IJdelheid op de proef gesteld VERHOOR VAN VERDACHTEN VROEGER TIJD IN A T 4 m HMi :w' f. ^9 3§ De Jacobsstaf De wereldbijeenkomst, een feest van de broeder schap, heeft tot doel vrienden te maken Zevenjarige treinvertraging AMERIKA EN EUROPA St. Adelbert's relief aanplak biljet De aangeklaagde de dupe Geurende stad =B= .Vi =r Da JamboreeJamboree :-'s Baden Powell, de oudste padvinder mèt een jongen Welp op stap ,Jn negen - tien - drie - zeven Dan zal je wat beleven, Dan komt de Jamboree in Nederland Dan staat uit alle landen, Van alle ras en standen, De jeugd van blank en bruin hier hand in hand, Dan zingen Scouts uit Labrador, Japan en Alkmaar Op 't Nederlandsche grondgebied heel vroolijk met elkaar!" Dat is zeker: in 1937 zal Nederland wat be leven! Wij Nederlanders zullen namelijk dezen zomer de gastheeren worden van ruim dertig duizend padvinders, die dan in Vogelenzang sa mengestroomd zijn om daar him jamboree te houden; hun jamboree, die voor hen het feest van de broederschap beteekent. Jeugd, van wie gezegd wordt, dat zij de toe komst is; jongens, op wie dus alle hoop voor de komende jaren gevestigd is, zij zullen elkan der samentreffen in ons mooie Holland, waar over zij misschien reeds veel hebben gelezen, of hooren vertellen. Het talenverschil vormt nooit een beletsel of ongemak op een jamboree, want padvinders verstaan elkander toch wel. In de jamboree-brochure stond het kernach tig gezegd: „Tienduizenden jongens van alle rassen, maar met éénzelfde wet, met eenzelfde ideaal: betere burgers, maken zich gereed om van alle windstreken naar Nederland te rei zen." Wat is een jamboree precies; wat betee kent het woord; waar komt het van daan? Lord Baden Powell de padvinders noe men hem niet zoo; die zeggen kortweg B. P. heeft den naam „Jamboree" gekozen. Het is plat-Amerikaansch, afkomstig van de Noord-Amerikaansche Indianen, die hun bij eenkomsten aldus noemden. Het was op 29 April 1920, dat de chief scout, Baden Powell, alle padvinders der wereld sa menriep om de eerste jamboree, de eerste bij eenkomst der leden van de groote Wereldbroe derschap der Padvinders bij te wonen. Had zijn eerste oproep groot succes, en gaven ruim 7000 padvinders uit 27 landen zich op voor de jamboree, bij de volgende gelegenheden meldden zich padvinders uit 33, later zelfs uit 42 landen en 25 koloniën. De laatstbedoelde jamboree werd gehouden te Brikenhead in Engeland. Het „Arrow-park" was de plaats, waar de 50.000 padvinders bijeenkwa men. Vijftigduizendjonge kerels, van alle ras sen, met bruine en gele en zwarte huidskleuren, met eigen godsdiensten, gewoonten en zeden leefden daar in een volmaakte orde, beter ge zegd: woonden daar samen als echte broeders. De zeventien dagen, dat zij hier bij elkaar waren, en dat zij elkander broederdiensten be wezen, en elkander vermaakten, zullen méér hebben kunnen bijdragen tot een wereldvrede, dan de vele eindelóoze vredesconferenties en diplomatieke speechjes, die op de vergaderingen van politici gehouden zijn. Immers, in dat jon genskamp heerschte liefde, en werd naar best vermogen alles verbannen, dat zweemde naar egoïsme. Dat al die padvinders zich zooveel moeite en kosten getroosten om een jamboree bij te wo nen, bewijst wel, dat er nog een andere bedoe ling bij hen voorzit, dan alleen maar een ge- ■ellig kamp te hebben. Toen men B. P. dan ook eens vroeg wat hij beoogde met zijn wereld-bij eenkomsten, riep hij enthou siast uit, daar mede één doel te hebben en dat was „vrienden ma ken!" „En zoo ge beurt het," la zen we in de jamboree-bro chure, „hechter en wijder wordt de keten van vriendschap pen, welke in de jeugd op de jamborees ge sloten wordt, later in het le ven verstevigd. 