5
VidtMkaal oan den da4
De avonturen van Stan en Pol
Help!
Koning Haakon vijf en zestig jaar
Beter minister?
EEN DEMOCRATISCH
STAATSHOOFD
KUNST NAAR AMERIKA
GELUK
DINSDAG 10 AUGUSTUS 1937
Twee volksstemmingen
3*
Of partijvoorzitter?
Ulvenhout bestaat
650 jaar
r^imn
De keuze van den Noorschen vorst
is geheel geschied volgens den
wil van het volk
De rijke Yankees hebben de laatste
tientallen jaren Europa aan
cultuurbezit leeg-
gekocht
NAAR HET
ENCELSCH
Koning Haakon van Noorwegen, die bijna
twee en dertig jaar ais vorst over Noor
wegen heerscht, vierde dezer dagen zijn
vijf en zestigden verjaardag. Evanals alle andere
jaren is ook deze verjaardag niet met veel ver
toon herdacht. Dat is in Noorwegen ook niet
noodig, want ieder rechtschapen Noor eert
zijn vorst en vorstin en het ligt nu eenmaal niet
in den aard van dit volk zijn eerbied, achting
en dankbaarheid jegens het koningshuis op uit
bundige wijze te laten blijken.
Koning- Haakon VU werd geboren te Char-
- lottenlund. Hij is de tweede zoon van Koning
Frederik VIII van Denemarken en de echtge
noot van de Engelsche prinses Maud, een doch
ter van koning Edward VII. Uit het huwelijk
van Haakon en Prinses Maud werd één kind
geboren, de thans 34-jarige Prins Alexander,
meer bekend onder den naam van Prins Olav
van Noorwegen. Prins Olav werd geboren, toen
zijn vader nog Deensch prins was en eerst na
diens troonsbestijging kreeg de prins den naam
van Olav. Gedurende zes en een half jaar, van
1905 tot 1912, deed zich de eigenaardige situatie
voor, dat een vader en zoon tegelijkertijd, elk
ln een ander land, koning waren: Frederik VIII
in Denemarken, Haakon VII in Noorwegen. In
Mei 1912 overleed Koning Frederik, geheel plot
seling (hij kreeg op straat, te Hamburg, een
hartverlamming). Toen kwam Haakon VU's
broeder, Christiaan, -op den troon van Dene
marken. Aldus hebben Denemarken en Noor
wegen hetzelfde koningshuis: Sleeswy'k-Hol-
Stein-Gliicksburg.
Het was op 25 November 1905, dat Haakon
met zijn gemalin, met wie hij in 1896 in het
Buckingham Palace te Londen in het huwelijk
was getreden, op het jacht de „Dannebrog" in
Noorwegen aankwam. De „Dannebrog" werd ge
ëscorteerd door Deensche, Engelsche en Duit-
sche kruisers. Keizer Wilhelm had een vlagge-
schip, onder commando van zijn broeder, Prins
Hendrik van Pruisen, gezonden. Een groot aan
tal particuliere vaartuigen volgde op eerbie
digen afstand het koninklijk schip. De plech
tige intocht werd in de Noorsche hoofdstad Oslo
gehouden, toen nog geheeten Christiania. Op
27 November van datzelfde jaar legde Haakon
den eed op de grondwet af, doch eerst in Juni
"van het daaropvolgend jaar zou de koning, als
Haakon VII van Noorwegen te Drontheim tot
vorst worden gekroond.
In de jaren, dat Haakon thans over Noor
wegen regeert, zijn er wel geen schokkende ge
beurtenissen in het land gebeurd, doch ook Noor
wegen heeft geducht van de crisisjaren te lijden
gehad en ook de oorlog spaarde het land niet.
De koning heeft er evenwel zorg voor gedragen,
dat het evenwicht in de verhoudingen in het
nog jonge koninkrijk niet al te zeer wordt ver
stoord en hij slaagde er in een vasten band te
leggen tusschen het land en de nieuw-geves-
tigde dynastie.
Wat ook ln hem te prijzen is, is de manier
waarop koning Haakon elke wrijving met Zwe
den (sinds de scheiding verkeerde Noorwegen
in een delicate positie) heeft vermeden. Het was
in den tijd van de regeering van Koning Oscar
II, den vader van den tegenwoordigen vorst,
dat deze scheiding tot stand kwam. Koning Gus-
taaf van Zweden heeft evenwel den wrok, dien
zijn vader tegenover Noorwegen koesterde, niet
volgehouden, maar stemde er zelfs in toe, dat
zijn nicht, Prinses Martha, in 1928 in het huwe
lijk trad met den Noorschen kroonprins Olav,
zoon van Haakon VTI. Door dit huwelijk wer
den de Noorsche en Zweedsche dynastieën nog
hechter met elkaar verbonden.
