomen, doch tel
kens werden ze ook weer in de schatkamers te
rug gebracht. Al mogen ook eenige reliekhouders
verloren geraakt zijn, het allerwaardigste, de
heiligdommen zelf, bleef behouden voor Maas
tricht en de Christenheid.
De Trichtsche Heiligdomsvaarten zijn niet de
eenige die uit de oudheid voortleven. Het oude
Trier heeft ook wonderbare schatten. Aken, in
de Karolingische periode een der hoofdsteden
van de wereld, zal dit jaar, met Maastricht zijn
Heiligdomsvaarten ontvangen. Tongeren, Ro-
meinsche veste waaruit St. Servatius heenvlood
naar Maastricht, beschikt eveneens over heer
lijke relieken.
Half Mei trok de groote processie te Maas
tricht weer rond en over het Vrijthof, een der
mooiste pleinen van Nederland, gelegen in de
schaduw van een der alleroudste en allereer-
waardigste kerken van West-Europa. De voor
naamste reüeken worden in dezen rijksten ec
prachtigsten ommegang, die voor Nederland be
houden bleef, eerbiedig meegedragen. Natuur
lijk alleen die, welke berusten in de schat
kamers van St. Servaas, want de O. L. Vrouwe-
kerk beschikt over eigen schatten, die in glorie
en waarde die der hoofdkerk evenaren.
De roem der Trichtsche tresoren is wel het
Patriarchaal kruis uit den schat van St. Ser
vaas. Een dubbelkruis van drie-kwart meter
hoogte, bevattende niet minder dan vijf en der
tig kleine stukjes van des Heeren kruis. Deze
onschatbare fragmentjes omsloot de edelsmid
met onopgesmukt werk, omdat volgens zijn
opvatting niemand zich waardig of vaardig
prijzen mocht het Kruis zelf te versieren. Zijn
kunst vierde hij enkel en alleen uit aan den
voet van het stuk.
En dan de Noodkist, een schrijn uit elfhon
derd, omvattende de gebeenten van St. Servaas,
den Heilige aan wien Maastricht zooveel van
zijn geestelijken en stoffelijken voorspoed dankt.
Dit schrijn moet een ander uit de achtste eeuw
vervangen, door Karei Martel geschonken aan
Maastricht, na zijn overwinning op de Sara-
cenen bij Poitiers, bevochten onder aanroeping
van St. Servaas. De oorspronkelijke noodkist
werd eenmaal door Otto den Grooten naar
Quedlinburg in Saksen gevoerd, doch de Maas
trichtenaren, beschermd door Hemelsche mach
ten, heroverden ze. Een eeuw later gebeurden
in het land van Coblenz eveneens wonderbare
dingen; daar groetten de relieken van St. Ser
vaas den St. Beatusberg.
Vrome legenden omspinnen heel dezen'kerk
schat. De wetenschap zegt, dat de heer van
Tricht van Paus Damasus te Rome een eere
sleutel ontving; volgens de overlevering en den
vromen eersten Nederlandschen dichter Hen
drik van Veldeke Onderhield zich St. Servaas
met den H. Petrus en moet de sleutel een ge
schenk des Hemels wezen. Verschillende won
derverhalen roemen de bovennatuurlijke kracht
van dezen sleutel.
Wanneer straks de geloovigen eerbiedig een
rondgang doen onder de schemerige gewelven
van de machtige Romaansche St. Servaaskerk,
zien ze daar de drinkschaal, volgens de legende
van een bovenaardsche herkomst, de drink
schaal, die koortslijders geneest. En den staf,
die bronnen deed ontspringen.
Hier zijn de gulden borstbeelden van de hei
lige bisschoppen v. Maastricht, als de buste van
St. Servaas, die heel wat lotgevallen doorstond,
en ook al veranderingen onderging. En het z.g.
borstkruis van denzelfden Heilige, dat evenwel
Byzantijnsch edelsmeedwerk uit de tiende eeuw
moet wezen. Wonderlijke reliekenhouder is de
Zilveren Arm, die gebeente van St. Thomas be
vat, geschenk van Godfried van Bouillon.
De beevaart zal ook gaan naar O. L. Vrouwe-
kerk, Romaansch gewrocht als de St. Servaas.
iets kleiner dan deze doch zuiverder van type.