2Joo draagt de padvindersbe weging haar steentje bij om de goede ver standhouding tusschen de vol keren te helpen bevorderen." „De Schotten dragen rokken, De Polen wandelstokken, Hongaren hebben pluimen op hun hoed. Amerika een rijbroek, Britsch-Indië een hoofddoek, Den Zweden staan die witte mutsjes goed! Maar allen dragen in hun hart het groote ideaal, Dat niet afhank'lijk is van ras of land of stand of taal." We behoeven niet bang te zijn, dat de buitenlandsche padvinders en de ande re vreemdelingen, die de jamboree be zoeken, een minder gunstigen indruk zullen krijgen van de schoonheid van ons land. Ons vlakke waterlandje zal al gauw veel be koring hebben voor de bewoners der larjflen, die meer bergen bevatten dan ons landje mo lens en plassen, en bovendien zal Vogelenzang en zijn boschrijke omgeving toch wel een extra goeden indruk op hen maken. Voor ons Hollanders zelf heeft die streek een groote aantrekkelijkheid om zijn golvenden bo dem en kleine zandverstuivingen. „Wat Nederland aan prachtige vergezichten, duinkijkjes en boschtafereelen te bieden heeft, zoo schrijft de jamboree-brochure is rond Vogelenzang aanwezig." Uitstekende verbindingen zorgen voor de snel le verplaatsing naar zee, de Kager- en West einder-plassen, de groote omliggende steden en industriegebieden, die door de buitenlandsche gasten bezocht zullen worden om hen een kijk te geven, op Neerland's volkskracht. „Geert Hendrik van Dongen, Een Amsterdamsche jongen, Met peenhaar en veel sproeten op 't gelaat, Zoekt in dit groote leger Een ras-wasch-echten neger Als trouwen bondgenoot en kameraad. Geert sprak geen woordje Engelsch, Jim misschien een stuk of vier, Toch ruilen ze van alles en ze hadden dik plezier." Iedere jamboree heeft zijn embleem. De derde wereld-jamboree, die te Birkenhead gehouden werd, had den „gouden pijl." De chief scout stuurde vier gouden pijlen voor vrede en vriendschap naar de vier wind streken. Van hand tot hand gingen de pijlen langs alle naties der wereld. Bij gelegenheid van de daaropvolgende jam boree, die vier jaar later in Hongarije gehou den werd, koos men als embleem het „Witte Hert." En zoo heeft de Hollandsche jamboree den „Jacobsstaf", een waardig symbool voor onze Hollandsche jongens, die toch afstammelingen zijn van de noeste „zeevaarders van Europa" zooals wU in de wereld-geschiedenis met recht vermeld staan. De „Jacobsstaf", het primitieve werktuig waarmede onze voorvaderen op zee de afstanden maten, wordt nu weer in eere hersteld door de twintigste-eeuwsche jongens, die zich alle moderne comfort, dat ons ten dienste staat, weten te ontzeggen, en hun ide aal vinden in het verkennerskamp, waar een voud en soberheid heerschen. De Jacobsstaf werd omstreeks 1500 algemeen gebruikt door de zeevaarders en ook door de sterrenkundigen. Laatstgenoemden verrichtten er mede hun opmetingen der hemellichamen. Zelfs nog in het begin van de 19e eeuw deed dit meet-instrument dienst bij de visschers. Dat zegt toch wel iets! Over de geschiedenis van den Jacobsstaf en het gebruik er van, schreef Ton Koot in het katholieke verkennersblad „Goudland" een bevattelijk artikel. Ziehier in het kort het gebruik van den Ja cobsstaf Op de staaf A. B. (zie de teekening) is een schaalverdeeling aangebracht. De staven C D, die van verschillende lengte zijn en eveneens een schaalverdeeling hebben, kunnen langs A B verschoven worden. Men houdt het oog in A en verschuift C D, totdat die onder denzelfden hoek gezien wordt als de te meten afstand. Dan leest men A E af (E neemt men aan als snij punt van A B en C D), en bepaalt den gezoch- ten hoek A uit de vergelijking tg K a is 34 CD: AE. Iedereen, die eenigszins bekend is met meet kunde ziet direct op welke principes dit ïsysteem van opmeten berust. De