De keuze van den Noorschen koning is geheel
geschied volgens den wil van het volk. Twee
volksstemmingen zijn aan de keuze van Haakon
voorafgegaan. Vóór zijn kroning heette Haëkon
Karei van Denemarken. Den naam Haakon
nam hij aan, toen hij als vorst naar Noorwe
gen vertrok. De eerste volksstemming, die ge
houden werd in Augustus van 1905, liep over de
vraag, of Noorwegen een monarchie of een
republiek diende te worden: Met 368.000 tegen...
184 stemmen werd de monarchie gekozen. Toen
moest men een koning zoeken. Het tweede ple
bisciet verscheen in November van dat Jaar en
betrof de vraag, of de regeering zich tot Prins
Karei (Haakon) van Denemarken zou wenden,
om hem de Noorsche kroon aan te bieden, of
dat men een ander vorstenkind tot souverein
zou uitroepen. Hierover liepen de meeningen
meer uiteen 259.365 Noren stemden vóór Ko
ning Haakon en 62.264 tegen. Toen noodigde
de regeering Karei van Denemarken officieel
uit den Noorschen troon te bestijgen. Natuur
lijk had men den vorst voordien reeds gevraagd,
of hij eventueel bereid zou zijn als koning van
Noorwegen naar Oslo te komen. Karei van De
nemarken heeft toen geantwoord, dat hij gaar-
Koning Haakon
ne den Noorschen troon zou willen bestijgen,
doch niet, dan nadat hij absoluut zekerheid had
gekregen, dat de Noren hem inderdaad als vorst
wenschten. De volksstemmingen hebben dit uit
gemaakt en Koning Haakon VII, de vroegere
Prins Karei van Denemarken, besteeg, zooals
hierboven reeds gezegd, in 1905 den Noorschen
troon en heeft in al die jaren dat hij gere
geerd heeft, doen blijken dat hij dien troon
ten volle waard is. Haakon van Noorwegen is
een sympathiek en een even democratisch vorst
als Koning Christiaan van Denemarken. De
Noren eeren en beminnen hun vorst, hebben
ontzag en respect voor hem en zijn gemalin en
zullen hem stellig trouw blijven.
In den Limb. Koerier heeft de heer Ir.
Thywissen, voorzitter der afdeeling
Venlo van de R. K. Staatspartij, de
vraag opgeworpen, of mr. Goseling nu be
ter had gedaan, partij-voorzitter te blijven
en geen ministersambt te aanvaarden? De
overgang naar Den Haag lijkt hem fataal
en onbegrijpelijk. Ik kan mij voorstellen,
schrijft hij, dat door het zitting-nemen van
Mr. Goseling in het Ministerie-Colijn,' de
Katholieke Staatspartij grooten invloed .op
de gestes van het Kabinet kan uitoefenen.
Maar daarnaast vraag ik mij toch af: Hoe
zou Mr. Goseling „onafhankelijker" leiding
kunnen geven aan de te voeren politiek
van het Kabinet: als partij- of fractie
voorzitter buiten het Kabinet of als aan
voerder der Kaholieke ministers? Volgens
mijn persoonlijk inzicht verreweg in de
eerste functie. Bovendien meen ik ook het
niet ver mis te hebben, dat het meerendeel
der Katholieke kiezers Mr. Goseling in
dertijd gepropageerd en gekozen neeft,
juist om leiding te geven aan de partij en
in de fractie. De Limburger Koerier voegt
hieraan toe, dat deze opmerking de aan
dacht verdient, ook omdat nu wel gebleken
is, dat het aantal eerste-rangsfiguren in
onze partij, om de leidersplaats te bezetten,
niet heel groot is.
Het schijnt ons toe, dat over het geval
niet veel stof behoeft op te waaien. Mr.
Goseling is inderdaad door de kiezers in
dertijd gepropageerd en gekozen om als
voorzitter leiding te geven aan de partij.
