De zwijgzame Downingstreet 3tetuM&aal van den dag evaar! De avonturen van Stan en Pol De Kamper steur WIE ZIJN DE LEIDENDE FIGUREN? DERTIGDUIZEND? Lente-idylle I .Ahi>- GELUK ZATERDAG 7 AUGUSTUS 1937 Geheime machten" Zijn geschiedenis Paradijs voor huis vrouwen naar het encelsch Vit alles blijkt de realiteitszin van de Engelsche buiten- landsche politiek Afgezien van den Minister van Buiten- landsche Zaken, den „Secretary of State for Foreign Affairs", worden er slechts gelden namen genoemd van Engelsche persoon lijkheden, die zich met de Britsche buitenland se politiek bezig houden. Men kent, eerlijk ^gegeven, eigenlijk niemand anders dan sir Anthony Eden. De eigenlijke organisatoren en 'eiders van het ingewikkelde apparaat treden "ooit of hoogstens slechts voor korten tijd aan bet daglicht. Wie kende bijvoorbeeld den dezer dagen overleden mr. R. F. Wigram, die geen "ijzonderen titel had, maar desondanks misschien een grooteren invloed op de geschiedenis van de laatste tientallen jaren heeft uitgeoefend, dan menig wereldberoemd staatsman en poli ticus! Mr. Wigram stond aan het hoofd van het centrale departement van het Engelsche minis terie van Buitenlandsche Zaken en er werd geen verdrag gesloten, zonder dat hij zijn in goed had geldend gemaakt. Wanneer men aan de veelzijdige, uiterst be langrijke taak van dit departement denkt, zou JAen meenen, dat het de beschikking over een [eger van deskundigen zou hebben. Het zijn in bet geheel echter slechts vijf mannen, die in bet Engelsche Ministerie van Buitenlandsche Zaken over de voor geheel Europa belangrijke *raagstukken beslissen. En nog ongelooflijker blinkt het feit, dat het geheele apparaat der ®hgelsche buitenlandsche politiek slechts door 190 menschen aan den gang wordt gehouden. De mannen van den Civil Service, waaruit de ®taf van het ministerie van Buitenlandsche Za ken gerecruteerd wordt, hebben geen bijzondere htels, zooals in andere landen gebruikelijk is. De betiteling voor deze dikwijls zeer hoog be taalde ambtenaren is in vele gevallen eenvoudig s'echts „clark", wat in het algemeen „bureau- Srijver" beteekent. Maar deze klerken, die in be Londensche Downing Street hun diensten verrichten, vormen de elite van het Engelsche Corps ambtenaren en de weg naar de hoogste diplomatieke carrières staat voor hen open. Het ^erk, dat deze menschen moeten doen, behoort Jtel tot het moeilijkste, veelzijdigste en ingewik keldste ter wereld. Dat vindt zijn oorzaak in bet feit, dat ook de belangrijkste politieke draagstukken eerst ter beoordeeling aan de des betreffende ambtenaren worden voorgelegd om ban daarna, wanneer zij reeds in het stadium ber beslissing zijn gekomen, naar het hoofd van be organisatie, den „Permanent Undersecreta,ry" van het Engelsche ministerie van Buitenland- Se Zaken voorzien van de noodige aanteeke- "ingen te worden doorgezonden. Verantwoorde lijk voor de beslissingen is de minister zelf, maar be belangrijkste factor is en blijft de hoogste ambtenaar van het ministerie, en dat is sinds Zeven jaren sir Robert Vansittart, die na in di- Momatieken dienst te zijn geweest betrekkelijk Jong tot opvolger van sir Ronald Lindsey, die °P het oogenblik Britsch ambassadeur te Washington is, werd benoemd. Het is begrijpelijk, dat men over een man met een zoo grooten invloed, als sir Robert Van sittart bezit, veel geheimzinnigs vertelt. Sir Ro bert, de thans 55-jarige, trekt zich daar echter Geinig van aan. Evenals zijn voorgangers streeft bij ernaar, zoo weinig mogelijk in het openbaar °P te treden. Zijn persoonlijke meening ten aanzien van de vraagstukken der internationale Politiek is steeds slechts aan zijn chefs bekend menschen van een zoo verschillenden aard als sir John Simon, sir Samuel Hoare en sir Anthony Eden. Het is in strijd met de prin cipes van het Engelsche staatsleven, dat de Divil Service, waartoe ook Sir Robert behoort, °P een of andere wijze in de politieke