5 VidtMkaal oan den da4 De avonturen van Stan en Pol Help! Koning Haakon vijf en zestig jaar Beter minister? EEN DEMOCRATISCH STAATSHOOFD KUNST NAAR AMERIKA GELUK DINSDAG 10 AUGUSTUS 1937 Twee volksstemmingen 3* Of partijvoorzitter? Ulvenhout bestaat 650 jaar r^imn De keuze van den Noorschen vorst is geheel geschied volgens den wil van het volk De rijke Yankees hebben de laatste tientallen jaren Europa aan cultuurbezit leeg- gekocht NAAR HET ENCELSCH Koning Haakon van Noorwegen, die bijna twee en dertig jaar ais vorst over Noor wegen heerscht, vierde dezer dagen zijn vijf en zestigden verjaardag. Evanals alle andere jaren is ook deze verjaardag niet met veel ver toon herdacht. Dat is in Noorwegen ook niet noodig, want ieder rechtschapen Noor eert zijn vorst en vorstin en het ligt nu eenmaal niet in den aard van dit volk zijn eerbied, achting en dankbaarheid jegens het koningshuis op uit bundige wijze te laten blijken. Koning- Haakon VU werd geboren te Char- - lottenlund. Hij is de tweede zoon van Koning Frederik VIII van Denemarken en de echtge noot van de Engelsche prinses Maud, een doch ter van koning Edward VII. Uit het huwelijk van Haakon en Prinses Maud werd één kind geboren, de thans 34-jarige Prins Alexander, meer bekend onder den naam van Prins Olav van Noorwegen. Prins Olav werd geboren, toen zijn vader nog Deensch prins was en eerst na diens troonsbestijging kreeg de prins den naam van Olav. Gedurende zes en een half jaar, van 1905 tot 1912, deed zich de eigenaardige situatie voor, dat een vader en zoon tegelijkertijd, elk ln een ander land, koning waren: Frederik VIII in Denemarken, Haakon VII in Noorwegen. In Mei 1912 overleed Koning Frederik, geheel plot seling (hij kreeg op straat, te Hamburg, een hartverlamming). Toen kwam Haakon VU's broeder, Christiaan, -op den troon van Dene marken. Aldus hebben Denemarken en Noor wegen hetzelfde koningshuis: Sleeswy'k-Hol- Stein-Gliicksburg. Het was op 25 November 1905, dat Haakon met zijn gemalin, met wie hij in 1896 in het Buckingham Palace te Londen in het huwelijk was getreden, op het jacht de „Dannebrog" in Noorwegen aankwam. De „Dannebrog" werd ge ëscorteerd door Deensche, Engelsche en Duit- sche kruisers. Keizer Wilhelm had een vlagge- schip, onder commando van zijn broeder, Prins Hendrik van Pruisen, gezonden. Een groot aan tal particuliere vaartuigen volgde op eerbie digen afstand het koninklijk schip. De plech tige intocht werd in de Noorsche hoofdstad Oslo gehouden, toen nog geheeten Christiania. Op 27 November van datzelfde jaar legde Haakon den eed op de grondwet af, doch eerst in Juni "van het daaropvolgend jaar zou de koning, als Haakon VII van Noorwegen te Drontheim tot vorst worden gekroond. In de jaren, dat Haakon thans over Noor wegen regeert, zijn er wel geen schokkende ge beurtenissen in het land gebeurd, doch ook Noor wegen heeft geducht van de crisisjaren te lijden gehad en ook de oorlog spaarde het land niet. De koning heeft er evenwel zorg voor gedragen, dat het evenwicht in de verhoudingen in het nog jonge koninkrijk niet al te zeer wordt ver stoord en hij slaagde er in een vasten band te leggen tusschen het land en de nieuw-geves- tigde dynastie. Wat ook ln hem te prijzen is, is de manier waarop koning Haakon elke wrijving met Zwe den (sinds de scheiding verkeerde Noorwegen in een delicate positie) heeft vermeden. Het was in den tijd van de regeering van Koning Oscar II, den vader van den tegenwoordigen vorst, dat deze scheiding tot stand kwam. Koning Gus- taaf van Zweden heeft evenwel den wrok, dien zijn vader tegenover Noorwegen koesterde, niet volgehouden, maar stemde er zelfs in toe, dat zijn nicht, Prinses Martha, in 1928 in het huwe lijk trad met den Noorschen kroonprins Olav, zoon van Haakon VTI. Door dit huwelijk wer den de Noorsche en Zweedsche dynastieën nog hechter met elkaar verbonden. De keuze van den Noorschen koning is geheel geschied volgens den wil van het volk. Twee volksstemmingen zijn aan de keuze van Haakon voorafgegaan. Vóór zijn kroning heette Haëkon Karei van Denemarken. Den naam Haakon nam hij aan, toen hij als vorst naar Noorwe gen vertrok. De eerste volksstemming, die ge houden werd in Augustus van 1905, liep over de vraag, of Noorwegen een monarchie of een republiek diende te worden: Met 368.000 tegen... 