Tijdens de jaren van zijn voorzitterschap
heeft hij deze leiding ook gegeven op een
wijze, die partij en programma hernieuwde,
de kernen en de propaganda organiseerde
en die beginselkrachtige vitaliteit schiep
aan welke wij voor een groot deel den
prachtigen verkiezingsuitslag te danken
hebben. Maar het meerendeel der kie
zers zou zich verwonderd hebben, in
dien de leider in een periode, waar
in' het constructieve werk der partij
organisatie minder persoonlijk ingrijpen
behoeft en het geschapen apparaat stu
wend blijft voortwerken, niet de verant
woordelijkheid had aanvaard, om thans
ook de door onze partij beleden beginselen
practisch te helpen uitwerken in den wet-
gevenden arbeid. De toepassing van een
program is meer waard dan een program
zelf. Het was dan ook in het parlementaire
verleden steeds traditie, dat de partijleiders
zoowel van de katholieken, anti-revolution-
nairen en Christelijk-Historischen als van
liberale partijen zooveel mogelijk zelf in
Kabinetten zitting namen. Sedert Thor-
becke hebben Kuyper, jhr. de Geer, Goe
man Borgesius o.a. niet anders gehandeld
en ook jhr. Ruys de Beerenbrouck verwis
selde het voorzitterschap der partij meer
dan eens voor een ministerieele functie.
Naar zijn eerlijke overtuiging heeft dan
ook mr. Goseling ter toepassing van het
partij-program in een nieuwe sfeer een
nieuwe gelegenheid aangegrepen, gelijk hij
in het maandorgaan van 3 Juni j.l. „ten
afscheid" schreef.
Verweesd is voor het overige onze partij
niet achtergebleven. Het bestuur en de
geschoolde instanties in het Schaepman-
huis blijven actief, op den Landdag in hei
najaar zal ook mr. Goseling spreken, de
band tusschen hem en de partij is niet los
ser, maar anders geworden.
Ulvenhout, een van Brabants bekendste
dorpjes, gaat eerstdaags jubileeren.
Heel Nederland wordt sinds jaren door d'n
Dré en z'n Trui van Ulvenhouts wel en wee
op de hoogte gehouden. En nu dit rustige
kerkdorpje zijn 650-jarig bestaan gaat her
denken, zal menigeen van zijn medeleven
willen getuigen.
Maar eigenlijk is Ulvenhout veel ouder dan
650 jaar. Men meent zijn ontstaan tenig te
moeten voeren tot de tijden van St. Willibror-
dus, die ook in het Brabantsche vele kerkjes
stichtte, die later de kern werden van een op
komend dorp. Door toedoen van de Limburg-
sche Abdij Thorn, die rond Breda van vele
landgoederen het tiendrecht bezat, werd in het
begin van de 13de eeuw te Ginneken een kerk
gebouwd. Doch toen de Hervorming losbrak
werd pastoor Lemmens van de Ginnekensche
kerk verbannen om na den vrede van Münster
toestemming te krijgen zich te vestigen aan
den rand van het Ulvenhoutsche boscli op het
landgoed Grimhuysen. Pastoor van de Laer,
die hier later eveneens een toevlucht vond,
bouwde op de naast de villa gelegen terreinen
een schuur, die tot kerk werd ingericht. Reeds
na 20 jaren was deze schuurkerk vervallen en
zag men zich genoodzaakt een nieuwe kerk te
bouwen, wat eerst na veel moeilijkheden kon
geschieden.
Eerst den 16den Januari 1837 wérd Ginneken
gescheiden van de Ulvenhoutsche parochie en
werd daar een zelfstandige parochie gesticht.
Door pastoor Fick werd tenslotte in 1903 de
bouw van een nieuwe kerk aanbesteed, die
thans met haar ranken toren nog 't middel
punt vormt van Ulvenhout, dat, al behoort het
tot Ginneken, wel een alzonderlijk dorp met
eigen historie mag worden genoemd.
Men weet hoeveel Europeesche kunst en
cultuurbezit de rijke Amerikanen in de
laatste tientallen jaren hebben gekocht.
Zij koopen het arme Europa leeg. Mede van de
mooiste werken op de Frans Hals-tentoonstel
ling te Haarlem zijn uit Amerikaansch bezit.
Een van de rijkste koopers uit Amerika is
Sir Andrew Mellon, gewezen secretaris van de
Amerikaansche Rekenkamer, wiens collectie
beroemd is. Hij heeft zijn landgenooten kunst
werken cadeau gedaan ter waarde van 50 mil
joen dollars. Al vijfendertig jaar bezoekt hij
geregeld Europa, links en rechts verzamelend.
Behalve de kunstwerken ter waarde van 50
miljoen dollars schenkt hij zijn landgenooten
thans een museum, dat de fraaiste kunstgalerij
van Amerika belooft te worden.