meenings- Verschillen wordt betrokken. Bij de reserve, die de mannen van het minis erie van Buitenlandsche Zaken zich moeten °Pleggen, weet men ook weinig van hun parti culiere leven. Men stelt zich hen meestal als echte ambtenaren voor, die slechts belangstel- 'ihg voor verdragen, cijfers en diplomatieke nota's bebben. Niemand wist b.v. dat Mr. Wigram een geestdriftig tuinier was en wat Engelsche Plannen dikwijls doen zeer schoone hand werken maakte. Bekender is dat sir Robert Van- s'ttart dichter en schrijver is en nog niet zoo beel lang geleden zelfs boeken met titels als ■Dwaasheden" of „Stof" publiceerde. Eenige laren geleden werd er zelfs een tooneelstuk van bem opgevoerd, intusschen met weinig succes. Ih zijn ambt is hij overigens alles anders dan S droomende dichter. Integendeel: hier ver- Menschen, die zóóveel haast hebben, dat hun de tijd ontbreekt om veilig te rijden, krijgen vaak maanden cadeau in hospitaal of huis van bewaring.... tegenwoordigt hij ten volle den realiteitszin van de Engelsche buitenlandsche politiek. ■tot de leidende figuren van het ministerie behoort verder Maurice D. Patterson, tot wiens arbeidsgebied geheel Afrika behoort. Zijn naam dook slechts eenmaal in de pers op. Dat was, toen hij deelnam aan de Parijsche besprekingen over de Abessinische kwestie. Een ander belangrijk man is mr. Craigie, de chef van het Amerikaansche departement, waar van bekend is, dat hij zeer karig met zijn woor den is. In sensationeele publicaties spreekt men dik wijls van geheime machten, die achter de cou lissen der wereldpolitiek werken. De werkelijk geheime machten der Engelsche diplomatie zijn echter de in het geheel niet geheimzinnige man nen van den Civil Service, die in het gebouw in de Downing Street in zeer eenvoudige kamers en aan dito schrijfbureaux uiterst belangrijk werk verrichten en desondanks meestal slechts eenmaal in de pers genoemd worden wan neer zij sterven. Eenigen tijd geleden is bij de N.V. Uitgevers- Mij. J. H. Kok te Kampen een 80 bladzijden tel lend boekje verschenen van de hand van den inwoner dier stad, den heer J. H. Kok, dat tot titel draagt: „De Kamper-Uïen" Import. De schrijver behandelt hierin de vraag: hoe is Kampen toch gekomen aan haar vermaar den Kamper-uiennaam? Op vlotte, en ook af doende wijze, toont hij aan, dat omstreeks 1840- 1850 de Kamper Jan Jacob Fels een aantal „Kamper Stukjes" schreef en dichtte, waar schijnlijk daarbij navolgend een oud Duitsch Narrenboek („Das Lalebuch"). De naam „Kam per Stukjes" werd later door den volksmond omgezet in „Kamper Uien". In zijn geschrift behandelt de schrijver ook de geschiedenis van den „Kamper steur", welke wij hier overnemen. Bij zijn navorschingen voor de berijmde „Kamper Stukjes" vond de auteur als e e n i g spoor daarvan het jaar 1648, toen de predikant Paschier de Fijne een aantal geestige hekel dichten schreef. (Dit spoor bleek intusschen niet juist). Dit gedicht een theologenstrijd uit die dagen behandelend verscheen onder den titel „het Camper steurtjen, van harde eie ren, sterke boter en bittere mosterd". Kampen, zoo merkt de schrijver dan op, is altijd een stad geweest, waar immer veel steu ren werden gevangen; dit was reeds in de Mid deleeuwen het geval. Niet ontkend kan worden, dat de steur In de geschiedenis der stad een zekere plaats heeft Ingenomen. De annalen ma ken zelfs gewag van een langdurigen steur- oorlog. Van over-oude tijden af heeft de steur bij voorkeur de water-omstreken van Kampen op gezocht. Evenals de zalm, is de steur een visch die voor het leggen van kuit vanuit zee de rivier opzwemt. En later komen de kleine steurtjes weer de rivier afzakken om in de zee verdere ontwikkeling te zoeken. Op de andere Holland- sche rivieren kwamen ze ook wel voor, maar min of meer sporadisch. Wat nu de oorzaak was dat de steur juist de IJselmonden opzocht, is onverklaarbaar. Maar een feit is het. En de oude Kampers hebben