De zwijgzame Downingstreet
3tetuM&aal van den dag
evaar!
De avonturen van Stan en Pol
De Kamper steur
WIE ZIJN DE LEIDENDE
FIGUREN?
DERTIGDUIZEND?
Lente-idylle I
.Ahi>-
GELUK
ZATERDAG 7 AUGUSTUS 1937
Geheime machten"
Zijn geschiedenis
Paradijs voor huis
vrouwen
naar het
encelsch
Vit alles blijkt de realiteitszin
van de Engelsche buiten-
landsche politiek
Afgezien van den Minister van Buiten-
landsche Zaken, den „Secretary of State
for Foreign Affairs", worden er slechts
gelden namen genoemd van Engelsche persoon
lijkheden, die zich met de Britsche buitenland
se politiek bezig houden. Men kent, eerlijk
^gegeven, eigenlijk niemand anders dan sir
Anthony Eden. De eigenlijke organisatoren en
'eiders van het ingewikkelde apparaat treden
"ooit of hoogstens slechts voor korten tijd aan
bet daglicht. Wie kende bijvoorbeeld den dezer
dagen overleden mr. R. F. Wigram, die geen
"ijzonderen titel had, maar desondanks misschien
een grooteren invloed op de geschiedenis van
de laatste tientallen jaren heeft uitgeoefend,
dan menig wereldberoemd staatsman en poli
ticus! Mr. Wigram stond aan het hoofd van het
centrale departement van het Engelsche minis
terie van Buitenlandsche Zaken en er werd
geen verdrag gesloten, zonder dat hij zijn in
goed had geldend gemaakt.
Wanneer men aan de veelzijdige, uiterst be
langrijke taak van dit departement denkt, zou
JAen meenen, dat het de beschikking over een
[eger van deskundigen zou hebben. Het zijn in
bet geheel echter slechts vijf mannen, die in
bet Engelsche Ministerie van Buitenlandsche
Zaken over de voor geheel Europa belangrijke
*raagstukken beslissen. En nog ongelooflijker
blinkt het feit, dat het geheele apparaat der
®hgelsche buitenlandsche politiek slechts door
190 menschen aan den gang wordt gehouden.
De mannen van den Civil Service, waaruit de
®taf van het ministerie van Buitenlandsche Za
ken gerecruteerd wordt, hebben geen bijzondere
htels, zooals in andere landen gebruikelijk is.
De betiteling voor deze dikwijls zeer hoog be
taalde ambtenaren is in vele gevallen eenvoudig
s'echts „clark", wat in het algemeen „bureau-
Srijver" beteekent. Maar deze klerken, die in
be Londensche Downing Street hun diensten
verrichten, vormen de elite van het Engelsche
Corps ambtenaren en de weg naar de hoogste
diplomatieke carrières staat voor hen open. Het
^erk, dat deze menschen moeten doen, behoort
Jtel tot het moeilijkste, veelzijdigste en ingewik
keldste ter wereld. Dat vindt zijn oorzaak in
bet feit, dat ook de belangrijkste politieke
draagstukken eerst ter beoordeeling aan de des
betreffende ambtenaren worden voorgelegd om
ban daarna, wanneer zij reeds in het stadium
ber beslissing zijn gekomen, naar het hoofd van
be organisatie, den „Permanent Undersecreta,ry"
van het Engelsche ministerie van Buitenland-
Se Zaken voorzien van de noodige aanteeke-
"ingen te worden doorgezonden. Verantwoorde
lijk voor de beslissingen is de minister zelf, maar
be belangrijkste factor is en blijft de hoogste
ambtenaar van het ministerie, en dat is sinds
Zeven jaren sir Robert Vansittart, die na in di-
Momatieken dienst te zijn geweest betrekkelijk
Jong tot opvolger van sir Ronald Lindsey, die
°P het oogenblik Britsch ambassadeur te
Washington is, werd benoemd.
Het is begrijpelijk, dat men over een man met
een zoo grooten invloed, als sir Robert Van
sittart bezit, veel geheimzinnigs vertelt. Sir Ro
bert, de thans 55-jarige, trekt zich daar echter
Geinig van aan. Evenals zijn voorgangers streeft
bij ernaar, zoo weinig mogelijk in het openbaar
°P te treden. Zijn persoonlijke meening ten
aanzien van de vraagstukken der internationale
Politiek is steeds slechts aan zijn chefs bekend
menschen van een zoo verschillenden aard
als sir John Simon, sir Samuel Hoare en sir
Anthony Eden. Het is in strijd met de prin
cipes van het Engelsche staatsleven, dat de
Divil Service, waartoe ook Sir Robert behoort,
°P een of andere wijze in de politieke meenings-
Verschillen wordt betrokken.
