HET EILAND TERSCHELLING
Md m?£md mn dm dag
De avonturen van Stan en Pol
wordt vermist!
NANCY STEELE
I List tegen
DINSDAG 27 JULI 1937
VE
ZIJN TRAGIEK
De Brandaris op Terschelling
Aan de kade van Terschelling
30 km.
HOE LANG IS UW REMWEG?
ATT p A °P blad ziJn Ingevolge de verzekermgsvoorwaarden tegen C* *7^0 m levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door 17 1-ID bij een ongeval met M
A I .1 P. A l\ r. (J ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen Wv« verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen A doodelijken afloop
AANÖIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
bi] verlies van een hand.
een voet of een oog-
DOOR LUC WILLINK =11
(Wordt verv
TERSCHELLLNGER VOLKSLEVEN
gebruiken, leesten, liederen, dan
sen, door Jaap Kunst. 2e her
ziene en vermeerderde druk.
Uitg.: H. P. Leopold's Uitg. Mij.
Den Haag, 1937.
Het verschijnen van den tweeden druk
van Jaap Kunst's kostelijke verzame
ling Terschellinger liederen en dansen
is om meer dan één reden verheugend. De aan
vankelijk in den 16en jaargang der Driemaan-
delijksche Bladen opgenomen verzameling, la
ter door den uitgever H. H. Pongers te Uit
huizen afzonderlijk als overdruk in den han
del gebracht, verschijnt thans in een uitermate
aantrekkelijk gewaad; en gelukkig is ook de
inhoud naar de nieuwere gegevens bijgewerkt.
Door de, dikwijls zeer sterk uitgebreide, aantee-
keningen wordt het den lezer nog meer dan
vroeger duidelijk, welk een kostelijk relict
Terschelling van ons volkslied in leven heeft
gehouden. Het boek werd, van volksliedkundig
standpunt gezien, volkomen up tot date. En wie
bedenkt, dat van de talrijke gelijksoortige ver
zamelingen uit Vlaanderen slechts één (De
Coussemaker's Chants populaires des Fiamands
de Prance) een herdruk beleefde, en nog:
pas na 74 jaar zal in het feit, dat de ver
zameling van Jaap Kunst reeds na 21 jaar her
drukt wordt, een reden zien tot verheugenis,
omdat er een groote belangstelling voor de eigen
cultuur uit zou kunnen blijken.
Maar hoe zeer ik ook de vreugde kan deelen
over het herdrukken van dit boek in een zoo
verzorgden en verantwoorden vorm, de conclu
deering tot een groote belangstelling bij het
Nederlandsche volk voor zijn eigen schoon, voor
de immaterieele producten der eigen Neder
landsche cultuur, lijkt me toch voorbarig.
Een werkelijke belangstelling voor het goede
dat Jaap Kunst uit den mond der Terschellin-
gers opteekende, zou immers tot gansch andere
resultaten hebben geleid, dan de auteur na
twintig jaar moest vastleggen.
In 1916 was Jaap Kunst's verzameling een
document van den werkelijken toestand; hij gaf
wat hij levend vond onder dit stoere volk. Maar
juist omdat hij het volk van Terschelling lief
had, omdat hij hield van die oeroude liederen
die de eeuwen hadden overleefd, juist daarom
zag hij met angst het opkomende verval zijn
vernietigend werk beginnen. In het voorwoord
klonk zijn waarschuwing waarlijk duidelijk ge
noeg:
„Men ziet het: een krachtig volksleven,
gezond en aantrekkelijk, bleef hier, althans
ten deele, tot op den huidigen dag bewaard.
En angstig vraag ik mij af: hoe lang nog?
Internationaal operette-tuig en afschuwe
lijke café-chantant-producten dreigen ook
op ons eiland de volksziel te vergiftigen en
de voorvaderlijke liederen te verdringen,
gelijk ook een verarming is te bespeuren in
het geheele overige dorpsleven. Waar zijn
uwe wintersche sledevaarten, waar uw vroo-
lijke spinfeemen? Hebt ge er iets beters voor
in de plaats gekregen? Neen? Maar waarom
dan? O Schellingers, houdt uw oude gebrui
ken, uw feesten en liederen in eere, zij zijn
uw kostbaarst bezit. Denkt aan die zon- en
zanglooze stads- en welhaast ook land-be
volkingen, geestelijk verarmd, kleurloos, ver
dord."
De Schellingers hebben niet geluisterd naar
dezen raad. In het voorwoord bij den tweeden
druk staat het duidelijk genoeg te lezen:
„Had ik dit boekje nu in 1937 nog moeten
schrijven, het ware nimmer tot stand gekomen.
