PE GASTVROUW
en haar gasten
Er rolt veul goei geld over
de grenzen
SUCCES VAN HET
„GRUWEL"-PALEIS
EEN GOED BESLUIT
A
OP ZOEK NAAR ACHT
VISITEKAARTEN
En wij pakken ieverans
neffen
ZONDAG 1 AUGUSTUS 1937
De Olivia-kamer bracht licht
in de zaak
VOOR EEN DAGJE UIT
Spoedige herhaling
gevraagd
ONS PRIJSRAADSEL
De magische opgaven bleken ook
nu weer haar naam met
eere te dragen
Oplossing vorig raadsel
Prijswinnaars
V isitekaarten
Ar ie L. Wijnhaalder
Nico Offerdier
Ir. C E. Cilente
Gerard N. Sleur
M. A. Meebulker
Leo Wurgboer
I. Negendonder
D. Kaasmepper
'BRABANTSCHE BRIEVEN
Er is geen taak, die zooveel prettige moge
lijkheden biedt, als die van gastvrouw.
Er zijn plichten, die even kleurloos als de
schemering zijn, waar zelfs met de meest uit
gebreide phantasie niet de minste variatie in
gebracht kan worden die we verrichten, om
dat het nu eenmaal móét en daarmee basta.
Gastvrouwelijke plichten zijn van absoluut
anderen aard. Het zijn plichten, die niemand
ons oplegt, maar die we vrijwillig op ons nemen.
Ze zijn net zoo afwisselend als we dat zelf
willen ze zijn niet kleurloos, maar tintelend
en vol leven, gelijk een zonnige dag. Want we
vinden het immers pleizierig, om wanneer we
buiten wonen, onzen vrienden en familie uit de
st 1 de genietingen van strand en bosch aan
te ..unnen bieden en, wanneer we in de stad
wonen, vinden we het precies even prettig om
de buitenmenschen de geneugten van het leven
in de stad te laten beleven.
Met deze instelling vatten we onze taak als
gastvrouw weliswaar op maar welke eischen
stelt deze taak in de practijk?
Het gaat vaak zoo, dat we dolblij zijn als de
gasten komen, maar ook dolblij zijn, als ze
weer weg gaan. Als het zoo is, dan heeft er iets
aan onze houding ten opzichte van de gasten
gefaald.
Gasten hebben, beteekent een korte poos
samen zijn met menschen, die we anders in den
regel gedurende het vluchtige bezoek van een
week-end meemaken. Dat is nu anders het
is geen vluchtig, maar een langdurig bezoek en
sterker dan bij ieder ander samenzijn, valt hier
het licht op twee zijden: den materieelen kant
en den geestelijken kant.
Onder de materieele zijde versta ik dit: het
zorgen voor een frissche, gezellige logeerkamer,
waar niet alleen het hoognoodige is, maar waar
ook de attenties van de huisvrouw zijn te vin
den, waar een klein vaasje met bloemen op
tafel staat, waar een wei-verzorgd bed op den
vermoeiden gast wacht en heldere, fleurige
kleedjes op de waschtafel en het nachtkastje
liggen.
En behalve de zorg voor de logeerkamer is
er de zorg voor de maaltijden. Het hoeven niet
altijd bijzondere dingen te zijn, maar in ieder
geval moeten er de lievelings-kostjes van onze
gasten tusschen door loopen, moeten we reke
ning houden met den bijzonderen smaak van
hen. Het zijn wel kleine dingen, maar ze doen
zoo aangenaam aan.
Het is die aaneenschakeling van kleine atten
ties, bij de maaltijden, bij het theedrinken, dit
Volkomen ingesteld zijn op het bewijzen van
kleine diensten in de dagelijksche verzorging
Van onze gasten, welke zoo'n diepen Indruk
maken. Want het leven bestaat nu eenmaal uit
een aaneenschakeling van kleine gebeurtenissen
en niet van groote.
Twintig jaar heb ik bij
denzelfden baas gewerkt.
Schei uit, man. Ik ben bij
na 25 jaar getrouwd.
(Holite Humour)
En toch heb ik met dit alles nog steeds de
materieele zijde van het samenzijn met onze
gasten bedoeld. Het geestelijke gaat dieper, dat
is eigenlijk iets, wat een gast als een zeer bij
zonder geschenk heeft te aanvaarden en tege
lijkertijd heeft terug te schenken: dat is het
vertrouwen.
Elkaar het intieme vertrouwen schenken,
waartoe we niet komen, wanneer we elkaar zoo
maar even zien. Het is het elkaar een blik
gunnen in zijn innerlijk den ander mede
laten leven in zijn eigen leven en zelf de moeite
nemen werkelijk mee te leven met den ander.