er in elk geval geen schuld aan. In vroegere eeuwen had Kampen het privilege dat uitsluitend de Kamper visschers op steur mochten visschen, niet alleen op den IJsel, maar ook in zee „tot op een diepte van 3 '/2 el waters". Dat was alles nauwkeurig geregeld. Alleen de visschers van „Vollenho" hadden eveneens het recht om op steur te visschen. Dat privilegie was hun geschonken door den Utrechtschen Bis schop David, die regelingen had getroffen, waar door ook „die van Vollenho" steur mochten vis schen. Waarom dat recht geschonken was, is niet bekend. En er zou nooit ruzie over gekomen zijn, ware het niet dat in het midden der 16e eeuw (1540 1550) de Hollandsche visschers uit Enkhulzen, Stavoren enz. enz. ook wel gaarne wat van dien buit wilden hebben. Gevolg was: ruzie en klacht op klacht. Er werd hevig geklaagd over die brutale inval lers, die hier niet mochten komen en dat ze op Kamper gebied zooveel steur wegsleepten. Maar dat was nog niet alles. Die Hollanders vischten niet eerlijk. Want er moest worden ge constateerd, dat de netten dezer Hollanders zulke kleine mazen hadden, dat ze nu letterlijk alles weg vingen, rijp en groen. Vandaar de beschuldiging: „dat sy al dat gruys ende saet van vis wegnamen, vangende dagelix vele men- nigten van Jonge viskens, diet tot geen nut van menschen en quamen, waar oock vele jonge steurs jaerlix mit onder was, die haer anders nergens to nutte en quamen dan haer verkens daermede te mesten ende haer enden daermede te voeren." De Hollanders van hun zijde hielden vol dat de geheele Suydersee vrij water was. En dat ze met die- bepalingen van 3V2 voet diep water niets te maken hadden. De ruzie liep ten slotte zoo hoog, dat het ge schil werd gebracht voor den Geheimen Raad te Brussel, die 23 Juli 1555 bepaalde dat er drie bakens zouden worden gezet, „op die diepte van 3 ellen en een half water, ter plaatse daer die van Campen ende Vollenho jaerlix in die tijt van de steurvanck vergaderen om te setten die eerste baken, daer die van Vollenho haer steur- vluwen beginnen te zetten". Maar de steur-oorlog was daarmede nog niet ten einde. Want de Hollanders gaven niet zoo spoedig kamp. Er werden bekwame kaart-teekenaars aan het werk gezet, die opdracht ontvingen het terrein duidelijk in kaart te brengen. En we hebben aan dezen steur-oorlog te danken, dat wij daar door in bezit zijn gekomen van een paar prach tige kaarten. In 1556 maakte Jasper Adriaanszn. een kaart, waarop reeds duidelijk staat afgebakend tot hoever in zee het privilegie van Campen liep, en daarvoor was een lijn getrokken met het bij schrift: „Camper Vrijheit op 3% elle." Deze oude kaart is thans nog in bezit van ons Archief, doch zij heeft veel geleden door den tand des tijds. Enkele gedeelten zijn niet meer of slechts ten deele leesbaar. Gevolg was, dat eindelijk 30 April 1559 de „definitieve sententie" viel. Den Hollanders werd absoluut verboden te visschen op steur in de IJselmonden en op het Kamper zand. In het vangseizoen mochten alleen „die van Vollenho" hun netten plaatsen van af de „steurbaken" tot „aan het huis van de Cuinre". En geduren de den vangtijd mochten de „waterschippers" niet varen tusschen Schokland en de Kamper kust. Doch ook daarmede was de steur-oorlog niet uit. EUIIIIIIIII IIIIIIIHUf Dertigduizend jongen kerels Straalt de vreugd de oogen uit, Dertigduizend jonge stemmen Klinken op met blij geluid Dertigduizend jonge harten Slaan daar öp met nieuwen gloed, Dertigduizend jongens voelen Nieuwe levenskracht in 't bloed. Dertigduizend zijn daar samen In gezonde, ware vreugd, Dertigduizend van de jlinksten, Van de besten van de jeugd. Dertigduizend jongens hebben Week'lijkheid aan kant gezet, Dertigduizend luist'ren enkel Naar hun mooie, sterke wet. Dertigduizend, die niet langer Zijn verblind door valschen schijn, Die slechts ware grootheid kennen, Die karakters willen zijn. Dertigduizend?Neen, veel meer toch Van wel heel