naam: „Jacobsstaf" zal zijn oorsprong wel hebben gevonden in den kruisvorm, die lijkt op den pelgrimsstaf van den heiligen Ja cob. Wie nog een echten Jacobsstaf wil zien, vindt er in het Rijksmuseum te Amsterdam één, en in het Scheepvaartmuseum zelfs nog drie oorspronkelijke exemplaren. Hoe zorgvuldig en nauwkeurig men ook het spoorwegverkeer regelt, toch blijkt het af en toe, dat vertragingen onvermijdelijk zijn. Een record op het gebied van treinvertragingen vindt mén in Texas, waar een dergelijke vertra ging zeven jaar duurde. Een trein, bestaande uit een locomotief en vier wagons, vertrok van Beaumond in Texas naar Port-Bolivar. Halver wege High Island, waar de trein langs de zee gaat, werd de trein door een stormvloed ver rast. Nadat de zee weer gekalmeerd was, zag men, dat de wagons als op een eiland stonden, terwijl de dam over een grooten afstand inge stort was. De reizigers en het treinpersoneel waren ongedeerd gebleven en slaagden er in, ten deele per boot, ten deele zwemmend, de kust te bereiken. De trein bleef echter staan, Thans eerst, na zeven jaar, heeft de spoorweg maatschappij besloten, den dam weer te herstel len, de rails te herstellen en de locomotief te repareeren, zoodat de trein zijn tocht naar Port Bolivar kan voortzetten. De trein kwam met een vertraging van zeven jaar aan. Zoo ziet jong Nederland, gewapend met het oude embleem, dat herinneringen oproept aan ons grootsch verleden, en aan onze voorouders die wisten wat moed en energie voor een land kunnen beteekenen, met vertrouwen de komen de jamboree tegemoet. En terecht! „De wereld is vol broodnijd, Vandaar, dat men zich dood- strijdt; We raken steeds maar dieper in 't moeras. Een jeugdbond aller volken Zal metterdaad vertolken, Dat aan de jeugd de betere toekomst was. De wereldbond van Padvinders stuurt daar bewust op aan; Het spreekwoord zegt nog altijd: „Jong geleerd is oud gedaan Wim S. Op de laatste reis van dr. Wegener naar Groenland hebben de geologen vastgesteld dat het ijs in het midden van het eiland 2700 meter dik is. Een doorsnede van het eiland zou aan- toonen, dat Groenland gelijkt op een bassin met ijs gevuld. Tengevolge van het reuzenge- wicht van deze ijsmassa's zinkt Groenland steeds verder naar beneden. In Skandinavië heeft men juist het omgekeerde opgemerkt, daar dit land juist in den loop van de laatste zes honderd jaar ongeveer 6 meter hooger werd. Tegelijk met het dalen, gaat Groenland ook steeds meer in Westelijke richting, terwiji Ame rika en Europa zich steeds verder van elkander verwijderen. Men deelt ons mede, dat de firma Wed. J. R. van Rossum te Utrecht in opdracht van de „Tekavok" (Stichting Tegelsche Keramiek en Volkskunst) ter gelegenheid van den tweeden Landdag der St. Adelbertsvereeniging, een re lief van St. Adelbert in den handel zal bren gen. Het ontwerp van dit relief is van den Be- nictijner monnik fr. Henri Boelaars van de St. Paulus Abdij te Oosterhout, terwijl de uitvoe ring in geel grés werd opgedragen aan de N. V. Triangel in opr. te Tegelen. Het mooiste begin van een fijnen kamp-dag De stichter van de We reldbroederschap, Lord Baden Powell iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiMiii De dief en inbreker van beroep, Ronald Sheedy, zat thuis in z'n clubfauteuil en dacht na. In zijn beroep, meende hij, wordt de meeste narigheid veroorzaakt omdat de mannern een vrouw gekozen hebben, die niet bij hen past. Ze zijn soms getrouwd met vrou wen, die jaloersch of te bazig zijn. Weer anderen praten d'r mond voorbij en zijn te opzichtig voor d'r stand gekleed. Sommige vrouwen wil len met alle geweld d'r man helpen en ver liezen daarbij dan de voorzichtigheid uit het oog. Dat zoovelen van ons in de gevangenis zitten, komt, omdat