HET EILAND TERSCHELLING Md m?£md mn dm dag De avonturen van Stan en Pol wordt vermist! NANCY STEELE I List tegen DINSDAG 27 JULI 1937 VE ZIJN TRAGIEK De Brandaris op Terschelling Aan de kade van Terschelling 30 km. HOE LANG IS UW REMWEG? ATT p A °P blad ziJn Ingevolge de verzekermgsvoorwaarden tegen C* *7^0 m levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door 17 1-ID bij een ongeval met M A I .1 P. A l\ r. (J ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen Wv« verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen A doodelijken afloop AANÖIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL bi] verlies van een hand. een voet of een oog- DOOR LUC WILLINK =11 (Wordt verv TERSCHELLLNGER VOLKSLEVEN gebruiken, leesten, liederen, dan sen, door Jaap Kunst. 2e her ziene en vermeerderde druk. Uitg.: H. P. Leopold's Uitg. Mij. Den Haag, 1937. Het verschijnen van den tweeden druk van Jaap Kunst's kostelijke verzame ling Terschellinger liederen en dansen is om meer dan één reden verheugend. De aan vankelijk in den 16en jaargang der Driemaan- delijksche Bladen opgenomen verzameling, la ter door den uitgever H. H. Pongers te Uit huizen afzonderlijk als overdruk in den han del gebracht, verschijnt thans in een uitermate aantrekkelijk gewaad; en gelukkig is ook de inhoud naar de nieuwere gegevens bijgewerkt. Door de, dikwijls zeer sterk uitgebreide, aantee- keningen wordt het den lezer nog meer dan vroeger duidelijk, welk een kostelijk relict Terschelling van ons volkslied in leven heeft gehouden. Het boek werd, van volksliedkundig standpunt gezien, volkomen up tot date. En wie bedenkt, dat van de talrijke gelijksoortige ver zamelingen uit Vlaanderen slechts één (De Coussemaker's Chants populaires des Fiamands de Prance) een herdruk beleefde, en nog: pas na 74 jaar zal in het feit, dat de ver zameling van Jaap Kunst reeds na 21 jaar her drukt wordt, een reden zien tot verheugenis, omdat er een groote belangstelling voor de eigen cultuur uit zou kunnen blijken. Maar hoe zeer ik ook de vreugde kan deelen over het herdrukken van dit boek in een zoo verzorgden en verantwoorden vorm, de conclu deering tot een groote belangstelling bij het Nederlandsche volk voor zijn eigen schoon, voor de immaterieele producten der eigen Neder landsche cultuur, lijkt me toch voorbarig. Een werkelijke belangstelling voor het goede dat Jaap Kunst uit den mond der Terschellin- gers opteekende, zou immers tot gansch andere resultaten hebben geleid, dan de auteur na twintig jaar moest vastleggen. In 1916 was Jaap Kunst's verzameling een document van den werkelijken toestand; hij gaf wat hij levend vond onder dit stoere volk. Maar juist omdat hij het volk van Terschelling lief had, omdat hij hield van die oeroude liederen die de eeuwen hadden overleefd, juist daarom zag hij met angst het opkomende verval zijn vernietigend werk beginnen. In het voorwoord klonk zijn waarschuwing waarlijk duidelijk ge noeg: „Men ziet het: een krachtig volksleven, gezond en aantrekkelijk, bleef hier, althans ten deele, tot op den huidigen dag bewaard. En angstig vraag ik mij af: hoe lang nog? Internationaal operette-tuig en afschuwe lijke café-chantant-producten dreigen ook op ons eiland de volksziel te vergiftigen en de voorvaderlijke liederen te verdringen, gelijk ook een verarming is te bespeuren in het geheele overige dorpsleven. Waar zijn uwe wintersche sledevaarten, waar uw vroo- lijke spinfeemen? Hebt ge er iets beters voor in de plaats gekregen? Neen? Maar waarom dan? O Schellingers, houdt uw oude gebrui ken, uw feesten en liederen in eere, zij zijn uw kostbaarst bezit. Denkt aan die zon- en zanglooze stads- en welhaast ook land-be volkingen, geestelijk verarmd, kleurloos, ver dord." De Schellingers hebben niet geluisterd naar dezen raad. In