de wereld rond, In wier hart die prachtbeweging Vreugdevollen weerklank vond! Honderdduizenden, millioenen Van elk ras en elke taal Voelen zich in 't hart gegrepen Door 't Verkennersideaal. Heusch, met al uw idealen Staat ge roaarlijk niet alleen, En ook niet met dertigduizend, Maar veel meerziet om u heen! Dat getal van dertigduizend Is dan immers veel te klein, Allen moet men daarbij tellen, Die van goeden wille zijn! Gaat dan allen ook beleven Waar uw hart toch zoo voor slaat; Helpt u zelf, en helpt elkander, Helpt de wereld! Weest paraat! HERMAN KRAMER lil»IlllllllllllllllillllllllllllIllNil Uit het vorenstaande blijkt wel duidelijk, dat de steur In vroegere eeuwen voor Kampen wer kelijk een zekere beteekenis heeft gehad. En het is zeer wel mogelijk, dat de naam „Kamper steur" uit den tijd van dezen steur-oorlog da teert, en dat de Hollanders dit woord als een scheldnaam hebben gebruikt tegen hun con currenten van Campen. De geschiedschrijver maakt voorts melding van het feit, dat in de zestiende en zeventiende eeuw bij Kampen een zéér belangrijke visch- vangst bestond, zoowel in zee als op den IJsel. Er werd toen ook buitengewoon veel zalm ge vangen in de rivier, welke bij groote hoeveel heden als gezouten handelsartikel werd uit gevoerd. Maar niet alleen werd er veel zalm gevangen, ook de steuren-vangst bleef van zóó groote be teekenis, dat er allerlei bepalingen voor uitge vaardigd en zoowel de vangst als de verkoop nauwkeurig gereglementeerd werden. De Raad bedong b.v. „dat er uit elk zegen-net één steur aan de stad moest komen, welke dan ten voor- deele der stadskas werd verkocht." De steur was in dien tijd een gerecht voor de aanzienlijken, in tegenstelling met den zalm. Men denke slechts aan de schilderij in het Rijks museum van „de biddende vrouw". Als symbolen van armoede, een homp brood, een kannetje water eneen prachtige dikke moot zalm! Uit het Archief blijkt, dat in 1610 Amsterdam Kampen dank betuigde voor een geschenk in steur. Evenzoo van Prins Maurits en Graaf van Bentheim. In een der oude geschiedboeken vindt men ook b.v. zeer kenmerkend voor den handelsgeest der oude Kampers: „Een steur en een zalm wa ren de middelen, die de stad dikwijls te baat nam om in het doen van zaken „gladdigheyt te couseeren"! De steur is in den loop der eeuwen steeds Jantje is drie jaar oud, Fransje anderhalf. Ze hebben zon noodig, want het laatste jaar was arm aan zonneschijn. Vandaag, bij het eerste echte voorjaarsweer, werden ze plechtig in hun speeltuin gelaten, ieder met een schopje in de rechter- en met een emmertje in de lin kerhand. Ze zagen er in hun bonte schortjes snoezig uit. Ze konden zoo uit een prentenboek zijn overgenomen. Men liet ze alleen met zich zelf, hun emmers en schopjes. Zooals niet anders te verwachten was, boorde Jantje, die reeds eenige levenservaring heeft en weet, waar schopjes goed voor zijn, zijn werk tuig dadelijk en met een zeker instinct in den grond. Op zijn knieën zittend, werkte hij stil voort, groef en vulde zijn emmertje. Fransje sloeg hem een poosje verbaasd gade, dan greep ook hij zijn schopje en begon den ander na te doen. Zooals niet anders te verwachten was, be gon hij de „bewerking" van den grond precies op de plaats, welke zijn grootere broer tot zijn arbeidsveld uitgekozen had. Eenige oogenblikken zaten zij geknield tegen over elkaar. Spoedig echter volgden er wreve lige, zij het ook nog woordlooze bewegingen van den „groote", die hand en schop van den in dringer op zij schoof. Men kon voelen, dat de atmosfeer meer en meer geladen werd. Tot plotseling, ongewoon vlug, het pleit beslecht werd en de eerste kreet van den zwakkere in de onschuldige lente weerklonk. Met waaiend schort kwam moeder van haar fornuis naar buiten gerend, om den vrede te herstellen. Eenige minuten ging alles goed. Jantje had, na een geduchte vermaning, een andere stelling betrokken, om hier de geheimen van den