IJdelheid op de proef gesteld
VERHOOR VAN VERDACHTEN
VROEGER TIJD
IN
A
T
4
m
HMi
:w'
f. ^9 3§
De Jacobsstaf
De wereldbijeenkomst, een feest van de broeder
schap, heeft tot doel vrienden te maken
Zevenjarige treinvertraging
AMERIKA EN EUROPA
St. Adelbert's relief
aanplak
biljet
De aangeklaagde de dupe
Geurende stad
=B=
.Vi
=r Da
JamboreeJamboree
:-'s
Baden Powell, de oudste padvinder mèt een jongen Welp op stap
,Jn negen - tien - drie - zeven
Dan zal je wat beleven,
Dan komt de Jamboree in Nederland
Dan staat uit alle landen,
Van alle ras en standen,
De jeugd van blank en bruin hier
hand in hand,
Dan zingen Scouts uit Labrador,
Japan en Alkmaar
Op 't Nederlandsche grondgebied heel
vroolijk met elkaar!"
Dat is zeker: in 1937 zal Nederland wat be
leven!
Wij Nederlanders zullen namelijk dezen
zomer de gastheeren worden van ruim dertig
duizend padvinders, die dan in Vogelenzang sa
mengestroomd zijn om daar him jamboree te
houden; hun jamboree, die voor hen het feest
van de broederschap beteekent.
Jeugd, van wie gezegd wordt, dat zij de toe
komst is; jongens, op wie dus alle hoop voor
de komende jaren gevestigd is, zij zullen elkan
der samentreffen in ons mooie Holland, waar
over zij misschien reeds veel hebben gelezen,
of hooren vertellen.
Het talenverschil vormt nooit een beletsel of
ongemak op een jamboree, want padvinders
verstaan elkander toch wel.
In de jamboree-brochure stond het kernach
tig gezegd: „Tienduizenden jongens van alle
rassen, maar met éénzelfde wet, met eenzelfde
ideaal: betere burgers, maken zich gereed om
van alle windstreken naar Nederland te rei
zen."
Wat is een jamboree precies; wat betee
kent het woord; waar komt het van
daan?
Lord Baden Powell de padvinders noe
men hem niet zoo; die zeggen kortweg B. P.
heeft den naam „Jamboree" gekozen.
Het is plat-Amerikaansch, afkomstig van de
Noord-Amerikaansche Indianen, die hun bij
eenkomsten aldus noemden.
Het was op 29 April 1920, dat de chief scout,
Baden Powell, alle padvinders der wereld sa
menriep om de eerste jamboree, de eerste bij
eenkomst der leden van de groote Wereldbroe
derschap der Padvinders bij te wonen.
Had zijn eerste oproep groot succes, en gaven
ruim 7000 padvinders uit 27 landen zich op
voor de jamboree, bij de volgende gelegenheden
meldden zich padvinders uit 33, later zelfs uit
42 landen en 25 koloniën.
De laatstbedoelde jamboree werd gehouden te
Brikenhead in Engeland. Het „Arrow-park" was
de plaats, waar de 50.000 padvinders bijeenkwa
men.
Vijftigduizendjonge kerels, van alle ras
sen, met bruine en gele en zwarte huidskleuren,
met eigen godsdiensten, gewoonten en zeden
leefden daar in een volmaakte orde, beter ge
zegd: woonden daar samen als echte broeders.
De zeventien dagen, dat zij hier bij elkaar
waren, en dat zij elkander broederdiensten be
wezen, en elkander vermaakten, zullen méér
hebben kunnen bijdragen tot een wereldvrede,
dan de vele eindelóoze vredesconferenties en
diplomatieke speechjes, die op de vergaderingen
van politici gehouden zijn. Immers, in dat jon
genskamp heerschte liefde, en werd naar best
vermogen alles verbannen, dat zweemde naar
egoïsme.