het voorwoord bij den tweeden druk staat het duidelijk genoeg te lezen: „Had ik dit boekje nu in 1937 nog moeten schrijven, het ware nimmer tot stand gekomen. Te veel van het mooie oude, dat in 1914 nog bloeide, is sedert verdwenen of ontaard." Het eiland werd met zomergasten over stroomd: in 1910 waren het 30 40 man, nu is het aantal alleen nog met vier cijfers weer te gevenl Kap en jak worden niet meer gedra gen: „de jongste draagster is thans 55 jaar". Speellieden en zangers stierven en vonden geen opvolgers. Vroeger trokken er de meisjes gearmd over straat des avonds en zongen zachtjes hun liederen: „een van den vasten wal naar Midsland overgeplaatste veldwachter, die onschuldige en sierlijke genoegens verachtte en verbood als bu rengerucht, bracht het in korten tijd voor goed in discrediet!" De rei- en groepsdansen raak ten in onbruik. De oorzaak van deze decadentie zocht Jaap Kunst voor een groot gedeelte in de vreemde lingen, die het eiland overstroomen, die het dorpsleven doen verburgerlijken, die de arge loosheid der inwoners deden plaatsmaken voor „een groeiende self-consciousness, voor twijfel aan het eigene en overgeleverde, en voor een kleurloos overnemen van stadsbanaliteiten." Zoo werd dit boek een volkomen up-to-date documentatie, tot een museum van veel moois, maar van iets moois dat niemands eigendom meer is; dat is de tragedie van Terschelling: het offerde ongetwijfeld onbewust, zijn eigen cultuur op terwille van het streven naar meer pecunia. Maarmet deze feitenconstateering is eigenlijk pas de kleinste helft van het probleem aan de orde gesteld. Want het probleem is niet dit: dat de bevolking van Terschelling een stuk eigen cultuur verloor; het probleem is veeleer: hoe is het mogelijk dat een paar duizend va- cantiegangers in een paar decennia zoo'n fu- nesten invloed konden uitoefenen door een be zoek van luttele weken pier jaar? Daar het geconstateerde feit aan duidelijk heid niets te wenschen overlaat, ligt een ver dere conclusie voor de hand: dat n.l. het Ne derlandsche volk niet de primitiefste begrippen bezit van de immaterieele Heemschut. Het is meer dan schrijnend bij Jaap Kunst te moeten lezen hoe voor eenigen tijd een familie betrapt werd bij 'n picknick ophet aloude Strieper kerkhof. Terwijl in andere landen de ouae kleederdrachten juist door het vreemdelingen- bezoek in stand worden gehouden, is bij ons de kortstondige invloed van een stel zomergas ten juist de oorzaak van den ondergang van het oeroude eigendom van ons volk. Gebrek aan het goed zelfbewustzijn bij de SchelShgers? Natuurlijk is dat mede een oor zaak van het verval. Maar voornamer lijkt me het cultureele vandalisme, dat door de zo mergasten op het Waddeneiland werd gepleegd. We bezitten instanties voor het behoud van onze monumenten, voor het behoud van ons landschap, voor het behoud van onze molens; maar de cultureele Heemschut-in-engeren-zin ontbreekt geheel en al. Onze Koninklijke Aca demie van Wetenschappen heeft haar folklo ristisch bureau, maar de folklore gaat ten gronde, snel en indien er geen maatregelen worden genomen met onontkoombare zeker heid twintig jaar later: en Jaap Kunst zou zijn boek nooit hebben kunnen schrijven. Eenig herstel is wel te verwachten van het particulier initiatief, zooals op Terschelling zelf het oeroude feemen, de spinfeemen, in eere werd hersteld door de daad van mevrouw Visser, echtgenoote van den Midslander predikant: „Die het kan, mag komen en dan maar zingen en spinnen. De pietsjegorre, die snorre maar raak." Maar het verval is allerwegen te snel en te grondig om door persoonlijke acties nog ge remd te kunnen worden. Men bedenke slechts het groote verschil met de materieele Heemschut! Hier is geen gebouw, dat met geld en goeden wil en deskundigheid gerestaureerd kan worden. Hier