We moeten kunnen luisteren naar den ander
met een wezenlijke belangstelling en niet met
een zoogenaamde, één voor ons fatsoen, omdat
de ander nu eenmaal spreekt. Deze wezenlijke
belangstelling treffen we zoo weinig aan
Meestal vinden we alleen maar belangrijk dat,
wat we zelf beleven. Dit diepere contact is juist
te vinden, wanneer menschen langer bij elkaar
zijn dan 'n paar uurtjes of een week-end. Maar
als we dan langer bij elkaar zijn, laten we dan
niet verzuimen enkele uren van dit langer
samen-zijn ons een werkelijke vriend te toonen,
uren, waarin we werkelijk luisteren of raad
geven.
Als we zulke uren trachten op te zoeken met
onze gasten, zeggen we niet: „Gelukkig,
dat ze weer weg zijn." Maar veel eerder: „Wat
ben ik dankbaar voor de mooie uren, die we
samen doorbrachten." En dan heeft de vrouw
haar taak als, gastvrouw begrepen, dan heeft
ze gehandeld volgens dit gezegde: „Ce n'est
rien donner aux hommes que de ne pas se
donner soi même." (Men geeft niets aan de
menschen, als men zichzelf niet geeft.)
MARIJE
Op een en ander terugziende, kon Stagger
geen* enkele fout ontdekken in de mis
daad, die hij begaan had. En de proef op
de som was het feit, dat de politie geen oogen-
blik op de gedachte kwam, om hèm te verden
ken. Zijn heele leven had hij hooren spreken
van de z.g. volmaakte misdaad, waarbij de mis
dadiger geen spoor hoegenaamd achterliet
hoe zulk een misdaad niettemin, als alle men-
schenwerk, onmogelijk volmaakt kon zijn en
zie, hij alleen was erin geslaagd, om de „vol
maakte" misdaad te begaan!
Hij was geen beroepsmoordenaar. Hij had nog
nooit iemand vermoord, behalve deze Olivia
Thames. Hij had ook niet met voorbedachten
rade gehandeld, maar vrijwel in de opwelling
van het oogenblik, zoodat hij ieder spoor in een
oogwenk moest doen verdwijnen. Was het geen
meesterstuk?
Hij kwam op_ het idee dien avond in October,
op de partij ten huize van mr. Lennix aan
wien niemand kon zien dat hij binnen drie
maanden zijn heele hebben en houden zou moe
ten verkoopen, om zijn voornaamste schulden te
betalen. Vanwaar hij zat, kon hij Olivia Tha
mes uitstekend gadeslaan. Haar plaats aan tafel
was bijna vlak tegenover hem. Hij zag twee din
gen goed: de kostbare juweelen, die ze droeg,
en de onmiskenbare teekenen van een ophan
den zijnde flauwte. En werkelijk, tegen het eind
van het diner verontschuldigde zij zich, en be
gaf zich naar haar kamer.
Mr. Lennix keek op zijn horloge.
Kwart voor twaalf all riep hij uit. Dames
en heeren, de speeltafels staan gereed.
Met opzet kwam Stagger achteraan in de rij,
die zich naar de salons begaf. Niemand lette op
hem. Eenmaal uit het gezicht, snelde hij de trap
op. Er scheen licht door het sleutelgat van de
eerste deur rechts van Oliva's kamer.
Héél zachtjes draaide hy den knop om. Olivia
bevond zich in halfliggende houding op de sofa.
Hy hoorde haar zware ademhaling. De juweelen
lagen op een tafeltje naast haar. Hy behoefde
ze slechts bijeen te rapen en stilletjes te ver
dwijnen. Opeens werd hij gewaar dat het geluid
van haar ademhaling ophield. Hij wendde zich
om. Olivia zat overeind, met wydgeopende oogen.
Op hetzelfde oogenblik sloeg hy haar neer met
het metalen handvat van den pook, het eenige
wapen dat hij onder zyn bereik had. Zij viel
voorover, met haar gelaat in het dikke tapijt
voor den haard. Hy behoefde niet opnieuw toe
te slaan, dat zag hij met één oogopslag. Zorg
vuldig veegde hij het wapen af om alle vin
gerafdrukken te doen verdwenen en legde
het naast de verslagene. Dan viel zijn blik op
het horloge aan haar pols. Door den val was
de armband eenigszins losgeraakt. Hy trok het
sieraad onder haar pols vandaan. Het horloge
tikte nog en wees drie minuten vóór twaalf. Snel
zette hy de wijzers terug op kwart voor twaalf,
sloeg het horloge tegen zijn hak, zqodat het
glas verbrijzeld werd en het uurwerk stilstond,
veegde horloge en armband terdege met zyn
zakdoek af en schoof beide weer onder den pols
van de doode. Dan verliet hy de kamer, kwam
onopgemerkt weer beneden en mengde zich on
gedwongen onder de gasten, terwijl hy aan het
gesprek deelnam op een manier, alsof hy geen
oogenblik weg was geweest.