Dat al die padvinders zich zooveel moeite en
kosten getroosten om een jamboree bij te wo
nen, bewijst wel, dat er nog een andere bedoe
ling bij hen voorzit, dan alleen maar een ge-
■ellig kamp te hebben.
Toen men B. P. dan ook eens vroeg wat hij
beoogde met
zijn wereld-bij
eenkomsten,
riep hij enthou
siast uit, daar
mede één doel
te hebben en
dat was
„vrienden ma
ken!"
„En zoo ge
beurt het," la
zen we in de
jamboree-bro
chure, „hechter
en wijder wordt
de keten van
vriendschap
pen, welke in
de jeugd op de
jamborees ge
sloten wordt,
later in het le
ven verstevigd.
2Joo draagt de
padvindersbe
weging haar
steentje bij om
de goede ver
standhouding
tusschen de vol
keren te helpen
bevorderen."
„De Schotten dragen rokken,
De Polen wandelstokken,
Hongaren hebben pluimen op hun hoed.
Amerika een rijbroek,
Britsch-Indië een hoofddoek,
Den Zweden staan die witte mutsjes
goed!
Maar allen dragen in hun hart het
groote ideaal,
Dat niet afhank'lijk is van ras of land
of stand of taal."
We behoeven niet bang te zijn, dat de
buitenlandsche padvinders en de ande
re vreemdelingen, die de jamboree be
zoeken, een minder gunstigen indruk zullen
krijgen van de schoonheid van ons land.
Ons vlakke waterlandje zal al gauw veel be
koring hebben voor de bewoners der larjflen,
die meer bergen bevatten dan ons landje mo
lens en plassen, en bovendien zal Vogelenzang
en zijn boschrijke omgeving toch wel een extra
goeden indruk op hen maken.
Voor ons Hollanders zelf heeft die streek een
groote aantrekkelijkheid om zijn golvenden bo
dem en kleine zandverstuivingen.
„Wat Nederland aan prachtige vergezichten,
duinkijkjes en boschtafereelen te bieden heeft,
zoo schrijft de jamboree-brochure is rond
Vogelenzang aanwezig."
Uitstekende verbindingen zorgen voor de snel
le verplaatsing naar zee, de Kager- en West
einder-plassen, de groote omliggende steden en
industriegebieden, die door de buitenlandsche
gasten bezocht zullen worden om hen een kijk
te geven, op Neerland's volkskracht.
„Geert Hendrik van Dongen,
Een Amsterdamsche jongen,
Met peenhaar en veel sproeten op 't
gelaat,
Zoekt in dit groote leger
Een ras-wasch-echten neger
Als trouwen bondgenoot en kameraad.
Geert sprak geen woordje Engelsch, Jim
misschien een stuk of vier,
Toch ruilen ze van alles en ze hadden
dik plezier."
Iedere jamboree heeft zijn embleem. De
derde wereld-jamboree, die te Birkenhead
gehouden werd, had den „gouden pijl."
De chief scout stuurde vier gouden pijlen
voor vrede en vriendschap naar de vier wind
streken. Van hand tot hand gingen de pijlen
langs alle naties der wereld.
Bij gelegenheid van de daaropvolgende jam
boree, die vier jaar later in Hongarije gehou
den werd, koos men als embleem het „Witte
Hert."
En zoo heeft de Hollandsche jamboree den
„Jacobsstaf", een waardig symbool voor onze
Hollandsche jongens, die toch afstammelingen
zijn van de noeste „zeevaarders van Europa"
zooals wU in de wereld-geschiedenis met recht
vermeld staan. De „Jacobsstaf", het primitieve
werktuig waarmede onze voorvaderen op zee
de afstanden maten, wordt nu weer in eere
hersteld door de twintigste-eeuwsche jongens,
die zich alle moderne comfort, dat ons ten
dienste staat, weten te ontzeggen, en hun ide
aal vinden in het verkennerskamp, waar een
voud en soberheid heerschen.