Bij de reserve, die de mannen van het minis
erie van Buitenlandsche Zaken zich moeten
°Pleggen, weet men ook weinig van hun parti
culiere leven. Men stelt zich hen meestal als
echte ambtenaren voor, die slechts belangstel-
'ihg voor verdragen, cijfers en diplomatieke nota's
bebben. Niemand wist b.v. dat Mr. Wigram
een geestdriftig tuinier was en wat Engelsche
Plannen dikwijls doen zeer schoone hand
werken maakte. Bekender is dat sir Robert Van-
s'ttart dichter en schrijver is en nog niet zoo
beel lang geleden zelfs boeken met titels als
■Dwaasheden" of „Stof" publiceerde. Eenige
laren geleden werd er zelfs een tooneelstuk van
bem opgevoerd, intusschen met weinig succes.
Ih zijn ambt is hij overigens alles anders dan
S droomende dichter. Integendeel: hier ver-
Menschen, die zóóveel haast
hebben, dat hun de tijd ontbreekt
om veilig te rijden, krijgen vaak
maanden cadeau in hospitaal of
huis van bewaring....
tegenwoordigt hij ten volle den realiteitszin van
de Engelsche buitenlandsche politiek.
■tot de leidende figuren van het ministerie
behoort verder Maurice D. Patterson, tot wiens
arbeidsgebied geheel Afrika behoort. Zijn naam
dook slechts eenmaal in de pers op. Dat was,
toen hij deelnam aan de Parijsche besprekingen
over de Abessinische kwestie.
Een ander belangrijk man is mr. Craigie, de
chef van het Amerikaansche departement, waar
van bekend is, dat hij zeer karig met zijn woor
den is.
In sensationeele publicaties spreekt men dik
wijls van geheime machten, die achter de cou
lissen der wereldpolitiek werken. De werkelijk
geheime machten der Engelsche diplomatie zijn
echter de in het geheel niet geheimzinnige man
nen van den Civil Service, die in het gebouw
in de Downing Street in zeer eenvoudige kamers
en aan dito schrijfbureaux uiterst belangrijk
werk verrichten en desondanks meestal slechts
eenmaal in de pers genoemd worden wan
neer zij sterven.
Eenigen tijd geleden is bij de N.V. Uitgevers-
Mij. J. H. Kok te Kampen een 80 bladzijden tel
lend boekje verschenen van de hand van den
inwoner dier stad, den heer J. H. Kok, dat
tot titel draagt: „De Kamper-Uïen"
Import.
De schrijver behandelt hierin de vraag: hoe
is Kampen toch gekomen aan haar vermaar
den Kamper-uiennaam? Op vlotte, en ook af
doende wijze, toont hij aan, dat omstreeks 1840-
1850 de Kamper Jan Jacob Fels een aantal
„Kamper Stukjes" schreef en dichtte, waar
schijnlijk daarbij navolgend een oud Duitsch
Narrenboek („Das Lalebuch"). De naam „Kam
per Stukjes" werd later door den volksmond
omgezet in „Kamper Uien".
In zijn geschrift behandelt de schrijver ook
de geschiedenis van den „Kamper steur", welke
wij hier overnemen.
Bij zijn navorschingen voor de berijmde
„Kamper Stukjes" vond de auteur als e e n i g
spoor daarvan het jaar 1648, toen de predikant
Paschier de Fijne een aantal geestige hekel
dichten schreef. (Dit spoor bleek intusschen
niet juist). Dit gedicht een theologenstrijd
uit die dagen behandelend verscheen onder
den titel „het Camper steurtjen, van harde eie
ren, sterke boter en bittere mosterd".
Kampen, zoo merkt de schrijver dan op, is
altijd een stad geweest, waar immer veel steu
ren werden gevangen; dit was reeds in de Mid
deleeuwen het geval. Niet ontkend kan worden,
dat de steur In de geschiedenis der stad een
zekere plaats heeft Ingenomen. De annalen ma
ken zelfs gewag van een langdurigen steur-
oorlog.
Van over-oude tijden af heeft de steur bij
voorkeur de water-omstreken van Kampen op
gezocht. Evenals de zalm, is de steur een visch
die voor het leggen van kuit vanuit zee de rivier
opzwemt. En later komen de kleine steurtjes
weer de rivier afzakken om in de zee verdere
ontwikkeling te zoeken. Op de andere Holland-
sche rivieren kwamen ze ook wel voor, maar min
of meer sporadisch.
Wat nu de oorzaak was dat de steur juist de
IJselmonden opzocht, is onverklaarbaar. Maar
een feit is het. En de oude Kampers hebben er
in elk geval geen schuld aan.