184 stemmen werd de monarchie gekozen. Toen moest men een koning zoeken. Het tweede ple bisciet verscheen in November van dat Jaar en betrof de vraag, of de regeering zich tot Prins Karei (Haakon) van Denemarken zou wenden, om hem de Noorsche kroon aan te bieden, of dat men een ander vorstenkind tot souverein zou uitroepen. Hierover liepen de meeningen meer uiteen 259.365 Noren stemden vóór Ko ning Haakon en 62.264 tegen. Toen noodigde de regeering Karei van Denemarken officieel uit den Noorschen troon te bestijgen. Natuur lijk had men den vorst voordien reeds gevraagd, of hij eventueel bereid zou zijn als koning van Noorwegen naar Oslo te komen. Karei van De nemarken heeft toen geantwoord, dat hij gaar- Koning Haakon ne den Noorschen troon zou willen bestijgen, doch niet, dan nadat hij absoluut zekerheid had gekregen, dat de Noren hem inderdaad als vorst wenschten. De volksstemmingen hebben dit uit gemaakt en Koning Haakon VII, de vroegere Prins Karei van Denemarken, besteeg, zooals hierboven reeds gezegd, in 1905 den Noorschen troon en heeft in al die jaren dat hij gere geerd heeft, doen blijken dat hij dien troon ten volle waard is. Haakon van Noorwegen is een sympathiek en een even democratisch vorst als Koning Christiaan van Denemarken. De Noren eeren en beminnen hun vorst, hebben ontzag en respect voor hem en zijn gemalin en zullen hem stellig trouw blijven. In den Limb. Koerier heeft de heer Ir. Thywissen, voorzitter der afdeeling Venlo van de R. K. Staatspartij, de vraag opgeworpen, of mr. Goseling nu be ter had gedaan, partij-voorzitter te blijven en geen ministersambt te aanvaarden? De overgang naar Den Haag lijkt hem fataal en onbegrijpelijk. Ik kan mij voorstellen, schrijft hij, dat door het zitting-nemen van Mr. Goseling in het Ministerie-Colijn,' de Katholieke Staatspartij grooten invloed .op de gestes van het Kabinet kan uitoefenen. Maar daarnaast vraag ik mij toch af: Hoe zou Mr. Goseling „onafhankelijker" leiding kunnen geven aan de te voeren politiek van het Kabinet: als partij- of fractie voorzitter buiten het Kabinet of als aan voerder der Kaholieke ministers? Volgens mijn persoonlijk inzicht verreweg in de eerste functie. Bovendien meen ik ook het niet ver mis te hebben, dat het meerendeel der Katholieke kiezers Mr. Goseling in dertijd gepropageerd en gekozen neeft, juist om leiding te geven aan de partij en in de fractie. De Limburger Koerier voegt hieraan toe, dat deze opmerking de aan dacht verdient, ook omdat nu wel gebleken is, dat het aantal eerste-rangsfiguren in onze partij, om de leidersplaats te bezetten, niet heel groot is. Het schijnt ons toe, dat over het geval niet veel stof behoeft op te waaien. Mr. Goseling is inderdaad door de kiezers in dertijd gepropageerd en gekozen om als voorzitter leiding te geven aan de partij. Tijdens de jaren van zijn voorzitterschap heeft hij deze leiding ook gegeven op een wijze, die partij en programma hernieuwde, de kernen en de propaganda organiseerde en die beginselkrachtige vitaliteit schiep aan welke wij voor een groot deel den prachtigen verkiezingsuitslag te danken hebben. Maar het meerendeel der kie zers zou zich verwonderd hebben, in dien de leider in een periode, waar in' het