PE GASTVROUW en haar gasten Er rolt veul goei geld over de grenzen SUCCES VAN HET „GRUWEL"-PALEIS EEN GOED BESLUIT A OP ZOEK NAAR ACHT VISITEKAARTEN En wij pakken ieverans neffen ZONDAG 1 AUGUSTUS 1937 De Olivia-kamer bracht licht in de zaak VOOR EEN DAGJE UIT Spoedige herhaling gevraagd ONS PRIJSRAADSEL De magische opgaven bleken ook nu weer haar naam met eere te dragen Oplossing vorig raadsel Prijswinnaars V isitekaarten Ar ie L. Wijnhaalder Nico Offerdier Ir. C E. Cilente Gerard N. Sleur M. A. Meebulker Leo Wurgboer I. Negendonder D. Kaasmepper 'BRABANTSCHE BRIEVEN Er is geen taak, die zooveel prettige moge lijkheden biedt, als die van gastvrouw. Er zijn plichten, die even kleurloos als de schemering zijn, waar zelfs met de meest uit gebreide phantasie niet de minste variatie in gebracht kan worden die we verrichten, om dat het nu eenmaal móét en daarmee basta. Gastvrouwelijke plichten zijn van absoluut anderen aard. Het zijn plichten, die niemand ons oplegt, maar die we vrijwillig op ons nemen. Ze zijn net zoo afwisselend als we dat zelf willen ze zijn niet kleurloos, maar tintelend en vol leven, gelijk een zonnige dag. Want we vinden het immers pleizierig, om wanneer we buiten wonen, onzen vrienden en familie uit de st 1 de genietingen van strand en bosch aan te ..unnen bieden en, wanneer we in de stad wonen, vinden we het precies even prettig om de buitenmenschen de geneugten van het leven in de stad te laten beleven. Met deze instelling vatten we onze taak als gastvrouw weliswaar op maar welke eischen stelt deze taak in de practijk? Het gaat vaak zoo, dat we dolblij zijn als de gasten komen, maar ook dolblij zijn, als ze weer weg gaan. Als het zoo is, dan heeft er iets aan onze houding ten opzichte van de gasten gefaald. Gasten hebben, beteekent een korte poos samen zijn met menschen, die we anders in den regel gedurende het vluchtige bezoek van een week-end meemaken. Dat is nu anders het is geen vluchtig, maar een langdurig bezoek en sterker dan bij ieder ander samenzijn, valt hier het licht op twee zijden: den materieelen kant en den geestelijken kant. Onder de materieele zijde versta ik dit: het zorgen voor een frissche, gezellige logeerkamer, waar niet alleen het hoognoodige is, maar waar ook de attenties van de huisvrouw zijn te vin den, waar een klein vaasje met bloemen op tafel staat, waar een wei-verzorgd bed op den vermoeiden gast wacht en heldere, fleurige kleedjes op de waschtafel en het nachtkastje liggen. En behalve de zorg voor de logeerkamer is er de zorg voor de maaltijden. Het hoeven niet altijd bijzondere dingen te zijn, maar in ieder geval moeten er de lievelings-kostjes van onze gasten tusschen door loopen, moeten we reke ning houden met den bijzonderen smaak van hen. Het zijn wel kleine dingen, maar ze doen zoo aangenaam aan. Het is die aaneenschakeling van kleine atten ties, bij de maaltijden, bij het theedrinken, dit Volkomen ingesteld zijn op het bewijzen van kleine diensten in de dagelijksche verzorging Van onze gasten, welke zoo'n diepen Indruk maken. Want het leven bestaat nu eenmaal uit een aaneenschakeling van kleine gebeurtenissen en niet van groote. Twintig jaar heb ik bij denzelfden baas gewerkt. Schei uit, man. Ik ben bij na 25 jaar getrouwd. (Holite Humour) En toch heb ik met dit alles nog steeds de materieele zijde van het samenzijn met onze gasten bedoeld. Het geestelijke gaat dieper, dat is eigenlijk iets, wat een gast als een zeer bij zonder geschenk heeft te aanvaarden en tege lijkertijd heeft terug te schenken: dat is het vertrouwen. Elkaar het intieme vertrouwen schenken, waartoe we niet komen, wanneer we elkaar zoo maar even zien. Het is het elkaar een blik gunnen in zijn innerlijk den ander mede laten leven in zijn