Alles kwam, zooals hy gedacht had. Eerst laat
in den nacht werd de misdaad ontdekt. Men
nam aan dat hy om 11.45 uur had plaats ge
had. Op dat oogenblik was iedereen in de salons
geweest (en de bedienden in de voor hen be
stemde vertrekken), geen spoor was er te vinden
en de politie stond machteloos.
Stagger wachtte tot Januari vóór hy het res
tant van zyn geld aan de bank opvroeg en bui
tenslands ging.
Enkele weken van verstrooiing volgden en
daarna van verveling, waaraan hy een eind
trachtte te maken door een duchtig gebruik van
drank. Dan keerde hy naar New-York terug.
Den avond voordat de boot aankwam, zat hy
alleen in den rooksalon, toen hy opeens tot de
ontdekking kwam dat hij aan de doode begon
te denken dat het afzichteiyk beeld van dat
voorovergestorte lichaam op het haardkleed zich
met onweerstaanbare kracht aan zyn geest op
drong. Had hy teveel gedronken, den laatsten
tyd? Hoe het ook zij, den heelen verderen avond
liet de herinnering hem niet los. Vergeefs tracht
te hy zich in slaap te drinken, en toen hy ein
delijk tegen den dageraad zyn vermoeide oogen
kon sluiten, kwam dat afschuweiyk tooneel hem
in een droom kwellen.
Toen hy opstond, kwam hy tot het besluit,
dat, als zyn hersens dezen streek met hem be
gonnen uit te halen, het tyd werd om het drin
ken een beetje te matigen. Zoo ging het een
paar maanden door. Hy begon er afgetobd uit
te zien, werd slordig in zyn doen en laten en
nukkig in den omgang. Hy trachtte zich geheel
van drank te onthouden, slaagde er somtyds
een heele week in, doch verviel weldra weer in
de aangewende ondeugd, en bevond zich ten
slotte in een staat van voortdurende verzadigd
heid. En al dien tyd deed hy wanhopige pogin
gen om een tooneel uit het verleden niet te
zien, dat maar niet vervagen wilde.
In het begin van de lente trad een andere,
oneindig veel meer ontstellende phase in. Op
zekeren middag liep Stagger op de Madison
Avenue. By de 57ste straat wachtte hij, tot de
agent het verkeer naar de overzyde vrygaf, toen
vlak vóór hem het tooneel van den moord voor
hem opdoemde, in duideiyke ïynen, tegen den
wisselenden achtergrond van wagens, voetgan
gers en gebouwen, zyn haren rezen ten berge.
Wat doe je in geval van
zeeziekte?
Dat zul je gauw genoeg
merken.
(Holite Humour)
Tot nog toe had hy de verschijning alleen met
zyn hersens gezien thans zag hy haar met
zyn oogen. zyn eerste opwelling was zich om
te draaien en weg te rennen. Hy spande zyn
wilskracht tot het uiterste in en dwong zichzelf
om voorwaarts te gaan, de hallucinatie (of wat
het ook mocht zyn) tegemoet. Toen werd de
verschoning vager en vager, en verdween.
Zoodra hy op zyn kamers was, zocht hy kracht
in een volle flesch cognac. Den volgenden mor
gen stak hy Times Square over, en de verschy-
ning herhaalde zich. En toen hy 's middags bo
ven op een omnibus langs Riverside Drive reed,
zag hy haar voor de tweede mal binnen zes uur
hoog aan den horizon, en naarmate de omni
bus naderby kwam, verdween het visioen.
Van nu af aan werd Stagger beheerscht door
deze eene vrees: als anderen óók eens zouden
gaan zien wat hy zag! „Als het ooit tastbaar
wordt," zei hy tegen zichzelf, „als ik het ooit
met mijn vingers kan voelen en betasten, ben
ik verloren." Bij voorkeur zocht hy thans de
drukkere gelegenheden, daar hy bemerkt had
dat de verschijning zich dèè.r het meest ver
toonde hij zócht de verschijning als het ware
het was voor hem zooveel als een proef: zoolang
anderen niet zagen wat hy zag, was hy veilig!
Op een heeten avond in Juni was Stagger
met een touringcar meegereden naar Coney Is
land. Het was de eerste avond van het seizoen.
Den heelen dag had hy al gedronken en nu en
dan nam hy nog een fermen slok uit de flesch,
die hy by zich droeg. Het werd tameiyk laat
en de meeste anderen waren reeds teruggegaan.