constructieve werk der partij organisatie minder persoonlijk ingrijpen behoeft en het geschapen apparaat stu wend blijft voortwerken, niet de verant woordelijkheid had aanvaard, om thans ook de door onze partij beleden beginselen practisch te helpen uitwerken in den wet- gevenden arbeid. De toepassing van een program is meer waard dan een program zelf. Het was dan ook in het parlementaire verleden steeds traditie, dat de partijleiders zoowel van de katholieken, anti-revolution- nairen en Christelijk-Historischen als van liberale partijen zooveel mogelijk zelf in Kabinetten zitting namen. Sedert Thor- becke hebben Kuyper, jhr. de Geer, Goe man Borgesius o.a. niet anders gehandeld en ook jhr. Ruys de Beerenbrouck verwis selde het voorzitterschap der partij meer dan eens voor een ministerieele functie. Naar zijn eerlijke overtuiging heeft dan ook mr. Goseling ter toepassing van het partij-program in een nieuwe sfeer een nieuwe gelegenheid aangegrepen, gelijk hij in het maandorgaan van 3 Juni j.l. „ten afscheid" schreef. Verweesd is voor het overige onze partij niet achtergebleven. Het bestuur en de geschoolde instanties in het Schaepman- huis blijven actief, op den Landdag in hei najaar zal ook mr. Goseling spreken, de band tusschen hem en de partij is niet los ser, maar anders geworden. Ulvenhout, een van Brabants bekendste dorpjes, gaat eerstdaags jubileeren. Heel Nederland wordt sinds jaren door d'n Dré en z'n Trui van Ulvenhouts wel en wee op de hoogte gehouden. En nu dit rustige kerkdorpje zijn 650-jarig bestaan gaat her denken, zal menigeen van zijn medeleven willen getuigen. Maar eigenlijk is Ulvenhout veel ouder dan 650 jaar. Men meent zijn ontstaan tenig te moeten voeren tot de tijden van St. Willibror- dus, die ook in het Brabantsche vele kerkjes stichtte, die later de kern werden van een op komend dorp. Door toedoen van de Limburg- sche Abdij Thorn, die rond Breda van vele landgoederen het tiendrecht bezat, werd in het begin van de 13de eeuw te Ginneken een kerk gebouwd. Doch toen de Hervorming losbrak werd pastoor Lemmens van de Ginnekensche kerk verbannen om na den vrede van Münster toestemming te krijgen zich te vestigen aan den rand van het Ulvenhoutsche boscli op het landgoed Grimhuysen. Pastoor van de Laer, die hier later eveneens een toevlucht vond, bouwde op de naast de villa gelegen terreinen een schuur, die tot kerk werd ingericht. Reeds na 20 jaren was deze schuurkerk vervallen en zag men zich genoodzaakt een nieuwe kerk te bouwen, wat eerst na veel moeilijkheden kon geschieden. Eerst den 16den Januari 1837 wérd Ginneken gescheiden van de Ulvenhoutsche parochie en werd daar een zelfstandige parochie gesticht. Door pastoor Fick werd tenslotte in 1903 de bouw van een nieuwe kerk aanbesteed, die thans met haar ranken toren nog 't middel punt vormt van Ulvenhout, dat, al behoort het tot Ginneken, wel een alzonderlijk dorp met eigen historie mag worden genoemd. Men weet hoeveel Europeesche kunst en cultuurbezit de rijke Amerikanen in de laatste tientallen jaren hebben gekocht. Zij koopen het arme Europa leeg. Mede van de mooiste werken op de Frans Hals-tentoonstel ling te Haarlem zijn uit Amerikaansch bezit. Een van de rijkste koopers uit Amerika is Sir Andrew Mellon, gewezen secretaris van de Amerikaansche Rekenkamer, wiens collectie beroemd is. Hij heeft zijn landgenooten kunst werken cadeau gedaan ter waarde van 50 mil joen dollars. Al vijfendertig jaar bezoekt hij geregeld Europa, links en rechts verzamelend. Behalve de kunstwerken ter waarde van 50 miljoen dollars schenkt hij zijn landgenooten thans een museum, dat de fraaiste kunstgalerij van Amerika belooft te worden. Vooral in de oorlogsjaren zijn, door middel van dollar-cheques, talrijke Europeesche kunst werken