eigen leven en zelf de moeite nemen werkelijk mee te leven met den ander. We moeten kunnen luisteren naar den ander met een wezenlijke belangstelling en niet met een zoogenaamde, één voor ons fatsoen, omdat de ander nu eenmaal spreekt. Deze wezenlijke belangstelling treffen we zoo weinig aan Meestal vinden we alleen maar belangrijk dat, wat we zelf beleven. Dit diepere contact is juist te vinden, wanneer menschen langer bij elkaar zijn dan 'n paar uurtjes of een week-end. Maar als we dan langer bij elkaar zijn, laten we dan niet verzuimen enkele uren van dit langer samen-zijn ons een werkelijke vriend te toonen, uren, waarin we werkelijk luisteren of raad geven. Als we zulke uren trachten op te zoeken met onze gasten, zeggen we niet: „Gelukkig, dat ze weer weg zijn." Maar veel eerder: „Wat ben ik dankbaar voor de mooie uren, die we samen doorbrachten." En dan heeft de vrouw haar taak als, gastvrouw begrepen, dan heeft ze gehandeld volgens dit gezegde: „Ce n'est rien donner aux hommes que de ne pas se donner soi même." (Men geeft niets aan de menschen, als men zichzelf niet geeft.) MARIJE Op een en ander terugziende, kon Stagger geen* enkele fout ontdekken in de mis daad, die hij begaan had. En de proef op de som was het feit, dat de politie geen oogen- blik op de gedachte kwam, om hèm te verden ken. Zijn heele leven had hij hooren spreken van de z.g. volmaakte misdaad, waarbij de mis dadiger geen spoor hoegenaamd achterliet hoe zulk een misdaad niettemin, als alle men- schenwerk, onmogelijk volmaakt kon zijn en zie, hij alleen was erin geslaagd, om de „vol maakte" misdaad te begaan! Hij was geen beroepsmoordenaar. Hij had nog nooit iemand vermoord, behalve deze Olivia Thames. Hij had ook niet met voorbedachten rade gehandeld, maar vrijwel in de opwelling van het oogenblik, zoodat hij ieder spoor in een oogwenk moest doen verdwijnen. Was het geen meesterstuk? Hij kwam op_ het idee dien avond in October, op de partij ten huize van mr. Lennix aan wien niemand kon zien dat hij binnen drie maanden zijn heele hebben en houden zou moe ten verkoopen, om zijn voornaamste schulden te betalen. Vanwaar hij zat, kon hij Olivia Tha mes uitstekend gadeslaan. Haar plaats aan tafel was bijna vlak tegenover hem. Hij zag twee din gen goed: de kostbare juweelen, die ze droeg, en de onmiskenbare teekenen van een ophan den zijnde flauwte. En werkelijk, tegen het eind van het diner verontschuldigde zij zich, en be gaf zich naar haar kamer. Mr. Lennix keek op zijn horloge. Kwart voor twaalf all riep hij uit. Dames en heeren, de speeltafels staan gereed. Met opzet kwam Stagger achteraan in de rij, die zich naar de salons begaf. Niemand lette op hem. Eenmaal uit het gezicht, snelde hij de trap op. Er scheen licht door het sleutelgat van de eerste deur rechts van Oliva's kamer. Héél zachtjes draaide hy den knop om. Olivia bevond zich in halfliggende houding op de sofa. Hy hoorde haar zware ademhaling. De juweelen lagen op een tafeltje naast haar. Hy behoefde ze slechts bijeen te rapen en stilletjes te ver dwijnen. Opeens werd hij gewaar dat het geluid van haar ademhaling ophield. Hij wendde zich om. Olivia zat overeind, met wydgeopende oogen. Op hetzelfde oogenblik sloeg hy haar neer met het metalen handvat van den pook, het eenige wapen dat hij onder zyn bereik had. Zij viel voorover, met haar gelaat in het dikke tapijt voor den haard. Hy behoefde niet opnieuw toe te slaan, dat zag hij met één oogopslag. Zorg vuldig veegde hij het wapen af om alle vin gerafdrukken te doen verdwenen en legde het naast de verslagene. Dan viel zijn blik op het horloge aan haar pols. Door den val was de armband eenigszins losgeraakt. Hy trok het sieraad onder haar pols vandaan. Het horloge tikte nog en wees drie