Op een gegeven oogenblik bevond Stagger zich
ergens in een straat, die uitkwam op Surf Ave
nue. Een heerlyké bries woei van de zee over.
Stagger voelde er weinig voor, naar de stad
terug te gaan. Bovendien was hy ontzettend
moe. Hy zou den nacht doorbrengen in de open
lucht, in de heerlyke koelte, en den volgenden
morgen teruggaan. Hy nam den laatsten slok
uit zyn flesch en zette zich neer in een portiek.
Achter hem klikte een slecht voorgeschoven
knip en de deur gaf langzaam mee. Stagger
staarde in de duisternis achter hem. Was het
niet veel beter een poosje uit te rusten in dit
oogenschyniyk verlaten huis? Hy strompelde
over den drempel en drong op den tast verder
door. Hy kwam door een gang, waarby hy te
gen een aantal voorwerpen kisten of koffers
opliep en vandaar in een dwarsgang, waarop
allerlei afdeelingen uitkwamen, die door schot
ten gescheiden waren. Halverwege de dwarsgang
werd hy door uitputting overweldigd, ging op
zijn rug op den planken vloer liggen, met een
arm onder zijn hoofd, en was vrywel onmiddel
lijk in slaap.
Het heldere zonlicht, dat naar binnen scheen,
deed hem na eenige uren ontwaken. Hij ging
overeind zitten en staarde verbijsterd om zich
heen. Voor een oogenblik had hij geen flauw
besef, waar hy zich bevond. Maar dan werd hij
eensklaps als het ware omhoog getrokken als
door een onzichtbare macht. Hij zag, wat hij
zoo menigmaal eerder gezien had. maar nooit
zóó. Daar vlak vóór hem was Olivia's kamer,
geen tien passen van hem af, en, zooals altyd,
tot in byzonderheden volledig precies hetzelf
de als altyd, en toch ook weer niet: want dit
was het echte!
Hier was het dan eindeiyk, wezenlijk en tast
baar! Zyn eenen voet achter den anderen aan-
sleepend, dwong Stagger zich zelf voorwaarts,
stap voor stap, tot hy de kamer bereikte. Thans
voelde hij hoe het tapyt onder zyn voeten mee
gaf, hoe deze wegzonken in het nog zachtere
haardkleed. Hy boog voorover naar den schoor
steenmantel en tikte tegen een vaas. Dat was
't echte geluid! Hij greep den pook, die naast
de verslagene lag; hy was zwaar en solide en
maakte een dof geluid, toen hy weer uit zyn
hand gleed.
De doode raakte hy niet aan. Dat hoefde hy
niet. Als er ooit iemand gesnapt was, dan was
hy het
Zonder aarzelen keerde hij op zyn schreden
terug. Hy was nu geheel ontnuchterd. Bedaard
stapte hij de deur uit, liep de straat af naar
Surf Avenue, en gaf zich aan by den eersten
den besten politie-agent.
Al dien tyd was de „Olivia-kamer" Mr. Salo
mon's trots geweest in zyn „Gruwel-paleis".
Alle andere gruwelen waren slechts een ge
trouwe nabootsing, maar de „Olivia-kamer" was
echt. En nu bleek eerst recht, wat een sluweq
zet Mr. Salomon gedaan had, toen hy het heele
interieur van de befaamde kamer had opge
kocht (toen mr. Lennix's boeltje enkele maan
den geleden in openbare veiling werd gebracht)
en hy alles „natuurgetrouw" had opgesteld
behalve natuuriyk dat de gedaante op 't haard
kleed een wassen pop was, zy het dan ook uit
stekend nagemaakt.
Het schooljaar is geëindigd; velen genieten
van de lang verwachte zomervacantie.
Hoe al die vrye tyd besteed zal worden
is soms voor de huisvrouw een geducht pro
bleem, vooral als daarby verzetjes, die geld kos
ten, moeten worden vermeden.
In dit verband is het maken van kleine uit
stapjes per fiets of kano en waarom eïgen-
ïyk niet te voet, al is de „beenenwagen" jammer
genoeg bij de jeugd wat in onbruik geraakt
een prettige vorm van vacantie-vermaak. Voor
de huisvrouw, die wel eens graag de kinderen
van den vloer ziet is het een goede gelegenheid
om wat werk af te doen, waarby ze niet steeds
gestoord kan worden, en als men het goed re
gelt is het bezoek aan een naburige stad met
bezienswaardigheden of omgekeerd een buiten
gelegenheid waar het stadskind het landleven
in vol bedrijf kan zien interessanter dan een
verre reis in gezelschap van volwassenen.