is geen land schap dat door aankoop voor verkaveling kan werden behoed. Hier is geen molen, die door geld uit de handen der sloopers kan worden gered. Hier zijn geen schilderijen, die met steun van regeering en particulieren voor ontvreem ding naar het buitenland behouden kunnen worden! Hier is „alleen maar" een liedje en een dans, een kleederdracht en een oud gebruik; de men- schen zingen niet langer, de dans wordt af geschaft, het eeuwenoude costuum wordt ver vangen door een costume a la mode en de oude A-i i gebruiken worden niet gehandhaafd. Hier helpt geen lieve vader en moeder. En.... de eenige instantie die helpen kon, ziet dadeloos toe. Er is, naar mijn stelligste overtuiging, maar één instantie, die ons volk behoeden kan voor een massaal minderwaardigheidscomplex, die het behoud en de herleving onzer folklore werke lijk kan bevorderen: het Ministerie van Onder wijs, Kunsten en Wetenschappen. Dat is geen kwestie van vandaag beginnen en morgen vol tooien; dat is een kwestie van jaren en jaren, maar hopeloos is het geenszins. Welk een onbetwistbaar-goede invloed een regeering op de folkloristische uitingen van een volk en op hun behoud en herleving kan uit oefenen, zien we aan het Duitschland der Nazi's duidelijk genoeg voor oogen. Zeker, menig maal is in het Derde Rijk het motief der rqgeeringshandelingen ook in dezen gelegen in het streven naar een oer-Germaansch hei dendom. Maar diezelfde streving en directheid der actie is mogelijk zonder de excessen van heidendom en absolutisme van den staat. Het gaat hier om eeh actie, die we om geen enkel motief achterwege behoeven te laten. Het verval onzer folklore is in zijn diepste wezen te wijten aan een al te gebrekkig inzicht en aan de luiheid en de belangstellingloosheid die uit dat gebrekkige inzicht noodzakelijk voort komen. Zooals we voor ons volkslied het herstel ver wachten via de jeugd, zoo verwachten we het herstel onzer folklore ook door onze spes patriae. En juist daarom zien we in onze regeering, met de haar ten dienste staande mogelijkheden, dé instantie die hier kan helpen. Door de onderwijzers kan de folklore behouden en her steld worden, indien de regeering haar stimu- leerenden invloed op de juiste wijze aanwendt. Het herstel van onze oude gebruiken is m.i. slechts een kwestie van voortgezette aandacht en.... van'bescherming. De overheid heeft de directe mogelijkheid misbruiken te saneeren; ik denk hier slechts aan de verkwanseling van onzen goeden Sinterklaas door lunchroom- en warenhuisdirecties: één woord van de overheid en aan de smakelooze profanatie, die onzen kin deren een stuk intense vreugde dreigt te ont nemen, is voorgoed een einde gekomen. Door een wjjs beleid van onze overheid had het ook voor komen kunnen worden, dat een vastelands veldwachter door overbodig en ongemotiveerd ingrijpen een stuk van onzen volkszang vernie tigde op Terschelling. Maar vooral bezit de overheid de mogelijkheid tot het wekken van een liefdevolle aandacht. Ik kan me niet herinneren, dat ik in twaalf lange jaren van lager en voorbereidend onderwijs ooit een woord over zeden en gewoonten van ons volk heb vernomen: de boeren en boerinnen, de visschers en visschersvrouwen uit ons aardrijks kundeboek waren voor ons nooit iets anders dan een stel mannen en vrouwen met gekke pakjes aan. En zelfs toen we in Arnhem de groote Va- derlandsche Volksfeesten beleefden, is er op de Gemeentelijke H.B.S. met geen woord gespro ken over de groote, innerlijke waarde van alles wat we toen te zien kregen. In het moderne aardrijkskunde-, geschiedenis- en letterkunde-onderwijs is waarlijk gelegenheid genoeg om liefde te wekken en te herwekken voor onze goede, oude volksgebruiken. Juist voor den jongen, opgroeienden mensch is er in onze folklore nog zooveel aantrekkelijks, dat