minuten vóór twaalf. Snel zette hy de wijzers terug op kwart voor twaalf, sloeg het horloge tegen zijn hak, zqodat het glas verbrijzeld werd en het uurwerk stilstond, veegde horloge en armband terdege met zyn zakdoek af en schoof beide weer onder den pols van de doode. Dan verliet hy de kamer, kwam onopgemerkt weer beneden en mengde zich on gedwongen onder de gasten, terwijl hy aan het gesprek deelnam op een manier, alsof hy geen oogenblik weg was geweest. Alles kwam, zooals hy gedacht had. Eerst laat in den nacht werd de misdaad ontdekt. Men nam aan dat hy om 11.45 uur had plaats ge had. Op dat oogenblik was iedereen in de salons geweest (en de bedienden in de voor hen be stemde vertrekken), geen spoor was er te vinden en de politie stond machteloos. Stagger wachtte tot Januari vóór hy het res tant van zyn geld aan de bank opvroeg en bui tenslands ging. Enkele weken van verstrooiing volgden en daarna van verveling, waaraan hy een eind trachtte te maken door een duchtig gebruik van drank. Dan keerde hy naar New-York terug. Den avond voordat de boot aankwam, zat hy alleen in den rooksalon, toen hy opeens tot de ontdekking kwam dat hij aan de doode begon te denken dat het afzichteiyk beeld van dat voorovergestorte lichaam op het haardkleed zich met onweerstaanbare kracht aan zyn geest op drong. Had hy teveel gedronken, den laatsten tyd? Hoe het ook zij, den heelen verderen avond liet de herinnering hem niet los. Vergeefs tracht te hy zich in slaap te drinken, en toen hy ein delijk tegen den dageraad zyn vermoeide oogen kon sluiten, kwam dat afschuweiyk tooneel hem in een droom kwellen. Toen hy opstond, kwam hy tot het besluit, dat, als zyn hersens dezen streek met hem be gonnen uit te halen, het tyd werd om het drin ken een beetje te matigen. Zoo ging het een paar maanden door. Hy begon er afgetobd uit te zien, werd slordig in zyn doen en laten en nukkig in den omgang. Hy trachtte zich geheel van drank te onthouden, slaagde er somtyds een heele week in, doch verviel weldra weer in de aangewende ondeugd, en bevond zich ten slotte in een staat van voortdurende verzadigd heid. En al dien tyd deed hy wanhopige pogin gen om een tooneel uit het verleden niet te zien, dat maar niet vervagen wilde. In het begin van de lente trad een andere, oneindig veel meer ontstellende phase in. Op zekeren middag liep Stagger op de Madison Avenue. By de 57ste straat wachtte hij, tot de agent het verkeer naar de overzyde vrygaf, toen vlak vóór hem het tooneel van den moord voor hem opdoemde, in duideiyke ïynen, tegen den wisselenden achtergrond van wagens, voetgan gers en gebouwen, zyn haren rezen ten berge. Wat doe je in geval van zeeziekte? Dat zul je gauw genoeg merken. (Holite Humour) Tot nog toe had hy de verschijning alleen met zyn hersens gezien thans zag hy haar met zyn oogen. zyn eerste opwelling was zich om te draaien en weg te rennen. Hy spande zyn wilskracht tot het uiterste in en dwong zichzelf om voorwaarts te gaan, de hallucinatie (of wat het ook mocht zyn) tegemoet. Toen werd de verschoning vager en vager, en verdween. Zoodra hy op zyn kamers was, zocht hy kracht in een volle flesch cognac. Den volgenden mor gen stak hy Times Square over, en de verschy- ning herhaalde zich. En toen hy 's middags bo ven op een omnibus langs Riverside Drive reed, zag hy haar voor de tweede mal binnen zes uur hoog aan den horizon, en naarmate de omni bus naderby kwam, verdween het visioen. Van nu af aan werd Stagger beheerscht door deze eene vrees: als anderen óók eens zouden gaan zien wat hy zag! „Als het ooit tastbaar wordt," zei hy tegen zichzelf, „als ik het ooit met mijn vingers kan voelen en betasten, ben ik verloren." Bij voorkeur zocht hy thans de drukkere gelegenheden, daar hy bemerkt had