Pauselijk bezoek aanWeenen 9(d vet&aal van den daQ De avonturen van Stan en Pol MIVA krachtig MISSIE machtig HOE JOZEF II PIUS VI ONTVING GELUK WOENSDAG 11 AUGUSTUS i937 Een maand vertoefde de H. Vader binnen de muren der Oosten- rijksche hoofdstad Na den dood van Maria Theresia Zorg voor het groote gezin Hoe haar in te richten? avontuur'i BOEK EN BLAV 5" le&fiZ+L <&p>v 't EzJUbetoLÜ tfd. OfttLC 6 AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL T TJ® A DAMMC'C 015 011 blad ziJn Ingevolge de verzekenngsvoorwaarden tegen M I ,1 .r^"VD V^IN IN Ei O ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen NAAR HET ENCELSCH De oude Fritz, Koning van Pruisen, sprak: „Maria Theresia is gestorven (29 Nov. 1780), een nieuwe tijd begint", toen hij bericht kreeg van het overlijden der groote kei zerin Maria Theresia. Nauwelijks was de poort van den keizerlijken grafkelder bij de Kapucijnen achter Maria The resia gesloten, of haar oudste zoon Jozef II be gon reeds zijn befaamde hervormingen op ker kelijk terrein voor te bereiden. Hij dacht zeker aan een soort van Oostenrijksche staatskerk, zooals die ook den machthebbers in Spanje en Frankrijk voor oogen zweefde. Vooreerst kwam het verkeer der bisschoppen met Rome onder staatstoezicht. Hij verbood eigenlijk de uitoefening van de geestelijke macht van den Pauselijken Stoel niet, doch de pauselijke bullen en bepalingen moesten gecon troleerd worden. Het desbetreffende decreet verscheen reeds op 14 April 1781. Stap voor stap ging Jozef dan verder. Op 4 Sept. van het zelfde jaar bepaalde hij, dat de bisschoppen in huwelijksaangelegenheden onafhankelijk van Rome te beslissen hadden. En den lsten Octo ber eischte hij, dat de geestelijke herders geen eed meer zouden hebben af te leggen, die in strijd kon komen met de plichten van een on derdaan van 's keizers Staatsraison. Dan begon Jozef met het opheffen van kloosters, van alle .kloosters, die niet onmiddellijk den Staat van dienst waren. Daarbij komt dan nog zijn in vloed op bedevaarten, werken van devotie, ker kelijke feesten en plechtigheden, en zoo voorts. Daarbij verklaarde Jozef steeds een trouwe zoon der Kerk te zijn, doch meer Katholiek dan Roomsch. Op den Stoel van Petrus zat toen Pius VI, een fijne, hoog-ontwikkelde, kunstzinnige, aan de kerkelijke tradities trouwe priesterfiguur. De paus trachtte de inbreuk van Jozef II op rech ten en leven der Kerk te verhinderen en diens hervormingsijver in de juiste baan te leiden, doch tevergeefs. En wijl de paus geen anderen uitweg meer wist, besloot hij zelf naar Weenen te reizen. Dit pauselijke besluit verbaasde heel de wereld te meer, daar nog nooit het Opper hoofd der Katholieke Kerk binnen de muren van Weenen vertoefde. Met een schrijven van 15 December deelde de H. Vader zijn besluit den keizer mee. Aan het keizerlijke hof was men allesbehalve verrukt over dit aangekondigde bezoek en de raadgevers van den keizer, vooral de nog al vrijzinnige hof- en staatskanselier vorst Kaunitz, tracht ten den keizer te bewegen, den Paus eenvoudig niet te ontvangen. Blumauer, Eybel, Rauten- strauch en andere vrijzinnige scribenten, voor al de ex-jezuïet Haschka, waren er als de kip pen bij, met hoon en smaad tegen den Paus stemming te maken. Tegen alle raadgevingen in besloot keizer Jo zef, nadat zijn voorslag tot een ontmoeting in Florence door den Paus niet werd aanvaard, den H. Vader, te schrijven, dat hij 't als een groote eer beschouwde, het Opperhoofd van het christendom in zijn residentie te mogen ont vangen. Op 27 Februari 1782 begon de reis. De paus werd begeleid door zijn ministers Marucci, pa triarch van Konstantinopel en vice-regent van Rome, en Contessini, aartsbisschop