Te veel van het mooie oude, dat in 1914 nog
bloeide, is sedert verdwenen of ontaard."
Het eiland werd met zomergasten over
stroomd: in 1910 waren het 30 40 man, nu
is het aantal alleen nog met vier cijfers weer
te gevenl Kap en jak worden niet meer gedra
gen: „de jongste draagster is thans 55 jaar".
Speellieden en zangers stierven en vonden geen
opvolgers. Vroeger trokken er de meisjes gearmd
over straat des avonds en zongen zachtjes hun
liederen: „een van den vasten wal naar Midsland
overgeplaatste veldwachter, die onschuldige en
sierlijke genoegens verachtte en verbood als bu
rengerucht, bracht het in korten tijd voor goed
in discrediet!" De rei- en groepsdansen raak
ten in onbruik.
De oorzaak van deze decadentie zocht Jaap
Kunst voor een groot gedeelte in de vreemde
lingen, die het eiland overstroomen, die het
dorpsleven doen verburgerlijken, die de arge
loosheid der inwoners deden plaatsmaken voor
„een groeiende self-consciousness, voor twijfel
aan het eigene en overgeleverde, en voor een
kleurloos overnemen van stadsbanaliteiten."
Zoo werd dit boek een volkomen up-to-date
documentatie, tot een museum van veel moois,
maar van iets moois dat niemands eigendom
meer is; dat is de tragedie van Terschelling:
het offerde ongetwijfeld onbewust, zijn eigen
cultuur op terwille van het streven naar meer
pecunia.
Maarmet deze feitenconstateering is
eigenlijk pas de kleinste helft van het probleem
aan de orde gesteld. Want het probleem is niet
dit: dat de bevolking van Terschelling een stuk
eigen cultuur verloor; het probleem is veeleer:
hoe is het mogelijk dat een paar duizend va-
cantiegangers in een paar decennia zoo'n fu-
nesten invloed konden uitoefenen door een be
zoek van luttele weken pier jaar?
Daar het geconstateerde feit aan duidelijk
heid niets te wenschen overlaat, ligt een ver
dere conclusie voor de hand: dat n.l. het Ne
derlandsche volk niet de primitiefste begrippen
bezit van de immaterieele Heemschut. Het is
meer dan schrijnend bij Jaap Kunst te moeten
lezen hoe voor eenigen tijd een familie betrapt
werd bij 'n picknick ophet aloude Strieper
kerkhof. Terwijl in andere landen de ouae
kleederdrachten juist door het vreemdelingen-
bezoek in stand worden gehouden, is bij ons
de kortstondige invloed van een stel zomergas
ten juist de oorzaak van den ondergang van
het oeroude eigendom van ons volk.
Gebrek aan het goed zelfbewustzijn bij de
SchelShgers? Natuurlijk is dat mede een oor
zaak van het verval. Maar voornamer lijkt
me het cultureele vandalisme, dat door de zo
mergasten op het Waddeneiland werd gepleegd.
We bezitten instanties voor het behoud van
onze monumenten, voor het behoud van ons
landschap, voor het behoud van onze molens;
maar de cultureele Heemschut-in-engeren-zin
ontbreekt geheel en al. Onze Koninklijke Aca
demie van Wetenschappen heeft haar folklo
ristisch bureau, maar de folklore gaat ten
gronde, snel en indien er geen maatregelen
worden genomen met onontkoombare zeker
heid twintig jaar later: en Jaap Kunst zou zijn
boek nooit hebben kunnen schrijven.
Eenig herstel is wel te verwachten van het
particulier initiatief, zooals op Terschelling zelf
het oeroude feemen, de spinfeemen, in eere
werd hersteld door de daad van mevrouw Visser,
echtgenoote van den Midslander predikant:
„Die het kan, mag komen en dan maar zingen
en spinnen. De pietsjegorre, die snorre maar
raak." Maar het verval is allerwegen te snel en
te grondig om door persoonlijke acties nog ge
remd te kunnen worden.
Men bedenke slechts het groote verschil met
de materieele Heemschut! Hier is geen gebouw,
dat met geld en goeden wil en deskundigheid
gerestaureerd kan worden. Hier is geen land
schap dat door aankoop voor verkaveling kan
werden behoed. Hier is geen molen, die door
geld uit de handen der sloopers kan worden
gered. Hier zijn geen schilderijen, die met steun
van regeering en particulieren voor ontvreem
ding naar het buitenland behouden kunnen
worden!