den Oceaan overgegaan, niet alleen schilderijen, maar ook jammer genoeg voor Europa heele bouwwerken. Dat Europa zich verweert tegen dien „uitverkoop" van kunst werken bewijst het verzet van Frankrijk in den tijd, dat Rockefeller Jr. zoo veel moeite deed een laat-Gothische kerk, de beroemde kapel van Chavirey (Dept. der Haute Saóne) aan te koopen, welk kerkje hij naar een van zijn Noord-Amerikaansche bezittingen wilde over brengen. Natuurlijk was de koopsom fabelachtig hoog, doch de Franschen hebben zich tegen verdere onderhandelingen zoozeer verzet, dat er tenslotte geen zaken waren te doen. Toch geeft Rockefeller Jr., die, nog meer dan zijn overleden vader, een verzamelaar van alle cu riositeiten is, den moed niet op. Steeds weer zendt hij zijn menschen naar Europa, om waar devolle kunstwerken aan te koopen en intus- schen wordt Europa armer aan zijn onver vangbare schatten. Niet alleen menschen, maar ook kunstwerken beleven lotgevallen. Het meest kostbare stuk uit de Mellon-verzameling is de Raffaël „Ma donna Delia Casa D'Alba", die de Amerikaan voor een millioen dollars kocht. In de 16e eeuw hebben Italiaansche priesters dit schilderij aan den vice-koning van Napels ten geschenke ge geven, waarna het in handen kwam van den Hertog van Alva. In de 19e eeuw wist een Zweedsch gezant het kunststuk te bemachti gen; voor 4.000 kwam het in het bezit van een Engelschman, die het in 1836 voor 14.000 verkocht aan de Hermitage van Pe tersburg. Het schilderwerk werd, evenals zoo vele waardevolle kunststukken, in goud omge zet en de Raffaël kwam tenslotte in handen van Mellon. Uit de Petersburger Hermitage stamt trou wens ook het beroemde werk van Rembrandt „Jozef en de Vrouw van Putiphar", dat eens in het bezit was van Frederik den Grooten, van wlen het overging op Keizerin Catharina II. Rubens' „Bad van Diana" verhuisde in 1910 van Duitschland uit naar de Nieuwe Wereld; het werd verkocht voor 200.000. Eenmaal was Hij, Geoffry Binglam was er zelf geheel onschuldig aan. Dat ellendige telegram had 't hem gedaan. Z'n bedoeling was absoluut niet geweest, het woord „Kussen" aan 't eind van het telegram aan z'n meisje weg te laten. Hij had 't vergeten; dat was alles. In z'n groote haast, even voor hij in den trein stapte, die hem weer naar Olga terug zou brengen. En 't was dwaas van haar, daar zoo'n drukte over te maken. Maar extra-dwaas was het, dat ze het aan d'r vriendin Jessy Larkins had laten lezen. Die Jessy had vlug het nieuwtje rondgestrooid, dat Geoffrey Bingham niet langer de voorbeeldige verloofde jonge man was, waarvoor men hem in de heele stad hield. Geoffrey was na uitstekende examens inge nieur geworden. In Boston had hij Olga ont moet en haar kort daarna ten huwelijk gevraagd. Olga had hem het jawoord gegeven. Eigenlijk had het niet in Geoffry's bedoeling gelegen, zich zoo vlug te verloven. Hij had eerst de we reld willen zien, willen reizen, te land en op zee. Vooral Italië was het land zijner droomen. Hij was de eenige zoon van rijke ouders, die op geen enkele manier het geluk van hun zoon in den weg stonden. De jongeman hield veel van Olga en over laadde haar met geschenken. Eiken dag, waar hij ook was, telefoneerde of telegrafeerde hij haar. In 't aanstaande voorjaar zouden ze trouwen. Overal nam Geoffrey z'n meisje mee, behalve eens in 't jaar, naar het jaarlijksch diner der Vrijgezellenclub. Daar was hij nog steeds lid van. Olga deed dan, alsof die club niet bestond. Goffrey was voor zaken naar Baltimore ge weest en bij z'n terugkeer verheugde hij zich reeds over 't feit, dat den volgenden dag dat jaarlijksch diner weer zou plaats hebben. Hij had er misschien te veel aan gedacht, toen hij dat ongelukkige telegram verzond. Toen hij bij Olga kwam vond hij haar in tranen. „En 