ze een verkeerde vrouw hebben. Gelukkig dat ik met m'n schrandere Bess niet in dit geval verkeer. Zoo dacht en redeneerde Roland Sheedy. Ook nu was hij bij den diefstal op 't Bellgrave - postkantoor nauwelijks den dans ontsprongen. De politie kende z'n manier van werken. Men had hem gezien en ook Bess, die in den auto op hem was blijven wachten. Maar wat kwam dit er ook op aan? Een groote, gewone blonde vrouw, zooals er duizen den rondloopen; wie zou zich nog ietj meer van die vrouw herinneren? Bess ruimde na 't ontbijt af en Ronald grin nikte tevreden tegen haar. „Ze is voor mij geknipt," mompelde hij. Ook z'n eten verzorgde ze uitstekend. Hij was nu bijna een jaar getrouwd en sindsdien meer dan 15 pond aangekomen. Zij lachte hem toe over d'r borden heen. Haar hoofd wiegelde heen en weer en haar onderkin volgde die beweging. „Ja, man," zei ze met d'r zware, grove stem, „je ziet er patent uit; ik heb alle eer van m'n koken, niet?" Bess was wat men noemt een zwaargebouwde vrouw, met breede schouders. D'r wangen warén hoogrood van kleur, waartegen d'r lichte blauwe oogen flets afstaken. Ze had bolle wangen en d'r oogen gingen schuil onder zware wenk brauwen. Neen, een schooneid was Bess nu bepaald niet. Maar Ronald was met dit alles tevreden. Hij kon zich veilig aan de hoede van z'n wederhelft toevertrouwen. Nooit behoefde hij bang te zijn, dat ze achterdocht zou wekken. Daarvoor was haar persoonlijkheid te onop vallend. Een uur later kwam Bess uit de keuken met een groote, zwarte boodschappentasch aan d'r arm. Ronald lachte vergenoegd. Op straat zou niemand haar opmerken; zooals zij, zagen er honderden uit. „Ik dacht kalfsgehakt voor 't eten te nemen, Ronald, en aardappel-puree en spinazie, en ge vulde koeken met koffie toe." „Uitstekend, dat zal smaken," lachte hij. „Nu dan ga ik maar; tot straks." Juist toen ze de deur achter zich wilde sluiten, secheen hij eensklaps aan iets te denken. „Nu je toch uitgaat, Bess, kon je wel even naar 't postkantoor gaan en kijken of ze daar soms een aan plakbiljet van m'n foto hebben opgehangen." „Afgesproken," zei Bess. „Ik wil wedden," riep ze vroolijk, dat al de jonge vrou wen en meisjes er dan voorstaan om je te bewonderen Het vleiend compliment liet Ronald onbe antwoord. „Koop een paar postzegels," hernam hij, „en kijk dan terloops wat er zooal op het biljet staat." Toen z'n vrouw de kamer verliet, sloot Ronald de deur van de flat zorgvuldig achter haar dicht. Hij nam de kranten op, las een kwartiertje en sloot z'n oogen. Met Bess, die voor hem zorgde, kon hij gerust z'n slaapje doen. Bess deed haar inkoopen als altijd, heel zuinig. Toen d'r tasch vol was, ging ze naar 't post kantoor. Voor 't loket gekomen, kon ze Ronald's portret al zien hangen, 't Was aan den muur geplakt boven een schrijftafel in de hal. 't Was dtruk op 't kantoor, maar slechts weinigen schonken eenige aandacht aan 't portret dat naast een plakkaat hing, waarop verzocht werd, niet voor de loketten te rooken. Ronald's vrouw liep tot aan de schrijftafel én hield zich alsof ze een postwisselformulier in vulde. Maar intusschen las ze hetgeen onder 't portret van d'r man stond vermeld. Er boven stond: „Opsporing verzocht wegens diefstal in Bellgrave." Er onder stond een signalement van Ronald. Daaronder weer begon een nieuwe zin, die luidde als volgt: „Men meent zoo goed als zeker, dat deze man vergezeld was van een vrouw. Een juiste be schrijving van haar konden we niet krijgen. Ze is tusschen de 40 en 45 jaren." Bess werd van toom nog rooder dan ze al was, want ze was precies 31. „Ze weegt ongeveer 190 pond," las ze verder. Toen ze dit las, werd ze woedend en een man, die haar passeerde, keek haar verwonderd aan. 190 pond! Dat was een leugen! Ze woog onge veer 160 pond. Nooit had ze 190 gewogen. Op nieuw las ze de regels. D'r groote handen beef den van kwaadheid. Enkele jaren geleden had ze een jongeren broer van haar een draai om z'n ooren gegeven die aankwam, omdat hij ge zegd had: „jy weegt zeker 190 pond. Daar durf ik voor drie dollars om te wedden." En nu deze ellendige leugen op dat aanplak biljet! 