Een imposante burchtkerk met gewelven zwaar
als krochten. De schatten mogen minder in
aantal wezen, ze evenaren in belangrijkheid
toch wel de andere. Hier bewaart men in een
lang schrijn, in den vorm van een gekanteelden
vestingmuur, een gedeelte van den gordel der
H. Maagd. Om het oudere schrijn heen zien
we een nieuwer maaksel, een Ark, versierd met
pinakels. De priester, die dit heiligdom aan het
volk vertoonen mocht, diende zich die eer
waardiger te maken, door vooraf te vasten. De-
ze schatkamer bergt, te midden harer kostbaar
heden, ook nog het koorkleed van St. Lam-
bertus, den eenigen geboren Maastrichtenaar, die
de eer der altaren verwierf. Verwondering ver
wekt in het bijzonder een reliek van de H. Bar
bara, een merkwaardig staaltje van edelsmeed
kunst. Het kopje van den vaderlijken beul, dat
grimmig uitgluurt uit den houder, typeert de
levensblije geesteshouding eener periode, die
meer en meer als het hoogtepunt der Euro-
peesche cultuur erkend wordt.
Reeds eeuwen duurt, af en toe weliswaar door
jaren van ramp onderbroken, de Heiligdoms
vaart naar de onschatbare relieken der oude
steden van het Middenrijk: Maastricht, Aken
Trier, Tongeren en Susteren. Maastricht, Aken
en Susteren vertoonen hun heiligdommen weer
in hetzelfde jaar. Dit was voorheen ook zoo,
om de pelgrims die van verre kwamen in de
gelegenheid te stellen al die schatten te aan
schouwen. Vergelijkingen tusschen aantal bede
vaartgangers te Maastricht en Aken wijzen een
ongeveer even groot aantal bezoekers aan.
Het waren vroeger glorierijke dagen voor
Maastricht, wanneer uit den hoogen, mooien
Romaanschen ommegang rond de absis van St.
Servaaskerk de relieken aan het volk vertoond
werden. Dan verdwenen oude voorrechten en
ontstond vrijhandel, het monopolie der gilden
werd geschorst. En wie, wegens schulden, de
stad niet meer durfden binnen te treden, moch
ten nu, kommervrij familie en vrienden weer
opzoeken. Tot de poorten der schatmakers zich
sloten. Hoogschouten en Schepenen namen uit
gebreide maatregelen tegen allerlei gevaren, als
van brand, en overval door verdachte elementen.
Het waren dagen van hemelsch en aardsch ver
blijden. Want er werd ook gewaakt, dat de pel
grims hun hoofd niet op des duivels oorkus
sen konden leggen, ofwel, zich gingen vervelen.
Daarom organiseerde men op de Maas een on
gewoon schouwspel, de bestorming van een
burcht. In de rivier plaatste men een stevigen
paal, waarop een houten verblijf op zekere
hoogte boven den waterspiegel. Deze burcht
werd verdedigd door een paar Gouverneurs en
die verdediging bestond voornamelijk hierin,
dat de Gouverneurs hun burcht in sneldraaien-
de beweging brachten. Onder hun sterkte ben
gelden touwladdertjes. De aanvallers, gewoon
lijk leden van het schippersgilde, poogden nu
de laddertjes te bemachtigen en er in te klim
men. Door de wentelingen van den burcht vlogen
ze natuurlijk vaak 't water in, want de bestor
ming duurde een paar uren. Tenslotte viel de
sterkte toch en de overwinnaars verwierven
honderden guldens belooning, benevens ettelijke
vaten bier.
Het moet een ruw, doch ook boeiend spel zijn
geweest; men vertoonde het, buiten verband der
Heiligdomsvaarten, ook wel wanneer vorstelijke
personen de stad bezochten. Het raakte echter
sinds lang al in onbruik.
In 1930 heeft men gepoogd het te doen her-
BISCUIT- EX CHOCOLADE FABRIEK
DOR» RE C H T
leven, doch het slechte weer belette de uit
voering van dit voornemen. De „burcht" is la
ter als volière in het Stadspark geplaatst
De feesten van 1937 concentreeren zich meer
op de kerkelijke viering. Ze vallen samen met
grootsche Maria-feesten, die, hoewel van meer
lokaal karakter, van hoogen luister zullen we
zen en mede vele geloovigen naar het oude
Tricht lokken.