Dat men op zoo'n dag de kinderen liefst met
de etensuren wat vry laat, spreekt van zelf.
Dit maakt hun dag langer en geeft veel meer
het gevoel eens „uit"» te zyn. Voor tenminste
één maaltyd kan men brood meegeven en het
zou niet bezwaarlijk zyn voor een keer den
warmen maaltijd te vervangen door een, waar
voor alles gemakkelyk mee te nemen of overal
voor weinig geld te koop is kaas, melk, wat
vruchten of pinda's. Dan kunnen ze altyd
's avonds thuis nog iets eten om niet „van de
graat te vallen". Natuuriyk by voorkeur geen
uitvoerigen maaltijd, waarvoor moeder 's avonds
laat nog eens aardappelen moet koken. Maar
dat behoeft ook niet; men kan zorgen dat er
's avonds een smakelijk en licht verteerbaar ge
recht klaar staat, dat zich zelf heeft bereid
zonder vuur en toezicht, nl. hangop. De berei
ding, die zoo eenvoudig is, dat men feitelijk niet
eens van een recept kan spreken, geschiedt als
volgt:
Spreid een schoonen, in koud water uitge
wrongen doek in een wyd vergiet uit en giet
er voor 4 personen 3 L. karnemelk in uit.
Zet het vergiet op een emmer of een diepe, kom
en laat het water grootendeels door den doek
wegloopen. Schep na 8 10 uur het dikke be
zinksel uit den doek, klop het even glad en pre
senteer het met suiker en beschuiten.
Dit „koude souper" dat in een handomdraai
gereed is, kan een welgekozen besluit van een
goed besteden dag vormen.
Die magische opgaven dragen haar naam
wel met eere, want ze blijken inderdaad een
magischen invloed op onze puzzelaars uit
te oefenen. Zoowel by de dichterlyk aan ge
legden als by de prozamenschen.
By de eersten o.a. als volgt:
„Zondag regen valt:
Heel de dag vergald?
Neen want k blyft toch rustig thuis
Om my met het magisch kruis,
Dat men ons kwam presenteeren.
Eens gezellig te amuseeren."
En van een der prozamenschen: „Leuke din
gen, die tooverdingen.
ze laten jc zoo lekker zoeken ze houden
je zoo aardig bezig, vooral op een Zondag, als
het regent, en ook op een mooien Zondag, als
je toch geen 'ust of geen duiten hebt om uit
te gaan."
En het algemeen gevoelen was weer, dat we
op dat magische werk maar eens gauw moeten
terugkomen in diverse gedaanten en in
moeilykheid crescendo!
De magische figuur vertoont zich in haar
volle schoonheid, wanneer men naar de gege
vens als volgt invult:
Links boven.
Ob roem oorlam België mals me.
Rechts boven:
demond dokter entree Deen re.
Links beneden:
do jong donker ondank Gent RK
Rechts beneden:
si leng Servië invoer gier er.
En in 't midden:
we ik wissel ekster Ee br.
De uitgeloofde pry zen vielen by loting ten
deel aan: A. A. Bal, Verlengde Voorstraat 88,
wyk aan Zee; W. van Beek, Jan van Riebeek-
straat 1III, Amsterdam-West; J. F. van Doorn,
Const. Huygenslaan 12a, Zeist; mej. A. de Kort,
Costerstraat 15, Alkmaar; C. van Loon, Oever-
straat 51, Arnhem en mej. A. Witsenboer,
Poortstraat 69. Utrecht.
We presenteeren hier een C-tal namen, waar
uit men door oer letters het beicep,
het bedryf of de functie moet vinden, waardoor
deze heeren in hun onderhoud voorzien.
De beginletters der te vormen woorden ver
melden dan als een byzonderheid den naam
van de Limburgsche stad, waar ze alle acht
geboren zyn.
Onder de inzenders van een goede oplossing
worden weer zes fraaie prijzen verloot.
Oplossingen worden tot Donderdagmiddag 12
uur ingewacht by den heer G. M. A Jansen,
Ruysdaelstraat 60, Utrecht.