Vooral in de oorlogsjaren zijn, door middel
van dollar-cheques, talrijke Europeesche kunst
werken den Oceaan overgegaan, niet alleen
schilderijen, maar ook jammer genoeg voor
Europa heele bouwwerken. Dat Europa zich
verweert tegen dien „uitverkoop" van kunst
werken bewijst het verzet van Frankrijk in den
tijd, dat Rockefeller Jr. zoo veel moeite deed
een laat-Gothische kerk, de beroemde kapel
van Chavirey (Dept. der Haute Saóne) aan te
koopen, welk kerkje hij naar een van zijn
Noord-Amerikaansche bezittingen wilde over
brengen. Natuurlijk was de koopsom fabelachtig
hoog, doch de Franschen hebben zich tegen
verdere onderhandelingen zoozeer verzet, dat
er tenslotte geen zaken waren te doen. Toch
geeft Rockefeller Jr., die, nog meer dan zijn
overleden vader, een verzamelaar van alle cu
riositeiten is, den moed niet op. Steeds weer
zendt hij zijn menschen naar Europa, om waar
devolle kunstwerken aan te koopen en intus-
schen wordt Europa armer aan zijn onver
vangbare schatten.
Niet alleen menschen, maar ook kunstwerken
beleven lotgevallen. Het meest kostbare stuk
uit de Mellon-verzameling is de Raffaël „Ma
donna Delia Casa D'Alba", die de Amerikaan
voor een millioen dollars kocht. In de 16e eeuw
hebben Italiaansche priesters dit schilderij aan
den vice-koning van Napels ten geschenke ge
geven, waarna het in handen kwam van den
Hertog van Alva. In de 19e eeuw wist een
Zweedsch gezant het kunststuk te bemachti
gen; voor 4.000 kwam het in het bezit van
een Engelschman, die het in 1836 voor 14.000
verkocht aan de Hermitage van Pe
tersburg. Het schilderwerk werd, evenals zoo
vele waardevolle kunststukken, in goud omge
zet en de Raffaël kwam tenslotte in handen
van Mellon.
Uit de Petersburger Hermitage stamt trou
wens ook het beroemde werk van Rembrandt
„Jozef en de Vrouw van Putiphar", dat eens
in het bezit was van Frederik den Grooten, van
wlen het overging op Keizerin Catharina II.
Rubens' „Bad van Diana" verhuisde in 1910
van Duitschland uit naar de Nieuwe Wereld;
het werd verkocht voor 200.000. Eenmaal was
Hij, Geoffry Binglam was er zelf geheel
onschuldig aan. Dat ellendige telegram
had 't hem gedaan. Z'n bedoeling was
absoluut niet geweest, het woord „Kussen" aan
't eind van het telegram aan z'n meisje weg te
laten. Hij had 't vergeten; dat was alles. In z'n
groote haast, even voor hij in den trein stapte,
die hem weer naar Olga terug zou brengen.
En 't was dwaas van haar, daar zoo'n drukte
over te maken.
Maar extra-dwaas was het, dat ze het aan
d'r vriendin Jessy Larkins had laten lezen. Die
Jessy had vlug het nieuwtje rondgestrooid, dat
Geoffrey Bingham niet langer de voorbeeldige
verloofde jonge man was, waarvoor men hem in
de heele stad hield.
Geoffrey was na uitstekende examens inge
nieur geworden. In Boston had hij Olga ont
moet en haar kort daarna ten huwelijk gevraagd.
Olga had hem het jawoord gegeven. Eigenlijk
had het niet in Geoffry's bedoeling gelegen,
zich zoo vlug te verloven. Hij had eerst de we
reld willen zien, willen reizen, te land en op
zee. Vooral Italië was het land zijner droomen.
Hij was de eenige zoon van rijke ouders, die op
geen enkele manier het geluk van hun zoon in
den weg stonden.
De jongeman hield veel van Olga en over
laadde haar met geschenken. Eiken dag, waar
hij ook was, telefoneerde of telegrafeerde hij
haar. In 't aanstaande voorjaar zouden ze
trouwen. Overal nam Geoffrey z'n meisje mee,
behalve eens in 't jaar, naar het jaarlijksch
diner der Vrijgezellenclub. Daar was hij nog
steeds lid van. Olga deed dan, alsof die club niet
bestond.
Goffrey was voor zaken naar Baltimore ge
weest en bij z'n terugkeer verheugde hij zich
reeds over 't feit, dat den volgenden dag dat
jaarlijksch diner weer zou plaats hebben. Hij
had er misschien te veel aan gedacht, toen hij
dat ongelukkige telegram verzond. Toen hij bij
Olga kwam vond hij haar in tranen.
„En 't ergste van alles," snikte ze, „het tele
gram bevatte maar negen woorden. Het woord
„kussen" had je geen cent meer gekost."