bodem na te speuren. Hij bracht het gevulde emmertje vier, vijf stappen ver weg en schudde het leeg. Dan keerde hij terug naar zijn kuil, om opnieuw te beginnen. Met de schop op den rug stond Fransje ernaast en keek toe. Zijn emmertje lag op den grond, zijn linkerhand wreef hij naden kend over zijn neus. Met groote oogen volgde hij den weg van zijn broer, die nu weer met een vol emmertje vier, vijf stappen aflegde en zijn nieuwen oogst bij den ouden deed neerkomen. Nauwelijks echter had Jantje hem den rug toe gekeerd, nauwelijks zat hij weer bij zijn kuil, of de jongste, zijn kans waarnemend, wag gelde naar den berg, welken zijn broer bezig was te vormen, en begon, het zand verder weg te dragen. Juist kwam er een wolk voor de zon, en men had weer het gevoel, dat de atmosfeer geladener werd. Jantje, die zich nu oprichtte en omkeerde, liet van schrik het volle emmertje uit zijn hand vallen. Of gebeurde het alleen maar, om beide handen vrij te krijgen? Een doordringende pro- testschreeuw werd gehoord, gevolgd door luide jammerklachten. Weer kwam moeder naar bui ten, om opnieuw den vredesengel in den kin dertuin te brengen. Eenige minuten ging alles goed. De wolk was weggetrokken en had weer plaats gemaakt voor de zonnestralen. Wederom was er het aardige tafereeltje van twee stil en vreedzaam spelende kinderen in de lentezon. Mama was intusschen vergeten, of ze al dan niet zout bij de aardap pelen had gedaan. En vader moest opnieuw be ginnen met zijn berekening, omdat het lawaai van de ruzie buiten hem zoo even plotseling had doen ophouden. Hij keek nog even in den tuin, waar oprecht vrede scheen te heerschen. (Jan tje was juist be- lttlltn zig, Fransje zijn f modder per pond te „verkoopen" en Fransje stopte de „waren" met hei ligen ijver in de E E zakken van zijn schort en broekje). Dan keerde vader, innerlijk tevreden, bijna zelfs gelukkig, naar zijn bere kening terug. Doch hij was met zijn werk nog niet gevor derd tot op het oogenblik, dat hij het moest onderbreken, of een nieuw geschreeuw deed hem schrikken. Ditmaal kwam het uit den mond van moeder. Toen hij met een angstig hart aan het raam kwam, zag hij een treurig schouwspel: talrijke pas gewasschen kleeding- stukken, die zoo juist nog sneeuwwit en vroolijk in den wind wapperden, dreven thans (treurig om aan te zien!) in de modder en Jantje, die op zijn omgekeerden emmer stond, reikte juist met uitgestrekte armen naar nieuwen buit. Fransje echter, wiens gezicht meer op dat van een neger dan dat van een blanke geleek, was druk doende, den zwarten inhoud van zijn zak ken over de wasch uit te strooien. Met verhit gelaat, met waaiend schort en vliegende haren kwam moeder van het huiselijk fornuis naar buiten gerend. De lente-idylle was geëindigd, absoluut ge ëindigd. Verwonderd en vragend, met groote oogen, stonden de jongens. Hadden ze nu niet den vrede bewaard? Hadden ze zich niet waar lijk als broers gedragen? En het was juist nu zoo mooi geweest, zoo geheel en al naar hun hart. 's Middags kwam er bezoek uit de stad. „Ach neen," zei de dame, „wat is het hier mooi midden in het bosch je reinste kinderpara dijs. Hier zou men niet genoeg kinderen kun nen hebben." Papa en mama hebben instemmend geknikt en gezwegen. (Nadruk verboden) Kampen trouw gebleven. Al was het niet met denzelfden overvloed. Verscheidene jaren vóór de arbeid aan den Afsluitdijk werd begonnen, was het, nadat de vangst geleidelijk sterk was verminderd, ineens afgeloopen. Er werd geen steur meer gezien of gehoord. Ze waren plotse ling verdwenen. Oók al een steuren-mysterie! i Daar kwamen zoowaar de waterlanders weer voor den dag, en toen de zuster naar dé andere bedjes ging om daar de jongens in te stoppen, begon hij weer te huilen. Pol fluisterde hem echter in, dat hü een flinke jongen moest zijn, dan zou hij weer gauw beter worden. geen zuster in de zaal en opeens klonk er uit den hoek van de zaal een klaaglijk