In alle cultuurlanden bestaat er in toenemen
de mate een aandoening van het gebit, de
z.g. caries, die door de hygiënisten niet alleen
als een gevaar voor de normale voeding en
spijsvertering, maar ook als een degeneratietee-
ken beschouwd wordt, als een symptoom van een
ongewenschten achteruitgang van de geheele
constitutie.
Evenals bij elke ziekte heeft men de oorzaak
van het slechte gebit in uitwendige en inwendige
factoren gezocht en uit den strijd der meeningen
en de vele onderzoekingen, waarnemingen en
statistische gegevens blijkt wel, dat beide facto
ren een rol spelen. Toch zijn de inwendige oor
zaken als belangrijker aan te zien, want de
ervaring leert, dat de aanwezigheid van spijs-
resten en bacteriën geen invloed uitoefenen in
dien de persoon een z.g. sterk gebit heeft.
Daar echter vrijwel niemand door zijn gestel
gevrijwaard is tegen het tandbederf is het een
noodzakelijke hygiënische maatregel, dat het
gebit door het poetsen der tanden, door controle
en behandeling door den tandarts geregeld ver
zorgd wordt. Vooral in de volksklasse, bij kin
deren, in het bijzonder ook op het platte land
is in dit opzicht nog veel sociaal hygiënisch
werk te verrichten.
De inwendige factoren moet men in twee
giroepen verdeelen en wel een aantal, die in het
vage begrip van den erfelijken aanleg vereenigd
kunnen worden en andere, die door onjuiste le
venswijze, vooral door ondoelmatige voeding
ontstaan. Dat aanleg voor een slecht gebit in
bepaalde families zeer sterk optreedt, schijnt het
statistisch onderzoek te bewijzen. Men moet
echter steeds overwegen dat in het familiever
band gelijkheid van voedingswijze vaak aan
wezig is en hierdoor schijnbaar een erfelijke in
vloed bestaat. Onvoldoende vitaminetoevoer, het
geen practisch onvoldoend gevarieerd voedsel
beteekent, is zeker een belangrijke factor voor
de caries.
Ook meent men, dat een onvoldoende kauw-
arbeid door het vermijden van rauwe groenten,
fruit, bruin brood enz. 'tot het tandbederf kan
bijdragen.
Van het grootste belang is de kindervoeding.
Als deze in den bepaalden leeftijd ondoelmatig
is geweest, werd in die periode onvolwaardig
email en tandbeen gevormd. Dit is later niet
meer te herstellen en er blijft dus gevaar voor
caries bestaan.
Als medewerkende oorzaak voor het tandbe
derf komt zeker de samenstelling van het speek
sel in aanmerking, die zoowel door de voeding
als ook bij bijzondere toestanden, allerlei ziek
ten, zwangerschap, ondervoeding, zelfs ook psy
chische voorwaarden, zich kan wijzigen. Er be
staan hier zeer ingewikkelde verhoudingen, die
nog slechts ten deele bekend zijn.
In ieder geval kan men den practischen raad
geven om voor alles de kindervoeding, vooral
ook in de periode van het wisselen der tanden,
zorgvuldig naar de moderne hygiënische inzich
ten in te richten en daarnaast het gebit door
doelmatige en geregelde reiniging voor bederf
te behouden. Controle, b.v. eenmaal per jaar
door een tandarts, moet eigenlijk algemeene
regel zijn. Teveel heerscht er nog een fatalisti
sche opvatting als zou het bederf van het gebit
onvermijdelijk zijn, een gevolg van erfelijken
aanleg of een natuurlijk ouderdomsverschijnsel.
Ook is het noodzakelijk, dat men algemeen leert
inzien, dat een slecht gebit niet alleen last en
pijn geeft, maar ook een gevaar voor de gezond
heid beteekent.
In verband met de plechtigheid, die vorigen
Vrijdag te Egmond plaats vond, en waar
van de pontificale H. Mis, welke Z. Hgw.