dat de verschijning zich dèè.r het meest ver toonde hij zócht de verschijning als het ware het was voor hem zooveel als een proef: zoolang anderen niet zagen wat hy zag, was hy veilig! Op een heeten avond in Juni was Stagger met een touringcar meegereden naar Coney Is land. Het was de eerste avond van het seizoen. Den heelen dag had hy al gedronken en nu en dan nam hy nog een fermen slok uit de flesch, die hy by zich droeg. Het werd tameiyk laat en de meeste anderen waren reeds teruggegaan. Op een gegeven oogenblik bevond Stagger zich ergens in een straat, die uitkwam op Surf Ave nue. Een heerlyké bries woei van de zee over. Stagger voelde er weinig voor, naar de stad terug te gaan. Bovendien was hy ontzettend moe. Hy zou den nacht doorbrengen in de open lucht, in de heerlyke koelte, en den volgenden morgen teruggaan. Hy nam den laatsten slok uit zyn flesch en zette zich neer in een portiek. Achter hem klikte een slecht voorgeschoven knip en de deur gaf langzaam mee. Stagger staarde in de duisternis achter hem. Was het niet veel beter een poosje uit te rusten in dit oogenschyniyk verlaten huis? Hy strompelde over den drempel en drong op den tast verder door. Hy kwam door een gang, waarby hy te gen een aantal voorwerpen kisten of koffers opliep en vandaar in een dwarsgang, waarop allerlei afdeelingen uitkwamen, die door schot ten gescheiden waren. Halverwege de dwarsgang werd hy door uitputting overweldigd, ging op zijn rug op den planken vloer liggen, met een arm onder zijn hoofd, en was vrywel onmiddel lijk in slaap. Het heldere zonlicht, dat naar binnen scheen, deed hem na eenige uren ontwaken. Hij ging overeind zitten en staarde verbijsterd om zich heen. Voor een oogenblik had hij geen flauw besef, waar hy zich bevond. Maar dan werd hij eensklaps als het ware omhoog getrokken als door een onzichtbare macht. Hij zag, wat hij zoo menigmaal eerder gezien had. maar nooit zóó. Daar vlak vóór hem was Olivia's kamer, geen tien passen van hem af, en, zooals altyd, tot in byzonderheden volledig precies hetzelf de als altyd, en toch ook weer niet: want dit was het echte! Hier was het dan eindeiyk, wezenlijk en tast baar! Zyn eenen voet achter den anderen aan- sleepend, dwong Stagger zich zelf voorwaarts, stap voor stap, tot hy de kamer bereikte. Thans voelde hij hoe het tapyt onder zyn voeten mee gaf, hoe deze wegzonken in het nog zachtere haardkleed. Hy boog voorover naar den schoor steenmantel en tikte tegen een vaas. Dat was 't echte geluid! Hij greep den pook, die naast de verslagene lag; hy was zwaar en solide en maakte een dof geluid, toen hy weer uit zyn hand gleed. De doode raakte hy niet aan. Dat hoefde hy niet. Als er ooit iemand gesnapt was, dan was hy het Zonder aarzelen keerde hij op zyn schreden terug. Hy was nu geheel ontnuchterd. Bedaard stapte hij de deur uit, liep de straat af naar Surf Avenue, en gaf zich aan by den eersten den besten politie-agent. Al dien tyd was de „Olivia-kamer" Mr. Salo mon's trots geweest in zyn „Gruwel-paleis". Alle andere gruwelen waren slechts een ge trouwe nabootsing, maar de „Olivia-kamer" was echt. En nu bleek eerst recht, wat een sluweq zet Mr. Salomon gedaan had, toen hy het heele interieur van de befaamde kamer had opge kocht (toen mr. Lennix's boeltje enkele maan den geleden in openbare veiling werd gebracht) en hy alles „natuurgetrouw" had opgesteld behalve natuuriyk dat de gedaante op 't haard kleed een wassen pop was, zy het dan ook uit stekend nagemaakt. Het schooljaar is geëindigd; velen genieten van de lang verwachte zomervacantie. Hoe al die vrye tyd besteed zal worden is soms voor de huisvrouw een geducht pro bleem, vooral als daarby verzetjes, die geld kos ten, moeten worden vermeden. In dit verband is het maken