Hier is „alleen maar" een liedje en een dans,
een kleederdracht en een oud gebruik; de men-
schen zingen niet langer, de dans wordt af
geschaft, het eeuwenoude costuum wordt ver
vangen door een costume a la mode en de oude
A-i
i
gebruiken worden niet gehandhaafd. Hier helpt
geen lieve vader en moeder. En.... de eenige
instantie die helpen kon, ziet dadeloos toe.
Er is, naar mijn stelligste overtuiging, maar
één instantie, die ons volk behoeden kan voor
een massaal minderwaardigheidscomplex, die het
behoud en de herleving onzer folklore werke
lijk kan bevorderen: het Ministerie van Onder
wijs, Kunsten en Wetenschappen. Dat is geen
kwestie van vandaag beginnen en morgen vol
tooien; dat is een kwestie van jaren en jaren,
maar hopeloos is het geenszins.
Welk een onbetwistbaar-goede invloed een
regeering op de folkloristische uitingen van een
volk en op hun behoud en herleving kan uit
oefenen, zien we aan het Duitschland der
Nazi's duidelijk genoeg voor oogen. Zeker, menig
maal is in het Derde Rijk het motief der
rqgeeringshandelingen ook in dezen gelegen
in het streven naar een oer-Germaansch hei
dendom. Maar diezelfde streving en directheid
der actie is mogelijk zonder de excessen van
heidendom en absolutisme van den staat. Het
gaat hier om eeh actie, die we om geen enkel
motief achterwege behoeven te laten.
Het verval onzer folklore is in zijn diepste
wezen te wijten aan een al te gebrekkig inzicht
en aan de luiheid en de belangstellingloosheid
die uit dat gebrekkige inzicht noodzakelijk voort
komen.
Zooals we voor ons volkslied het herstel ver
wachten via de jeugd, zoo verwachten we het
herstel onzer folklore ook door onze spes patriae.
En juist daarom zien we in onze regeering,
met de haar ten dienste staande mogelijkheden,
dé instantie die hier kan helpen. Door de
onderwijzers kan de folklore behouden en her
steld worden, indien de regeering haar stimu-
leerenden invloed op de juiste wijze aanwendt.
Het herstel van onze oude gebruiken is m.i.
slechts een kwestie van voortgezette aandacht
en.... van'bescherming. De overheid heeft de
directe mogelijkheid misbruiken te saneeren; ik
denk hier slechts aan de verkwanseling van
onzen goeden Sinterklaas door lunchroom- en
warenhuisdirecties: één woord van de overheid
en aan de smakelooze profanatie, die onzen kin
deren een stuk intense vreugde dreigt te ont
nemen, is voorgoed een einde gekomen. Door een
wjjs beleid van onze overheid had het ook voor
komen kunnen worden, dat een vastelands
veldwachter door overbodig en ongemotiveerd
ingrijpen een stuk van onzen volkszang vernie
tigde op Terschelling.
Maar vooral bezit de overheid de mogelijkheid
tot het wekken van een liefdevolle aandacht. Ik
kan me niet herinneren, dat ik in twaalf lange
jaren van lager en voorbereidend onderwijs ooit
een woord over zeden en gewoonten van ons
volk heb vernomen: de boeren en boerinnen, de
visschers en visschersvrouwen uit ons aardrijks
kundeboek waren voor ons nooit iets anders dan
een stel mannen en vrouwen met gekke pakjes
aan. En zelfs toen we in Arnhem de groote Va-
derlandsche Volksfeesten beleefden, is er op de
Gemeentelijke H.B.S. met geen woord gespro
ken over de groote, innerlijke waarde van alles
wat we toen te zien kregen.
In het moderne aardrijkskunde-, geschiedenis-
en letterkunde-onderwijs is waarlijk gelegenheid
genoeg om liefde te wekken en te herwekken
voor onze goede, oude volksgebruiken. Juist voor
den jongen, opgroeienden mensch is er in onze
folklore nog zooveel aantrekkelijks, dat van een
doeltreffend, deskundig en liefdevol onderwijs in
dezen alle heil te verwachten is.
Wanneer de betreffende inspecteurs met in
stemming van den Minister de wenschelijkheid
uitspreken, dat op school regelmatig aandacht
moet worden besteed aan de zeden en gewoon
ten der menschen, zal een veranderde houding
van ons volk op den duur zeker bereikt worden.