't ergste van alles," snikte ze, „het tele gram bevatte maar negen woorden. Het woord „kussen" had je geen cent meer gekost." „Heusch liefste," zei Geoffrey voor den zoo- veelsten keer, „heusch, ik had het vergeten." „Hoe kon je zoo iets doen? Jessy Larkins schijnt dan toch zoo'n ongelijk nog niet gehad te hebben." „Die Jessy is een oude kletskous," foeterde Geoffry. „Enwat zei ze dan?" „Je weet, dat ze scherp opmerkt; ze zei, dat je niet meer zooveel van me houdt." „Dwaasheid, Olga. Je weet zelf, dat dit groote dwaasheid Is." „In elk geval heeft ze 't al aan iedereen in de stad verteld." „Ik draai dat gekke schepsel nog eens den hals om!" riep Geoffry woedend. „Hoe kwam je er ook toe, haar m'n telegram te laten lezen?" „Ze zag het op de étagère liggen en had be' al gelezen, voor ik 't kon verhinderen." „Zoo'n serpent!" „Met dat al is 't kwaad al geschied. De me°' schen spreken er over." „Och, laat ze toch praten. Wat kan 't j°u schelen?" Maar Olga bleef koppig. „Een heeleboel!riep prt>rdi&n(l{Z ze gramstorig. wicrlUAZ De jonge man zag, dat hjj on- i verwacht geplaatst stond voor één der mysteriën van het grillige vroU' welijke karakter. ,,'t Spijt me werkelijk, Olga," was alles W® hij zei. „Daar heb ik niets aan," begon ze weet „Ik kan er niet overheen komen, versta je V'e" je moet iets doen." „Wat moet ik dan doen?" vroeg hij met op' komende drift. ,,'t Zou 't beste zijn, heb ik zoo gedacht, je weer weg gaat." „Weg gaat?" verbaasde hij zich. „Ja; dat je voor eenige dagen weer Baltimore gaat, en me dan over een dag of dr>c vier, een ander telegram stuurt van tien woof den; enfin je begrijpt me wel." „Zoo," zei Geoffry peinzend, „ja, dat 20 misschien kunnen." „Neen, dat moet kunnen. Ik beloof je dat Jessy Larkins ook dat telegram zal laten lezeD' „Inderdaad, maar als Ik nu naar Baltim®'® ga, dat mis ik het diner in de Vrijgezellenclub „Nou," vinnigde Olga, „wat zou dat? V® heeft dat diner te maken met ons geluk?" Een gevoel van weerzin steeg op in 't gem®®® van den jongen ingenieur. „Meer dan drie jaren lang," dacht hij ®e' bitterheid, „heb ik haar in alles d'r zin gegeve0. Al m'n vrienden en liefhebberijen heb ik lat®" varen ter wille van haar, omdat ik haar li®'' heb." „Zit je daar nu te piekeren over zoo'n onb®' nullig ding als dat diner," viel ze uit, „z°r® maar dat je weg komt." Geoffry stond op en keerde zich met z'n r«S naar z'n verloofde. Het was hem eensklaps on mogelijk geworden, haar langer aan te zien. „Goed," zei hij, „ik zal het doen." Dienzelfden avond vertrok hij naar Baltiraor®* Op den morgen van den derden dag ontvö^ Olga het volgende telegram: „Lieve Olga. Vaarwel voor altijd. Vertrek n®®1 Italië. Kussen. Geoffry." Olga had haar zin. Ze had haar telegram vat" tien woorden ontvangen. het werk in bezit geweest van Kardinaal Riche lieu, die het voor 3.000 Thalers had gekocht. De meeste kunstwerken zijn eerst in het be gin dezer eeuw tot fantastisch hooge prijzen gekomen. Het is overbekend, dat de meeste schilderijen tijdens het leven van hun schep per zoo goed als niets waard waren. Frans Hals, de baanbreker van de realistische Hol- landsche schilderkunst, werd tijdens zijn leven weinig geëerd. Omstreeks 1800 stonden vele van zijn schilderijen nog in de stoffige kelders van het Haarlemsch stadhuis. Nu en dan kwam er een kooper naar de werken zien en kocht er een of twee voor den prijs van 15.of wat meer. Een eeuw later moest de „National Galery" te Londen voor een familieportret van den schilder, die als een armoedige grijsaard is gestorven en zijn laatste jaren leefde van een karige jaarlijksche toelage van de stad Haar lem, 250.000.