van kleine uit stapjes per fiets of kano en waarom eïgen- ïyk niet te voet, al is de „beenenwagen" jammer genoeg bij de jeugd wat in onbruik geraakt een prettige vorm van vacantie-vermaak. Voor de huisvrouw, die wel eens graag de kinderen van den vloer ziet is het een goede gelegenheid om wat werk af te doen, waarby ze niet steeds gestoord kan worden, en als men het goed re gelt is het bezoek aan een naburige stad met bezienswaardigheden of omgekeerd een buiten gelegenheid waar het stadskind het landleven in vol bedrijf kan zien interessanter dan een verre reis in gezelschap van volwassenen. Dat men op zoo'n dag de kinderen liefst met de etensuren wat vry laat, spreekt van zelf. Dit maakt hun dag langer en geeft veel meer het gevoel eens „uit"» te zyn. Voor tenminste één maaltyd kan men brood meegeven en het zou niet bezwaarlijk zyn voor een keer den warmen maaltijd te vervangen door een, waar voor alles gemakkelyk mee te nemen of overal voor weinig geld te koop is kaas, melk, wat vruchten of pinda's. Dan kunnen ze altyd 's avonds thuis nog iets eten om niet „van de graat te vallen". Natuuriyk by voorkeur geen uitvoerigen maaltijd, waarvoor moeder 's avonds laat nog eens aardappelen moet koken. Maar dat behoeft ook niet; men kan zorgen dat er 's avonds een smakelijk en licht verteerbaar ge recht klaar staat, dat zich zelf heeft bereid zonder vuur en toezicht, nl. hangop. De berei ding, die zoo eenvoudig is, dat men feitelijk niet eens van een recept kan spreken, geschiedt als volgt: Spreid een schoonen, in koud water uitge wrongen doek in een wyd vergiet uit en giet er voor 4 personen 3 L. karnemelk in uit. Zet het vergiet op een emmer of een diepe, kom en laat het water grootendeels door den doek wegloopen. Schep na 8 10 uur het dikke be zinksel uit den doek, klop het even glad en pre senteer het met suiker en beschuiten. Dit „koude souper" dat in een handomdraai gereed is, kan een welgekozen besluit van een goed besteden dag vormen. Die magische opgaven dragen haar naam wel met eere, want ze blijken inderdaad een magischen invloed op onze puzzelaars uit te oefenen. Zoowel by de dichterlyk aan ge legden als by de prozamenschen. By de eersten o.a. als volgt: „Zondag regen valt: Heel de dag vergald? Neen want k blyft toch rustig thuis Om my met het magisch kruis, Dat men ons kwam presenteeren. Eens gezellig te amuseeren." En van een der prozamenschen: „Leuke din gen, die tooverdingen. ze laten jc zoo lekker zoeken ze houden je zoo aardig bezig, vooral op een Zondag, als het regent, en ook op een mooien Zondag, als je toch geen 'ust of geen duiten hebt om uit te gaan." En het algemeen gevoelen was weer, dat we op dat magische werk maar eens gauw moeten terugkomen in diverse gedaanten en in moeilykheid crescendo! De magische figuur vertoont zich in haar volle schoonheid, wanneer men naar de gege vens als volgt invult: Links boven. Ob roem oorlam België mals me. Rechts boven: demond dokter entree Deen re. Links beneden: do jong donker ondank Gent RK Rechts beneden: si leng Servië invoer gier er. En in 't midden: we ik wissel ekster Ee br. De uitgeloofde pry zen vielen by loting ten deel aan: A. A. Bal, Verlengde Voorstraat 88, wyk aan Zee; W. van Beek, Jan van Riebeek- straat 1III, Amsterdam-West; J. F. van Doorn, Const. Huygenslaan 12a, Zeist; mej. A. de Kort, Costerstraat 15, Alkmaar; C. van Loon, Oever- straat 51, Arnhem en mej. A. Witsenboer, Poortstraat 69. Utrecht. We presenteeren hier een C-tal namen, waar uit men door oer letters het beicep, het bedryf of de functie moet vinden, waardoor deze heeren in hun onderhoud voorzien. De beginletters der te vormen woorden ver melden dan als een byzonderheid den naam van de Limburgsche stad, waar ze alle acht geboren zyn. Onder