De Jacobsstaf werd omstreeks 1500 algemeen
gebruikt door de zeevaarders en ook door de
sterrenkundigen. Laatstgenoemden verrichtten
er mede hun opmetingen der hemellichamen.
Zelfs nog in het begin van de 19e eeuw deed
dit meet-instrument dienst bij de visschers. Dat
zegt toch wel iets! Over de geschiedenis van
den Jacobsstaf en het gebruik er van, schreef
Ton Koot in het katholieke verkennersblad
„Goudland" een bevattelijk artikel.
Ziehier in het kort het gebruik van den Ja
cobsstaf
Op de staaf A. B. (zie de teekening) is een
schaalverdeeling aangebracht. De staven C D,
die van verschillende lengte zijn en eveneens
een schaalverdeeling hebben, kunnen langs
A B verschoven worden. Men houdt het oog in
A en verschuift C D, totdat die onder denzelfden
hoek gezien wordt als de te meten afstand. Dan
leest men A E af (E neemt men aan als snij
punt van A B en C D), en bepaalt den gezoch-
ten hoek A uit de vergelijking tg K a is 34
CD: AE.
Iedereen, die eenigszins bekend is met meet
kunde ziet direct op welke principes dit ïsysteem
van opmeten berust.
De naam: „Jacobsstaf" zal zijn oorsprong
wel hebben gevonden in den kruisvorm, die
lijkt op den pelgrimsstaf van den heiligen Ja
cob.
Wie nog een echten Jacobsstaf wil zien, vindt
er in het Rijksmuseum te Amsterdam één, en
in het Scheepvaartmuseum zelfs nog drie
oorspronkelijke exemplaren.
Hoe zorgvuldig en nauwkeurig men ook het
spoorwegverkeer regelt, toch blijkt het af en
toe, dat vertragingen onvermijdelijk zijn. Een
record op het gebied van treinvertragingen
vindt mén in Texas, waar een dergelijke vertra
ging zeven jaar duurde. Een trein, bestaande
uit een locomotief en vier wagons, vertrok van
Beaumond in Texas naar Port-Bolivar. Halver
wege High Island, waar de trein langs de zee
gaat, werd de trein door een stormvloed ver
rast. Nadat de zee weer gekalmeerd was, zag
men, dat de wagons als op een eiland stonden,
terwijl de dam over een grooten afstand inge
stort was. De reizigers en het treinpersoneel
waren ongedeerd gebleven en slaagden er in,
ten deele per boot, ten deele zwemmend, de
kust te bereiken. De trein bleef echter staan,
Thans eerst, na zeven jaar, heeft de spoorweg
maatschappij besloten, den dam weer te herstel
len, de rails te herstellen en de locomotief te
repareeren, zoodat de trein zijn tocht naar Port
Bolivar kan voortzetten. De trein kwam met
een vertraging van zeven jaar aan.
Zoo ziet jong Nederland, gewapend met het
oude embleem, dat herinneringen oproept aan
ons grootsch verleden, en aan onze voorouders
die wisten wat moed en energie voor een land
kunnen beteekenen, met vertrouwen de komen
de jamboree tegemoet.
En terecht!
„De wereld is vol broodnijd,
Vandaar, dat men zich dood-
strijdt;
We raken steeds maar dieper in 't
moeras.
Een jeugdbond aller volken
Zal metterdaad vertolken,
Dat aan de jeugd de betere toekomst
was.
De wereldbond van Padvinders stuurt
daar bewust op aan;
Het spreekwoord zegt nog altijd: „Jong
geleerd is oud gedaan
Wim S.
Op de laatste reis van dr. Wegener naar
Groenland hebben de geologen vastgesteld dat
het ijs in het midden van het eiland 2700 meter
dik is. Een doorsnede van het eiland zou aan-
toonen, dat Groenland gelijkt op een bassin
met ijs gevuld. Tengevolge van het reuzenge-
wicht van deze ijsmassa's zinkt Groenland
steeds verder naar beneden. In Skandinavië
heeft men juist het omgekeerde opgemerkt, daar
dit land juist in den loop van de laatste zes
honderd jaar ongeveer 6 meter hooger werd.