't Was ongehoord! De trekken van Bess' gelaat waren vertrok ken door woede. Woest scheurde ze het biljet van den muur, wierp het op den grond en trap pelde er op met d'r voet. Een aantal menschen keek haar verbaasd aan, maar ging daarna verder. Maar wie van die menschen niet verder ging, dat was de detective Powers. Hij hield Bess scherp in het oog, toen ze, zichtbaar in de hoog ste opwinding, het postkantoor verliet. Zoo wan delde ze huiswaarts, op korten afstand door den detective gevolgd. Inmiddels sliep Ronald Sheedy rustig voort, veilig, zooals hü dacht, onder de hoede van Bess, de beste vrouw, die iemand van zijn soort zich maar wenschen kon. Onverwacht in z'n slaap gestoord door den detective, keek hij dan ook zóó beteuterd, dat hij geen woord kon zeggen. „Ja, vriendlief," lachte Powers onheilspellend, ,de ij delheid van z'n vrouw heeft al menigen man in den put geholpen." Verkenners kunnen sjorren als steiger-bouwers.... an het hoofd van het stedelijk rechters- college stond de schout, die in de sche penbank als aanklager optrad, ongeveer als tegenwoordig het openbaar ministerie. Dit moge al een voornaam deel zijner werk zaamheden geweest zijn, toch had hij meer te doen. Tezamen met de burgemeesters en sche penen stelde hij de stedelijke keuren vast, wel ke wij nu de politieverordeningen noemen. Daar enboven had hij de hand te houden aan de na leving der plakkaten van de Staten-Generaal, maar natuurlijk alleen van die, welke de stad had willen goedkeuren, en toe te zien, dat er met den belastingplicht niet gesold werd. Voorts had hij te zorgen, dat de stad en haar juris dictie van alle geboefte werd gezuiverd. Wanneer de schout zich in het openbaar ver toonde, was hij steeds vergezeld door enkele bewapende dienaren, die gemeenlijk als rackers werden aangeduid, een naam, dien zij aan hun werk in de pijnkamer hadden te danken, rac- ken is immers een bijvorm van rekken. De voorste hunner, ter rechterzijde gaande, droeg boven het hoofd van den schout als teeken van diens waardigheid de Roede van Justitie. Dit was een knoestige, doornige stok, ter lengte van ongeveer twee meter. Gedurende het ge- heele strafproces en tevens bij de executie bleef deze Roede van Justitie aanwezig als symbool der gerechtigheid, een gewoonte, welke reeds in de vroege middeleeuwen in zwang was. Wel verschilde de uitoefening van het schout ambt wat kleine onderdeelen betreft naar de plaatselijke gewoonten der verschillende ste den, maar wat de hoofdzaak betreft, was er toch wel gelijkheid. Nemen wij dan als voor beeld de behandeling van strafzaken Amster dam, de grootste stad onzer gewesten. Wanneer er een misdrijf van eenige betee- kenis was gepleegd, werd oudtijds de klok van den stadhuistoren geluid en het feit „van de jurie" van het raadhuis op den Dam bekend gemaakt. Een ieder snelde toe om te hooren, wat de stadsbode te vertellen had en hoeveel geld soms wel tot honderd gulden toe, een groot bedrag in die dagen er nu weer werd uitgeloofd op het vatten van den dader. Was de dader, die werd»opgejaagd, daar nie mand hem huisvesting mocht verleenen, gevat, dan werd hij opgesloten in de kelders of hok ken van het stadhuis, de z.g. Boeijen, maar ook wel in de St. Hoppoort aan het begin van den Zeedijk. De naam Boeijen dagteekent uit den tijd, dat de gevangenen nog met ketenen ge boeid en aan