In vroegere eeuwen had Kampen het privilege
dat uitsluitend de Kamper visschers op steur
mochten visschen, niet alleen op den IJsel, maar
ook in zee „tot op een diepte van 3 '/2 el waters".
Dat was alles nauwkeurig geregeld. Alleen de
visschers van „Vollenho" hadden eveneens het
recht om op steur te visschen. Dat privilegie
was hun geschonken door den Utrechtschen Bis
schop David, die regelingen had getroffen, waar
door ook „die van Vollenho" steur mochten vis
schen. Waarom dat recht geschonken was, is niet
bekend.
En er zou nooit ruzie over gekomen zijn, ware
het niet dat in het midden der 16e eeuw (1540
1550) de Hollandsche visschers uit Enkhulzen,
Stavoren enz. enz. ook wel gaarne wat van dien
buit wilden hebben. Gevolg was: ruzie en klacht
op klacht.
Er werd hevig geklaagd over die brutale inval
lers, die hier niet mochten komen en dat ze
op Kamper gebied zooveel steur wegsleepten.
Maar dat was nog niet alles. Die Hollanders
vischten niet eerlijk. Want er moest worden ge
constateerd, dat de netten dezer Hollanders
zulke kleine mazen hadden, dat ze nu letterlijk
alles weg vingen, rijp en groen. Vandaar de
beschuldiging: „dat sy al dat gruys ende saet
van vis wegnamen, vangende dagelix vele men-
nigten van Jonge viskens, diet tot geen nut van
menschen en quamen, waar oock vele jonge
steurs jaerlix mit onder was, die haer anders
nergens to nutte en quamen dan haer verkens
daermede te mesten ende haer enden daermede
te voeren."
De Hollanders van hun zijde hielden vol dat
de geheele Suydersee vrij water was. En dat ze
met die- bepalingen van 3V2 voet diep water
niets te maken hadden.
De ruzie liep ten slotte zoo hoog, dat het ge
schil werd gebracht voor den Geheimen Raad
te Brussel, die 23 Juli 1555 bepaalde dat er drie
bakens zouden worden gezet, „op die diepte van
3 ellen en een half water, ter plaatse daer die
van Campen ende Vollenho jaerlix in die tijt
van de steurvanck vergaderen om te setten die
eerste baken, daer die van Vollenho haer steur-
vluwen beginnen te zetten".
Maar de steur-oorlog was daarmede nog niet
ten einde. Want de Hollanders gaven niet zoo
spoedig kamp.
Er werden bekwame kaart-teekenaars aan het
werk gezet, die opdracht ontvingen het terrein
duidelijk in kaart te brengen. En we hebben
aan dezen steur-oorlog te danken, dat wij daar
door in bezit zijn gekomen van een paar prach
tige kaarten.
In 1556 maakte Jasper Adriaanszn. een kaart,
waarop reeds duidelijk staat afgebakend tot
hoever in zee het privilegie van Campen liep,
en daarvoor was een lijn getrokken met het bij
schrift: „Camper Vrijheit op 3% elle."
Deze oude kaart is thans nog in bezit van
ons Archief, doch zij heeft veel geleden door
den tand des tijds. Enkele gedeelten zijn niet
meer of slechts ten deele leesbaar.
Gevolg was, dat eindelijk 30 April 1559 de
„definitieve sententie" viel. Den Hollanders werd
absoluut verboden te visschen op steur in de
IJselmonden en op het Kamper zand. In het
vangseizoen mochten alleen „die van Vollenho"
hun netten plaatsen van af de „steurbaken"
tot „aan het huis van de Cuinre". En geduren
de den vangtijd mochten de „waterschippers"
niet varen tusschen Schokland en de Kamper
kust.
Doch ook daarmede was de steur-oorlog niet
uit.
EUIIIIIIIII
IIIIIIIHUf
Dertigduizend jongen kerels
Straalt de vreugd de oogen uit,
Dertigduizend jonge stemmen
Klinken op met blij geluid
Dertigduizend jonge harten
Slaan daar öp met nieuwen gloed,
Dertigduizend jongens voelen
Nieuwe levenskracht in 't bloed.
Dertigduizend zijn daar samen
In gezonde, ware vreugd,
Dertigduizend van de jlinksten,
Van de besten van de jeugd.
Dertigduizend jongens hebben
Week'lijkheid aan kant gezet,
Dertigduizend luist'ren enkel
Naar hun mooie, sterke wet.
Dertigduizend, die niet langer
Zijn verblind door valschen schijn,
Die slechts ware grootheid kennen,
Die karakters willen zijn.