van Athene. De reis ging over Venetië, Udine naar Görz, waar de paus in opdracht van den keizer door graaf Cobenzl begroet werd. Dan over Laibach naar Graz. De keizer zelf reisde met zijn broe der, aartshertog Maximiliaan den paus tege moet tot Neunkirchen, waar op 22 Maart de plechtige begroeting plaats vond. Paus en kei zer vielen elkander om den hals. Nu werd de reis voortgezet in den keizendijken wagen, den paus aan de rechterzijde van den keizer. Een triomftocht. Onafzienbare scharen van knie lende menschen, hoog en laag, uren en uren ver. Op de hoogte van den Wienerberg sloten zich afdeelingen van Hongaarsche en Poolsche ruiters als eeregarde aan en dan ging 't onder het gebulder van kanonnen en den klokken- klank aller Weensche kerken ter binnenstad. Militairen escorteerden den stoet en daarachter, op, voor, naast de tribunes stond letterlijk heel Weenen. Voor den burcht steeg de paus uit den wagen, gesteund op den arm des keizers. De ontvangst was zóó schitterend, dat de paus eenigszins verrast was, zegt Schimmer, daar, zooals het heette, aan het hof van keizer Jozef de grootste eenvoud heerschte. Met de woorden: „Hier is mijn groote kan selier" werd kanselier Kaunitz door keizer Jo zef voorgesteld. Vermoeid van de lange reis en diep onder den indruk van de onvergelijkelijke ontvangst trok Paus Pius zich in de voor hem bereid ge stelde kamers der overleden keizerin Maria Theresia terug. De sterfkamer der keizerin was als kapel ingericht. Den volgenden dag reeds begonnen de con ferenties tusschen paus en keizer, doch de paus liet zich niet weerhouden, zich overal publiek te toonen en de merkwaardigheden der stad te be zichtigen. Een van zijn eerste bezoeken gold het graf der groote keizerin Maria Theresia. Op 28 Maart, Witten Donderdag, deelde de paus aan den keizer en aartshertog Maximili aan de H. Communie uit en nam de voetwas- sching en spijziging van twaalf armen der stad over van den keizer. Op Goeden Vrijdag werden in zeven kerken de graven bezocht, te voet. Paaschdag echter vormde het hoogtepunt. De Paus pontificeerde, geassisteerd door drie kardinalen, onder in Weenen nog ongekende plechtigheden, dan gaf hij den pauselijken ze gen met aflaat aan zestigduizend menschen voor de kerk Am Hof Weenen telde met de voorsteden in 1782 206000 inwoners dat wa ren hoogtepunten. Om een levensgevaarlijken toestroom van menschen te verhinderen, was tevoren verkondigd, dat alle geloovigen, die op het oogenblik van den pauselijken zegen, door kanongebulder verkondigd, een acte van geloof, hoop en liefde verwekten, deelachtig werden aan dien zegen. Te oordeelen naar de schilderingen van tijd- genooten, moet deze plechtigheid ook by tegen standers een overweldigenden indruk gewekt hebben. Na Paschen werd de conferentie tusschen paus en keizer voortgezet. Tusschendoor be zocht de paus de Weensche musea, galerijen, schatkamers, de hofstallen, de ingenieursacade mie, enz., enz., steeds geëscorteerd door eenige compagnieën militairen, om de begeesterde menigte op eenigen afstand te houden. Zoo vertoefde de paus nu een maand bin nen de gastvrije muren van Weenen en maakte dan zijn afscheidsvisite op 20 April bij keizer en aartshertog, die nog op denzelfden dag een contrevisite brachten. De Paus vertrok 22 April, begeleid door den keizer en diens broeder tot de bedevaartplaats Mariabrunn. Over Salzburg keerde de H. Vader naar de Eeuwige Stad te rug. Een volle maand confereerden paus en kei zer; het resultaat was maar gering. „Het ging niet over dogma's," schryft Jozef aan keizerin Katharina van Rusland, „doch over bestuurs- kwesties in verband met de zoo twijfelachtige grenzen tusschen de geestelijke en