Het ouderwetsche
linnen is weer in
eere hersteld. Te
genwoordig wordt 't
ontzaglijk veel ver
werkt. Wie heeft in
z'n zomergarderobe
niet minstens één
linnen pakje? Dat
heerlijke koele weef
sel leent zich zoowel
voor een mouwlooze
matrozenjurk als
voor 'n aardig twee
kleurig strandpakje
met bolero. Ook veel
gemêleerde linnens,
zooals halflinnen,
kunstzijden linnen,
linnen met een wol
len draad verwerkt,
geweven in ver
schillende patronen,
zooals vischgraat-
motief, diagonaal
enzoovoort hgbben
bijna dezelfde eigen
schappen als zuiver
linnen en zijn bij
zonder geschikt voor
het dagelijksch ge
bruik. Lichte, in-
danthren geverfde
kleuren, geruit, ge
streept en met stip
pen zijn zeer ge
schikt voor sport-
kleeding, onontbeer
lijk tegenwoordig, en
voor lichte zomer
mantels
liiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiir
liiiililillilllllllliiiiiilililiillllliiliiiiiiiiiilliiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiliilillliillllilliiiiiiiiilliilliiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiE
Ulvenhout, 29 Juli '37
Amico,
„Wat kost zo'n boske
peekes?" vroeg ver-
lejen week 'n klantje,
by m'nen wagel.
„Drie cent, asteblief."
„Vuile-n-afzetterBoer Steenstraten vraagt
vyf centen veur twee bossen! Zóó!"
En ze wees mee heur handjes 'n paar denk
beeldige bossen aan, zóó groot, da 'k vast ge
loof, dat boer Steenstraten 't aanstuurt op 'n
vuil faillissement je1 Als.... tenminste m'n
klantje nie loog. Maar klanten liegen nie. Hm!
.Mevrouwtje, wezenlyk, 't kan nie goeie-
kooper, mensch."
„Vyf centen de twee en eigens uitzoeken,"
was heur antwoord.
„Ga-d-oewen gank!"
En al zoekende: „wa-d-'n prullen, wa-d-'n
schrot! Enkel stèèrt!"
Ik zweeg. Knipte inwendig 'n oogske teu
gen m'n eigen en docht.... privé!
„Kosten die eiers?"
„Vier cent, asteblief."
„Vier centenDie prul-eikes? Zyn ze
versch?"
„Twee uur gelejen zaten ze nog in de kiepen,
mevrouw."
„Nou geef er dan maar vier veur drie
stuivers."
„Zestien centen, mensch, dan ben 'k nog 'n
halfke onder de markt."
„Gy denkt zeker, da Tc 't van m'nen rug af
kan snij en!"
„Ik denk niks," loog ik: „vier centen is nie
overvraagd!"
„Vooruit dan maar, hardzak! 't Vleesch is
heelegaar veul te duur, dus behelp ik m'n eigen
maar mee eiers."
„Nog iets noodig, asteblief?"
„Eerpels nog net zoo duur als gisteren?"
„Nog nét zoo goeiekoop, mevrouw."
„Oem. Anderhalve kilo dan. 'k Zie gin slaai!"
„Onder die plank daar. Gèève kroppen!"
„Kosten die kropkes?"
„Dubbeltje."
„Ziede nou, da ge 'nen grooten afzetter bent?
Hier om 't hoekske leggen ze veur drie centen
veur 't winkelraam."
„Per stuk?"
„Wa-d-anders.
„Deus kosten 'n dubbeltje de vyf-en-twintig!"
Groot wierden 'r oogen. Mee twee handjes
klaauwde ze in m'nen wagel. Toen: „ma..,,
ma., maar wat mot ik mee vyfentwintig krop
pen slaai beginnen?" v
„Allemaal opeten tot ge krampkes in oew
buikske krygt," docht ik, maar ik zee: „geef 'n
slaai-party, mevrouw aan vrinden en familiel"
„Vijfentwintig veur één dubbeltje?"
„Sjuust!"
„Nou, geef er dan maar drie veur éénen cent."
„Neeë, mensch! 'k Doei ze alleen mee de vyf
entwintig van d' hand. Per stuk kosten ze vier
centen."
„Ge sta me te vernikkelen, is nie?"
„Ja, ik bedoel neeë, mevrouw."
Afijn, amico. Na 'n kwartier kost ik verder
ryen. 'k Ontving drie-en-dertig centen. En de
winst? 'k Zou 't nie geren narekenen
„Vort, Bleske," zee ik en den afzetter ree
naar 'n volgend „slachtoffer" van den kwajen
tyd.
Veur 'n jaar of wat gelejen heb *k op 'n on
bewaakt oogenblik 'n paar huiskes gekocht.
M'nen grond was vry, beesten koopen ging
nie, want de Haagsche ministers wisten veul
beter hoeveul beesten ik op m'n bedryf houwen
kost, dan 'k eigens scheen te weten grond
koopenallee, ik wist nog op gin stukken
na, dat Dré III me op zou volgen, effecten koo
pen....? daar zat ook den klad in, dus
huizen! Ik docht, ik zal mee twee beginnen en
't dan daarop zien te leeren. Nou 'n puike
leerschool i s 't, amico, dat tweetalIk heb al
die jaren niks anders gedaan dan geverfd, be
hangen, getimmerd, en ik weet sjecuur hoe 'n
W.C. in malkaar zit. Eén ding weet ik nog nie:
hoe lang stopcontacten meegaan. Veul en royaal
geteld, zitten er in die twee huiskes twintig
kamers. In vyf jaren tyds hè 'k honderd stop
contacten aangeleed. En toch zyn die dingen
nie van chocola! Gaarstoven kunde z'ook nie!