Dat dit „onderwijs" eigenlijk is het opvoeding
tot cultureel zelfbesef en rechtmatige eigenliefde
zich allereerst zal moeten aansluiten aan de
zeden en gewoonten van de eigen plaats en de
eigen streek, lijkt me vanzelfsprekend. Maar
waar die gebruiken ontbreken, zooals in onze
meeste grootere steden het geval is, zal toch
ook door de gewekte liefde een geest vah eer
bied ontstaan voor de folklore van die streken
waar de stedeling 's zomers zijn vacantie gaat
doorbrengen: op den duur zal de folklore van
de gastheeren onzer stedelijke vacantiegangers
veeleer een attractie vormen en de ramp van
Terschelling zal zich niet meer herhalen.
Waar ons geheele onderwijs van de feitenken
nis afstapt en zich naar de begrippen verplaatst,
zal de folklore in ons onderwijs gemakkelijk
haar plaats vinden.
Maar overheidsmaatregelen zijn daarvoor
noodzakelijk. We willen geen nieuw vak: we wil
len aandacht bij die vele vakken waar de fol
klore gereedelijk een plaatsje kan vinden. Daar
toe zal een ministerieele beschikking met de
voortgezette aandacht der inspecties noodzake
lijk zijn. Dat het gewenscht zou zijn, dat op de
kweekscholen dit werken reeds werd voorbe
reid, is duidelijk; maar het lijkt me allerminst
noodzakelijk die actie eerst zoo voor te berei
den: dan gebeurt er in lange jaren weer niets.
Er bestaat over onze folklore voldoende littera
tuur: de onderwijzer oriënteere zich daaraan.
Want het is dringend gewenscht n u te begin
nen! De les van Terschelling is hard, maar men
trekke er tenminste de les uit, die er in ligt op
gesloten.
't Is een arm land, dat zichzelf niet respec
teert.
Amsterdam, 20 Juli.
Dr. JOP POLLMANN
Inzicht in onze historie vordert dat
leder katholiek zijn Universiteit steu-
ne. Als de rijpe vrucht der katholieke
middeleeuwen geboren, behoort tot onze
emancipatie de volledige eigen Universi
teit.
De groothandelaar in granen Burwood zat
voor zijn bureau op z'n privé-kantoor en
tegenover hem zat een bezoeker, die zoo
juist had plaats genomen.
„Wat is de reden van uw bezoek, mijnheer
Shanmoor?" vroeg Burwood kort.
„Ik kom spreken over de parels van uw vrouw,
die twee dagen geleden gestolen zijn, toen uw
auto werd aangehouden."
„En?"
„Ik heb ze," lachte Shanmoor, „ik weet pre
cies wat er gebeurd is." Hij stak een sigaar op
en vervolgde: „Het collier was gestolen, maar
nu is 't in mijn bezit. De verzekering zal u wel
90.000 dollar uitbetalen, als de parels wegblijven
of vernietigd worden. Op 't oogenblik zou 't col
lier bij verkoop nog geen 9000 dollars opbren
gen. En 90.000 dollars kunnen u van den onder
gang redden. Maar verzekering is in vele ge
vallen een uitkomst, en heel gemakkelijk."
Mijnheer Burwood had z'n bezoeker met stij
gende verbazing en woede aangehoord.
„Wie bent u?" riep hij met luide stem.
„Laten we zeggen een kenner van edelge
steenten," antwoordde Shanmoor. Hij stond op
en haalde uit een zijden zakje een parelsnoer,
dat hij even in de hoogte hield en dan direct
weer bij zich stak.
„Gezien?" vroeg hij. ,,'t Overtuigend bewijs,
nietwaar, dat ze in mijn bezit zijn. Ik kom mor
genochtend om 10 uur terug. Als u me dan 2000
dollars contant geeft, ben ik tot onderhandelen
bereid."
„Maar dat is afzetterij, chantage!"riep de
andere.
„Nu, ik kan ze ook aan de verzekeringmaat
schappij geven. Ik onderstel, dat ze bij Pinker-
ton Limited verzekerd waren."
„Dat zult u niet doen," kreet mijnheer Bur
wood.
Shanmoer glimlachte fijntjes. „Ik dacht wel
dat u dat zou zeggen. Zullen we dan afspreken
morgenochtend
„Ja," mompelde de groothandelaar.
Mijnheer Shanmoor kwam den volgenden
morgen klokslag 10 uur en werd direct bij mijn
heer Burwood toegelaten. Deze zat bij z'n bu
reau aan 't raam. Hij leunde achterover in z'n
stoel en begon:
„Ik heb nog eens over uw voorstel nagedacht
en neem het aan."