van een doeltreffend, deskundig en liefdevol onderwijs in dezen alle heil te verwachten is. Wanneer de betreffende inspecteurs met in stemming van den Minister de wenschelijkheid uitspreken, dat op school regelmatig aandacht moet worden besteed aan de zeden en gewoon ten der menschen, zal een veranderde houding van ons volk op den duur zeker bereikt worden. Dat dit „onderwijs" eigenlijk is het opvoeding tot cultureel zelfbesef en rechtmatige eigenliefde zich allereerst zal moeten aansluiten aan de zeden en gewoonten van de eigen plaats en de eigen streek, lijkt me vanzelfsprekend. Maar waar die gebruiken ontbreken, zooals in onze meeste grootere steden het geval is, zal toch ook door de gewekte liefde een geest vah eer bied ontstaan voor de folklore van die streken waar de stedeling 's zomers zijn vacantie gaat doorbrengen: op den duur zal de folklore van de gastheeren onzer stedelijke vacantiegangers veeleer een attractie vormen en de ramp van Terschelling zal zich niet meer herhalen. Waar ons geheele onderwijs van de feitenken nis afstapt en zich naar de begrippen verplaatst, zal de folklore in ons onderwijs gemakkelijk haar plaats vinden. Maar overheidsmaatregelen zijn daarvoor noodzakelijk. We willen geen nieuw vak: we wil len aandacht bij die vele vakken waar de fol klore gereedelijk een plaatsje kan vinden. Daar toe zal een ministerieele beschikking met de voortgezette aandacht der inspecties noodzake lijk zijn. Dat het gewenscht zou zijn, dat op de kweekscholen dit werken reeds werd voorbe reid, is duidelijk; maar het lijkt me allerminst noodzakelijk die actie eerst zoo voor te berei den: dan gebeurt er in lange jaren weer niets. Er bestaat over onze folklore voldoende littera tuur: de onderwijzer oriënteere zich daaraan. Want het is dringend gewenscht n u te begin nen! De les van Terschelling is hard, maar men trekke er tenminste de les uit, die er in ligt op gesloten. 't Is een arm land, dat zichzelf niet respec teert. Amsterdam, 20 Juli. Dr. JOP POLLMANN Inzicht in onze historie vordert dat leder katholiek zijn Universiteit steu- ne. Als de rijpe vrucht der katholieke middeleeuwen geboren, behoort tot onze emancipatie de volledige eigen Universi teit. De groothandelaar in granen Burwood zat voor zijn bureau op z'n privé-kantoor en tegenover hem zat een bezoeker, die zoo juist had plaats genomen. „Wat is de reden van uw bezoek, mijnheer Shanmoor?" vroeg Burwood kort. „Ik kom spreken over de parels van uw vrouw, die twee dagen geleden gestolen zijn, toen uw auto werd aangehouden." „En?" „Ik heb ze," lachte Shanmoor, „ik weet pre cies wat er gebeurd is." Hij stak een sigaar op en vervolgde: „Het collier was gestolen, maar nu is 't in mijn bezit. De verzekering zal u wel 90.000 dollar uitbetalen, als de parels wegblijven of vernietigd worden. Op 't oogenblik zou 't col lier bij verkoop nog geen 9000 dollars opbren gen. En 90.000 dollars kunnen u van den onder gang redden. Maar verzekering is in vele ge vallen een uitkomst, en heel gemakkelijk." Mijnheer Burwood had z'n bezoeker met stij gende verbazing en woede aangehoord. „Wie bent u?" riep hij met luide stem. „Laten we zeggen een kenner van edelge steenten," antwoordde Shanmoor. Hij stond op en haalde uit een zijden zakje een parelsnoer, dat hij even in de hoogte hield en dan direct weer bij zich stak. „Gezien?" vroeg hij. ,,'t Overtuigend bewijs, nietwaar, dat ze in mijn bezit zijn. Ik kom mor genochtend om 10 uur terug. Als u me dan 2000 dollars contant geeft, ben ik tot onderhandelen bereid." „Maar dat is afzetterij, chantage!"riep de andere. „Nu, ik kan ze ook aan de verzekeringmaat schappij geven. Ik onderstel, dat ze bij Pinker- ton Limited verzekerd waren." „Dat zult u niet doen," kreet mijnheer Bur wood. Shanmoer glimlachte fijntjes. „Ik