de wereld lijke macht." Had hy een dogma aangegrepen, hy ware geëxcommuniceerd zooals meer dan een groote dezer aarde. Keizer Jozef was geen vry denker, al werd er nog zooveel over den „vrijdenker op Habsburgs troon" geschreven. Hij ontving de H. Communie uit de handen van den paus; hy beschouwde de verdediging van de alleenzaligmakende Kerk als een van zyn eerste plichten, hy voerde zelfs de ,Frügelstrafe" in voor lichtvaardigen afval van het geloof. Keizer Jozef was beslist geen vrijdenker, hy was overtuigd katholiek, maar in Febroniaanschen geest. De geschriften van Hontheim, wijbisschop van Trier (Febronius) hebben een beslissenden invloed op hem uitge oefend en in dezen bevond hy zich in gezelschap van de geestelijke keurvorsten van Germanië (Emser Punktationen). Men vergete niet, dat de onfeilbaarheid van den paus eerst een eeuw la ter gedogmatiseerd werd, dat niet weinig kerk vorstelf verder gingen dan de keizer, tè ver zelfs naar diens opvatting (Klopp), dat acht jaar, voordat hij het getal kloosters in zyn ryk be perkte, paus Clemens XIV niet een paar kloos ters, maar een heele orde ophief (Jezuïeten). Het is nooit tot een breuk tusschen paus en keizer gekomen en toen de keizer later zelf naar Rome trok, was de protestant Kunz Gustav van Zweden, die hem vergezelde, heelemaal niet met hem tevreden, daar Jozef, zooals deze zich uit drukte, „in allen Kirchen herumrutschte". Niettemin ware het een historische fout, het Josefinisme en den invloed daarvan op Kerk en Staat in Oostenrijk, tot ver in de negentiende eeuw, gering te schatten. Slaperig-tevreden kijken de jonge leeuwtjes in den helderen middag, terwijl de leeuwin een waakzaam oog houdt Met het optrede* van een christelijk kabinet is het vraagstuk van den steun aan groote gezinnen weer op den voorgrond geschoven. Gelukkig staan hierin de Christelijke partijen niet meer alleen. Ook de „Avondpost" b.v. heeft reeds herhaaldelijk aangedrongen op verlichting van de lasten, die op het groote gezin druk ken. Inderdaad behoort de zorg voor 't groote gezin zóózeer tot de taak der gemeenschap, dat het alleen uit het verstokte individua lisme der 19e-eeuwsche liberalen te verkla ren is, dat onze gemeenschap zich zóó lang van het gezin niets heeft aangetrokken. Het is de taak van den Staat, vooruit te zien en aan de toekomst te denken. De burgers zullen allen sterven, maar het Volk, de gemeenschap, blijft voortbestaan, en de Staat moet thans reeds denken aan de belangen van die gemeenschap in komende eeuwen.Merkwaardig is het, dat de doctri naire liberalen althans in theorie vaak de eersten waren om te waarschuwen tegen een financieele politiek die lasten op het nageslacht zou afwentelen. De latere gene raties mochten niet zoo zeiden zij terecht belast worden met schulden, aangegaan ten behoeve van hun voorouders. Maar aan die generaties zelf, aan hun talrijkheid, hun geestelijke en lichamelijke gezondheid, lie ten zij zich weinig gelegen liggen. Daarvoor wenschten zij geen waarborgen te scheppen dat was niet de zaak van den Staat. Thans breekt een ander inzicht baan en erkent de meerderheid van ons volk, dat het de taak van den Staat is, ook op de toe komst van onze volksgemeenschap zooveel mogelijk invloed ten goede te oefenen: het toekomstig welzijn van ons nageslacht zoo veel mogelijk veilig te stellen. En daarom moet de zorg van den Staat voortdurend gericht zijn op het milieu, waarin het na geslacht opgroeit: op het gezin het groote gezin vooral! |Niet in dien zin dat de Staat het gezin uitschakelt en de opvoeding overneemt, maar zóó, dat hij het aan het gezin zoo gemakkelijk mogelijk maakt om zijn functie uit te oefenen. Kan men het over het beginsel