de inzenders van een goede oplossing worden weer zes fraaie prijzen verloot. Oplossingen worden tot Donderdagmiddag 12 uur ingewacht by den heer G. M. A Jansen, Ruysdaelstraat 60, Utrecht. Het ouderwetsche linnen is weer in eere hersteld. Te genwoordig wordt 't ontzaglijk veel ver werkt. Wie heeft in z'n zomergarderobe niet minstens één linnen pakje? Dat heerlijke koele weef sel leent zich zoowel voor een mouwlooze matrozenjurk als voor 'n aardig twee kleurig strandpakje met bolero. Ook veel gemêleerde linnens, zooals halflinnen, kunstzijden linnen, linnen met een wol len draad verwerkt, geweven in ver schillende patronen, zooals vischgraat- motief, diagonaal enzoovoort hgbben bijna dezelfde eigen schappen als zuiver linnen en zijn bij zonder geschikt voor het dagelijksch ge bruik. Lichte, in- danthren geverfde kleuren, geruit, ge streept en met stip pen zijn zeer ge schikt voor sport- kleeding, onontbeer lijk tegenwoordig, en voor lichte zomer mantels liiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiir liiiililillilllllllliiiiiilililiillllliiliiiiiiiiiilliiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiliilillliillllilliiiiiiiiilliilliiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiE Ulvenhout, 29 Juli '37 Amico, „Wat kost zo'n boske peekes?" vroeg ver- lejen week 'n klantje, by m'nen wagel. „Drie cent, asteblief." „Vuile-n-afzetterBoer Steenstraten vraagt vyf centen veur twee bossen! Zóó!" En ze wees mee heur handjes 'n paar denk beeldige bossen aan, zóó groot, da 'k vast ge loof, dat boer Steenstraten 't aanstuurt op 'n vuil faillissement je1 Als.... tenminste m'n klantje nie loog. Maar klanten liegen nie. Hm! .Mevrouwtje, wezenlyk, 't kan nie goeie- kooper, mensch." „Vyf centen de twee en eigens uitzoeken," was heur antwoord. „Ga-d-oewen gank!" En al zoekende: „wa-d-'n prullen, wa-d-'n schrot! Enkel stèèrt!" Ik zweeg. Knipte inwendig 'n oogske teu gen m'n eigen en docht.... privé! „Kosten die eiers?" „Vier cent, asteblief." „Vier centenDie prul-eikes? Zyn ze versch?" „Twee uur gelejen zaten ze nog in de kiepen, mevrouw." „Nou geef er dan maar vier veur drie stuivers." „Zestien centen, mensch, dan ben 'k nog 'n halfke onder de markt." „Gy denkt zeker, da Tc 't van m'nen rug af kan snij en!" „Ik denk niks," loog ik: „vier centen is nie overvraagd!" „Vooruit dan maar, hardzak! 't Vleesch is heelegaar veul te duur, dus behelp ik m'n eigen maar mee eiers." „Nog iets noodig, asteblief?" „Eerpels nog net zoo duur als gisteren?" „Nog nét zoo goeiekoop, mevrouw." „Oem. Anderhalve kilo dan. 'k Zie gin slaai!" „Onder die plank daar. Gèève kroppen!" „Kosten die kropkes?" „Dubbeltje." „Ziede nou, da ge 'nen grooten afzetter bent? Hier om 't hoekske leggen ze veur drie centen veur 't winkelraam." „Per stuk?" „Wa-d-anders. „Deus kosten 'n dubbeltje de vyf-en-twintig!" Groot wierden 'r oogen. Mee twee handjes klaauwde ze in m'nen wagel. Toen: „ma..,, ma., maar wat mot ik mee vyfentwintig krop pen slaai beginnen?" v „Allemaal opeten tot ge krampkes in oew buikske krygt," docht ik, maar ik zee: „geef 'n slaai-party, mevrouw aan vrinden en familiel" „Vijfentwintig veur één dubbeltje?" „Sjuust!" „Nou, geef er dan maar drie veur éénen cent." „Neeë, mensch! 'k Doei ze alleen mee de vyf entwintig van d' hand. Per stuk kosten ze vier centen." „Ge sta me te vernikkelen, is nie?" „Ja, ik bedoel neeë, mevrouw." Afijn, amico. Na 'n kwartier kost ik verder ryen. 'k Ontving drie-en-dertig centen. En de winst? 