Exc. de Bisschop van Haarlem op den St. Adel-
bertus-akker celebreerde, het hoogtepunt vorm
de, zal men er wellicht belang in stellen iets te
vernemen over de viering van den 25sten Juni
te Egmond in de middeleeuwen.
Dat dit mogelijk is danken wij aan Dr. P. A.
Meilink. Deze vestigde onlangs onze aandacht
op 'n liturgisch document, dat zich bevindt on
der de bijna uitsluitend administratieve stuk
ken van het Egmonder Abdij-archief, dat in het
Rijksarchief te 's-Gravenhage bewaard wordt.
Het is een verzameling aanteekeningen betref
fende de voornaamste bijzonderheden van de
viering van het kerkelijk jaar in de Abdij. Het
is opgesteld in 1490, dus juist voor de invoe
ring der kloosterhervorming van Bursfeld, die
ooor haar centraliseerenden invloed zooveel
particuliere gebruiken heeft doen verloren gaan.
In ons tijdschrift „Egmondiana" zullen wü er
nog uitvoerig op terugkomen. Hier bepalen wü
ens tot de weliswaar karige gegevens omtrent
het feest van 25 Juni, het Patroonsfeest van
de Abdii.
„Item in die Johannis Baptistaeante
iommemorationem Domnus Abbas in habitu
pontificali transit cum sacerdote-dyacono et
-subdiacono et duobus presbyteris-ad-thuribula,
et deponunt corpus beatissimi confessoris
Christi. Tune armarius incipit Responsorium
O beatum virum et Domnus Abbas versus Ora
pro nobis (beate Adalberte), collecta Infirmi-
tatem nostram in summo altari."
Evenals tegenwoordig had dus het St. Adel-
oertusfeest geen le Vespers, daar op 24 Juni,
wegens den erkenden voorrang van den Voor-
looper des Heeren, de 2e Vespers van St. Jan
De lente lag over de bloesems en de boo-
men. Een weelde van kleuren lag over
de tuinen van de stad Woerden. De gou
den regenboom boog onder den last van zijn
bloemen. In enkele dagen waren alle bloemen
opengegaan.
Een ineengedrongen gestalte, met hoog voor
hoofd, donkere oogen en grooe wenkbrauwen,
liep door het park; het was Beethoven. Hij hield
de handen op den rug, bleef nu en dan staan
en ademde den geur der bloemen. Beethoven
ging op een bank zitten, en melodieën, nog on
geordend, kwamen hem in de gedachten. De
lucht scheen vervuld van iets onbegrijpelijks.
Onrustig stond de meester op en liep verder.
Hij kwam nu bij de kleine huizen, die midden
in de tuinen lagen. Plotseling bleef hij staan en
luisterde. Klanken drongen tot hem door, die
hem ten zeerste verwonderden.
In de halfschemerige kamer van een huis
naast hem, waarvan de ramen open stonden,
werd piano gespeeld. Het was een sonate van
hemzelf, maar een werk, dat hij nog niet uit
gegeven had. Hoe was dat mogelijk? dacht hij.
Het waren fragmenten, die gespeeld werden en
al was niet alles goed, de aanslag was zuiver
en doorvoeld. Midden in een accoord hield de
pianist op en Beethoven hoorde een vrouwen
stem zeggen:
„Ik wou, dat ik het kon spelen, zooals ik het
gehoord heb, maar ik heb niet alles onthouden."
Beethoven dacht na, ging de tuinpoort in en
klopte aan de deur. Een jong meisje in een
lichte japon zat aan het klavier; een jongeman
stond tegen de deur.
„Pardon," zei de indringer, „ik heb U hooren
spelen. Ik ben zelf musicus en als u wilt zal ik
u de geheele sonate voorspelen."
De twee jonge menschen waren zoo verwon
derd over dit bezoek, dat zij niet goed wisten,
wat te antwoorden, maar dit was ook niet
noodig, want Beethoven zat reeds aan de piano
en liet zijn vingers over de toetsen gaan.
Het meisje was in een leunstoel bij het ven
ster gaan zitten en reeds bij de eerste tonen
wist zij, dat het Beethoven zelf was. De meester
speelde wonderlijk mooi. De adem van de lente
lag in zijn gedachten. Het ruischte onder zijn
vingers als wind en wolken boven een schui
mende zee. Nu en dan keek hij op naar het
jonge meisje en hij meende iets hulpeloos te
merken aan haar bewegingen.