dacht wel dat u dat zou zeggen. Zullen we dan afspreken morgenochtend „Ja," mompelde de groothandelaar. Mijnheer Shanmoor kwam den volgenden morgen klokslag 10 uur en werd direct bij mijn heer Burwood toegelaten. Deze zat bij z'n bu reau aan 't raam. Hij leunde achterover in z'n stoel en begon: „Ik heb nog eens over uw voorstel nagedacht en neem het aan." „Het is in ons beider belang," meende mijn heer Shanmoor, „als de parels vernietigd zijn, is er geen enkel bewijs." De groothandelaar knikte. Hij haalde een pakje bankpapier uit een lade van z'n bureau. „Tweeduizend dollars." De andere glimlachte en stak ze in z'n bin nenzak; daarop haalde hij het collier te voor schijn. „Hoe jammer dat dit vernietigd moet worden," zei mijnheer Burwood. „Inderdaad." Sahnmoor keek naar de parels en liet ze van de eene hand in de andere glij den. „Deze zijn zeer zeldzaam. Ik had u eigen lijk 10.000 dollars moeten vragen. Goed dat ik er aan denk. Wees voorzichtig, als u ze vernie tigt. Ze worden niet geheel in zuur opgelost. U moet ze spoorloos laten verdwijnen, want die verzekeringslui zijn uitgeslepen, dat weet u ook wel." Mijnheer Burwood ging rechtop in z'n stoel zitten. „De eenvoudigste manier is de beste; dat zal ik u laten zien. Geef 't collier maar hier." De bezoeker voldeed aan dit verzoek. Mijn heer Burwood nam een hamer uit een van z'n bureauladen en een stalen plaat, die hij op een groot stuk papier op den grond legde. Daarop sloeg hij parel voor parel met hevige slagen tot gruis. Op 't laatst lag er op 't papier niet meer dan een glinsterende laag schilfertjes. Nu nam hij voorzichtig het stuk papier op, legde de leege streng op zij en blies den inhoud van 't papier door 't open raam van de 9de verdieping naar buiten. Dan nam hij de streng, rolde die tot een balletje op en verbrandde dit, ook de asch hier van blies hij door 't open venster, dat hij daar- Weg ging Stan weer, naar het nuis waar de stoute jongen De jongen zat net aan zijn avondboterham met een beker woonde die zijn hond tegen de poes had opgehitst. Eerst had melk, en van het oogenblik dat zijn moeder hem even wegriep, Stan den hond gestraft, nu zou hij den jongen wel krijgen. wiptc stan door het open raam naar binnen en pakte vlug den beker melk weg. Zachtjes loopend, om niets te morsen, bereikte hij zijn vriendje weer en poes kon nu heerlijk smullen van de lekkere melk, die Stan van het stoute jongetje had weggepakt. na sloot. Een oogenblik later zat hij weer W z'n stoel. „Is 't zoo naar uw zin?" vroeg hij, met een eigenaardigen blik op Shanmoor. „Prachtig. Zelfs als de verzekeringsmaatschap pij hiervan iets zou hooren, dan had zij nog geen spoor van eenig bewijs." „Volkomen waar," zei Burwood. Z'n hand greep nog eens in een van z'n bureauladen en omklemde nu een revolver, die hij op Shanmoor richtte. „Handen op, schurk, of ik schiet!" Shanmoor wierp z'n sigaar op den grond en bleef bewegingloos zitten. „Wat moet dat beteekenen?" vroeg hij kalm- „Dat geen boef als jij mij er tusschen kan nemen," en Burwood tastte in z'n zak, waaruit hij een paarlen collier te voorschijn haalde- „Twee detectives wachten buiten op een wenk van mij." „Zoo. Maar wat heeft dit collier met al dat gedoe te maken?" „Dat is een zuiver duplicaat van het echte collier. Men weet, dat je gisteren bij me bent geweest. Je eischte geld en zou terugkomen. Zoo juist gaf je me een nagemaakt collier stak de 2000 dollars in je zak." „Gemerkte bankbiljetten, zeker?" „Ja", grijnsde Burwood, „maar ik ben een eer lijk man en jij bent een schurk. Je dacht me die namaak te geven en zelf het echte collier te behouden." „Wel, wel," lachte Shanmoor, „ik zag je voor heel slim aan, maar je overtreft nog m'n ver wachting." „Jij bent öf de bandiet, die mij en m'n vrouw aanhield, öf je bent een