Dertigduizend?Neen, veel meer toch
Van wel heel de wereld rond,
In wier hart die prachtbeweging
Vreugdevollen weerklank vond!
Honderdduizenden, millioenen
Van elk ras en elke taal
Voelen zich in 't hart gegrepen
Door 't Verkennersideaal.
Heusch, met al uw idealen
Staat ge roaarlijk niet alleen,
En ook niet met dertigduizend,
Maar veel meerziet om u heen!
Dat getal van dertigduizend
Is dan immers veel te klein,
Allen moet men daarbij tellen,
Die van goeden wille zijn!
Gaat dan allen ook beleven
Waar uw hart toch zoo voor slaat;
Helpt u zelf, en helpt elkander,
Helpt de wereld! Weest paraat!
HERMAN KRAMER
lil»IlllllllllllllllillllllllllllIllNil
Uit het vorenstaande blijkt wel duidelijk, dat
de steur In vroegere eeuwen voor Kampen wer
kelijk een zekere beteekenis heeft gehad. En het
is zeer wel mogelijk, dat de naam „Kamper
steur" uit den tijd van dezen steur-oorlog da
teert, en dat de Hollanders dit woord als een
scheldnaam hebben gebruikt tegen hun con
currenten van Campen.
De geschiedschrijver maakt voorts melding
van het feit, dat in de zestiende en zeventiende
eeuw bij Kampen een zéér belangrijke visch-
vangst bestond, zoowel in zee als op den IJsel.
Er werd toen ook buitengewoon veel zalm ge
vangen in de rivier, welke bij groote hoeveel
heden als gezouten handelsartikel werd uit
gevoerd.
Maar niet alleen werd er veel zalm gevangen,
ook de steuren-vangst bleef van zóó groote be
teekenis, dat er allerlei bepalingen voor uitge
vaardigd en zoowel de vangst als de verkoop
nauwkeurig gereglementeerd werden. De Raad
bedong b.v. „dat er uit elk zegen-net één steur
aan de stad moest komen, welke dan ten voor-
deele der stadskas werd verkocht."
De steur was in dien tijd een gerecht voor de
aanzienlijken, in tegenstelling met den zalm. Men
denke slechts aan de schilderij in het Rijks
museum van „de biddende vrouw". Als symbolen
van armoede, een homp brood, een kannetje
water eneen prachtige dikke moot zalm!
Uit het Archief blijkt, dat in 1610 Amsterdam
Kampen dank betuigde voor een geschenk in
steur. Evenzoo van Prins Maurits en Graaf van
Bentheim.
In een der oude geschiedboeken vindt men
ook b.v. zeer kenmerkend voor den handelsgeest
der oude Kampers: „Een steur en een zalm wa
ren de middelen, die de stad dikwijls te baat
nam om in het doen van zaken „gladdigheyt te
couseeren"!
De steur is in den loop der eeuwen steeds
Jantje is drie jaar oud, Fransje anderhalf.
Ze hebben zon noodig, want het laatste jaar
was arm aan zonneschijn. Vandaag, bij het
eerste echte voorjaarsweer, werden ze plechtig
in hun speeltuin gelaten, ieder met een schopje
in de rechter- en met een emmertje in de lin
kerhand. Ze zagen er in hun bonte schortjes
snoezig uit. Ze konden zoo uit een prentenboek
zijn overgenomen. Men liet ze alleen met zich
zelf, hun emmers en schopjes.
Zooals niet anders te verwachten was, boorde
Jantje, die reeds eenige levenservaring heeft en
weet, waar schopjes goed voor zijn, zijn werk
tuig dadelijk en met een zeker instinct in den
grond. Op zijn knieën zittend, werkte hij stil
voort, groef en vulde zijn emmertje. Fransje
sloeg hem een poosje verbaasd gade, dan greep
ook hij zijn schopje en begon den ander na te
doen. Zooals niet anders te verwachten was, be
gon hij de „bewerking" van den grond precies
op de plaats, welke zijn grootere broer tot zijn
arbeidsveld uitgekozen had.
Eenige oogenblikken zaten zij geknield tegen
over elkaar. Spoedig echter volgden er wreve
lige, zij het ook nog woordlooze bewegingen van
den „groote", die hand en schop van den in
dringer op zij schoof. Men kon voelen, dat de
atmosfeer meer en meer geladen werd. Tot
plotseling, ongewoon vlug, het pleit beslecht
werd en de eerste kreet van den zwakkere in
de onschuldige lente weerklonk. Met waaiend
schort kwam moeder van haar fornuis naar
buiten gerend, om den vrede te herstellen.