Maar ze wórden opgefreten! 'kHeb er éénhuiske
bij, en dat staat op 'nen stand, waar de men
schen gèren wonen!
Duselke drie maanden heb 'k nuuwe
huurders! Zóó staat 't leeg, zóó is 't verhuurd.
Dus ik plak daar vier keer per jaar! Want
elke mevrouw hee weer 'n ander meublementje,
'n andere keus, dus ze mot 'n ander pampierke!
Ik plak. 'tEen over 't ander! Doe 'k al jaren!
De kamers worden hoe langer hoe kleiner, maar
ik plak!
D'n behanger hee me gezeed: „Dré, vandaag
of mergen sleurt er de heele rotz.... af."
„Ik antwoordde: „Plakken, Jan!"
„Ja, maar as 't er afvalt
„Valt 't omlaag, Jan!"
„Loopen oew huurders subiet weg, Dré!"
„Doen ze tóch, Jan!"
Jan plakte.
Jan is beter af, mee m'n huizen, dan ik.
Trouwens: den verver en d'n timmerman ook,
horre! En de belastingen ook! Komen ook gin-
nen cent tekort. En de huurders ook! Die wonen
veur de helft van den prijs. Iederéén is best af,
mee die huiskes, iederéén! De aannemers, de
loodgieters, de ververs, de behangers, de ge
meente, de bewoners, de W.C.- en gootsteen-
dresseurs, de verhuurkantoren, de electriciens,
metselèèrs enal die menschen hebben
zoons en die helpen vader weer mee.... we
zenlyk: als ge zo'n paar huiskes bezit, amico,
en ge doet nóóit meer éénen cent in 't kerke-
zakske, dan hebt ge straks, als ge in oew wit-
hemdeke veur Petrus staat, meer dan voldoen
de gestort in de Naastenliefde, om den Hemel
binnen te meugen!
Oew huurders stoken trouw kastplanken en
achterdeuren op: nemen alles mee, wat mee 'n
bietje geduld en huisviyt losgeschroefd en af
gezaagd kan worden, zetten dan 'n maand huur
aan oew broek en klasseeren oe daarna onder
de „bloedzuigers".
Grappenmakers van beroep ge weet, van
die zingende en fluitende kellners maken
liedekens en Revue-schetskes op den huisbaas,
dus zóó, amico, kunt ge misschien nou halve
lings nagaan, wat 'nen „Belegger-in-Huizen" 'n
kolossaal tegoed zou kunnen vergaren op zynen
grootboek in den Hemel, als.... als er nie 'n
groote schuld naast stond van.lillyke
woordekens".
Maar van éénen zorg ben 'k af!
Na den aankoop van die „kasteelen" heb ik
nooit meer hoeven te piekeren, wa 'k mee m'n
centen doen zou.1
Ge zult nou prakizeeren: „waar mot den Dré
mee al deus vertrouweiyke redeneeringen naar
toe, van de week?"
Da's gauw gezeed, man!
Naar Zwitserland!
ja ge verstaat 't sjecuur, al snapt ge 't nie
dalijk: naar 't land van den Edelweis, Volken
bond, Alpen en meren!
't Zit zoo!
'kHeb nooit zoo sjuust geweten als nou, hoe
„steenrijk" Nederland is. Dat wisten ze 't beste
in 't buitenland. Maar ik kom er nou ook achter!
'kHeb in m'n klantenboekske 'nen lijst van
twee volle blaaikes mee „Zwitsers", mee „Jode-
leërs"; ge weet wel: loodeldleduuuum! Ioodel-
diedyyyyy! De helft van m'n klantjes hangt
te jodelen in zo'n zweeftrammeke van Alp- tot
Alptop.
En d'andere helft kost nog gin plek in den
trein krijgen, maar ze staat gereed mee berg
stokken, alpinopetjes en bloote-kniekes, om zoo
rap meugeiyk te vertrekken l
't Kóst ook „niks".
Volgens de boekskes van de reiskantoren kost
zo'n reis, van 'n week in Zwitserland, maar 'n
kleine zestig gulden. Daar komt nog 'n „kleinig
heid" by, nóg 'n zestig gulden (dat staat er nie
bij!) 'n paske en zoo, kost maar 6.50 (nou
den minister z'n reisbelasting nie krygen kost,
nou wierden de paskes veul duur....!). Dus
zo'n reis komt veur man en vrouw (man-alleen
is meestentyen nóg duurder!) zo'n reis komt
dus te staan op 'n dikke 200 God-zy-met-ons-
kes.