„Heusch liefste," zei Geoffrey voor den zoo-
veelsten keer, „heusch, ik had het vergeten."
„Hoe kon je zoo iets doen? Jessy Larkins
schijnt dan toch zoo'n ongelijk nog niet gehad
te hebben."
„Die Jessy is een oude kletskous," foeterde
Geoffry. „Enwat zei ze dan?"
„Je weet, dat ze scherp opmerkt; ze zei, dat
je niet meer zooveel van me houdt."
„Dwaasheid, Olga. Je weet zelf, dat dit groote
dwaasheid Is."
„In elk geval heeft ze 't al aan iedereen in
de stad verteld."
„Ik draai dat gekke schepsel nog eens den
hals om!" riep Geoffry woedend. „Hoe kwam
je er ook toe, haar m'n telegram te laten lezen?"
„Ze zag het op de étagère liggen en had be'
al gelezen, voor ik 't kon verhinderen."
„Zoo'n serpent!"
„Met dat al is 't kwaad al geschied. De me°'
schen spreken er over."
„Och, laat ze toch praten. Wat kan 't j°u
schelen?"
Maar Olga bleef
koppig. „Een
heeleboel!riep prt>rdi&n(l{Z
ze gramstorig. wicrlUAZ
De jonge man
zag, dat hjj on- i
verwacht
geplaatst stond
voor één der mysteriën van het grillige vroU'
welijke karakter.
,,'t Spijt me werkelijk, Olga," was alles W®
hij zei.
„Daar heb ik niets aan," begon ze weet
„Ik kan er niet overheen komen, versta je V'e"
je moet iets doen."
„Wat moet ik dan doen?" vroeg hij met op'
komende drift.
,,'t Zou 't beste zijn, heb ik zoo gedacht,
je weer weg gaat."
„Weg gaat?" verbaasde hij zich.
„Ja; dat je voor eenige dagen weer
Baltimore gaat, en me dan over een dag of dr>c
vier, een ander telegram stuurt van tien woof
den; enfin je begrijpt me wel."
„Zoo," zei Geoffry peinzend, „ja, dat 20
misschien kunnen."
„Neen, dat moet kunnen. Ik beloof je dat
Jessy Larkins ook dat telegram zal laten lezeD'
„Inderdaad, maar als Ik nu naar Baltim®'®
ga, dat mis ik het diner in de Vrijgezellenclub
„Nou," vinnigde Olga, „wat zou dat? V®
heeft dat diner te maken met ons geluk?"
Een gevoel van weerzin steeg op in 't gem®®®
van den jongen ingenieur.
„Meer dan drie jaren lang," dacht hij ®e'
bitterheid, „heb ik haar in alles d'r zin gegeve0.
Al m'n vrienden en liefhebberijen heb ik lat®"
varen ter wille van haar, omdat ik haar li®''
heb."
„Zit je daar nu te piekeren over zoo'n onb®'
nullig ding als dat diner," viel ze uit, „z°r®
maar dat je weg komt."
Geoffry stond op en keerde zich met z'n r«S
naar z'n verloofde. Het was hem eensklaps on
mogelijk geworden, haar langer aan te zien.
„Goed," zei hij, „ik zal het doen."
Dienzelfden avond vertrok hij naar Baltiraor®*
Op den morgen van den derden dag ontvö^
Olga het volgende telegram:
„Lieve Olga. Vaarwel voor altijd. Vertrek n®®1
Italië. Kussen. Geoffry."
Olga had haar zin. Ze had haar telegram vat"
tien woorden ontvangen.
het werk in bezit geweest van Kardinaal Riche
lieu, die het voor 3.000 Thalers had gekocht.
De meeste kunstwerken zijn eerst in het be
gin dezer eeuw tot fantastisch hooge prijzen
gekomen. Het is overbekend, dat de meeste
schilderijen tijdens het leven van hun schep
per zoo goed als niets waard waren. Frans
Hals, de baanbreker van de realistische Hol-
landsche schilderkunst, werd tijdens zijn leven
weinig geëerd. Omstreeks 1800 stonden vele
van zijn schilderijen nog in de stoffige kelders
van het Haarlemsch stadhuis. Nu en dan kwam
er een kooper naar de werken zien en kocht
er een of twee voor den prijs van 15.of
wat meer. Een eeuw later moest de „National
Galery" te Londen voor een familieportret van
den schilder, die als een armoedige grijsaard
is gestorven en zijn laatste jaren leefde van een
karige jaarlijksche toelage van de stad Haar
lem, 250.000.— betalen aan een kunsthande
laar, die „genegen" was voor dien prijs het
werk af te staan.