Tegelijk met het dalen, gaat Groenland ook
steeds meer in Westelijke richting, terwiji Ame
rika en Europa zich steeds verder van elkander
verwijderen.
Men deelt ons mede, dat de firma Wed. J. R.
van Rossum te Utrecht in opdracht van de
„Tekavok" (Stichting Tegelsche Keramiek en
Volkskunst) ter gelegenheid van den tweeden
Landdag der St. Adelbertsvereeniging, een re
lief van St. Adelbert in den handel zal bren
gen. Het ontwerp van dit relief is van den Be-
nictijner monnik fr. Henri Boelaars van de St.
Paulus Abdij te Oosterhout, terwijl de uitvoe
ring in geel grés werd opgedragen aan de N. V.
Triangel in opr. te Tegelen.
Het mooiste begin van een fijnen kamp-dag
De stichter van de We
reldbroederschap, Lord
Baden Powell
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiMiii
De dief en inbreker van beroep, Ronald
Sheedy, zat thuis in z'n clubfauteuil en
dacht na. In zijn beroep, meende hij,
wordt de meeste narigheid veroorzaakt omdat
de mannern een vrouw gekozen hebben, die niet
bij hen past. Ze zijn soms getrouwd met vrou
wen, die jaloersch of te bazig zijn. Weer anderen
praten d'r mond voorbij en zijn te opzichtig
voor d'r stand gekleed. Sommige vrouwen wil
len met alle geweld d'r man helpen en ver
liezen daarbij dan de voorzichtigheid uit het
oog. Dat zoovelen van ons in de gevangenis
zitten, komt, omdat ze een verkeerde vrouw
hebben. Gelukkig dat ik met m'n schrandere
Bess niet in dit geval verkeer. Zoo dacht en
redeneerde Roland Sheedy.
Ook nu was hij bij den diefstal op 't Bellgrave -
postkantoor nauwelijks den dans ontsprongen.
De politie kende z'n manier van werken. Men
had hem gezien en ook Bess, die in den auto
op hem was blijven wachten.
Maar wat kwam dit er ook op aan? Een
groote, gewone blonde vrouw, zooals er duizen
den rondloopen; wie zou zich nog ietj meer van
die vrouw herinneren?
Bess ruimde na 't ontbijt af en Ronald grin
nikte tevreden tegen haar.
„Ze is voor mij geknipt," mompelde hij. Ook
z'n eten verzorgde ze uitstekend. Hij was nu
bijna een jaar getrouwd en sindsdien meer dan
15 pond aangekomen. Zij lachte hem toe over
d'r borden heen. Haar hoofd wiegelde heen en
weer en haar onderkin volgde die beweging.
„Ja, man," zei ze met d'r zware, grove stem,
„je ziet er patent uit; ik heb alle eer van m'n
koken, niet?"
Bess was wat men noemt een zwaargebouwde
vrouw, met breede schouders. D'r wangen warén
hoogrood van kleur, waartegen d'r lichte blauwe
oogen flets afstaken. Ze had bolle wangen en
d'r oogen gingen schuil onder zware wenk
brauwen. Neen, een schooneid was Bess nu
bepaald niet. Maar Ronald was met dit alles
tevreden. Hij kon zich veilig aan de hoede van
z'n wederhelft toevertrouwen. Nooit behoefde
hij bang te zijn, dat ze achterdocht zou wekken.
Daarvoor was haar persoonlijkheid te onop
vallend.
Een uur later kwam Bess uit de keuken met
een groote, zwarte boodschappentasch aan d'r
arm. Ronald lachte vergenoegd. Op straat zou
niemand haar opmerken; zooals zij, zagen er
honderden uit.