Eenige minuten ging alles goed. Jantje had,
na een geduchte vermaning, een andere stelling
betrokken, om hier de geheimen van den bodem
na te speuren. Hij bracht het gevulde emmertje
vier, vijf stappen ver weg en schudde het leeg.
Dan keerde hij terug naar zijn kuil, om opnieuw
te beginnen. Met de schop op den rug stond
Fransje ernaast en keek toe. Zijn emmertje lag
op den grond, zijn linkerhand wreef hij naden
kend over zijn neus. Met groote oogen volgde
hij den weg van zijn broer, die nu weer met een
vol emmertje vier, vijf stappen aflegde en zijn
nieuwen oogst bij den ouden deed neerkomen.
Nauwelijks echter had Jantje hem den rug toe
gekeerd, nauwelijks zat hij weer bij zijn kuil,
of de jongste, zijn kans waarnemend, wag
gelde naar den berg, welken zijn broer bezig
was te vormen, en begon, het zand verder weg
te dragen. Juist kwam er een wolk voor de zon,
en men had weer het gevoel, dat de atmosfeer
geladener werd.
Jantje, die zich nu oprichtte en omkeerde,
liet van schrik het volle emmertje uit zijn hand
vallen. Of gebeurde het alleen maar, om beide
handen vrij te krijgen? Een doordringende pro-
testschreeuw werd gehoord, gevolgd door luide
jammerklachten. Weer kwam moeder naar bui
ten, om opnieuw den vredesengel in den kin
dertuin te brengen.
Eenige minuten ging alles goed. De wolk was
weggetrokken en had weer plaats gemaakt voor
de zonnestralen. Wederom was er het aardige
tafereeltje van twee stil en vreedzaam spelende
kinderen in de lentezon. Mama was intusschen
vergeten, of ze al dan niet zout bij de aardap
pelen had gedaan. En vader moest opnieuw be
ginnen met zijn berekening, omdat het lawaai
van de ruzie buiten hem zoo even plotseling had
doen ophouden. Hij keek nog even in den tuin,
waar oprecht vrede scheen te heerschen. (Jan
tje was juist be- lttlltn
zig, Fransje zijn f
modder per pond
te „verkoopen" en
Fransje stopte de
„waren" met hei
ligen ijver in de E E
zakken van zijn
schort en broekje). Dan keerde vader, innerlijk
tevreden, bijna zelfs gelukkig, naar zijn bere
kening terug.
Doch hij was met zijn werk nog niet gevor
derd tot op het oogenblik, dat hij het moest
onderbreken, of een nieuw geschreeuw deed
hem schrikken. Ditmaal kwam het uit den
mond van moeder. Toen hij met een angstig
hart aan het raam kwam, zag hij een treurig
schouwspel: talrijke pas gewasschen kleeding-
stukken, die zoo juist nog sneeuwwit en vroolijk
in den wind wapperden, dreven thans (treurig
om aan te zien!) in de modder en Jantje, die
op zijn omgekeerden emmer stond, reikte juist
met uitgestrekte armen naar nieuwen buit.
Fransje echter, wiens gezicht meer op dat van
een neger dan dat van een blanke geleek, was
druk doende, den zwarten inhoud van zijn zak
ken over de wasch uit te strooien. Met verhit
gelaat, met waaiend schort en vliegende haren
kwam moeder van het huiselijk fornuis naar
buiten gerend.
De lente-idylle was geëindigd, absoluut ge
ëindigd. Verwonderd en vragend, met groote
oogen, stonden de jongens. Hadden ze nu niet
den vrede bewaard? Hadden ze zich niet waar
lijk als broers gedragen? En het was juist nu
zoo mooi geweest, zoo geheel en al naar hun
hart.
's Middags kwam er bezoek uit de stad. „Ach
neen," zei de dame, „wat is het hier mooi
midden in het bosch je reinste kinderpara
dijs. Hier zou men niet genoeg kinderen kun
nen hebben."
Papa en mama hebben instemmend geknikt
en gezwegen.
(Nadruk verboden)
Kampen trouw gebleven. Al was het niet met
denzelfden overvloed. Verscheidene jaren vóór
de arbeid aan den Afsluitdijk werd begonnen,
was het, nadat de vangst geleidelijk sterk was
verminderd, ineens afgeloopen. Er werd geen
steur meer gezien of gehoord. Ze waren plotse
ling verdwenen.