miauw. Dat deed Piet Verburg, en uit een ander bed klonk plotseling „woef, woef" en opeens was de zaal gevuld met allerlei dierengeluiden. Nico vergat zijn verdriet en keek nieuwsgierig rond, wie die geluiden allemaal maakten. De jongen naast hem begon ineens te brullen als een leeuw en trok er zoo'n gek gezicht bij, dat Nico bijna in een lachbui Pol wreef zijn handen. Dat ging best zoo. Nico zou zich nu wel spoedig op zijn gemak gaan voelen tusschen al die jon gens- Hij fluisterde Nico nog in het oor, dat hij nu wegging en dat hij nu lief moest zijn en niet meer huilen, en toen ging hij weg. Eindelijk was de zuster klaar en ging ze weg. Nu was er was uitgebarsten. Het leven op onze planeet wordt werkelijk van dag tot dag schooner. Onder meer ook voor de huisvrouwen. Het is mijn bedoeling niet hier den lof te gaan zingen van het leven van de moderne huisvrouw- Ik vrees, dat dan alle mannen on middellijk hun kantoorkruk, subs, werkbank, operatietafel, ploeg, etc. zouden in den steek laten met de bedoeling deze onvoorwaardelijk te verruilen voor het keukenschort en het plaatsje voor het aanrecht. Ik wil alleen een klein tipje van den sluier oplichten, als een voorproef van onbekende za ligheden. Terwijl de vrouwen van Atilla en zijn toege wijde Hunnen den dagelijkschen biefstuk nog aan Pa meegeven moesten, om dezen onder het zadel gaar te rijden, beschikten hare achter achterkleinkinderen, de middeleeuwsche huis moeders reeds over een knappe vinding der techniek, het braadspit, waaraan met veel be leid en handigheid een heel kalf tegelijk gebra den kon worden, al was het buitenste korstje dan wel wat al te croquant naar onzen smaak. Een honderd jaar geleden stemden onze grootmoeders vol toewijding voor hare groote fornuizen onder machtige schouwen. Hare kleindochters knippen met een luchtig gebaar een gaspitje aan en uit. Nu zijn in Engeland verschillende construc teurs in de weer met het bouwen van een han dig hoogfrequent-kooktoestel, in den geest van de geneeskundige apparaten voor diathermie. Door dit toestel zal niet alleen de tijd, noodig voor het koken, tot een minimum kunnen wor den teruggebracht, doch het zal tevens het groote voordeel bieden, dat de spijzen hun voe dingswaarde volledig behouden. Bij de verrichte proefnemingen leek het een waar Luilekkerland. Men kreeg een stuk malsch doorbraden rundvleesch in 30 seconden. Spie geleieren waren in 2 seconden gereed, een groote aardappel was in 15 sec. gaar en blom mig. En hoewel de hoogfrequente apparaten slechts een nuttig effect hebben van circa 50 pCt., zal deze manier van koken, wanneer men er in slaagt een geschikt toestel te bouwen, goedkooper zijn dan het koken op kolen of op gas, want de kosten voor een gedurende 15 se conden ingeschakelden hoogfrequenten stroom zullen even hoog zijn als die voor electrisch licht gedurende 1 minuut. Ing. D. ATI" f A OrMVnVTÜ^C op dit blad zijn ingevolge de verzekenngsvoorwaarden tegen U *7^0 bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken a oor p *7 CH I .1 r*. A 1P. jj ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen i %J\J» verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen We AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL bij een ongeval met p 250." doodelijken afloop een voet of een oog. Het leven op Iriya was inderdaad heel moei lijk en haar oudste dochter had zoo ontzettend veel werk, dat haar moeder zich ongerust blaakte, hoe Mary's heele jeugd ten onder zou ëaan in een strijd tegen onoverwinnelijke be zwaren. Ze trachtte zich al te troosten met de Bedachten, dat, als Evelyn, het tweede dochtertje, van de school te Melbourne thuis zou zijn, zij dan ook zou kunnen meehelpen. Maar Evelyn bad nooit veel huishoudelijke aanleg getoond; baar streven was meer gericht op eerzuchtige Verlangens. Evangeline was vier jaar in huis geweest bij ^rs. Gilbert, de eenige zuster van dokter Under- Wood, die indertijd