Toen het stuk
geëindigd was, I
pe stilte in de
kamer. De maan C
was opgekomen SOHCITC
boven den tuin en
scheen op de gor-
dijnen. Een zachte geur steeg op in de avond
lucht.
„U is Beethoven", zei het meisje, zonder zich
te verroeren.
„Ja", antwoordde de beroemde componist,
„maar hoe komt u aan mijn sonate?"
„Ik hoorde u spelen, toen ik met mijn broer
langs uw huis liep. Wij bleven staan en ik
trachtte de accoorden in mijn geheugen op te
nemen. Het was echter niet veel."
„Het was het voornaamste", zei de meester
vriendelijk. Dan vroeg hij: „Hebt u iets aan uw
oogen?"
„Ik ben blind
Het trof Beethoven pijnlijk. De maneschijn
lag op het gezicht van het meisje en straalde
over haar oogen. Het is een bovenaardsche
avond, dacht de meester en zij ziet er niets van!
„Maneschijn ligt op uw gezicht!" zei hij. „Ik
zal u iets over den»maneschijn spelen."
Aangegrepen door de somberheid van dit
meevoelen en door de schoonheid van de na
tuur, begon hij te spelen. Eerst fantaseerde hij;
dan dwong hij het rhythme in een klare om
lijsting. Hij voelde, dat het een nieuwe schep
ping was, waaraan hij werkte.
Toen hij klaar was, stond hij snel op, kuste
haar hand, pakte zijn hoed en ging weg.
„Ik kom terug!" zei hij nog bij het afscheid.
Thuis zette hij zich aan de piano, nam mu-
ziekpapier en begon te schrijven. Buiten zong
de nachtegaal en het maanlicht lag toover-
achtig over meidoorn en gouden regen.
Zoo ontstond de Mondschein-sonate.
(Nadruk verboden)
den Dooper gezongen werden. Wel moest men
van St. Adelbert commemoratie houden. Vol
gens toenmalig gebruik geschiedde dit na het
zingen van het Benedicamus Domino, dus naar
onze tegenwoordige opvatting eigenlijk na de
Vespers. Dat het hier een geheel bijzondere ge
dachtenis gold, blijkt voldoende. De Abt be
kleedt zich met het pontificaal ornaat, en be
geleid door twee priesters, die de functies van
diaken en subdiaken vervullen, en door twee
priesters, die een wierookvat dragen, begeeft
men zich naar de plaats in het priesterkoor,
waar het schrijn met de relieken van St. Adel
bert zich bevindt. Dit wordt opgenomen en ge
tracht naar het hoogaltaar, waar het voor den
feestdag uitgesteld blijft. De Cantor zet het
responsorie O beatum virum in, dat door het
koor der monniken ten einde wordt gezongen,
er, de Heer Abt voegt er het vers Ora pro nobis
(beate Adalberte) en de Collecte Infirmitatem
aan toe.
Ook voor den volgenden dag, dus den eigen-
iiiken feestdag, is er een bijzonderheid opgetee-
kend. „Post Septam itur cum corpore ad Ca-
pellam Sancti Adalberti. In introitu Capellae
cantatur Sancte Adalberte cum Collecta Infir
mitatem. In epitu capellae incipit armarius Te
sanctum Dominum cum versu; immediate post
incipit responsorium Bcatus Adalbertus. in in
troitu ecclesiae: Defende nos."
Nadat dus de plechtige, en ongetwijfeld pon
tificale Hoogmis van St. Adelbert in de Abdij
kerk gecelebreerd was, en men de Sexten daarop
had doen velgen, begaf men zich in processie
met het lichaam van den H. Patroon naar de
kapel, die toentertijd nog stond op den St. Adel-
oertsakker. Men wilde dat op den sterfdag van
den Heilige zijn gebeente weer de plaats zou
bezoeken, waar het wellicht op dien zelfden dag
vcor het eerst was neergelegd, en waar het
I
gerust had tot aan de plechtige verheffing en
overbrenging naar de door Graaf Dirk I in 922
gestichte nieuwe Abdij. De Abdijkerk verla
tende, wier ingang, evenals thans die der pro-
testantsche kerk, juist in het verlengde lag van
de hoofdstraat van Egmond, begaf men zich
midden door het dorp naar den heiligen Akker.