— betalen aan een kunsthande laar, die „genegen" was voor dien prijs het werk af te staan. Vijftig jaar geleden vond men den naam Greco in een kleine lexicon; het was de naam van een van Titiaan's leerlingen, tevens leerling van den grooten Michel Angelo. In den kunst- Eindelijk kwam hij in een heel groote keuken terecht en na eenig zoeken had hij eindelijk lucifers gevonden, waarmede hij den terugtocht ondernam, waarbij hij goed uit moest kijken, dat hfj niet verdwaalde, want het was hier overal erg groot. Eindelijk was hij weer bij de speelgoedkast aangekomen. Doch het bleek, dat een zuster er het licht had uitgedraaid. Pol keek eens rond. Er was niemand te zien. Vlug deed hij de kast deur open en trok deze achter zich dicht, waarna hij het licht weer opdraaide en aan het werk ging. Vol ijver was Pol aan het werk. Het Was wel gevaarlijk, want om zijn kleertjes te kunnen zien, had hij zich eerst zichtbaar moeten maken. Na zijn broekje en kieltje was hij bezig aa<n zijn puntmuts. Jongens, wat knapte het allemaal op. handel worden honderdduizenden betaald v0°[ een Greco, voor de schepping van een kun stenaar, die, als zoovele genieën, in armoed® stierf. Hoe menig schilderij heeft zijn ontdekk®^ rijk gemaakt. Hoe menig kunstwerk werd °0' der rommel of in duistere, vochtige bergplaat sen ontdekt. En degenen, die het geluk hadde® iets waardevols te ontdekken, werden dikwiw rijker dan de kunstenaars zelf. Eenige jare° geleden zag een kunsthandelaar toevallig ven het "bed van een jongeman, wonend in klein pension te Berlijn, Grünewald-teekeni0 gen, van wier waarde de jonge eigenaar g®® notie had. Dergelijke gevallen zou men in massa kunn®0 aanhalen. Doch de vraag rijst welke factored de waarde, de financieele waarde van e kunstwerk, bepalen. Tenslotte spelen liefhebbert en zeldzaamheid, mode en smaak, vraag e aanbod een beslissende rol. Een belangrijk stem heeft ook de internationale kunsthand®# die vooral in Londen, Parijs en Amsterdam z®' telt. Maar dat het in dien kunsthandel nl® altijd even eerlijk toegaat, bewezen wel d schandalen uit den naoorlogstijd. En hoe vel® kostbaarheden werden er niet verduisterd! werd b.v. in opdracht van een Fransche „fir' ma" in 1922 te Stuttgart Rembrandt's „Paulb® in de Gevangenis" gestolen. De diefstal is nooj* opgehelderd. En ook de grootste schilderij®0, diefstal van deze eeuw, de Moskousche diefst®* bleef onopgehelderd. Tenslotte was 1927 rampjaar voor de kunstwereld, want in d® jaar verdwenen' er enkele kostbare werken v®° Titiaan, Pisano en Rembrandt. Wat zijn 0 beweegredenen van deze diefstallen? Is het 0 kunstzin van een of meerdere personen, di®' gedreven door hun verzamelwoede, tenslot^ overgaan tot ernstige misdaden? Of is het geld, dat het kunstzinnig publiek voor de koS{' baarheden over heeft? Er is in ieder geval een navrante tegenst®1^ ling tusschen de smart, waarmede de kunst®' naars scheppen, en het gedoe om hun W®r{ heen als het eenmaal goed „genoteerd" sta® aan de markt. ROOD ...den man, die 'n witten wandelstok draagt als hij de straat moet kruisen! (Want zoo'n stok wordt gedragen door menschen, die slecht kunnen zien) A T T "C1 A DOTVTlVTC,,C °P dit blad. Stijn Ingevolge de verzekenngsvoorwaarden tegen U *7CH bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door C* 7^0 een ongeval met M AA I .1 ,r. M 111 Jl ll 111 F. Ij ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen A Wv» verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen A Wv» doodelijken afloop AANGIFTE MOET. OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL bij verlies van een handt een voet of een oog* „Je ziet ons nu in den ergsten tfjd van het Jaar. Wij zijn aan het sandelhout hakken; van daar dat alles zoo roodbruin overstoven is; maar we hebben hier op Iriya juist zulk mooi gras, dat prachtig groen is, als het overal in den omtrek dor en droog staat!" Dit zeggende, hield dokter