Oók al een steuren-mysterie!
i
Daar kwamen zoowaar de waterlanders weer voor den dag,
en toen de zuster naar dé andere bedjes ging om daar de
jongens in te stoppen, begon hij weer te huilen. Pol fluisterde
hem echter in, dat hü een flinke jongen moest zijn, dan zou
hij weer gauw beter worden.
geen zuster in de zaal en opeens klonk er uit den hoek van
de zaal een klaaglijk miauw. Dat deed Piet Verburg, en uit een
ander bed klonk plotseling „woef, woef" en opeens was de zaal
gevuld met allerlei dierengeluiden. Nico vergat zijn verdriet
en keek nieuwsgierig rond, wie die geluiden allemaal maakten.
De jongen naast hem begon ineens te brullen als een leeuw en
trok er zoo'n gek gezicht bij, dat Nico bijna in een lachbui
Pol wreef zijn handen. Dat ging best zoo. Nico zou zich nu
wel spoedig op zijn gemak gaan voelen tusschen al die jon
gens- Hij fluisterde Nico nog in het oor, dat hij nu wegging
en dat hij nu lief moest zijn en niet meer huilen, en toen ging
hij weg.
Eindelijk was de zuster klaar en ging ze weg. Nu was er was uitgebarsten.
Het leven op onze planeet wordt werkelijk
van dag tot dag schooner. Onder meer
ook voor de huisvrouwen.
Het is mijn bedoeling niet hier den lof te
gaan zingen van het leven van de moderne
huisvrouw- Ik vrees, dat dan alle mannen on
middellijk hun kantoorkruk, subs, werkbank,
operatietafel, ploeg, etc. zouden in den steek
laten met de bedoeling deze onvoorwaardelijk
te verruilen voor het keukenschort en het
plaatsje voor het aanrecht.
Ik wil alleen een klein tipje van den sluier
oplichten, als een voorproef van onbekende za
ligheden.
Terwijl de vrouwen van Atilla en zijn toege
wijde Hunnen den dagelijkschen biefstuk nog
aan Pa meegeven moesten, om dezen onder het
zadel gaar te rijden, beschikten hare achter
achterkleinkinderen, de middeleeuwsche huis
moeders reeds over een knappe vinding der
techniek, het braadspit, waaraan met veel be
leid en handigheid een heel kalf tegelijk gebra
den kon worden, al was het buitenste korstje
dan wel wat al te croquant naar onzen smaak.
Een honderd jaar geleden stemden onze
grootmoeders vol toewijding voor hare groote
fornuizen onder machtige schouwen. Hare
kleindochters knippen met een luchtig gebaar
een gaspitje aan en uit.
Nu zijn in Engeland verschillende construc
teurs in de weer met het bouwen van een han
dig hoogfrequent-kooktoestel, in den geest van
de geneeskundige apparaten voor diathermie.
Door dit toestel zal niet alleen de tijd, noodig
voor het koken, tot een minimum kunnen wor
den teruggebracht, doch het zal tevens het
groote voordeel bieden, dat de spijzen hun voe
dingswaarde volledig behouden.
Bij de verrichte proefnemingen leek het een
waar Luilekkerland. Men kreeg een stuk malsch
doorbraden rundvleesch in 30 seconden. Spie
geleieren waren in 2 seconden gereed, een
groote aardappel was in 15 sec. gaar en blom
mig.
En hoewel de hoogfrequente apparaten
slechts een nuttig effect hebben van circa 50
pCt., zal deze manier van koken, wanneer men
er in slaagt een geschikt toestel te bouwen,
goedkooper zijn dan het koken op kolen of op
gas, want de kosten voor een gedurende 15 se
conden ingeschakelden hoogfrequenten stroom
zullen even hoog zijn als die voor electrisch
licht gedurende 1 minuut.
Ing. D.
ATI" f A OrMVnVTÜ^C op dit blad zijn ingevolge de verzekenngsvoorwaarden tegen U *7^0 bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken a oor p *7 CH
I .1 r*. A 1P. jj ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen i %J\J» verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen We
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
bij een ongeval met p 250."
doodelijken afloop een voet of een oog.
Het leven op Iriya was inderdaad heel moei
lijk en haar oudste dochter had zoo ontzettend
veel werk, dat haar moeder zich ongerust
blaakte, hoe Mary's heele jeugd ten onder zou
ëaan in een strijd tegen onoverwinnelijke be
zwaren. Ze trachtte zich al te troosten met de
Bedachten, dat, als Evelyn, het tweede dochtertje,
van de school te Melbourne thuis zou zijn, zij
dan ook zou kunnen meehelpen. Maar Evelyn
bad nooit veel huishoudelijke aanleg getoond;
baar streven was meer gericht op eerzuchtige
Verlangens.