En als ge nou nagaat, dat hier tien dagen
gelejen de reiskantoren al adverteerden dat de
treinen veur Juli volgeboekt waren, dat 31 Juli
b.v. er éénen trein van één reiskantoor weg
gaat mee 1250 aanstaande „Zwitsers", dat de
reiskantoren deurwerken dag-en-nacht, dat
heel Zwitserland „uitverkocht" is, dan is 't rap
ten rauwste uitgerekend, dat er 'n tien mlllioen
guldens in Zwitserland terechtkomen, waarveur
ginnen éénen Zwitserschen frank terugkomt!
Dat mevrouwke, dat me verlejen week 'n
halfke afprengelde op 'nen bos peeën, hangt op
den oogenblik 09k te jodelen in de zweefbaan.
Veur mijn part!
Ik gun 't heur geren.
Maar volgende week
Ochèrme!
Dan durf ik gin twee centen veur 'n kropske
slaai te vragen
Van den mergel^ kwam ik by 'n klantje en
er wierd nie opengedaan.
Toen kwam den slager.
„Al gebeld, Dré?"
„Jawel, Nol!"
„Nie thuis?"
,,'k Weet van niks."
„Zal ik nog 'ns bellen."
„Da's goed. Jouw belleke-n-ls misschien be
ter gericht."
Ondertusschen kwam ook den kruiënier.
„Hebben guilie al gebeld, jongens?"
„Jongens?" vroeg den Nol mee afkeuring.
„Heeren dan," verbeterde den komenysbaas.
D'n slager stak z'n neus deur den brievenbus.
„Gas ruuk ik nie," zee-t-ie.
„Ik ruuk heel iets anders, gy Dré?" zee den
krentenweger.
Ik snoof. „Edelweis", zee ik.
Wij alle drie af, zonder ontvangst.
Onze centjes wierden in de bergen verteerd;
deur onze „steenrijke" klantjes, die 't hier
op 'n halfke uitkyken, 't hout van oew huis op
stoken en daar mee rijksdaalders op stap en
aan den zweef gaan.
Ja amico, veur ons, middenstanders, zit
daar 'nen lillyken kant aan!
Van 'n heel jaar ziet ge in ons stadje ginnen
vreemdeling. Nou en dan 'nen Duitscher mee.,
monsterkoffers, die hier nog wat komt ver
dienen. Ook dat is dieën mensch geren gegund!
Versta me goed.
Maar 't gaat hier om: er rolt zooveul goei
geld over de grenzen en wy pakken ieverans
neffen!
'k Moest van de week weer plakken. Belde
aan, by Janne.
„Jan t is weer zoo. Ge kent t recept:
pampier van acht centen, alle kamers, niks af
scheuren, gin onderwerk, ge hangt 't er maar
overhenen!"
„Kan 't op 't end van de volgende week niet,
Dré?"
„Neeë, de nuuwe huurders willen er overmer-
gen in, dan sparen ze 'n halve maand hum: uit!"
„Ja ik eh 'k zal oe zeggen.
„Ge mot naar Zwitserland?"
Gerajen! Goed jaar g'ad! Gade gy ook nie,
Dré?"
„Ikke? Hoe kan da nou, Jonk? Gy en d'n
timmerman en d'n loodgieter en d'n verver, ja
die kunnen gaan, ee? Guilie hebt heel 't jaar
aan my en m'n mede-bloedzuigers verdiend.
Ik mot by m'n eigendommen biyven, Janl
Goeie reis!"
,,'k Stuur oe *n aanzichtkortje, Dré!"
,3est, Jan, maar ge zet 't later nie op m'n
rekening, horre 1"
,3en ik dan zo'nen afzetter, Dré?"
„Dat nie, maar ik ben zoo gewóón geraakt
alles te betalen, ziede?"
Amico, ik kan nou "nen heelen steert conclu
sies hier aan gaan vastknoopen; maar dat kunt
ge eigens ook! Dus ik schei er maar af.
,3rengt uw vaeantie door in eigen land!"
hee sjuust averechts gewerkt, dunkt me.
En toch toch schei "k er nog nie af, veur
ik herinnerd heb aan ons groote 650-jarige feest
in Ulvenhout, waar ik zoo geren veul feest
gangers zien zou, uit heel Nederland! End
Augustus! Ge weet 't!
Veul groeten van Trui, Dré m en als alty
gin horke minder van oewen
t. a. v.
DR&