'k Zou 't nie geren narekenen „Vort, Bleske," zee ik en den afzetter ree naar 'n volgend „slachtoffer" van den kwajen tyd. Veur 'n jaar of wat gelejen heb *k op 'n on bewaakt oogenblik 'n paar huiskes gekocht. M'nen grond was vry, beesten koopen ging nie, want de Haagsche ministers wisten veul beter hoeveul beesten ik op m'n bedryf houwen kost, dan 'k eigens scheen te weten grond koopenallee, ik wist nog op gin stukken na, dat Dré III me op zou volgen, effecten koo pen....? daar zat ook den klad in, dus huizen! Ik docht, ik zal mee twee beginnen en 't dan daarop zien te leeren. Nou 'n puike leerschool i s 't, amico, dat tweetalIk heb al die jaren niks anders gedaan dan geverfd, be hangen, getimmerd, en ik weet sjecuur hoe 'n W.C. in malkaar zit. Eén ding weet ik nog nie: hoe lang stopcontacten meegaan. Veul en royaal geteld, zitten er in die twee huiskes twintig kamers. In vyf jaren tyds hè 'k honderd stop contacten aangeleed. En toch zyn die dingen nie van chocola! Gaarstoven kunde z'ook nie! Maar ze wórden opgefreten! 'kHeb er éénhuiske bij, en dat staat op 'nen stand, waar de men schen gèren wonen! Duselke drie maanden heb 'k nuuwe huurders! Zóó staat 't leeg, zóó is 't verhuurd. Dus ik plak daar vier keer per jaar! Want elke mevrouw hee weer 'n ander meublementje, 'n andere keus, dus ze mot 'n ander pampierke! Ik plak. 'tEen over 't ander! Doe 'k al jaren! De kamers worden hoe langer hoe kleiner, maar ik plak! D'n behanger hee me gezeed: „Dré, vandaag of mergen sleurt er de heele rotz.... af." „Ik antwoordde: „Plakken, Jan!" „Ja, maar as 't er afvalt „Valt 't omlaag, Jan!" „Loopen oew huurders subiet weg, Dré!" „Doen ze tóch, Jan!" Jan plakte. Jan is beter af, mee m'n huizen, dan ik. Trouwens: den verver en d'n timmerman ook, horre! En de belastingen ook! Komen ook gin- nen cent tekort. En de huurders ook! Die wonen veur de helft van den prijs. Iederéén is best af, mee die huiskes, iederéén! De aannemers, de loodgieters, de ververs, de behangers, de ge meente, de bewoners, de W.C.- en gootsteen- dresseurs, de verhuurkantoren, de electriciens, metselèèrs enal die menschen hebben zoons en die helpen vader weer mee.... we zenlyk: als ge zo'n paar huiskes bezit, amico, en ge doet nóóit meer éénen cent in 't kerke- zakske, dan hebt ge straks, als ge in oew wit- hemdeke veur Petrus staat, meer dan voldoen de gestort in de Naastenliefde, om den Hemel binnen te meugen! Oew huurders stoken trouw kastplanken en achterdeuren op: nemen alles mee, wat mee 'n bietje geduld en huisviyt losgeschroefd en af gezaagd kan worden, zetten dan 'n maand huur aan oew broek en klasseeren oe daarna onder de „bloedzuigers". Grappenmakers van beroep ge weet, van die zingende en fluitende kellners maken liedekens en Revue-schetskes op den huisbaas, dus zóó, amico, kunt ge misschien nou halve lings nagaan, wat 'nen „Belegger-in-Huizen" 'n kolossaal tegoed zou kunnen vergaren op zynen grootboek in den Hemel, als.... als er nie 'n groote schuld naast stond van.lillyke woordekens". Maar van éénen zorg ben 'k af! Na den aankoop van die „kasteelen" heb ik nooit meer hoeven te piekeren, wa 'k mee m'n centen doen zou.1 Ge zult nou prakizeeren: „waar mot den Dré mee al deus vertrouweiyke redeneeringen naar toe, van de week?" Da's gauw gezeed, man! Naar Zwitserland! ja ge verstaat 't sjecuur, al snapt ge 't nie dalijk: naar 't land van den Edelweis, Volken bond, Alpen en meren! 't Zit zoo! 'kHeb nooit zoo sjuust geweten als nou, hoe „steenrijk" Nederland is. Dat wisten ze 't beste in 't buitenland. Maar ik kom er nou ook achter! 'kHeb in m'n klantenboekske 'nen lijst van twee volle blaaikes mee „Zwitsers", mee „Jode- leërs"; ge weet wel: loodeldleduuuum! Ioodel- diedyyyyy! De helft van m'n klantjes hangt te jodelen in zo'n zweeftrammeke van Alp- tot Alptop. En d'andere helft kost nog gin plek in den trein krijgen, maar ze staat gereed mee berg stokken, alpinopetjes en bloote-kniekes, om zoo rap meugeiyk te vertrekken l 't Kóst ook „niks". Volgens de boekskes van de reiskantoren kost zo'n reis, van 'n week in Zwitserland, maar 'n kleine zestig gulden. Daar komt nog 'n „kleinig heid" by, nóg 'n zestig gulden (dat staat er nie bij!) 