Vijftig jaar geleden vond men den naam
Greco in een kleine lexicon; het was de naam
van een van Titiaan's leerlingen, tevens leerling
van den grooten Michel Angelo. In den kunst-
Eindelijk kwam hij in een heel groote keuken terecht en na
eenig zoeken had hij eindelijk lucifers gevonden, waarmede hij
den terugtocht ondernam, waarbij hij goed uit moest kijken,
dat hfj niet verdwaalde, want het was hier overal erg groot.
Eindelijk was hij weer bij de speelgoedkast aangekomen.
Doch het bleek, dat een zuster er het licht had uitgedraaid. Pol
keek eens rond. Er was niemand te zien. Vlug deed hij de kast
deur open en trok deze achter zich dicht, waarna hij het licht
weer opdraaide en aan het werk ging.
Vol ijver was Pol aan het werk. Het Was wel gevaarlijk, want
om zijn kleertjes te kunnen zien, had hij zich eerst zichtbaar
moeten maken. Na zijn broekje en kieltje was hij bezig aa<n zijn
puntmuts. Jongens, wat knapte het allemaal op.
handel worden honderdduizenden betaald v0°[
een Greco, voor de schepping van een kun
stenaar, die, als zoovele genieën, in armoed®
stierf.
Hoe menig schilderij heeft zijn ontdekk®^
rijk gemaakt. Hoe menig kunstwerk werd °0'
der rommel of in duistere, vochtige bergplaat
sen ontdekt. En degenen, die het geluk hadde®
iets waardevols te ontdekken, werden dikwiw
rijker dan de kunstenaars zelf. Eenige jare°
geleden zag een kunsthandelaar toevallig
ven het "bed van een jongeman, wonend in
klein pension te Berlijn, Grünewald-teekeni0
gen, van wier waarde de jonge eigenaar g®®
notie had.
Dergelijke gevallen zou men in massa kunn®0
aanhalen. Doch de vraag rijst welke factored
de waarde, de financieele waarde van e
kunstwerk, bepalen. Tenslotte spelen liefhebbert
en zeldzaamheid, mode en smaak, vraag e
aanbod een beslissende rol. Een belangrijk
stem heeft ook de internationale kunsthand®#
die vooral in Londen, Parijs en Amsterdam z®'
telt. Maar dat het in dien kunsthandel nl®
altijd even eerlijk toegaat, bewezen wel d
schandalen uit den naoorlogstijd. En hoe vel®
kostbaarheden werden er niet verduisterd!
werd b.v. in opdracht van een Fransche „fir'
ma" in 1922 te Stuttgart Rembrandt's „Paulb®
in de Gevangenis" gestolen. De diefstal is nooj*
opgehelderd. En ook de grootste schilderij®0,
diefstal van deze eeuw, de Moskousche diefst®*
bleef onopgehelderd. Tenslotte was 1927
rampjaar voor de kunstwereld, want in d®
jaar verdwenen' er enkele kostbare werken v®°
Titiaan, Pisano en Rembrandt. Wat zijn 0
beweegredenen van deze diefstallen? Is het 0
kunstzin van een of meerdere personen, di®'
gedreven door hun verzamelwoede, tenslot^
overgaan tot ernstige misdaden? Of is het
geld, dat het kunstzinnig publiek voor de koS{'
baarheden over heeft?
Er is in ieder geval een navrante tegenst®1^
ling tusschen de smart, waarmede de kunst®'
naars scheppen, en het gedoe om hun W®r{
heen als het eenmaal goed „genoteerd" sta®
aan de markt.
ROOD
...den man, die 'n witten
wandelstok draagt als hij
de straat moet kruisen!
(Want zoo'n stok wordt
gedragen door menschen,
die slecht kunnen zien)
A T T "C1 A DOTVTlVTC,,C °P dit blad. Stijn Ingevolge de verzekenngsvoorwaarden tegen U *7CH bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door C* 7^0 een ongeval met M
AA I .1 ,r. M 111 Jl ll 111 F. Ij ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen A Wv» verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen A Wv» doodelijken afloop
AANGIFTE MOET. OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
bij verlies van een handt
een voet of een oog*
„Je ziet ons nu in den ergsten tfjd van het
Jaar. Wij zijn aan het sandelhout hakken; van
daar dat alles zoo roodbruin overstoven is; maar
we hebben hier op Iriya juist zulk mooi gras,
dat prachtig groen is, als het overal in den
omtrek dor en droog staat!"