„Ik dacht kalfsgehakt voor 't eten te nemen,
Ronald, en aardappel-puree en spinazie, en ge
vulde koeken met koffie toe."
„Uitstekend, dat zal smaken," lachte hij.
„Nu dan ga ik maar; tot straks."
Juist toen ze de deur achter zich wilde sluiten,
secheen hij eensklaps aan iets te denken.
„Nu je toch uitgaat, Bess, kon je wel even
naar 't postkantoor gaan en kijken of ze daar
soms een aan
plakbiljet van
m'n foto hebben
opgehangen."
„Afgesproken,"
zei Bess. „Ik wil
wedden," riep ze
vroolijk, dat al
de jonge vrou
wen en meisjes
er dan voorstaan om je te bewonderen
Het vleiend compliment liet Ronald onbe
antwoord.
„Koop een paar postzegels," hernam hij, „en
kijk dan terloops wat er zooal op het biljet
staat."
Toen z'n vrouw de kamer verliet, sloot Ronald
de deur van de flat zorgvuldig achter haar dicht.
Hij nam de kranten op, las een kwartiertje en
sloot z'n oogen. Met Bess, die voor hem zorgde,
kon hij gerust z'n slaapje doen.
Bess deed haar inkoopen als altijd, heel zuinig.
Toen d'r tasch vol was, ging ze naar 't post
kantoor. Voor 't loket gekomen, kon ze Ronald's
portret al zien hangen, 't Was aan den muur
geplakt boven een schrijftafel in de hal. 't Was
dtruk op 't kantoor, maar slechts weinigen
schonken eenige aandacht aan 't portret dat
naast een plakkaat hing, waarop verzocht werd,
niet voor de loketten te rooken.
Ronald's vrouw liep tot aan de schrijftafel én
hield zich alsof ze een postwisselformulier in
vulde. Maar intusschen las ze hetgeen onder
't portret van d'r man stond vermeld.
Er boven stond: „Opsporing verzocht wegens
diefstal in Bellgrave."
Er onder stond een signalement van Ronald.
Daaronder weer begon een nieuwe zin, die
luidde als volgt:
„Men meent zoo goed als zeker, dat deze man
vergezeld was van een vrouw. Een juiste be
schrijving van haar konden we niet krijgen. Ze
is tusschen de 40 en 45 jaren."
Bess werd van toom nog rooder dan ze al was,
want ze was precies 31.
„Ze weegt ongeveer 190 pond," las ze verder.
Toen ze dit las, werd ze woedend en een man,
die haar passeerde, keek haar verwonderd aan.
190 pond! Dat was een leugen! Ze woog onge
veer 160 pond. Nooit had ze 190 gewogen. Op
nieuw las ze de regels. D'r groote handen beef
den van kwaadheid. Enkele jaren geleden had
ze een jongeren broer van haar een draai om
z'n ooren gegeven die aankwam, omdat hij ge
zegd had: „jy weegt zeker 190 pond. Daar durf
ik voor drie dollars om te wedden."
En nu deze ellendige leugen op dat aanplak
biljet! 't Was ongehoord!
De trekken van Bess' gelaat waren vertrok
ken door woede. Woest scheurde ze het biljet
van den muur, wierp het op den grond en trap
pelde er op met d'r voet. Een aantal menschen
keek haar verbaasd aan, maar ging daarna
verder.
Maar wie van die menschen niet verder ging,
dat was de detective Powers. Hij hield Bess
scherp in het oog, toen ze, zichtbaar in de hoog
ste opwinding, het postkantoor verliet. Zoo wan
delde ze huiswaarts, op korten afstand door den
detective gevolgd.
Inmiddels sliep Ronald Sheedy rustig voort,
veilig, zooals hü dacht, onder de hoede van
Bess, de beste vrouw, die iemand van zijn soort
zich maar wenschen kon.
Onverwacht in z'n slaap gestoord door den
detective, keek hij dan ook zóó beteuterd, dat
hij geen woord kon zeggen.