'n paske en zoo, kost maar 6.50 (nou den minister z'n reisbelasting nie krygen kost, nou wierden de paskes veul duur....!). Dus zo'n reis komt veur man en vrouw (man-alleen is meestentyen nóg duurder!) zo'n reis komt dus te staan op 'n dikke 200 God-zy-met-ons- kes. En als ge nou nagaat, dat hier tien dagen gelejen de reiskantoren al adverteerden dat de treinen veur Juli volgeboekt waren, dat 31 Juli b.v. er éénen trein van één reiskantoor weg gaat mee 1250 aanstaande „Zwitsers", dat de reiskantoren deurwerken dag-en-nacht, dat heel Zwitserland „uitverkocht" is, dan is 't rap ten rauwste uitgerekend, dat er 'n tien mlllioen guldens in Zwitserland terechtkomen, waarveur ginnen éénen Zwitserschen frank terugkomt! Dat mevrouwke, dat me verlejen week 'n halfke afprengelde op 'nen bos peeën, hangt op den oogenblik 09k te jodelen in de zweefbaan. Veur mijn part! Ik gun 't heur geren. Maar volgende week Ochèrme! Dan durf ik gin twee centen veur 'n kropske slaai te vragen Van den mergel^ kwam ik by 'n klantje en er wierd nie opengedaan. Toen kwam den slager. „Al gebeld, Dré?" „Jawel, Nol!" „Nie thuis?" ,,'k Weet van niks." „Zal ik nog 'ns bellen." „Da's goed. Jouw belleke-n-ls misschien be ter gericht." Ondertusschen kwam ook den kruiënier. „Hebben guilie al gebeld, jongens?" „Jongens?" vroeg den Nol mee afkeuring. „Heeren dan," verbeterde den komenysbaas. D'n slager stak z'n neus deur den brievenbus. „Gas ruuk ik nie," zee-t-ie. „Ik ruuk heel iets anders, gy Dré?" zee den krentenweger. Ik snoof. „Edelweis", zee ik. Wij alle drie af, zonder ontvangst. Onze centjes wierden in de bergen verteerd; deur onze „steenrijke" klantjes, die 't hier op 'n halfke uitkyken, 't hout van oew huis op stoken en daar mee rijksdaalders op stap en aan den zweef gaan. Ja amico, veur ons, middenstanders, zit daar 'nen lillyken kant aan! Van 'n heel jaar ziet ge in ons stadje ginnen vreemdeling. Nou en dan 'nen Duitscher mee., monsterkoffers, die hier nog wat komt ver dienen. Ook dat is dieën mensch geren gegund! Versta me goed. Maar 't gaat hier om: er rolt zooveul goei geld over de grenzen en wy pakken ieverans neffen! 'k Moest van de week weer plakken. Belde aan, by Janne. „Jan t is weer zoo. Ge kent t recept: pampier van acht centen, alle kamers, niks af scheuren, gin onderwerk, ge hangt 't er maar overhenen!" „Kan 't op 't end van de volgende week niet, Dré?" „Neeë, de nuuwe huurders willen er overmer- gen in, dan sparen ze 'n halve maand hum: uit!" „Ja ik eh 'k zal oe zeggen. „Ge mot naar Zwitserland?" Gerajen! Goed jaar g'ad! Gade gy ook nie, Dré?" „Ikke? Hoe kan da nou, Jonk? Gy en d'n timmerman en d'n loodgieter en d'n verver, ja die kunnen gaan, ee? Guilie hebt heel 't jaar aan my en m'n mede-bloedzuigers verdiend. Ik mot by m'n eigendommen biyven, Janl Goeie reis!" ,,'k Stuur oe *n aanzichtkortje, Dré!" ,3est, Jan, maar ge zet 't later nie op m'n rekening, horre 1" ,3en ik dan zo'nen afzetter, Dré?" „Dat nie, maar ik ben zoo gewóón geraakt alles te betalen, ziede?" Amico, ik kan nou "nen heelen steert conclu sies hier aan gaan vastknoopen; maar dat kunt ge eigens ook! Dus ik schei er maar af. ,3rengt uw vaeantie door in eigen land!" hee sjuust averechts gewerkt, dunkt me. En toch toch schei "k er nog nie af, veur ik herinnerd heb aan ons groote 650-jarige feest in Ulvenhout, waar ik zoo geren veul feest gangers zien zou, uit heel Nederland! End Augustus! Ge weet 't! Veul groeten van Trui, Dré m en als alty gin horke minder van oewen t. a. v. DR&

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1937 | | pagina 7