eens zijn moeilijker wordt het, de juiste maat regelen te ontwerpen, waarin die zorg voor het (groote) gezin belichaamd behoort te worden. Sommigen meenen, dat die zaak heel eenvoudig is. Hef een flinke belasting, zoo schrijven zij, van alle vrijgezellen, en zoo noodig ook nog van de gezinnen met geen of weinig kinderen, en sta aan de groote gezinnen vrijstelling van belasting c.q. toe, dan is de zaak in orde. Zoo eenvoudig is de zaak echter niet. Het is geenszins de taak van den Staat, zoo maar botweg de vorming van de groote gezinnen aan te moedigen, en de zorg daarvoor op zich te nemen. Ook al zijn groote gezinnen in het algemeen sociaal gewenscht; dat sluit niet uit dat er voldoende gevallen over blijven waarin om eugenetische of ook om economische redenen voortplanting niet verdienstelijk is en een wijze zelfbeperking, die niet van ongeoorloofde middelen ge bruik maakt, verre de voorkeur verdient. Van den anderen kant zou een belasting die ruwweg van alle vrijgezellen geheven werd allerminst rechtvaardig zijn. Velen die vrijgezel blijven hebben immers daar toe zeer goede redenen wij spreken nu niet van priesters en kloosterlingen die om idealistische redenen het celibaat behou den, maar van velen die niet in het huwelijk treden óf omdat hun inkomsten dit in het geheel niet toelaten, óf omdat zij ouders of andere familieleden hebben te onderhouden. Zulke menschen met een bij zondere belasting te treffen zou wellicht onrechtvaardigheden medebrengen, verbit tering kweeken, lichtzinnige huwelijken in de hand werken en het pauperisme bevorderen. Wij kunnen het begrijpen, dat de „Vrijheid" over een uitkeering aan groote gezinnen schrijft, al zijn we het niet in alles met dit blad eens: „Waar zyn de waarborgen, dat lieden, die wegens hun lichameiyke of geestelijke gesteld heid zeer onmaatschappelijk handelen, als zij hun gezin jaar in jaar uit vermeerderen, van deze uitkeering van rijkswege verstoken zullen Méér, veel meer dan een jaar lang hadden Paul en Gaston gespaard en zich in hun vrijgezellenbestaan van alles ontzegd om één hunner meest begeerde verlangens te kun nen verwerkelyken. Nu knetterden ze reeds een paar maanden lang, ieder op zijn eigen motor fiets, door de schitterende omstreken van Parijs en de vreugde over de vervulde verlangens be gon reeds plaats te maken voor nieuwe wen- schen. De lente bloeide reeds naar den zomer en de lucht was vol zonnewarmte en heerlijke geu ren van bloemen en boomen. Onder hen ploften de knalpotten van hun motoren. Paul en Gaston reden met een matig vaartje en snoven de verjongende lentelucht in. Ze wezen elkander op plekjes in de omgeving of in de verte aan den horizon, want him fon kelende machines waren te nieuw om hun aan dacht op aanstaande technische problemen ge spannen te houden. „Wat is het toch eigenlijk jammer," ver zuchtte Gaston in de zonnigste stemming, „dat wy geen damesgezelschap heTSben." „Hoe kom je er bij?" verwonderde zich Paul, „we hebben toch een motor?" „Jawel, maar wat zou het niet leuk zyn, met vieren te toeren, ergens af te stappen, te luieren op een schaduwrijk plekje, onder elkaar te eten en zoo'n echte landelijke herberg en achter je voortdurend een vroolijken lach en gepraat te hooren." „Het weer heeft je te pakken, een zonne steek!" grijnsde Paul, „maar in zoo'n sprookjes stemming mag je alles wenschen. Wil ik het voor je doen. Een, twee, drie Op dat oogenblik kraakte het hevig in het kreupelhout boven aan den hollen weg, waar door zij nu reden en plotseling tuimelde half loopend, half glijdend iets gebloemds, iets blonds, iets heel sierlijks van boven naar beneden en plekte onder aan den weg op het mos met een klagenden kreet