Bij het binnentreden der kapel zong men de
antifoon Sancte Adalberte met het gebed Infir
mitatem. Op den terugweg werd het responso
rie Te Sanctum Dominum gezongen met vers,
en daarna het responsorie Beatus Adalbertus.
Onder het zingen der antifoon Defende nos
ging men de Abdijkerk weer binnen.
Wanneer wij dus in onze dagen op het St.
Adelbertusfeest weer naar den gewijden Akker
gaan, zetten wij, geloovigen en monniken, zoo
een oude traditie voort. En de Z. E. Heer Pas
toor van Rinnegom, in wiens kerk tegenwoor
dig het overschot berust der relieken van den
Apostel van Kennemerland, en die sinds eenige
jaren op den blijden feestdag het kostbare
sshrijntje tijdelijk overbrengt naar den akker,
gehoorzaamt aan de zelfde piëteitsgedachte, die
aan de oude monniken de gewoonte der jaar-
lijksche processie had ingegeven.
Mogen velen vol geloof en godsvrucht een be
zoek brengen aan de plaats, waar God Zijn
volk blijft zegenen, en mogen zij putten aan
die oude bronnen vap nieuwe kracht.
Dom JDE GLAS
Egmond, St, Adelbertsmunster.
Piet, de andere jongen, vond er ook niets aan, en ze be
sloten het nestje maar weg te gooien. „We vinden nog wel een
ander nest, waar wat oudere vogeltjes inzitten," zei Kees.
Daar kwam de moeder aanvliegen. De boosdoeners waren
weer weggegaan om andere nesten te zoeken, en Stan bleef bij
het weggeworpen nestje staan.
De moeder was zoo angstig geweest, dat de beide jongens haar
jongen meegenomen zouden hebben. Gelukkig was Stan in de
buurt.
Hij klom in een boom en bevestigde het nestje, waarvan de
jongen gelukkig geen letsel hadden bekomen, stevig op een tak.
De moeder was hem erg dankbaar. Toen ging Stan weer vlug
de beide jongens achterna.
In een vergadering van het Noorsche parle
ment is het besluit genomen, dat in den ver
volge van de commissie voor den Nobelprijs geen
Noorsche ministers meer deel mogen uitmaken.
Het besluit is een uitvloeisel van den eigen-
aardigen toestand, die het vorig jaar ontstond,
toen aan den Duitschen pacifist Carl von Os-
sietzky de Nobelprijs werd toegekend. Dit heeft,
zooals men zich zal herinneren, in Duitschland
een heftige reactie uitgelokt, omdat men
daarin een soort demonstratie zag tegen het
Derde Rijk, vooral omdat de Noorsche minister
van Buitenlandsche Zaken lid van de Nobel-
commissie was. Minister Koht, die een derge
lijk spektabel verwachtte, had, toen hij deze
uitspraak van de commissie zag aankomen, zich
tijdelijk uit de commissie teruggetrokken.
Dit jaar komt de Nobel-commissie opnieuw
voor een dergelijke moeilijkheid te staan, daar
thans Gandhi tot de candidaten voor den vre
desprijs behoort. Men verwacht, dat, indien hem
inderdaad de prijs zou worden toegekend, dit in
Engeland minder gunstige reacties zal uitlokken.
18
Allen verlieten nu de villa in 't bosch. Buiten
voegden de beide agenten zich bij hen.
Toen Kohier hen zag merkte hij spottend op:
„Te oordeelen naar de politiemacht waar
mede u komt aangerukt, hebben we nogal in
druk gemaakt."
Werner zat op z'n bureau en wachtte met
ongeduld op Robbl's terugkomst. Vandaag zou
Wilhelm Kohier aan een uitvoerig verhoor
onderworpen worden.
Eindelijk trad Robbl binnen.
„En.... wat is 't resultaat, Robbl?"
Harvey wil persoonlijk bij 't verhoor tegen
woordig zijn. Hij zegt, dat hij al wel voldoende
hersteld is. De slagen hadden hem enkel maar
sterk verdoofd en de kwetsuren zijn niet ge
vaarlijk."