„Ja, vriendlief," lachte Powers onheilspellend,
,de ij delheid van z'n vrouw heeft al menigen
man in den put geholpen."
Verkenners kunnen sjorren als steiger-bouwers....
an het hoofd van het stedelijk rechters-
college stond de schout, die in de sche
penbank als aanklager optrad, ongeveer
als tegenwoordig het openbaar ministerie.
Dit moge al een voornaam deel zijner werk
zaamheden geweest zijn, toch had hij meer te
doen. Tezamen met de burgemeesters en sche
penen stelde hij de stedelijke keuren vast, wel
ke wij nu de politieverordeningen noemen. Daar
enboven had hij de hand te houden aan de na
leving der plakkaten van de Staten-Generaal,
maar natuurlijk alleen van die, welke de stad
had willen goedkeuren, en toe te zien, dat er
met den belastingplicht niet gesold werd. Voorts
had hij te zorgen, dat de stad en haar juris
dictie van alle geboefte werd gezuiverd.
Wanneer de schout zich in het openbaar ver
toonde, was hij steeds vergezeld door enkele
bewapende dienaren, die gemeenlijk als rackers
werden aangeduid, een naam, dien zij aan hun
werk in de pijnkamer hadden te danken, rac-
ken is immers een bijvorm van rekken. De
voorste hunner, ter rechterzijde gaande, droeg
boven het hoofd van den schout als teeken
van diens waardigheid de Roede van Justitie.
Dit was een knoestige, doornige stok, ter lengte
van ongeveer twee meter. Gedurende het ge-
heele strafproces en tevens bij de executie bleef
deze Roede van Justitie aanwezig als symbool
der gerechtigheid, een gewoonte, welke reeds in
de vroege middeleeuwen in zwang was.
Wel verschilde de uitoefening van het schout
ambt wat kleine onderdeelen betreft naar de
plaatselijke gewoonten der verschillende ste
den, maar wat de hoofdzaak betreft, was er
toch wel gelijkheid. Nemen wij dan als voor
beeld de behandeling van strafzaken Amster
dam, de grootste stad onzer gewesten.
Wanneer er een misdrijf van eenige betee-
kenis was gepleegd, werd oudtijds de klok van
den stadhuistoren geluid en het feit „van de
jurie" van het raadhuis op den Dam bekend
gemaakt. Een ieder snelde toe om te hooren,
wat de stadsbode te vertellen had en hoeveel
geld soms wel tot honderd gulden toe, een
groot bedrag in die dagen er nu weer werd
uitgeloofd op het vatten van den dader.
Was de dader, die werd»opgejaagd, daar nie
mand hem huisvesting mocht verleenen, gevat,
dan werd hij opgesloten in de kelders of hok
ken van het stadhuis, de z.g. Boeijen, maar ook
wel in de St. Hoppoort aan het begin van den
Zeedijk. De naam Boeijen dagteekent uit den
tijd, dat de gevangenen nog met ketenen ge
boeid en aan den muur vastgeklonken werden.
In de 16e eeuw gebeurde dit echter nog alleen
bij zeer gevaarlijke personen, als er vrees voor
ontvluchting bestond. Het- gedeelte van het ge
bouw, waar de gevangenen werden opgesloten
lag aan de achterzijde van het stadhuis, tegen
over het postkantoor en bevatte twee verdie
pingen, waarin de „zware gevangenen, die op
den hals zaten" en dus op den dood wachtten
afzonderlijk en de andere misdadigers met twee,
drie of meer tegelijk werden opgesloten. Ge
lijkvloers was er een groot vertrek.