neer. Met eenzelfde beweging hadden de vrienden hun gas-handle afgesloten en staarden in uiter ste verbazing naar de verrassing, welke door het kreupelhout op het mos was gevallen. Het stapeltje vroolijke lentekleuren ontpopte zich als een alleraardigst jong meisje, dat met een pijnlijk gezicht haar linkervoet wreef, toen haar blonde kopje ophief en heel prozaïsch bits te: „Hoe lang blijven jelui me nog aan staan kijken? Zou niet één van beiden me eens over eind helpen?" Van den zevenden hemel kwamen Paul en Gaston op aarde terug, zij trokken hun motor in den bok en snelden het lente-geschenk ter hulp. „O.... osteunde het bekoorlijke blond je, als zij door hen omhoog werd getild, „ik heb mijn voet zóó verstuikt. Ik ben heelemaal mank! Hoe kom ik nu verder?" De vrienden letten niet op dit diplomatiek advies, zy boden vanzelfsprekend hun motor aan en omdat die van Gaston het dichtst by stond, werd het meisje daar op geholpen en startten ze op weg naar de landelijke herbert' welke de schoone onbekende hen uitduidde. Het blondje kende het café-tje, zy gingen P" zamenlijk in het priëel zitten en bestelden verfrissching. Het aardige meisje in haar leuk» gebloemde voorjaarstoiletje lachte hen beid® even dankbaar toe, praatte allerprettigst r®e hen, zag hen af en toe een beetje spottend a® en trok geen van beiden ook maar een voor. Dat was voldoende om binnen een ba" uur tijd, zoowel Gaston als Paul te overtuig6"1 dat zy tot over de ooren verliefd waren. Plotseling verontschuldigde zich Paul en u® de beide anderen een oogenblik alleen. <3®®% raakte er door verward en onrustig, met moe'™ hield hij het gesprek gaande. Om een aanm®® king te voorkomen, zag hy wat hulpeloos 0,0 zich heen; juist kwam Paul terug van den kant, TT 7 waar de motoren tiet tllCMlZe stonden. Een on behaaglijk gevoel gaf het Gaston, hy sprong op en rende weg. De achterband xan zyn motor met iets scherps doormidden gesneden! Op deze ontdekking van Gaston volgde, geacht de tegenwoordigheid van het lieve blon je, een hevige woordenwisseling en een heviger vechtpartij. Toen men tenslotte vijanden gescheiden had, bleek de vreemdelir» spoorloos verdwenen. De twee vrienden zagen elkander voor eerst weer terug ruim drie maanden later, den politierechter. Paul was beschuldigd moedwillige vernieling en Gaston stond terec" wegens het toebrengen van lichamelijk lets j In de rechtszaal zagen ze voor het eerst weer het schattige blondje terug, dat was uit' genoodigd in beide zaken te getuigen. Zy in gezelschap van een keurigen, energiek bi zienden jongeman. „Veel heb ik er niet van gezien, edelacb bare," verklaarde het blonde kind vry oW6 - -ifde schillig. „Zondags ga ik geregeld mijn verlooi tegemoet, die mij uit de stad op zijn mo' komt halen, wanneer wij den Zondag by Zv' ouders doorbrengen. Als ik vroeg ben, pluk bloemen of bramen. Dien Zondag struikelde over den wortel van een heester en tuimel naar beneden op den weg. Deze heeren bract\ ten my naar een café-tje, waar ik prachtig mijn verloofde kon wachten, daar ik mijn v®® verstuikt had. Juist toen zy een woorden^1' seling kregen, kwam mijn verloofde aanrijd® en daar zij daarop zoo al hun aandacht by b vechten hadden, zyn wy maar zonder hen v® hun hulp te danken weggegaan." t Paul en Gaston, in het ontnuchterend der werkelijkheid, zagen verontwaardigd de toch heel bekoorlijke gestalte hunner zoo plotselinge verliefdheid. Na het vonnis rei* ten zy beiden, buiten, elkaar de hand. De d®= illusies van het leven leeren oude vriendscbW beter te waardeeren. (Nadruk verbode®' blyven? Die waarborgen zyn er niet; alle „orde ning" ontbreekt hier. Uit het feit, dat zy (n.l. de katholieken) sterilisatie naar Duitsch