Wanneer komt hij?"
„Binnen enkele minuten."
„Wat hebt u in ,,Mon repos" ontdekt?"
„Totaal niets."
„Hebt u heelemaal niets kunnen vinden?"
Robbl schudde het hoofd.
„Ik heb alles doorzocht, doch kon niets vin
den, dat tegen hem zou kunnen getuigen. Geen
papieren, geen sommen gelds; slechts 'n bedrag
van 'n goede achthonderd Mark. Evenmin
'n wapen, 'n boksbeugel of 'n valschen baard.
Enkel dit costuum heb ik meegebracht, waar
aan nog steeds de knoop ontbreekt."
De detective toonde Köhler's colbert, dat deze
bij z'n eerste bezoek aan Edith Beuth gedragen
had.
„Hoelang bewonen zij die villa al?"
De villa werd al enkele weken per advertentie
te koop aangeboden. Eergisteren kwam
Kohier het huis bezichtigen en heeft 't toen
direct gekocht. Gisteren namen zij er hun
intrek."
Er werd op de deur geklopt en Harvey trad
binnen.
Werner belde, ten teeken dat Wilhelm
Kohier binnengevoerd kon worden.
Harvey zat nog steeds in 't verband en in het
bureau verspreidde zich een scherpe carbol-
geur.
„U excuseert me wel als ik ga zitten?"
Zonder 'n antwoord af te wachten zette
Harvey zich op 'n stoel.
„Hoe maakt u t?"
„Dank u. Gaat wel. Ik voel me tenminste
weer wat opgeknapt. Het was niet bepaald
snugger van me. De Duitschers noemen zooiets
„dumm." 't Was ook „dumm." Maar u hebt hem
nu toch te pakken."
„Dat hebben we uitsluitend aan u te danken. U
gaf z'n schuilplaats op: „Mon repos."
„Werd hij daar gearresteerd?"
„Juist."
„Dat begrijp ik niet. Hoe kan iemand zoo
roekeloos zijn om z'n schuilplaats te verraden,
zonder tijdig te vluchten?"
„Het zal wel z'n bedoeling geweest zijn, u te
dooden."
„Oho! Een paar van zulke klappen hinderen
Harvey niet. Ik beschik gelukkig over 'n harden
schedel."
„Ik heb u verzocht hierheen te komen, opdat
u bij 't verhoor aanwezig zoudt kunnen zijn,
U weet alles omtrent de inbraken in Londen
en ookvan dien aanslag op uw leven."
„En of! Vooral dat laatste. Hij heeft me han
dig overtroefd."
„Zoudt u den man nog herkennen?"
„Beslist."
„Maar hij droeg immers een valschen baard?"
„Z'n oogen en z'n neus heb ik goed opge
nomen."
„Uitstekend. Dan zullen wij nu met 't ver
hoor beginnen. Als dat afgeloopen is, verneem
ik graag uw meening, maar niet eerder."
„Afgesproken."
Wilhelm Kohier werd door een agent binnen--
geleid. Hij nam 't kantoor eens kalmpjes op.
Zag ook den Londenschen detective, doch scheen
dezen niet te herkennen.
„U weet reeds, wat u ten laste gelegd wordt?"
„Zooveel, dat ik me al de misdaden niet meer
kan herinneren," was Köhler's antwoord.
„Op de eerste plaats wordt u beschuldigd van
den moord op Rudolf Hallstein, op vier Juli,
des namiddags tusschen half vijf en vijf uur."
„Ik mag toch aannemen, dat u iemand niet
van zulk een ernstige misdaad beschuldigd,
zonder over voldoende bewijzen te beschikken!
„Bewijzen hebben wij genoeg; en wel zulke
onaanvechtbare bewijzen, dat zij voor ons
dezelfde waarde hebben als een bekentenis."
„Een bekentenis?"
„Juist."
„Maar ik wil ook wel bekennen."
Een eigenaardig lachje speelde om Köhler's
mond.
„U hebt dus den moord begaan?"
„Een moord? Neen!"
„U wilde toch alles bekennen?"
„Heb ik dan van moord gesproken?"
„Ik wel!"