handlanger." „Knap gedaan, drommels knap gedaan," prees Shanmoor. „Nu de echte parels spoorloos ver dwenen zijn, is uw plan geslaagd. Als ik nu toe geef, wat dan? Bedenk u eens, en „Ik bedenk niets." „U weet ook, dat nu de echte parels vernietigd zijn, u zeker bent van de uitbetaling door de verzekering," zuchtte Shanmoor. „En ik ben uit den weg geruimd." „Ja, ik wil jou achter slot en grendel hebben- Mijnheer Burwood belde. Z'n secretaris kwam binnen. „Verzoek beiden heeren hier te komen." Een oogenblik later traden twee detectives het privé-kantoor binnen. „Ik verzoek u dezen man te arresteeren," zei mijnheer Burwood. Hij is öf de bandiet, die m'n vrouw en mij heeft overvallen öf hij is z'n mede plichtige. Zooals u weet, was hij gisteren hier en vroeg geld in ruil voor 't parelcollier van m'n vrouw. Zooeven nam hij 2000 dollars in ont vangst en gemerkte biljetten. U schreef zelf de nummers op. Als toppunt van brutaliteit gaf M me dit." En Burwood hield het onechte collier, dat hi) uit z'n eigen zak gehaald had, in de hoogte- ,/t Is namaak." „Precies zoo als u 't ons verteld hebt," zei een der detectives, en zich tot Shanmoor wendend: „Vooruit, sta op! Maar wat.... wat Hij zweeg en keek z'n metgezel vragend aan- Glimlachend stond Shanmoor op. „Ik kan u de moeite besparen mij te fouillee- ren. Hier is het geld." En hij overhandigde den detective het pakje bankpapier. „Maar heeren!" riep Burwood ongeduldig» „waarom arresteert u hem niet?" „Een oogenblik, hier schijnt een Vergissing 1» 't spel té zijn," antwoordde een der detectives. „Dit is mijnheer Shanmoor, de nieuwe direü* teur der verzekeringsmaatschappij Pinkerton Limited." Als door den bliksem getroffen, zonk Bur wood doodsbleek in z'n leunstoel terug. „Inderdaad, mijnheer Burwood," zei Shan moor, „wij kregen den z.g. bandiet in handen, maar we namen z'n verhaal, dat hij door u voor dezen diefstal was omgekocht en betaald, zoo maar niet direct aan. We moesten eerst een bewijs hebben en dat hebben we in deze merkte bankbiljetten, die u mij gegeven hebt- „Maarmaarstotterde Burwood, „daj is een leugen. U gaf me een duplicaat van collier, dus nagemaakt." De directeur van Pinkerton Limited glim lachte. „Ja, ik gaf u een duplicaat. Door uW haast, de parels te vernietigen, hebt u dit du plicaat niet nauwkeurig onderzocht. Hier is he' echte." En hij bracht uit z'n zak weer een Pa" relsnoer te voorschijn. Langzaam liep Shanmoor naar de deur. „De heeren detectives, die u ontboden hebt, zei hij tot afscheid, „zullen nog wel een woordj® met u te spreken hebben, mijnheer Burwood- Uw remmen moeten in staat zijn uw eato op 'n drogen weg tot stilstand t" brengen binnen de onderstaande af standen: Bij 10 km per uur 1 meter Bij 20 km per uur 4 meter Bij 30 km per uur 9 meter Bij 40 km per uur 16 meter Bij 50 km per uur 25 meter Bij 80 km per uur 64 meter 14 Naar de gelijknamige Fox-film Hij bracht zijn stem niet uit vo<5r of tegen Roosevelt, hy vouwde enveloppen, of soms wel eens drie jaar aan één stuk gomde hij ze, ook plakte hij ze eens een half jaartje, dat hing er zoo van af. Hij had levenslang en hoopte op zestien jaar. Hij werd ouder, rustiger, stiller, dikker. Hij schreeuwde zijn stem niet meer heesch. Soms sprak hij een heele maand lang geen woord. Hij mokte niet langer over de rechtvaardigheid en hij verzette zich nimmer meer tegen den gang van zaken. Hij was een plant geworden die groeide en ouder werd en voedsel tot zich nam en die lijdelijk en passief was. Het is geen gekheid, levenslange gevangenisstraf uit te zit ten, ook al hööpt men, dat het practiseh zal neerkomen op zestien jaar! Zulk een lot wijzigt iemands innerlijk en uiterlijk, het grijpt sterk in, maakt zich tot allesbeheerschenden factor van het leven. Voor ieder onzer is „levenslang" een theoretisch begrip. Voor