„Het is in ons beider belang," meende mijn
heer Shanmoor, „als de parels vernietigd zijn,
is er geen enkel bewijs."
De groothandelaar knikte. Hij haalde een
pakje bankpapier uit een lade van z'n bureau.
„Tweeduizend dollars."
De andere glimlachte en stak ze in z'n bin
nenzak; daarop haalde hij het collier te voor
schijn.
„Hoe jammer dat dit vernietigd moet worden,"
zei mijnheer Burwood.
„Inderdaad." Sahnmoor keek naar de parels
en liet ze van de eene hand in de andere glij
den. „Deze zijn zeer zeldzaam. Ik had u eigen
lijk 10.000 dollars moeten vragen. Goed dat ik
er aan denk. Wees voorzichtig, als u ze vernie
tigt. Ze worden niet geheel in zuur opgelost.
U moet ze spoorloos laten verdwijnen, want die
verzekeringslui zijn uitgeslepen, dat weet u ook
wel."
Mijnheer Burwood ging rechtop in z'n stoel
zitten. „De eenvoudigste manier is de beste;
dat zal ik u laten zien. Geef 't collier maar
hier."
De bezoeker voldeed aan dit verzoek. Mijn
heer Burwood nam een hamer uit een van z'n
bureauladen en een stalen plaat, die hij op een
groot stuk papier op den grond legde. Daarop
sloeg hij parel voor parel met hevige slagen tot
gruis. Op 't laatst lag er op 't papier niet meer dan
een glinsterende laag schilfertjes. Nu nam hij
voorzichtig het stuk papier op, legde de leege
streng op zij en blies den inhoud van 't papier
door 't open raam van de 9de verdieping naar
buiten. Dan nam hij de streng, rolde die tot een
balletje op en verbrandde dit, ook de asch hier
van blies hij door 't open venster, dat hij daar-
Weg ging Stan weer, naar het nuis waar de stoute jongen De jongen zat net aan zijn avondboterham met een beker
woonde die zijn hond tegen de poes had opgehitst. Eerst had melk, en van het oogenblik dat zijn moeder hem even wegriep,
Stan den hond gestraft, nu zou hij den jongen wel krijgen. wiptc stan door het open raam naar binnen en pakte vlug
den beker melk weg.
Zachtjes loopend, om niets te morsen, bereikte hij zijn
vriendje weer en poes kon nu heerlijk smullen van de lekkere
melk, die Stan van het stoute jongetje had weggepakt.
na sloot. Een oogenblik later zat hij weer W
z'n stoel.
„Is 't zoo naar uw zin?" vroeg hij, met een
eigenaardigen blik op Shanmoor.
„Prachtig. Zelfs als de verzekeringsmaatschap
pij hiervan iets zou hooren, dan had zij nog
geen spoor van eenig bewijs."
„Volkomen waar," zei Burwood. Z'n hand
greep nog eens in een van z'n bureauladen en
omklemde nu een revolver, die hij op Shanmoor
richtte.
„Handen op, schurk, of ik schiet!"
Shanmoor wierp z'n sigaar op den grond en
bleef bewegingloos zitten.
„Wat moet dat beteekenen?" vroeg hij kalm-
„Dat geen boef als jij mij er tusschen kan
nemen," en Burwood tastte in z'n zak, waaruit
hij een paarlen collier te voorschijn haalde-
„Twee detectives wachten buiten op een wenk
van mij."
„Zoo. Maar wat heeft dit collier met al dat
gedoe te maken?"
„Dat is een zuiver duplicaat van het echte
collier. Men weet, dat je gisteren bij me bent
geweest. Je eischte geld en zou terugkomen.
Zoo juist gaf je me een nagemaakt collier
stak de 2000 dollars in je zak."
„Gemerkte bankbiljetten, zeker?"
„Ja", grijnsde
Burwood, „maar
ik ben een eer
lijk man en jij
bent een schurk.
Je dacht me die
namaak te geven
en zelf het echte
collier te behouden."
„Wel, wel," lachte Shanmoor, „ik zag je voor
heel slim aan, maar je overtreft nog m'n ver
wachting."
„Jij bent öf de bandiet, die mij en m'n vrouw
aanhield, öf je bent een handlanger."
„Knap gedaan, drommels knap gedaan," prees
Shanmoor. „Nu de echte parels spoorloos ver
dwenen zijn, is uw plan geslaagd. Als ik nu toe
geef, wat dan? Bedenk u eens, en
„Ik bedenk niets."