Evangeline was vier jaar in huis geweest bij
^rs. Gilbert, de eenige zuster van dokter Under-
Wood, die indertijd een bezoek had gebracht bij
baar familie op Broken Hill. In vele opzichten
Ss het voorstel van Mrs. Gilbert heel welkom
ëeweest, maar Mrs. Underwood vreesde, dat het
hu een groote overgang voor Evelyn zou zijn,
van het huis van de rijke, kinderlooze weduwe,
die veel uitging, en veel ontving, naar het een
tonige huishouden in Iriya, waar den heelen
dag hard gewerkt moest worden en waar weinig
Vertier was.
De dienstmeisjes, die ze achtereenvolgens al
hadden gehad, waren allen na korten tijd weer
weggegaan, daar zij het er niet konden uithou
den, omdat het goed te eenzaam en te verlaten
lag.
Mrs. Underwood was dus allesbehalve opge
wekt gestemd, ofschoon ze hard bleef voort-
werken aan haar machine.
De deur ging open en haar oudste dochter
trad binnen, terwijl ze op een blad de ingrediën
ten droeg, om salade te maken: komkommers,
tomaten en room.
„Moes, waarom kijkt u zoo bedroefd? Ik heb
juist een mooi plannetje bedacht, dat een heel
gunstige verandering kan teweeg brengen in
onze omstandigheden. U weet toch wel, dat
geld, dat Miss Fairchild mij voor een verjaars
cadeautje heeft gezonden? Nu, ik ben van plan,
daar een paar koeien voor te koopen, want ik
heb berekend, dat, zoolang er zulk prachtig
zomervoer is, wij op z'n minst drie pond per
week van de boter moeten maken. Renfrew
heeft gisteren nog gezegd, dat hij van ons zou
willen inkoopen, wat wij maar produceeren kon
den, want hij voorziet de rivierbooten en we
hoeven niet bang te zijn, dat de markt over
voerd wordt. Nu zou ik graag een paar goede
melkkoeien willen koopen en een nieuw stel
melkerijbenoodigdheden."
„Maar ik kan toch niet toestaan, dat je die
honderd pond gebruikt
„Verliest u, als-je-blieft, niet uit het oog, dat
ik meerderjarig ben," lachte Mary, „en nog
wel een paar jaar ouder ook! Me dunkt, op je
vier-en-twinstigste wordt het toch hoog tijd, dat
je eens iets presteeren gaat!"
En zoo langzamerhand liet Mrs. Underwood
zich dan toch overreden.
„Toch vind ik het zoo hard, als ik je altijd
maar zoo druk bezig zie in huis, terwijl je zoo
verlangt, om ook eens een paar uurtjes te kun
nen studeeren."
„Maar ik ben op z'n minst zoo nuttig bezig
met mijn handen, en, als- ik nu zie, dat wij er
waarlijk wel komen zullen, dan schenkt mij dit
de grootste voldoening."
„Wat zouden wij toch zonder jou beginnen
kind?" zei Mrs. Underwood met tranen van
dankbaarheid in de oogen. Mouw zonnige natuur
weet toch ook overal iets goeds op te ver
zinnen!"
„Stil, moes, daar komt vader! Laat hij maar
niet zien, dat u zoo ernstig is gestemd."
„Dat is me wat moois!" riep de dokter ver
stoord. „Juist toen Brian en ik den molen met
veel moeite aan het werk hadden gekregen,
werd ik naar Balfour geroepen. Grant is heel
ziek. Ik zit tot over mijn ooren in het werk en
nu kan ik ik niet terug zijn voor vanavond laat."
De dokter was echter niet zoo boos, als hij
wel leek, maar hij was nu eenmaal wat driftig
en opgewonden van aard en toen hij een kwar
tier later geheel gereed en gekleed was voor
den rit naar Balfour, was hij zijn verstoordheid
weer vergeten en was hij slechts vervuld van
mededoogen voor den patiënt, die er, volgens
de overhaaste boodschap, heel slecht aan toe
moest zijn.
Toen hü op de plaats aankwam, leek Mr.
Grant weer veel beter, dan hij hem verwacht
had, maar toch kon dokter Underwood den zieke
nog niet lastig vallen met zijn eigen moeilijk
heden. Hij bleef bij de familie thee drinken, en,
na afloop van den maaltijd, vroeg Mrs. Grant:
een hoogst verstandige en sympathieke vrouw
hoe het hem ging op Iriya. En nadat zü voor
het meerendeel zijn klachten had aangehoord
sprak ze overtuigd:
„Als u de boerderij alléén wil blijven beheeren,
zult u ze nooit winstgevend maken. Bij voor
beeld: hoe kunt u er nu ineens uitloopen, om
een patiënt te bezoeken! Geloof mij, u zult uw
praktijk er geheel aan moeten geven en er nog
een jonge kracht bijnemen voor de boerderij."