Danny O'Neill was het een werkelijkheid. Sulk een leven is buitengewoon regelmatig! Men gaat te bed, op steevast onveranderlijk hetzelfde uur. Men ontwaakt eiken dag op haarfijn hetzelfde tijdstip. Men is nimmer één minuut te laat aan tafel. Mén gaat eiken dag één uur de buitenlucht in. Éénmaal 's maands naar den dokter en vat dan prompt een kou, die even prompt zes en dertig uren duurt Men zet eiken dag hetzelfde aantal voetstappen. De afstanden, welke men heeft af te leggen, zijn iederen dag volmaakt aan elkaar gelijk. En danDanny had kip noch kraai. Nimmer be zocht hem een vrouw, een broer, een vriend, een neef, een moederHij was volmaakt over bodig en nutteloos. Niemand had belang bij zijn assistentie. Niemand miste hem. De cipiers hadden geen last van hem. Zij telden hem niet. Hij figureerde op de presentielijst met de toe voeging: Levenslang. Hij was een cijfer, een eenheid voor den kok, die zijn voedsel moest koken. De foerier verwisselde eiken Nieuw jaarsdag zijn versleten plunje voor een nieuw gevangenispak. Er kwam een roode bies op „voor goed gedrag". Maajr nimmer kwam een brief voor Danny, nooit stelde de buitenwereld een vraag over Danny O'Neill. „Profesosr" Sturm zwierf door de vrijheid en deed niets, om Danny's invrijheidsstelling te bereiken. Al wat hij beloofd had over „advokaten, politici, menschen met invloed, lui, die de fijne knepen kennen".... bleef onvervuld. Nadat Sturm deze vrijheid had genoten, eenige jaren achtereen, pakte de federale poli tie hem nog eens in zijn kraag en zette de rechter hem nogmaals achter de tralies. Maar Danny zat nog'steeds en ononderbroken in af- deeling E van de Graham-gevangenis en wist niets af van de avonturen van zijn vroegeren celgenoot. Sturm kwam tamelijk spoedig daarna weer vrij, maar Danny bleef zitten. Wally Piorsen kreeg buikvliesontstéking en stierf; Danny bleef leven. David Randall werd ontsla gen; Danny bleef zitten. Verstreek de tijd nog wel? Of had de zoo inventieve menschheid de uren, de minuten, de dagen, de weken en de jaren en zelfs de schrikkeljaren afgeschaft? Een vraag zonder antwoord. Zestien jaar gingen voorbij. Inderdaad! Hoe veel eeuwigheden daartoe noodig waren geweest, wist niemand. Maar ze gingen voorbij. Danny bleef zitten. Er veranderde niets. Géén invrij heidsstelling, geen variatie in het menu: eiken Zondag rijst met pruimen, eiken Maandag gort met spek, eiken Dinsdag grauwe erwten met schapenvleeschDanny vouwde de envelop pen nu weer. Hij was heel erg ruig geworden, zoo grijs als een duif, met een gebogen rug, zijn hoofd op de borst en dik en bleek. Hij had geen hersens meer, hy dücht niet meer, piekerde niet meer, wrokte niet meer en als een cipier, een inspecteur, een dokter of een predikant zijn cel betrad, stond hij beleefd op en antwoordde hy met tv/ee woorden: Ja meneer! of: Nee, meneer! zooals het höört. Zeventien jaar en drie maanden had hij ge zeten, toen hij bij den directeur moest komen. Het was (sinds twee jaar) een nieuwe, Dr. Hatsell genaamd. Een opvallend lange man, iemand met veel idealisme. Hij wilde den tot levenslange gevangenisstraf veroordeelde er met tact oo voorbereiden, dat hij in vrijheid zou worden gesteld. Per saldo werd een kerngezond en krachtig man van zes en vijtig jaren, na zeventien jaren weer aan de maatschappij teruggeven. Dat vereischt eenige behoedzaam heid. De gevangene in kwestie was bovendien een opvallend gesloten natuur, ontoegankelijk en zwijgzaam.Dr. Hatsell gaf zich moeite. Hij lei hartelijkheid aan den dag, die hij de Hemel wete waar vandaan haalde. Maar onze Danny was stijfbevroren. „Ja Meneer de Direc teur!" „Neen Meneer de Directeur"Meest tijds: „Neen Meneer de Directeur". Neen, hij had géén familie, kende géén beroep, wist niet, wat hij zou gaan beginnen, had zich géén