model verfoeien, behoeft toch nog niet voort te vloeien, dat zy in het tegenovergestelde euvel vervallen en zonder schijn van contröle de procreatie kunstmatig aanmoedigen. Dit stelsel kan een premie op lichtzinnigheid, zorgeloosheid, ja ge wetenloosheid worden, als het ten minste iets zal beteekenen en meer dan een ydel gebaar is. Naast groote gezinnen, die een zegen voor de samenleving zijn, zouden andere gezinnen, waarvan precies het tegendeel gezegd moet wor den, gesteund worden ten koste van duizenden, die te veel verantwoordelijkheidsgevoel hebben om te huwen voordat zy er zeker van zyn, een gezin te kunnen onderhouden." Wanneer men het bovenstaande zorgvul dig overweegt blijkt wel, dat de zorg voor groote gezinnen niet zóó eenvoudig is. O-i. Opeens hoorde Pol voetstappen, die de deur van de kast na derden. Wat moest hy doen? IJlings blies hy het lichtje uit, opdat er geen brandgevaar kon ontstaan en zette het heete yzertje ergens neer waar het niets kon doen schroeien. Tijd om zyn kleeren aan te trekken en zicht onzichtbaar te maken had hy r-det, want de deur ging al open. Vlug liet hy zich voorover op zijn kleertjes vallen, misschien zagen ze hem wel over 't hoofd. Wijd open ging de deur en een strenge hoofdzuster stond in den ingang. „Nee maar", riep deze, „hoe komt het licht hier nu aan, ik weet zeker, dat ik heb het uitgedaan. Zuster Martha, komt U eens hier. Weet U er iets van?Zuster Martha begreep er echter ook niets van, Want ze had niemand in die gang zien loopen. „Kijk hier eens," riep de hoofdzuster uit. „Daar ligt nu een pop met allerlei losse kleeren over den grond. Wat zyn de zusters toch slordig met het opbergen van het speelgoed, en meteen stapte ze op den doodsbenauwden Pol af, greep hem met kleeren en al en wierp hem in een kartonnen, doos. die open stond, waarna ze mopperend het lieht uitdraaide en de kast sloot. zal zij in een verscheidenheid van maatr®' gelen op verschillend gebied tot uiting ten komen: in de eerste plaats door vef' mindering van den druk der indirecte b®' lastingen, vervolgens door het schepPeJl van onder wijs-faciliteiten, ook aan midde1' bare en hooge scholen, en dan aanvulle® mogelijk nog door een stelsel van subsidié' Bij dit laatste zal men echter niet kunn®® ontkomen aan een individueelé behandelt®^ van ieder afzonderlijk geval. Alleen dan K®0 men een stelsel opbouwen waarbij recht' vaardigheid en sociale doelmatigheid hah in hand gaan. HERDRUKKEN Onze letterteekens en hum samenstelling d®®j N. J. van de Vecht, met een voorrede van Joh®*^ B. Smits en verlucht met 77 afbeeldingen; uitgave W. L. en J. Brusse's Uitgeversmij. W terdam (tweede vermeerderde druk). Commercial English, idiom, grammar exercises, door P. Eindhoven; uitgave Versluys, Amsterdam, deel II (tweede druk)' Duitsch leerboek voor de komende (M.)U.L- en Middelbare school; serie B no. 10 (Ste®^ Oratutina) door sr. Maria Ignatio en br. Ath® nasius, uitgave Paul Brand, Hilversum, deel (tweede, geheel omgewerkte druk). Poppenkast, 50 schetsboekbladen uit de v' R. C. door Ch. A. Cocheret met teekening® van den schrijver, uitgave W. L. en J. BrUS®®' Rotterdam (tweede druk). Wat is dat, de encyclopedie voor jongere®' uitgave N. V. Hollandia-drukkerij, Baarn, d® 3, 4, 5 en 6 (tweede druk). VERKADE-ZAANDAM «gg bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door biJ een ongeval met p 250»™ SSL*6»»? oog- verlies van belde armen, beide beenen of beide oogen %J\J» doodelijken afloop „Ze doen: wie het meeste sommen afkrijgt in het uur," zei Mary. „Laat ze dan nu ook maar eens naar myn prijzen kijken. Dan kunnen ze meteen zien, wat ik, na vier jaren, van hard werken verkregen heb." „O, maar we