„U weet ook, dat nu de echte parels vernietigd
zijn, u zeker bent van de uitbetaling door de
verzekering," zuchtte Shanmoor. „En ik ben
uit den weg geruimd."
„Ja, ik wil jou achter slot en grendel hebben-
Mijnheer Burwood belde. Z'n secretaris kwam
binnen.
„Verzoek beiden heeren hier te komen."
Een oogenblik later traden twee detectives
het privé-kantoor binnen.
„Ik verzoek u dezen man te arresteeren," zei
mijnheer Burwood. Hij is öf de bandiet, die m'n
vrouw en mij heeft overvallen öf hij is z'n mede
plichtige. Zooals u weet, was hij gisteren hier
en vroeg geld in ruil voor 't parelcollier van
m'n vrouw. Zooeven nam hij 2000 dollars in ont
vangst en gemerkte biljetten. U schreef zelf de
nummers op. Als toppunt van brutaliteit gaf M
me dit."
En Burwood hield het onechte collier, dat hi)
uit z'n eigen zak gehaald had, in de hoogte-
,/t Is namaak."
„Precies zoo als u 't ons verteld hebt," zei een
der detectives, en zich tot Shanmoor wendend:
„Vooruit, sta op! Maar wat.... wat
Hij zweeg en keek z'n metgezel vragend aan-
Glimlachend stond Shanmoor op.
„Ik kan u de moeite besparen mij te fouillee-
ren. Hier is het geld."
En hij overhandigde den detective het pakje
bankpapier.
„Maar heeren!" riep Burwood ongeduldig»
„waarom arresteert u hem niet?"
„Een oogenblik, hier schijnt een Vergissing 1»
't spel té zijn," antwoordde een der detectives.
„Dit is mijnheer Shanmoor, de nieuwe direü*
teur der verzekeringsmaatschappij Pinkerton
Limited."
Als door den bliksem getroffen, zonk Bur
wood doodsbleek in z'n leunstoel terug.
„Inderdaad, mijnheer Burwood," zei Shan
moor, „wij kregen den z.g. bandiet in handen,
maar we namen z'n verhaal, dat hij door u
voor dezen diefstal was omgekocht en betaald,
zoo maar niet direct aan. We moesten eerst een
bewijs hebben en dat hebben we in deze
merkte bankbiljetten, die u mij gegeven hebt-
„Maarmaarstotterde Burwood, „daj
is een leugen. U gaf me een duplicaat van
collier, dus nagemaakt."
De directeur van Pinkerton Limited glim
lachte. „Ja, ik gaf u een duplicaat. Door uW
haast, de parels te vernietigen, hebt u dit du
plicaat niet nauwkeurig onderzocht. Hier is he'
echte." En hij bracht uit z'n zak weer een Pa"
relsnoer te voorschijn.
Langzaam liep Shanmoor naar de deur.
„De heeren detectives, die u ontboden hebt,
zei hij tot afscheid, „zullen nog wel een woordj®
met u te spreken hebben, mijnheer Burwood-
Uw remmen moeten in staat zijn uw
eato op 'n drogen weg tot stilstand t"
brengen binnen de onderstaande af
standen:
Bij 10 km per uur 1 meter
Bij 20 km per uur 4 meter
Bij 30 km per uur 9 meter
Bij 40 km per uur 16 meter
Bij 50 km per uur 25 meter
Bij 80 km per uur 64 meter
14
Naar de gelijknamige Fox-film
Hij bracht zijn stem niet uit vo<5r of tegen
Roosevelt, hy vouwde enveloppen, of soms wel
eens drie jaar aan één stuk gomde hij ze, ook
plakte hij ze eens een half jaartje, dat hing
er zoo van af. Hij had levenslang en hoopte op
zestien jaar.
Hij werd ouder, rustiger, stiller, dikker. Hij
schreeuwde zijn stem niet meer heesch. Soms
sprak hij een heele maand lang geen woord.
Hij mokte niet langer over de rechtvaardigheid
en hij verzette zich nimmer meer tegen den
gang van zaken. Hij was een plant geworden
die groeide en ouder werd en voedsel tot zich
nam en die lijdelijk en passief was. Het is geen
gekheid, levenslange gevangenisstraf uit te zit
ten, ook al hööpt men, dat het practiseh zal
neerkomen op zestien jaar! Zulk een lot wijzigt
iemands innerlijk en uiterlijk, het grijpt sterk
in, maakt zich tot allesbeheerschenden factor
van het leven. Voor ieder onzer is „levenslang"
een theoretisch begrip. Voor Danny O'Neill was
het een werkelijkheid.