„Maar
„Jawel, ik weet, wat u zeggen wilt: u ziet
tegen de kosten op, maar vergeet niet, dat de
loonen op het oogenblik droevig naar de laagte
zijn, maar dat het u daarom veel makkelijker
zal vallen, iemand te krijgen. Laat hèm voor den
moestuin zorgen en daar twee pond per week
van maken. Op uw plaats kunnen er bijna het
heele jaar groenten groeien. De vorige bewoners
hadden een windmolen, om er den tuin en den
boomgaard mee te besproeien."
„De molen is er nog, maar ik kan er maar
zelden water mee oppompen. Ik heb met emmer
tjes vol water uit het meer aangedragen, om
er den bloemtuin en het kleine lapje moesgrond
mee te besproeien."
„Foei, foei! U zou er zelf mee ten onder gaan,
zonder dat de groenten er eigenlijk nog iets aan
hadden! Allereerst moeten wij iemand zien te
vingen, die den molen aan den gang weet te
brengen, a".s Grant goed was, zou hij zelf komen;
maar hij is niet de eenige hier aan de rivier.
Laat uw rentmeester, of uw opzichter, of hoe
u hem noemen wilt, in alle winsten deelen.
De druiven zullen nu zeker bijna rijp zijn. Zoodra
u iemand hebt, om ze te plukken, zullen wij met
genoegen tot uw geregelde afnemers hooren.
Onze wagen gaat iederen Donderdagochtend
naar Marshall. Als u ons dan geregeld: boter,
kuikens, eieren en vruchten kunt leveren, dan
zouden wij er ook mee geholpen zijn. Met de
gunstige ligging van uw goed zou u het kunnen
volhouden, zelfs in de slechtste tijden."
Zóó overredend had Mrs. Grant gesproken,
dat dokter Underwood geen oogenblik twijfelde
aan de deugdelijkheid van haar raadgevingen;
toch was het hem nog niet duidelijk, hoe hij aan
de noodzakelijke hulp zou komen.
Het was een donkere avond en de dokter zou
er zich niet over -rwonderen, als er, bij voor
beeld, een onweer losbarstte. Zoo lang hij nog
op het grondgebied van Mr. Grant bleef, be
greep hij zeer goed, dat hij den rechten weg
moest volgen; maai-, zoodra hij daaruit reed,
waren er meer paden tusschen de struiken te
volgen en het paard en hü schenen het oneens
te zijn omtrent den weg naar Marschall, de
stad waardoor hij moest trekken.
„Neen, oude jongen," zei dokter Underwood
hardop, „je wilt mij zeker meetroonen naar je
oude huis, maar daar denk ik toch niet aan!
De „ouwe jongen" schudde den kop, maar
moest zwichten voor den wil van zün heer.
Ondanks de verstikkende hitte, het rollen van
den donder in dei verte en nu en dan het ver-
raderlijk flitsen van een bliksemstraal, voelde
dokter Underwood zich toch getroost door dat
onderhoud met Mrs. Grant. Zü scheen, het dus
'zeer goed mogelijk te achten, om Iriya tot een
winstgevende plaats te maken.
En, terwül hü al bü zichzelf overlegde, hoe
hij de advertentie zou stellen, waarin hü zou
vragen om een geschikte hulp, merkte hü, tot
zijn groote verbazing, dat het stof hem in het
gelaat woei, dus dat hij den wind niet meer
achter zich had. Hü ging opstaan in het zadel,
om te zien, of hü, bü het flitsen van den blik
sem, ook de rij reusachtige gomboomen zag, die
langs de Murray stonden; maar, toen hü die
niet ontdekte, maar enkel een kale zandvlakte,
begreep hü, dat hü verdwaald was en betreurde
hij het, dat hij maar niet den weg had gevolgd,
dien de „ouwe jongen" had gekozen.
Het onweer werd steeds heftiger; ruiter en
paard waren telkens verblind door de bliksem
schichten en dan was het weer zóó donker, dat
men haast geen hand voor oogen kon zien.
Intusschen spitste het paard de ooren, snoof
en wilde niet verder. Er lag iets op het zand,
iets dat dokter Underwood in het eerst heel
slecht kon onderscheiden, maar dat eindelük
een zadel en een pak levensmiddelen scheen te
zün, terwijl van den ruiter toch niets te zien
wasEn wat zou het baten, om in zulk een
stormachtigen nacht rond te küken naar den
man?
Een eind reed dokter Underwood door, toen
snoof het paard opnieuw en wilde niet verder.
Bü het weerlicht zag de dokter een man op den
grond liggen.