Volgens de oude plakkaten moest de aange
houdene worden verhoord binnen uiterlijk vier
dagen, in tegenwoordigheid van twee en bij
meer belangrijke zaken van alle negen sche
penen. Na een voorloopig verhoor afgenomen te
hebben, ontbood de schout de schepenen en
zette hun in de pijnkamer de reden hiérvan
uiteen. Men ging dan ter plaatse over tot het
officieele verhoor, waarvan in de confessieboe
ken een verslag werd geschreven. Getuigen
werden slechts zelden ter zitting gehoord en
veelal genoot de beklaagde zelfs in de ernstigste
strafzaken geen rechtskundigen bijstand.
Bekende de verdachte, dan was men waar
men wezen wilde en kon de veroordeeling
prompt volgen, hield hij echter zijn onschuld
vol, dan werd het lastiger, maar ook hier wist
de schout wel raad op: de ondervraging ge
schiedde niet voor niets in de pijnkamer!
Had de bedreiging met de pijnbank en de
verschillende torturen, de kwaadaardige mar
telingen, verdachtes tong nog niet losgemaakt,
dan moest de pijnbank er aan te pas komen
om hem spraakzaam te maken.
Hoewel ook oudtijds wel een verdachte, on
danks zijn hardnekkige ontkenning op andere
bewijzen dan zijn bekentenis werd veroordeeld
en ter dood gebracht, werd toch alles steeds op
haren en snaren gezet om een bekentenis uit
s mans mond te vernemen.
De eerste reden was wel het oude rechtsbe
ginsel, dat niemand ter dood mocht worden
verwezen, zoo hij zijn misdrijf niet had be
kend, maar een veel sterkere reden voor het
gebruik van de pijnbank moet worden gezocht
m het feit, dat een verdachte door zijn be
kentenis alle recht op hooger beroep verspeelde.
Men begrijpt, dat de stedelijke rechters-colle-
ges tot het uiterste gingen om inmenging van
hoogere, buitenstedelijke instanties te voor
komen en dat in dezen strijd om de stedelijke
autonomie, welke vroeger nog zooveel hooger
geschat werd dan nu, de beklaagde de dupe
werd van den vrijheidszin der stadsbestuurders.
Bekende de schuldige tijdens de pijniging, dan
werd in kleinere zaken de man onmiddellijk ge
vonnist, maar gold het een zwaar misdrijf, dan
werd den gepijnigde een etmaal er na zijn be
kentenis voorgelezen, welke hij werd veronder
steld „buiten pijne ende bande van ijsere" te
bevestigen. Deze vertooning werd dan opgevat
als een vrijwillige bekentenis! Zoo hij echter
herriep, dan stonden de rackers opnieuw ge
reed om den onwillige wat vrijwilligheid hard
handig bij te brengen.
Was het overtuigend bewijs reeds op andere
gronden geleverd, dan mocht de beschuldigde
niet „ten bancke" worden verwezen, maar over
het algemeen deed men het toch. Bovendien
mocht men slechts in halszaken tot de tortuur
overgaan, maar ook hieraan hield men zich
niet, zoodat ook huysbrekers. dieven e.a. op de
pijnbank konden rekenen. De bepalingen, die
het gebruik der pijnbank binnen de perken wil
den houden, werden lang niet altijd in acht
genomen.
Hield echter de gepijnigde zijn onschuld vol,
en was er overigens geen voldoende grond om
hem nog eens het mes op de keel te zetten,
dan werd hij doorgaans met een meer of min- i
der gemotiveerd vonnis van verdere vervolging
ontslagen.
Bleef de „patiënt" bij het eerste verhoor ont' j
kennen, dan werd hij te Amsterdam buiten "e
pijnkamer gebracht en begaf zich de schout
het naastbij gelegen vertrek van den cipier, in
tusschen beraadslaagden de schepenen over h"'
verzoek van den schout den verdachte te mo
gen pijnigen. Beide partijen werden dan we®1
binnengeroepen, waarna veelal de verdachte i"
handen van den schout werd gesteld „teneinde
door pijniging de waarheid te doen kennen."