Dit zeggende, hield dokter Underwood zijn
ponies in en Stogdale sprong uit het wagentje
en ging het hek open en weer dicht doen.
Nog een heel eind moesten ze nu rijden,
eer de woning in zicht kwam, een laag huis,
omgeven door boom- en wijngaarde en door
prachtige bloementuinen met een meer aan den
eenen kant, waarin de gomboomen werden
weerspiegeld, die op het eilandje tegenover het
huls groeiden.
In de breede veranda stonden Mrs. Under
wood, Mary, twee jongens en twee kleine
meisjes, het naderbijrijden van het pony
wagentje af te wachten.
Evelyn werd haast „uit liefde doodgedrukt,"
zooals een van de zusjes het noemde, totdat
moeder haar mee naar boven nam, naar de
slaapkamer, die voor haar bestemd was en waar
zij zich wat kon opfrisschen na de lange, ver
moeiende reis.
Toen Evelyn een paar uur later aan de thee
zat, merkte ze wel, dat haar familie nu niet
zoozeer ten achter was, zooals zij zich dat had
voorgesteld; althans de tafel was keurig gedekt
met heerlijk geurige en kleurige bloemen en
hetgeen er opgediend werd: het koude vleesch
met salade en het brood en de boter waren van
de beste kwaliteit.
Moeder, Mary en de kleine zusjes waren heel
goed gekleed. Vader en Stogdale zaten ook niet
in hun hemdsmouwen aan tafel, zooals zij ver
wacht had; kortom: de manieren lieten niets te
wenschen over, van geen van allen.
In de salon stond een zeer goede piano en
Mary speelde op zijn minst zoo goed als zijzelf,
moest Evelyn toegeven, zoodat zij tot nog toe
nergens aanstoot aan had kunnen nemen.
HOOFDSTUK IV
Toen Evelyn dien volgenden ochtend vroeg
wakker werd, trad zij aan het venster en keek
uit
Overdag had zij er maar heel weinig aan
dacht aan geschonken, dat haar kamer op het
meer uitkeek, maar nu was zij daar heel dank
baar voor.
De terrasvormige tuin daalde af, tot vlak aan
het water en stond vol rozen en andere zomer
bloemen, het eiland met de reusachtige gom
boomen was met dauw overdekt en had iets
fantastisch-wazigs ln de zachte tinten van het
ontwakend ochtendlicht. Zoo vroeg als het was,
hoorde zij toch al voetstappen buiten.
„Wie loopt daar?" riep zij zacht, terwijl zij in
stilte vreesde, dat de knecht, die het zeker
wezen zou, haar misschien voor niet wel by
het hoofd hield.
„Anthony Stogdale, om u te dienen," luidde
het antwoord.
„Waar gaat u zoo vroeg al heen?"
„Ik ga de koeien melken op het eilandje."
„Hoe idyllisch!.... Roeit u daarheen, om te
melken? Of gaat u de koeien in het bootje
halen? Maar mag ik in ieder geval met u mee?"
„Ik ga er heen om te melken en het zal my
een waar genoegen zyn, als ik u ook daarheen
mag roeien. Als u dan maar binnen een uur
klaar is."
Stogdale had niet gedacht, dat het haar ernst
was, maar na verloop van een kwartier kwam
zy uit haar kamer, met haar hoed in de hand.
Toen het bootje van wal stak, begon de zon
juist over het meer te schijnen en werd de stilte
verbroken door het piepen en schreeuwen van
wel duizenden watervogels.
„Vindt u melken zoo'n byzonder aangename
bezigheid?" vroeg Evelyn, „dat u dit niet liever
den man laat doen?"
„Wien van ons beiden betitelt u met den
eerenaam „man" uw vader of my?"
„Wel, ik bedoel den knecht."
„Die ben ik."
„Maar vader en u doen toch niet t.1 het
werk?"
„Zeker, wy staan hier in Iriya allen in dienst
van het Schoone, zooals uw zuster het uitdrukt,
Bedienden in den zin, zooals het bedoelt,
houden wij er niet op na."
„Maar dat is toch maar tydeiyk?"
„Neen, dat geloof ik niet. Uw moeder heeft
al zooveel last gehad met meisjes, die het hier
veel te afgelegen vonden, en als ze dan haar
uitgaansdag hadden, eerst den volgenden dag
wilden terugkeeren, of soms ook in het geheel
niet terugkwamen, zoodat zy maar besloten
heeft, het zonder hulp te doen."