plan voor de toekomst gevormd, was niet van zins, weer in misdaad te vervallenalles negatief. Tenslotte zette Dr. Hatsell een warme, harte lijke stem op en vroeg zacht: Heb je geen kind, O'Neill? Neen, hij had geen kind, hij had niets. De directeur moest hem laten vertrekken. De kleeren, waarin hij gekomen was, pasten hem niet meer, er moest voor een nieuwe garderobe worden gezorgd. Hij werd getransformeerd, hij kreeg zijn uitgaanskas, die heel aardig was aan gegroeid in zooveel jaren, hij werd nogmaals ge fotografeerd en töèn opende zich de poort. Een duizelingwekkend idee en een nog duizeling wekkender werkelijkheid! De directeur bleef achter zijn schrijftafel zit ten, lei zijn vingertoppen tegen elkaar en sprak tot den gevangenispredikant: Dit is een hope loos geval, John! En hééle kwaaie! Dien zien wij hier gauw genoeg terug. Als ooit een men-- schelijk gemoed verhard was, dan is het dit van Daniel O'Neill! De dominee knikte zwijgend. Hij zag het öök wel zoo in. De portier wachtte op den gebruikelijken kwinkslag. Als patiënten eindelijk door de poort mochten gaan en de buitenwereld betreden, werden zij meesttijds overmoedig en zeiden: Nou, tot ziens, hou je mijn plaatsje warm? of: En wanneer mag jij nou zélf de bajes uit? of iets dergelijks. Maar Danny, öl te om- wennig, hoogst onbehaaglijk in het stijve bur gerpak, dat hem kwelde, na zeventien jaar lang de losse, gemakkelijke gevangeniskleeren te hebben gedragen, marcheerde stil en stom, als een stramme grenadier de poort uit en zei geen boe of ba. Het kostte él zijn zelfbeheersching. Na tien stappen had hij den bijna onbedwing- baren lust, om te draaien, na twintig stappen: weer en na dertig wederom. Ruimtevrees beving hem, het duizelde hem en hij voelde zich aller- afschuwelijkst gekweld. Maar hij hield zich taai. Hij liet niets merken. Er stonden lui, die loten verkochten, vruchtenstalletjes, bloemventers, die allemaal wat wilden verdienen aan de menschen, die op bezoekdag de gevangenen kwamen opzoeken en die met vakmanschap handelden in uitsluitend die waren, welke vol gens het gevangenisreglement ten geschenke mochten worden geboden. En die bovendien loerden op het voordeeltje van een vrij- heidsdronken uitgaander met een kas. Maar Danny léék niet op dezulken. Hij liep stijf en stom voort. Er stond ook een leege auto, een elegante; Packard, maar Danny lette er niet op. Hij al zijn zelfbeheersching noodig, om niet gék doen, ineen te zakken, of amok te maken, zoo. Hij kön geen aandacht schenken aan a of aan lotenverkoopers, fruitventers en menkooplui. Hij moest op zijn beenen PaSS dat die netjes recht liepen en op zijn m01 dat die stijf dicht bleef en op zijn hersens, 0 zij niet aan stukken sprongen Dus merkte hij het absoluut niet op, dat welgekleed heer, die tot dusver neergehurkt den bodem van dien auto had gezeten, zich.^j behoedzaam oprichtte, het stuur greep en n langzaam op een afstand achter Danny g g aanrijden. Een heer, die niet jong meer w en kort en dik en die een bril droeg met woon zware lenzen. Het was de „Professor", thans al evenmin in overeenstemming met 0 universitairen titel was gekleed, als voorn® g toen hij het gevangeniscostume droeg. Hi) te fatterig voor een hoogleerdaar, maar moest hij per saldo zelf weten. eje Hij zat achter Danny aan. Hij röök het S zaakje. Té vaak had Danny in zijn slaap g j praat van „Vriend Joe" en „Sheila" en ,.3Vlic iet Steele" en dat zou hem op stuk van zaken geïnteresseerd hebben, als Sturm niet geW der had, wat ieder wist, dat Michael Steele een ^g rijkste mannen van de U.S.A. was. WelnU'vap die een reguliere rol vervulde in de droomen^ een levenslang veroordeelde, dan was he moeite waard, uit te visschen, wöt het rvei zijn. 4 olgd

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1937 | | pagina 10