Underwood zijn ponies in en Stogdale sprong uit het wagentje en ging het hek open en weer dicht doen. Nog een heel eind moesten ze nu rijden, eer de woning in zicht kwam, een laag huis, omgeven door boom- en wijngaarde en door prachtige bloementuinen met een meer aan den eenen kant, waarin de gomboomen werden weerspiegeld, die op het eilandje tegenover het huls groeiden. In de breede veranda stonden Mrs. Under wood, Mary, twee jongens en twee kleine meisjes, het naderbijrijden van het pony wagentje af te wachten. Evelyn werd haast „uit liefde doodgedrukt," zooals een van de zusjes het noemde, totdat moeder haar mee naar boven nam, naar de slaapkamer, die voor haar bestemd was en waar zij zich wat kon opfrisschen na de lange, ver moeiende reis. Toen Evelyn een paar uur later aan de thee zat, merkte ze wel, dat haar familie nu niet zoozeer ten achter was, zooals zij zich dat had voorgesteld; althans de tafel was keurig gedekt met heerlijk geurige en kleurige bloemen en hetgeen er opgediend werd: het koude vleesch met salade en het brood en de boter waren van de beste kwaliteit. Moeder, Mary en de kleine zusjes waren heel goed gekleed. Vader en Stogdale zaten ook niet in hun hemdsmouwen aan tafel, zooals zij ver wacht had; kortom: de manieren lieten niets te wenschen over, van geen van allen. In de salon stond een zeer goede piano en Mary speelde op zijn minst zoo goed als zijzelf, moest Evelyn toegeven, zoodat zij tot nog toe nergens aanstoot aan had kunnen nemen. HOOFDSTUK IV Toen Evelyn dien volgenden ochtend vroeg wakker werd, trad zij aan het venster en keek uit Overdag had zij er maar heel weinig aan dacht aan geschonken, dat haar kamer op het meer uitkeek, maar nu was zij daar heel dank baar voor. De terrasvormige tuin daalde af, tot vlak aan het water en stond vol rozen en andere zomer bloemen, het eiland met de reusachtige gom boomen was met dauw overdekt en had iets fantastisch-wazigs ln de zachte tinten van het ontwakend ochtendlicht. Zoo vroeg als het was, hoorde zij toch al voetstappen buiten. „Wie loopt daar?" riep zij zacht, terwijl zij in stilte vreesde, dat de knecht, die het zeker wezen zou, haar misschien voor niet wel by het hoofd hield. „Anthony Stogdale, om u te dienen," luidde het antwoord. „Waar gaat u zoo vroeg al heen?" „Ik ga de koeien melken op het eilandje." „Hoe idyllisch!.... Roeit u daarheen, om te melken? Of gaat u de koeien in het bootje halen? Maar mag ik in ieder geval met u mee?" „Ik ga er heen om te melken en het zal my een waar genoegen zyn, als ik u ook daarheen mag roeien. Als u dan maar binnen een uur klaar is." Stogdale had niet gedacht, dat het haar ernst was, maar na verloop van een kwartier kwam zy uit haar kamer, met haar hoed in de hand. Toen het bootje van wal stak, begon de zon juist over het meer te schijnen en werd de stilte verbroken door het piepen en schreeuwen van wel duizenden watervogels. „Vindt u melken zoo'n byzonder aangename bezigheid?" vroeg Evelyn, „dat u dit niet liever den man laat doen?" „Wien van ons beiden betitelt u met den eerenaam „man" uw vader of my?" „Wel, ik bedoel den knecht." „Die ben ik." „Maar vader en u doen toch niet t.1 het werk?" „Zeker, wy staan hier in Iriya allen in dienst van het Schoone, zooals uw zuster het uitdrukt, Bedienden in den zin, zooals het bedoelt, houden wij er niet op na." „Maar dat is toch maar tydeiyk?" „Neen, dat geloof ik niet. Uw moeder heeft al zooveel last gehad met meisjes, die het hier veel te afgelegen vonden, en als ze dan haar uitgaansdag hadden, eerst den volgenden dag wilden terugkeeren, of soms ook in het geheel niet terugkwamen, zoodat zy maar besloten heeft, het zonder hulp te doen." Evelyn was als verplet; ze had wel begrepen dat ze flink de handen uit de mouwen moest