den muur vastgeklonken werden. In de 16e eeuw gebeurde dit echter nog alleen bij zeer gevaarlijke personen, als er vrees voor ontvluchting bestond. Het- gedeelte van het ge bouw, waar de gevangenen werden opgesloten lag aan de achterzijde van het stadhuis, tegen over het postkantoor en bevatte twee verdie pingen, waarin de „zware gevangenen, die op den hals zaten" en dus op den dood wachtten afzonderlijk en de andere misdadigers met twee, drie of meer tegelijk werden opgesloten. Ge lijkvloers was er een groot vertrek. Volgens de oude plakkaten moest de aange houdene worden verhoord binnen uiterlijk vier dagen, in tegenwoordigheid van twee en bij meer belangrijke zaken van alle negen sche penen. Na een voorloopig verhoor afgenomen te hebben, ontbood de schout de schepenen en zette hun in de pijnkamer de reden hiérvan uiteen. Men ging dan ter plaatse over tot het officieele verhoor, waarvan in de confessieboe ken een verslag werd geschreven. Getuigen werden slechts zelden ter zitting gehoord en veelal genoot de beklaagde zelfs in de ernstigste strafzaken geen rechtskundigen bijstand. Bekende de verdachte, dan was men waar men wezen wilde en kon de veroordeeling prompt volgen, hield hij echter zijn onschuld vol, dan werd het lastiger, maar ook hier wist de schout wel raad op: de ondervraging ge schiedde niet voor niets in de pijnkamer! Had de bedreiging met de pijnbank en de verschillende torturen, de kwaadaardige mar telingen, verdachtes tong nog niet losgemaakt, dan moest de pijnbank er aan te pas komen om hem spraakzaam te maken. Hoewel ook oudtijds wel een verdachte, on danks zijn hardnekkige ontkenning op andere bewijzen dan zijn bekentenis werd veroordeeld en ter dood gebracht, werd toch alles steeds op haren en snaren gezet om een bekentenis uit s mans mond te vernemen. De eerste reden was wel het oude rechtsbe ginsel, dat niemand ter dood mocht worden verwezen, zoo hij zijn misdrijf niet had be kend, maar een veel sterkere reden voor het gebruik van de pijnbank moet worden gezocht m het feit, dat een verdachte door zijn be kentenis alle recht op hooger beroep verspeelde. Men begrijpt, dat de stedelijke rechters-colle- ges tot het uiterste gingen om inmenging van hoogere, buitenstedelijke instanties te voor komen en dat in dezen strijd om de stedelijke autonomie, welke vroeger nog zooveel hooger geschat werd dan nu, de beklaagde de dupe werd van den vrijheidszin der stadsbestuurders. Bekende de schuldige tijdens de pijniging, dan werd in kleinere zaken de man onmiddellijk ge vonnist, maar gold het een zwaar misdrijf, dan werd den gepijnigde een etmaal er na zijn be kentenis voorgelezen, welke hij werd veronder steld „buiten pijne ende bande van ijsere" te bevestigen. Deze vertooning werd dan opgevat als een vrijwillige bekentenis! Zoo hij echter herriep, dan stonden de rackers opnieuw ge reed om den onwillige wat vrijwilligheid hard handig bij te brengen. Was het overtuigend bewijs reeds op andere gronden geleverd, dan mocht de beschuldigde niet „ten bancke" worden verwezen, maar over het algemeen deed men het toch. Bovendien mocht men slechts in halszaken tot de tortuur overgaan, maar ook hieraan hield men zich niet, zoodat ook huysbrekers. dieven e.a. op de pijnbank konden rekenen. De bepalingen, die het gebruik der pijnbank binnen de perken wil den houden, werden lang niet altijd in acht genomen. Hield echter de gepijnigde zijn onschuld vol, en was er overigens geen voldoende grond om hem nog eens het mes op de keel te zetten, dan werd hij doorgaans met een meer of min- i der gemotiveerd vonnis van verdere vervolging ontslagen. Bleef de „patiënt" bij het eerste verhoor ont' j kennen, dan werd hij te Amsterdam buiten "e pijnkamer gebracht