Sulk een leven is buitengewoon regelmatig!
Men gaat te bed, op steevast onveranderlijk
hetzelfde uur. Men ontwaakt eiken dag op
haarfijn hetzelfde tijdstip. Men is nimmer één
minuut te laat aan tafel. Mén gaat eiken dag
één uur de buitenlucht in. Éénmaal 's maands
naar den dokter en vat dan prompt een kou,
die even prompt zes en dertig uren duurt
Men zet eiken dag hetzelfde aantal voetstappen.
De afstanden, welke men heeft af te leggen,
zijn iederen dag volmaakt aan elkaar gelijk. En
danDanny had kip noch kraai. Nimmer be
zocht hem een vrouw, een broer, een vriend, een
neef, een moederHij was volmaakt over
bodig en nutteloos. Niemand had belang bij zijn
assistentie. Niemand miste hem. De cipiers
hadden geen last van hem. Zij telden hem niet.
Hij figureerde op de presentielijst met de toe
voeging: Levenslang. Hij was een cijfer, een
eenheid voor den kok, die zijn voedsel moest
koken. De foerier verwisselde eiken Nieuw
jaarsdag zijn versleten plunje voor een nieuw
gevangenispak. Er kwam een roode bies op „voor
goed gedrag". Maajr nimmer kwam een brief
voor Danny, nooit stelde de buitenwereld een
vraag over Danny O'Neill. „Profesosr" Sturm
zwierf door de vrijheid en deed niets, om Danny's
invrijheidsstelling te bereiken. Al wat hij beloofd
had over „advokaten, politici, menschen met
invloed, lui, die de fijne knepen kennen"....
bleef onvervuld.
Nadat Sturm deze vrijheid had genoten,
eenige jaren achtereen, pakte de federale poli
tie hem nog eens in zijn kraag en zette de
rechter hem nogmaals achter de tralies. Maar
Danny zat nog'steeds en ononderbroken in af-
deeling E van de Graham-gevangenis en wist
niets af van de avonturen van zijn vroegeren
celgenoot. Sturm kwam tamelijk spoedig daarna
weer vrij, maar Danny bleef zitten. Wally
Piorsen kreeg buikvliesontstéking en stierf;
Danny bleef leven. David Randall werd ontsla
gen; Danny bleef zitten. Verstreek de tijd nog
wel? Of had de zoo inventieve menschheid de
uren, de minuten, de dagen, de weken en de
jaren en zelfs de schrikkeljaren afgeschaft?
Een vraag zonder antwoord.
Zestien jaar gingen voorbij. Inderdaad! Hoe
veel eeuwigheden daartoe noodig waren geweest,
wist niemand. Maar ze gingen voorbij. Danny
bleef zitten. Er veranderde niets. Géén invrij
heidsstelling, geen variatie in het menu: eiken
Zondag rijst met pruimen, eiken Maandag gort
met spek, eiken Dinsdag grauwe erwten met
schapenvleeschDanny vouwde de envelop
pen nu weer. Hij was heel erg ruig geworden,
zoo grijs als een duif, met een gebogen rug, zijn
hoofd op de borst en dik en bleek. Hij had geen
hersens meer, hy dücht niet meer, piekerde
niet meer, wrokte niet meer en als een cipier,
een inspecteur, een dokter of een predikant zijn
cel betrad, stond hij beleefd op en antwoordde
hy met tv/ee woorden: Ja meneer! of:
Nee, meneer! zooals het höört.
Zeventien jaar en drie maanden had hij ge
zeten, toen hij bij den directeur moest komen.
Het was (sinds twee jaar) een nieuwe, Dr.
Hatsell genaamd. Een opvallend lange man,
iemand met veel idealisme. Hij wilde den tot
levenslange gevangenisstraf veroordeelde er met
tact oo voorbereiden, dat hij in vrijheid zou
worden gesteld. Per saldo werd een kerngezond
en krachtig man van zes en vijtig jaren, na
zeventien jaren weer aan de maatschappij
teruggeven. Dat vereischt eenige behoedzaam
heid. De gevangene in kwestie was bovendien
een opvallend gesloten natuur, ontoegankelijk
en zwijgzaam.Dr. Hatsell gaf zich moeite.
Hij lei hartelijkheid aan den dag, die hij de
Hemel wete waar vandaan haalde. Maar onze
Danny was stijfbevroren. „Ja Meneer de Direc
teur!" „Neen Meneer de Directeur"Meest
tijds: „Neen Meneer de Directeur". Neen, hij
had géén familie, kende géén beroep, wist niet,
wat hij zou gaan beginnen, had zich géén plan
voor de toekomst gevormd, was niet van zins,
weer in misdaad te vervallenalles negatief.