kunnen nu niet ophouden zelfs niet om jou, Evelyn! Eerst moeten we klaar zijn." De jongens hadden er misschien wel anders over gedacht, maar zij wilden zich niet de baas laten zijn door een meisje. Evelyn moest zich dus tevreden stellen met Mary's bewondering, ofschoon die ook veel liever gewacht zou hebben tot een geschikter uur. „Wat kan ik nu eens doen?" vroeg Evelyn. „Want je begrijpt toch wel, dat ik er met zoo stil by wil zitten, terwijl jullie allemaal ijverig bezig bent?" „Als je niet tegen de warmte opziet, ga dan wat vruchten plukken en zet ze zoo lang in den kelder, om af te koelen. Grace doet dat in den regel, maar zy heeft vanochtend erge hoofdpijn, dus wilde ik haar met uit bed laten gaan." „Dat is fijn dameswerk, Mary. Ik zal het nü met genoegen doen, maar je moet geregeld werk voor my vinden. Ik zie nergens tegenop: ik wil vloeren schrobben, kachels uithalen, messen slijpen „Heb je ooit wel eens zulk werk verricht?' „Neen. Maar dat zyn van die Asschepoetsters- bezigheden, waar toch geen bekwaamheid voor noodig is, en ik ben sterk en gewillig." „Neen, maar dat werk hoef jij niet te doen. Toch zou je je vergissen, ais je meende, dat niet voor ieder soort werk eenige handigheid of bekwaamheid werd vereischt." „Nu, ik zal dan maar beginnen met vruchten te plukken," zei Evelyn en keek om naar een mandje, zooals er wel een stuk of zes onder het aanrecht stonden. Binnen het kwartier keerde, zy terug, warm en moe en vrijwel uit haar humeur. Mary droeg de vruchten naar den kelder, ter wijl Evelyn op de bank neerviel, om uit te rusten. „Ik ben klaar," zei Brian en gaf Mary zyn lei, zoodra zij weer in de keuken kwam. „Ik het eerst!" riep Charlie, terwyl hy zyn lei op die van zijn broertje legde. „Hè, nog één minuut!" riep Rosamond en schreef met een kleur van inspanning de laatste cijfers van haar som op. „Doe nu nog wat mondeling rekenen met ons, Mary," zei Charlie, „want we willen niet achter zijn by de anderen, als wy op school komen." „Neen, natuurlijk niet!" viel Brian in. „Na Paschen ga ik naar de St. Pietersschool, maar jy niet hoor! Jy blijft lekker thuis, net als een meisje!" plaagde de „groote" broer. „Ik ben bang, dat jij geen goed figuur zult slaan op school, Brian," zei Mary. „Van je som men deugt niet veel. Je hebt zeker naar ons zitten luisteren. En, Charlie, jouw cyfers vallen allemaal om. Zet maar eens gauw een rij betere en verander die drie fouten. Rosamond heeft haar sommen goed en zy heeft er nog een meer af dan jullie. Daar heb jy een stuk gebrande suiker, Roos!" Het kind brak het stuk in drieën en ge zamenlyk gingen ze toen spelen. „Je hebt ze nog al aardig leeren rekenen, Mary," vond Evelyn. „Maar je bent niet heel streng." „Toch streng genoeg, als het noodig is. Maar over het geheel doen ze hun best en werken graag; dus wat wil je meer?" „Ik zal ze eens nemen tot de Paasch- vacantie," zei Evelyn, overtuigd, dat de kinderen dan veel harder zouden vooruitkomen. „En wat doet Grace?" „Die is, geloof ik, aan het piano studeeren, of ze heeft Fransch of Duitsch bij moeder." 's Avonds na de thee stónd Evelyn er op, om af te wasschen. Mary verzette zich daar wel tegen, maar moeder gaf haar een wenk. Grace bood aan, haar te helpen, maar Evelyn betuigde met nadruk, dat zy liever alleen haar gang ging. Stogdale stelde voor, een emmer water voor haar te halen, maar ook dit sloeg zy af. Een ^kwartier later werd er zoo'n doordrin gende gil uit de keuken geh jord, dat het heele huisgezin om het hardst kwam toeloopen. De gazen deur, die diende om vliegen, mus kieten en andere insecten te weren, was in brand geraakt, doordat Evelyn er te dicht de kaars by had gehouden, waarmee zy in de schuur