en begaf zich de schout het naastbij gelegen vertrek van den cipier, in tusschen beraadslaagden de schepenen over h"' verzoek van den schout den verdachte te mo gen pijnigen. Beide partijen werden dan we®1 binnengeroepen, waarna veelal de verdachte i" handen van den schout werd gesteld „teneinde door pijniging de waarheid te doen kennen." Zichtbaar lichamelijk letsel mocht den pa tiënt niet worden toegebracht en evenmi11 mocht hij onder de pijniging bezwijken. Was de patiënt „ten bancke" verwezen, dan legde me" hem, nagenoeg ontkleed, de handen op de» i rug gebonden op een bank, die smaller was da" zijn lichaam. Als hij nu niet gauw bekende' werd hem boven de knieën, ter hoogte de' dijen een touw om het lijf gebonden en me' I een stokje aangedraaid, zoodat het diep in he'l lichaam drong. Dit werd voortgezet zoolang de rechter het noodig vond in verband met de zwaarte van het misdrijf. Schout en schepene" waren hier immers ambtshalve bij tegenwoor dig! Soms ook werd het slachtoffer een „pater noster", een hoepeltje van touw, om het hoofd gelegd, dat met stokjes of. beentjes werd aangedraaid, zoodat de knoopen in de huid drongen. Soms ook legde de beul den patië"' een natten doek op de oogen, duwde zijn neut gaten dicht en goot hem dan uit een kan wate8 op het hart, de oksels enz. Dan weer kreeg d8 gepijnigde een breidel in den mond, waarin me' een trechter steeds meer koud water of ee" andere vloeistof werd gegoten, zoodat 'sma"8 lichaam sterk opzwol. Hielp ook dit niet, dan legde men hem d" duim- en scheenschroeven aan, ijzeren beug"18 met puntvormige uitsteeksels; met ee" vleugelmoer werden ze aangedraad. De kuite" waren na die behandeling veelal wafels gelijk Wilde hij zelfs nu nog niet bekennen, dan werd de man „opgehaald". Eerst werden zware ge wichten, 100 pond, aan de beenen gebonde"' dan werden de armen aan in den muur beves tigde ijzeren ringen vastgebonden, waarna d« beulsknechten den gepijnigde zoo hoog ophaal den, dat de gewichten den grond niet mee8 raakten en dus het lichaam begonnen uit 88 rekken. Dit veroorzaakte ondraaglijke pijn 8" de gewrichten en om het nog erger te make"' werd het touw waarmee de man was vastg®' bonden stevig aangedraaid. Daarenboven hij een paar malen heen en weer geschud soms nog een of tweemaal in dit wel zee' kwaad halfuurtje met roede gegeeseld. Een slachtoffer, zelfs indien totaal onschul dig, moet wel over meer dan gewone wilskrach' beschikken, om te blijven ontkennen. Is h"' wonder, dat men tenslotte door de vele rechteJ" lijke „vergissingen" de pijnbank wat op de" achtergrond schoof? In den loop der 18e eeU^ is er meer mee gedreigd dan gepijnigd en 1" 1798 in de dagen der Bataafsche vrije burge"8 werd de pijnbank afgeschaft. Het bleef echte8 half werk: wel ging de pijnbank, maar nu kwa"1 de guillotine. De bekende kleine stad in het Zuiden va" Frankrijk, wordt in de lente, in den tijd va" den bloesemoogst, overstroomd door plukkers e" pluksters, want de parfumerie-fabrieken ëe' bruiken jaarlijks voor hun producten millioë' nen bloesemblaadjes. Tot het arbeidsgebied he' hooren de zonnige steden van de Riviera, Can nes, Nizza, Monte Carlo en Menton, die ov"8 het algemeen slechts als plaatsen van vermaal8 bekend zijn. Het materiaal voor de fabrieke" wordt geleverd door de narcissen, rozen, viool tjes, mimosaboomen, seringenstruiken en sinaa"' appelboomen. De geuren van de bloemen ver mengen zich met de geuren, die uit de conse8' venfabrieken komen, waar ananas en meloe"1 peren, abrikozen, perziken, vijgen en manda rijntjes langzaam in de groote ketels met sirooP gekookt worden. De Jacobsstaf, het oude meet-instrume pnzer voorouder»

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1937 | | pagina 8