Tenslotte zette Dr. Hatsell een warme, harte
lijke stem op en vroeg zacht: Heb je geen
kind, O'Neill?
Neen, hij had geen kind, hij had niets. De
directeur moest hem laten vertrekken. De
kleeren, waarin hij gekomen was, pasten hem
niet meer, er moest voor een nieuwe garderobe
worden gezorgd. Hij werd getransformeerd, hij
kreeg zijn uitgaanskas, die heel aardig was aan
gegroeid in zooveel jaren, hij werd nogmaals ge
fotografeerd en töèn opende zich de poort. Een
duizelingwekkend idee en een nog duizeling
wekkender werkelijkheid!
De directeur bleef achter zijn schrijftafel zit
ten, lei zijn vingertoppen tegen elkaar en sprak
tot den gevangenispredikant: Dit is een hope
loos geval, John! En hééle kwaaie! Dien zien
wij hier gauw genoeg terug. Als ooit een men--
schelijk gemoed verhard was, dan is het dit van
Daniel O'Neill!
De dominee knikte zwijgend. Hij zag het öök
wel zoo in.
De portier wachtte op den gebruikelijken
kwinkslag. Als patiënten eindelijk door de poort
mochten gaan en de buitenwereld betreden,
werden zij meesttijds overmoedig en zeiden:
Nou, tot ziens, hou je mijn plaatsje warm?
of: En wanneer mag jij nou zélf de bajes
uit? of iets dergelijks. Maar Danny, öl te om-
wennig, hoogst onbehaaglijk in het stijve bur
gerpak, dat hem kwelde, na zeventien jaar lang
de losse, gemakkelijke gevangeniskleeren te
hebben gedragen, marcheerde stil en stom, als
een stramme grenadier de poort uit en zei geen
boe of ba. Het kostte él zijn zelfbeheersching.
Na tien stappen had hij den bijna onbedwing-
baren lust, om te draaien, na twintig stappen:
weer en na dertig wederom. Ruimtevrees beving
hem, het duizelde hem en hij voelde zich aller-
afschuwelijkst gekweld. Maar hij hield zich taai.
Hij liet niets merken. Er stonden lui, die loten
verkochten, vruchtenstalletjes, bloemventers,
die allemaal wat wilden verdienen aan de
menschen, die op bezoekdag de gevangenen
kwamen opzoeken en die met vakmanschap
handelden in uitsluitend die waren, welke vol
gens het gevangenisreglement ten geschenke
mochten worden geboden. En die bovendien
loerden op het voordeeltje van een vrij-
heidsdronken uitgaander met een kas. Maar
Danny léék niet op dezulken. Hij liep stijf en
stom voort.
Er stond ook een leege auto, een elegante;
Packard, maar Danny lette er niet op. Hij
al zijn zelfbeheersching noodig, om niet gék
doen, ineen te zakken, of amok te maken,
zoo. Hij kön geen aandacht schenken aan a
of aan lotenverkoopers, fruitventers en
menkooplui. Hij moest op zijn beenen PaSS
dat die netjes recht liepen en op zijn m01
dat die stijf dicht bleef en op zijn hersens, 0
zij niet aan stukken sprongen
Dus merkte hij het absoluut niet op, dat
welgekleed heer, die tot dusver neergehurkt
den bodem van dien auto had gezeten, zich.^j
behoedzaam oprichtte, het stuur greep en n
langzaam op een afstand achter Danny g g
aanrijden. Een heer, die niet jong meer w
en kort en dik en die een bril droeg met
woon zware lenzen. Het was de „Professor",
thans al evenmin in overeenstemming met 0
universitairen titel was gekleed, als voorn® g
toen hij het gevangeniscostume droeg. Hi)
te fatterig voor een hoogleerdaar, maar
moest hij per saldo zelf weten. eje
Hij zat achter Danny aan. Hij röök het S
zaakje. Té vaak had Danny in zijn slaap g j
praat van „Vriend Joe" en „Sheila" en ,.3Vlic iet
Steele" en dat zou hem op stuk van zaken
geïnteresseerd hebben, als Sturm niet geW der
had, wat ieder wist, dat Michael Steele een ^g
rijkste mannen van de U.S.A. was. WelnU'vap
die een reguliere rol vervulde in de droomen^
een levenslang veroordeelde, dan was he
moeite waard, uit te visschen, wöt het rvei
zijn. 4
olgd