een bezoek had gebracht bij baar familie op Broken Hill. In vele opzichten Ss het voorstel van Mrs. Gilbert heel welkom ëeweest, maar Mrs. Underwood vreesde, dat het hu een groote overgang voor Evelyn zou zijn, van het huis van de rijke, kinderlooze weduwe, die veel uitging, en veel ontving, naar het een tonige huishouden in Iriya, waar den heelen dag hard gewerkt moest worden en waar weinig Vertier was. De dienstmeisjes, die ze achtereenvolgens al hadden gehad, waren allen na korten tijd weer weggegaan, daar zij het er niet konden uithou den, omdat het goed te eenzaam en te verlaten lag. Mrs. Underwood was dus allesbehalve opge wekt gestemd, ofschoon ze hard bleef voort- werken aan haar machine. De deur ging open en haar oudste dochter trad binnen, terwijl ze op een blad de ingrediën ten droeg, om salade te maken: komkommers, tomaten en room. „Moes, waarom kijkt u zoo bedroefd? Ik heb juist een mooi plannetje bedacht, dat een heel gunstige verandering kan teweeg brengen in onze omstandigheden. U weet toch wel, dat geld, dat Miss Fairchild mij voor een verjaars cadeautje heeft gezonden? Nu, ik ben van plan, daar een paar koeien voor te koopen, want ik heb berekend, dat, zoolang er zulk prachtig zomervoer is, wij op z'n minst drie pond per week van de boter moeten maken. Renfrew heeft gisteren nog gezegd, dat hij van ons zou willen inkoopen, wat wij maar produceeren kon den, want hij voorziet de rivierbooten en we hoeven niet bang te zijn, dat de markt over voerd wordt. Nu zou ik graag een paar goede melkkoeien willen koopen en een nieuw stel melkerijbenoodigdheden." „Maar ik kan toch niet toestaan, dat je die honderd pond gebruikt „Verliest u, als-je-blieft, niet uit het oog, dat ik meerderjarig ben," lachte Mary, „en nog wel een paar jaar ouder ook! Me dunkt, op je vier-en-twinstigste wordt het toch hoog tijd, dat je eens iets presteeren gaat!" En zoo langzamerhand liet Mrs. Underwood zich dan toch overreden. „Toch vind ik het zoo hard, als ik je altijd maar zoo druk bezig zie in huis, terwijl je zoo verlangt, om ook eens een paar uurtjes te kun nen studeeren." „Maar ik ben op z'n minst zoo nuttig bezig met mijn handen, en, als- ik nu zie, dat wij er waarlijk wel komen zullen, dan schenkt mij dit de grootste voldoening." „Wat zouden wij toch zonder jou beginnen kind?" zei Mrs. Underwood met tranen van dankbaarheid in de oogen. Mouw zonnige natuur weet toch ook overal iets goeds op te ver zinnen!" „Stil, moes, daar komt vader! Laat hij maar niet zien, dat u zoo ernstig is gestemd." „Dat is me wat moois!" riep de dokter ver stoord. „Juist toen Brian en ik den molen met veel moeite aan het werk hadden gekregen, werd ik naar Balfour geroepen. Grant is heel ziek. Ik zit tot over mijn ooren in het werk en nu kan ik ik niet terug zijn voor vanavond laat." De dokter was echter niet zoo boos, als hij wel leek, maar hij was nu eenmaal wat driftig en opgewonden van aard en toen hij een kwar tier later geheel gereed en gekleed was voor den rit naar Balfour, was hij zijn verstoordheid weer vergeten en was hij slechts vervuld van mededoogen voor den patiënt, die er, volgens de overhaaste boodschap, heel slecht aan toe moest zijn. Toen hü op de plaats aankwam, leek Mr. Grant weer veel beter, dan hij hem verwacht had, maar toch kon dokter Underwood den zieke nog niet lastig vallen met zijn eigen moeilijk heden. Hij bleef bij de familie thee drinken, en, na afloop van den maaltijd, vroeg Mrs. Grant: een hoogst verstandige en sympathieke vrouw hoe het hem ging op Iriya. En nadat zü voor het meerendeel zijn klachten had aangehoord sprak ze overtuigd: „Als u de boerderij alléén wil blijven beheeren, zult u ze nooit winstgevend maken. Bij voor beeld: hoe kunt u er nu ineens uitloopen, om een patiënt te bezoeken! Geloof mij, u zult uw praktijk er geheel aan moeten geven en er nog een jonge kracht bijnemen voor de boerderij." „Maar „Jawel, ik weet, wat