Evelyn was als verplet; ze had wel begrepen
dat ze flink de handen uit de mouwen moest
steken en ze had al haar best gedaan, zich met
dit idéé te verzoenen; maar dat zy de ruwste
huishoudelijke bezigheden mee zou moeten ver
richten, dit was in stryd met haar hoog ge
voel van eigenwaarde.
Stogdale roeide de boot vlak aan den kant,
hielp Evelyn aan wal en ging toen de koeien
melken.
Somber zat het jonge ding op een omgevallen
boomstam. Aan den anderen kant van het meer
zag zy het huis uitsteken boven de terrasvor
mige tuinen, maar voor het oogenblik leek het
haar meer een gevangenis, waar zy, volgens haar
opvatting, was afgesloten van alle beschaving.
Op dit oogenblik bracht een zwerm muskieten
een zoo „levendige" afleiding, dat Evelyn regel
recht in stryd was met deze aanvallers en zich
zóó overstuur gemaakt had, dat zeker het huilen
haar nader stond dan het lachen.
„Waarom heeft u mjj niet gewaarschuwd, dat
ik een voile en handschoenen aandeed?" verweet
zy haar geleide. „Ik kon er toch waariyk niet
op bedacht zyn, dat je zoo vroeg op den ochtend
al zulke dingen zou noodig hebben 1"
„Het spyt my zeer," zei Stogdale boetvaardig.
„Ik heb er nooit last van, dat de muskieten my
byten, vandaar dat ik er niet aan gedacht heb.
Ik vrees, dat ik ook niet beschaafd genoeg 'oen,
om dames onder myn geleide te nemen."
Op den terugweg sprak Evelyn geen woord
maar toen zy toilet had gemaakt en naar de
kamer van haar tante ging, gaf zy daar lucht
aan haar verontwaardiging over den staat van
zaken op Iriya.
Mrs. Gilbert luisterde in stilte.
„Volg myn raad, lieve. Als je het leven hier
te hard vindt, dan kun je met my teruggaan.
Ik geloof, dat je ouders daar geen bezwaar
tegen zouden maken."
„Dat zou leeiyk van my zijn, als ik ze in den
steek liet; dan zou ik net ïyken op een van die
dienstmeisjes."
Toen nu het heele huisgezin later aan het
ontbyt zat, in de koele, heeriyke naar rozen
geurende kamer, moest Evelyn toch wel beken
nen, dat hier het „leeiyke van het huishoudeiyk
gedoe" even ver te zoeken was, als bij tante
Fanny in Melbourne. Ze kwam weer geheel in
haar humeur en herinnerde zich nog een groot
genoegen, dat zy altyd in het vooruitzicht had,
nameiyk om haar pryzen aan moeder en Mary
te laten zien. De kinderen zouden daardoor
ook geprikkeld worden tot vernieuwden yver
meende zy, als ze zagen, welk een onderschei
dingen zy had weten te behalen door zich flink
in te spannen,
zy ging dus naar haar slaapkamer, haalde
haar schatten te voorschyn en keerde terug na®
de eetkamer, waar moeder en tante ieder a»
een machine zaten, met een stapel naaigoed
zich.
„Kunt u niet even ophouden met dat vrees®'
ïyk geraas, moeder?" vroeg zy. „Ik zou u z°
graag eens myn pryzen laten zien."
„Zeker, lieve kind. Ik ben er zeer benieuw'0
naar."
„Toe, Evelyn, wacht daar nu nog wat me,e'
drong Mrs. Gilbert. „Dien heelen stapel wild®0
wy vóór het eten nog uit den weg geruimd heö'
ben. Vanmiddag heeft moeder veel meer de°
tyd."
Maar Mrs. Underwood schoof haar werk toc°
op zy en luisterde, vol bewondering, naar d®
geschiedenis van iederen prijs. Nadat Eveiy0
zoo een uur genoten had, ging ze naar MaD'
Grace en de kinderen.
Die vond ze in de keuken; de broertjes e°
Rosamond zaten aan de groote, vierkante tal®1'
terwyi Mary aan het eten koken was. D'
keuken was een ruim, luchtig vertrek en fee®0
uit op den wingerd, op sinaasappel- en vijg®'
boomen en op den windmolen, die nu zyn plich
deed, zoodat hij ieder uur duizenden lit®*
oppompte uit het meer.
Op het oogenblik, dat Evelyn binnentrad"
teekenden de langzaamdraaiende wieken zi®°
donker af tegen den strak-blauwen hemel e°
werd het klaverveld besproeid, alsook de W
matenaanplant.
„Myn Hemel, wat zyn jullie allemaal vlytig;
riep zy en ging op een bank zitten. „Waar
de kinderen mee bezig?"