,,'t Is mogelijk. Maar ik zal pas spreken, als
ik uw volledige aanklacht en uw bewijsvoering
gehoord heb."
„Dat kan gebeuren. Daar ligt een heeren-
costuum. Kent u dat?"
„Dat is mijn colbert."
„Daaraan ontbreekt de onderste knoop. En
deze knoop werd gevonden in de logeerkamer
van slot Hallstein, uit welke kamer het wapen
gestolen werd, waarmede de moord werd be
dreven. Deze kamer werd bewoond door Edith
Beuth, die voorgaf u niet te kemien, maar die
niettemin u den volgenden dag, op het Schouw
burgplein, reeds op 'n grooten afstand tusschen
honderden andere personen wel herkende. Dan
verdween u spoorloos uit uw hotel. Bovendien
hebt u verklaard, dat u in 't bosch verdwaald
bent geraakt. Ook dit kan niet waar zijn. We
hebben ter plaatse een nauwkeurig onderzoek 1
ingesteld en een zekere Langhalm heeft u
duidelijk den weg gewezen. Wat kunt u hierop
antwoorden?"
„Is dat alles?"
„Voorloopig zijn wij al tevreden, als u zich
omtrent deze punten weet te verdedigen."
„Dat zal ik. Doch ik zal mij niet slechts ver
dedigen, maar tevens een aanklacht uitbren
gen. Dan zal hem of haar een gerechte straf niet
onthouden worden."
„Spreekt u."
En Wilhelm Kohier begon.
XIV
„U maakt er mij een verwijt van, dat ik in de
kamer geweest ben, waar een knoop van mijn
colbert gevonden is. Goed! Ik was in die kamer.
En ik ben daar geweest met een vooropgezet
doel. Ik heb de reis van Brazilië naar hier
ondernomen met geen ander doel, dan op slot
Hallstein binnen te dringen.
Maar waarom? Met welk oogmerk? Een ant
woord op deze vraag is niets minder dan mijn
levensgeschiedenis.
Waar ik geboren ben en wie mijn ouders
waren, zijn omstandigheden, die gevoeglijk
buiten beschouwing kunnen blijven. Het is vol
doende als ik verklaar, dat mijn ouders zeer
vermogend waren en mij helaas op zeer jeug
digen leeftijd al ontnomen werden. De nalaten
schap bestond uit rijke plantages in San An
tonio, een Braziliaansche stad van ongeveer
twintig duizend zielen. Door het mij nagelaten
fortuin werd ik al spoedig een graag geziene
persoonlijkheid.
Doch ik kon niet alleen blijven staan in de
wereld en besloot derhalve te trouwen.
De rijke plantagebezitters hadden mij allen
gaarne als hun schoonzoon gezien en indien ik
naar de hand van een hunner dochters zou heb
ben gedongen, zoo zou ik met vreugde zijn ont
vangen. En ook de meisjes uit San Antonio zelf
waren niet minder vriendelijk tegen mij. Op
de enkele bals welke hier en daar gegeven wer
den was ik veruit hun favoriet en allen deden
hun best om, op z'n zachtst uitgedrukt, niet
onopgemerkt te blijven. En juist dat was 't,
wat mij zoo moeilijk kon doen besluiten. Ik was
jongen wilde overwinnen, liefst langs 'n
moeilijken weg met zware hindernissen.
Op een der bals in San Antonio ontmoette ik
een meisje, dat wegens haar zeer gereserveerde
houding sterk mijn aandacht trok. Zij was nog
jong, nog geen twintig en nam van mijn per
soontje zoo goed als geen notitie.
Ik informeerde naar haar naam en hoorde
toen, dat zij Marietta heette, en de dochter was
van een zekeren Jorannas. Ik zocht met haar
kennis te maken en verzocht haar om een dans,
waarbij ik mijn naam noemde.
Zij antwoordde:
„Dat wist ik! Of dacht u soms, dat u voor mij
'n onbekende was, omdat ik mij niet aan u
wensch op te dringen?"
Zij beviel mij. In den loop van den avond
vroeg ik haar een tweeden dans, doch zij wei
gerde.
„Ik heb voor iederen heer slechts éën dans en
ben niet van plan eenig onderscheid te maken."
(Wordt vervolgd)