u zeggen wilt: u ziet tegen de kosten op, maar vergeet niet, dat de loonen op het oogenblik droevig naar de laagte zijn, maar dat het u daarom veel makkelijker zal vallen, iemand te krijgen. Laat hèm voor den moestuin zorgen en daar twee pond per week van maken. Op uw plaats kunnen er bijna het heele jaar groenten groeien. De vorige bewoners hadden een windmolen, om er den tuin en den boomgaard mee te besproeien." „De molen is er nog, maar ik kan er maar zelden water mee oppompen. Ik heb met emmer tjes vol water uit het meer aangedragen, om er den bloemtuin en het kleine lapje moesgrond mee te besproeien." „Foei, foei! U zou er zelf mee ten onder gaan, zonder dat de groenten er eigenlijk nog iets aan hadden! Allereerst moeten wij iemand zien te vingen, die den molen aan den gang weet te brengen, a".s Grant goed was, zou hij zelf komen; maar hij is niet de eenige hier aan de rivier. Laat uw rentmeester, of uw opzichter, of hoe u hem noemen wilt, in alle winsten deelen. De druiven zullen nu zeker bijna rijp zijn. Zoodra u iemand hebt, om ze te plukken, zullen wij met genoegen tot uw geregelde afnemers hooren. Onze wagen gaat iederen Donderdagochtend naar Marshall. Als u ons dan geregeld: boter, kuikens, eieren en vruchten kunt leveren, dan zouden wij er ook mee geholpen zijn. Met de gunstige ligging van uw goed zou u het kunnen volhouden, zelfs in de slechtste tijden." Zóó overredend had Mrs. Grant gesproken, dat dokter Underwood geen oogenblik twijfelde aan de deugdelijkheid van haar raadgevingen; toch was het hem nog niet duidelijk, hoe hij aan de noodzakelijke hulp zou komen. Het was een donkere avond en de dokter zou er zich niet over -rwonderen, als er, bij voor beeld, een onweer losbarstte. Zoo lang hij nog op het grondgebied van Mr. Grant bleef, be greep hij zeer goed, dat hij den rechten weg moest volgen; maai-, zoodra hij daaruit reed, waren er meer paden tusschen de struiken te volgen en het paard en hü schenen het oneens te zijn omtrent den weg naar Marschall, de stad waardoor hij moest trekken. „Neen, oude jongen," zei dokter Underwood hardop, „je wilt mij zeker meetroonen naar je oude huis, maar daar denk ik toch niet aan! De „ouwe jongen" schudde den kop, maar moest zwichten voor den wil van zün heer. Ondanks de verstikkende hitte, het rollen van den donder in dei verte en nu en dan het ver- raderlijk flitsen van een bliksemstraal, voelde dokter Underwood zich toch getroost door dat onderhoud met Mrs. Grant. Zü scheen, het dus 'zeer goed mogelijk te achten, om Iriya tot een winstgevende plaats te maken. En, terwül hü al bü zichzelf overlegde, hoe hij de advertentie zou stellen, waarin hü zou vragen om een geschikte hulp, merkte hü, tot zijn groote verbazing, dat het stof hem in het gelaat woei, dus dat hij den wind niet meer achter zich had. Hü ging opstaan in het zadel, om te zien, of hü, bü het flitsen van den blik sem, ook de rij reusachtige gomboomen zag, die langs de Murray stonden; maar, toen hü die niet ontdekte, maar enkel een kale zandvlakte, begreep hü, dat hü verdwaald was en betreurde hij het, dat hij maar niet den weg had gevolgd, dien de „ouwe jongen" had gekozen. Het onweer werd steeds heftiger; ruiter en paard waren telkens verblind door de bliksem schichten en dan was het weer zóó donker, dat men haast geen hand voor oogen kon zien. Intusschen spitste het paard de ooren, snoof en wilde niet verder. Er lag iets op het zand, iets dat dokter Underwood in het eerst heel slecht kon onderscheiden, maar dat eindelük een zadel en een pak levensmiddelen scheen te zün, terwijl van den ruiter toch niets te zien wasEn wat zou het baten, om in zulk een stormachtigen nacht rond te küken naar den man? Een eind reed dokter Underwood door, toen snoof het paard opnieuw en wilde niet verder. Bü het weerlicht zag de dokter een man op den grond liggen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1937 | | pagina 9