steken en ze had al haar best gedaan, zich met dit idéé te verzoenen; maar dat zy de ruwste huishoudelijke bezigheden mee zou moeten ver richten, dit was in stryd met haar hoog ge voel van eigenwaarde. Stogdale roeide de boot vlak aan den kant, hielp Evelyn aan wal en ging toen de koeien melken. Somber zat het jonge ding op een omgevallen boomstam. Aan den anderen kant van het meer zag zy het huis uitsteken boven de terrasvor mige tuinen, maar voor het oogenblik leek het haar meer een gevangenis, waar zy, volgens haar opvatting, was afgesloten van alle beschaving. Op dit oogenblik bracht een zwerm muskieten een zoo „levendige" afleiding, dat Evelyn regel recht in stryd was met deze aanvallers en zich zóó overstuur gemaakt had, dat zeker het huilen haar nader stond dan het lachen. „Waarom heeft u mjj niet gewaarschuwd, dat ik een voile en handschoenen aandeed?" verweet zy haar geleide. „Ik kon er toch waariyk niet op bedacht zyn, dat je zoo vroeg op den ochtend al zulke dingen zou noodig hebben 1" „Het spyt my zeer," zei Stogdale boetvaardig. „Ik heb er nooit last van, dat de muskieten my byten, vandaar dat ik er niet aan gedacht heb. Ik vrees, dat ik ook niet beschaafd genoeg 'oen, om dames onder myn geleide te nemen." Op den terugweg sprak Evelyn geen woord maar toen zy toilet had gemaakt en naar de kamer van haar tante ging, gaf zy daar lucht aan haar verontwaardiging over den staat van zaken op Iriya. Mrs. Gilbert luisterde in stilte. „Volg myn raad, lieve. Als je het leven hier te hard vindt, dan kun je met my teruggaan. Ik geloof, dat je ouders daar geen bezwaar tegen zouden maken." „Dat zou leeiyk van my zijn, als ik ze in den steek liet; dan zou ik net ïyken op een van die dienstmeisjes." Toen nu het heele huisgezin later aan het ontbyt zat, in de koele, heeriyke naar rozen geurende kamer, moest Evelyn toch wel beken nen, dat hier het „leeiyke van het huishoudeiyk gedoe" even ver te zoeken was, als bij tante Fanny in Melbourne. Ze kwam weer geheel in haar humeur en herinnerde zich nog een groot genoegen, dat zy altyd in het vooruitzicht had, nameiyk om haar pryzen aan moeder en Mary te laten zien. De kinderen zouden daardoor ook geprikkeld worden tot vernieuwden yver meende zy, als ze zagen, welk een onderschei dingen zy had weten te behalen door zich flink in te spannen, zy ging dus naar haar slaapkamer, haalde haar schatten te voorschyn en keerde terug na® de eetkamer, waar moeder en tante ieder a» een machine zaten, met een stapel naaigoed zich. „Kunt u niet even ophouden met dat vrees®' ïyk geraas, moeder?" vroeg zy. „Ik zou u z° graag eens myn pryzen laten zien." „Zeker, lieve kind. Ik ben er zeer benieuw'0 naar." „Toe, Evelyn, wacht daar nu nog wat me,e' drong Mrs. Gilbert. „Dien heelen stapel wild®0 wy vóór het eten nog uit den weg geruimd heö' ben. Vanmiddag heeft moeder veel meer de° tyd." Maar Mrs. Underwood schoof haar werk toc° op zy en luisterde, vol bewondering, naar d® geschiedenis van iederen prijs. Nadat Eveiy0 zoo een uur genoten had, ging ze naar MaD' Grace en de kinderen. Die vond ze in de keuken; de broertjes e° Rosamond zaten aan de groote, vierkante tal®1' terwyi Mary aan het eten koken was. D' keuken was een ruim, luchtig vertrek en fee®0 uit op den wingerd, op sinaasappel- en vijg®' boomen en op den windmolen, die nu zyn plich deed, zoodat hij ieder uur duizenden lit®* oppompte uit het meer. Op het oogenblik, dat Evelyn binnentrad" teekenden de langzaamdraaiende wieken zi®° donker af tegen den strak-blauwen hemel e° werd het klaverveld besproeid, alsook de W matenaanplant. „Myn Hemel, wat zyn jullie allemaal vlytig; riep zy en ging op een bank zitten. „Waar de kinderen mee bezig?"

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1937 | | pagina 10