Zichtbaar lichamelijk letsel mocht den pa
tiënt niet worden toegebracht en evenmi11
mocht hij onder de pijniging bezwijken. Was de
patiënt „ten bancke" verwezen, dan legde me"
hem, nagenoeg ontkleed, de handen op de» i
rug gebonden op een bank, die smaller was da"
zijn lichaam. Als hij nu niet gauw bekende'
werd hem boven de knieën, ter hoogte de'
dijen een touw om het lijf gebonden en me' I
een stokje aangedraaid, zoodat het diep in he'l
lichaam drong. Dit werd voortgezet zoolang de
rechter het noodig vond in verband met de
zwaarte van het misdrijf. Schout en schepene"
waren hier immers ambtshalve bij tegenwoor
dig!
Soms ook werd het slachtoffer een „pater
noster", een hoepeltje van touw, om het hoofd
gelegd, dat met stokjes of. beentjes werd
aangedraaid, zoodat de knoopen in de huid
drongen. Soms ook legde de beul den patië"'
een natten doek op de oogen, duwde zijn neut
gaten dicht en goot hem dan uit een kan wate8
op het hart, de oksels enz. Dan weer kreeg d8
gepijnigde een breidel in den mond, waarin me'
een trechter steeds meer koud water of ee"
andere vloeistof werd gegoten, zoodat 'sma"8
lichaam sterk opzwol.
Hielp ook dit niet, dan legde men hem d"
duim- en scheenschroeven aan, ijzeren beug"18
met puntvormige uitsteeksels; met ee"
vleugelmoer werden ze aangedraad. De kuite"
waren na die behandeling veelal wafels gelijk
Wilde hij zelfs nu nog niet bekennen, dan werd
de man „opgehaald". Eerst werden zware ge
wichten, 100 pond, aan de beenen gebonde"'
dan werden de armen aan in den muur beves
tigde ijzeren ringen vastgebonden, waarna d«
beulsknechten den gepijnigde zoo hoog ophaal
den, dat de gewichten den grond niet mee8
raakten en dus het lichaam begonnen uit 88
rekken. Dit veroorzaakte ondraaglijke pijn 8"
de gewrichten en om het nog erger te make"'
werd het touw waarmee de man was vastg®'
bonden stevig aangedraaid. Daarenboven
hij een paar malen heen en weer geschud
soms nog een of tweemaal in dit wel zee'
kwaad halfuurtje met roede gegeeseld.
Een slachtoffer, zelfs indien totaal onschul
dig, moet wel over meer dan gewone wilskrach'
beschikken, om te blijven ontkennen. Is h"'
wonder, dat men tenslotte door de vele rechteJ"
lijke „vergissingen" de pijnbank wat op de"
achtergrond schoof? In den loop der 18e eeU^
is er meer mee gedreigd dan gepijnigd en 1"
1798 in de dagen der Bataafsche vrije burge"8
werd de pijnbank afgeschaft. Het bleef echte8
half werk: wel ging de pijnbank, maar nu kwa"1
de guillotine.
De bekende kleine stad in het Zuiden va"
Frankrijk, wordt in de lente, in den tijd va"
den bloesemoogst, overstroomd door plukkers e"
pluksters, want de parfumerie-fabrieken ëe'
bruiken jaarlijks voor hun producten millioë'
nen bloesemblaadjes. Tot het arbeidsgebied he'
hooren de zonnige steden van de Riviera, Can
nes, Nizza, Monte Carlo en Menton, die ov"8
het algemeen slechts als plaatsen van vermaal8
bekend zijn. Het materiaal voor de fabrieke"
wordt geleverd door de narcissen, rozen, viool
tjes, mimosaboomen, seringenstruiken en sinaa"'
appelboomen. De geuren van de bloemen ver
mengen zich met de geuren, die uit de conse8'
venfabrieken komen, waar ananas en meloe"1
peren, abrikozen, perziken, vijgen en manda
rijntjes langzaam in de groote ketels met sirooP
gekookt worden.
De Jacobsstaf, het oude meet-instrume
pnzer voorouder»