had willen kyken, in het watervat. De brand was dadelijk gebluscht en andermaal ver zocht Evelyn iedereen, de keuken te verlaten. Toen Mary een half uur later zich bij de anderen had gevoegd, ging ze toch nog eens even van uit de veranda door het keukenvenster naar binnen kijken: Evelyn had niet meer dan de helft van de vaten gewasschen. Ze sprong als een ongelukkige in het rond, met een wolk muskieten om zich heen, die binnengedrongen waren toen de keukendeur openstond zonder be schutting van de gazen deur, die immers voor een deel vernield was. „O, Mary!" riep ze, toen haar zuster binnen trad. „Wat is het toch verschrikkelijk, dat wij nog zijn bootgesteld aan zoovele kleine bezwaren, die het leven hier zoo ondraaglijk maken." „Beste Evelyn. We hebben je nu eens alleen je gang laten gaan, zooals je dit immers verlangde. Maar je ziet wel, dat dit werk niet geschikt is voor je. Je kunt immers nog zooveel anders vinden, zonder dat je in de keuken komt." Maar Evelyn was niet te overtuigen. De eerste tien dagen, die zy op Iriya doorbracht, waren één aaneenschakeling van ongeriefeljjkheden voor heel het gezin en vernederingen voor haar zelf. Onervaren als zij was in de kunst van les geven, maakte zij al gauw, dat de kinderen een hekel kregen aan hun lessen, in plaats, dat zij ze prettig vonden; de jongens morden over haar overgroote strengheid. Rosamond bracht de helft j van den tyd in tranen door. j Toen Mary naar aanleiding daarvan eens ernstig met haar sprak, beweerde zij, dat het onvermijdelijk was, dat de kinderen het land zouden krijgen aan hun werk, naarmate dit moeilijker werd, maar dat zij haar taak van onderwijzeres wel wilde opgeven, als Mary zich niet met haar leerwijze vereenigen kon. Mrs. Gilbert had naar Melbourne moeten terugkeeren, omdat haar huisbewaarster ziek was geworden, anders zou zij Evelyne's al te groote energie wel hebben weten te remmen. Nu wilde het jonge meisje bij voorbeeld ook het eten koken en tracteerde het gezin op vleesch, wild of visch, die beurtelings te hard gebakken of in het geheel niet gaar was. „Ik wil door eigen ervaring leeren," heette het altijd. Maar zij verloor hierbij uit het oog, dat het ook zeer onaangename lessen waren voor de anderen! Die droegen deze proeven met de grootste lijdzaamheid, want ze waardeerden in ieder geval Evelyn's streven, om ook een werk zaam aandeel te nemen in de huiselijke bezig heden. Na verloop van een maand was Evelyn er met recht aan gaan twijfelen, of zij zich ooit wel zou weten aan te passen aan het leven op Iriya, zoodat ze al haast van plan was, haar ouders te vragen, haar naar het huis van tante Fanny in Melbourne te laten terugkeeren. Haar oogen deden haar voortdurend pijn van het terugdrin gen van tranen en het was haar telkens, of zij een brok in de keel had. Op een dag tegen het eind van Februari hoorde Evelyn voor het eerst de geschiedenis van Stogdale's komst op Iriya. Mary, die h®®J zuster zoo terneergeslagen zag onder haar eig® leed, trachtte haar wat afleiding te bezorg®®; door haar te vertellen, hoe verwonderlijk vad®^ ineens dien jongen man als 't ware tot zich g® voerd kreeg: „Om Kersttijd wist vader niet, hoe hij er zi® doorheen zou slaan, en ziet Mr. Stogda' daagde op en met diens hulp zullen wij V»Z nog tot een bloeiend bedrijf kunnen maken' Evelyn had ook zoo levendig belang gesteld deze geschiedenis, dat ze waarlijk weer v®® opgewekter werd gestemd en zich dien midd»® met bijzondere zorg kleedde. Ze zat op ha® eigen kamer te lezen, tot ze niet langer kon en ging toen naar den salon, waar zij ha® vader en Mr. Thorbum in de schemering bi)®® vond zitten. HOOFDSTUK V Het feit op zichzelf al, dat er bezoek was oP Iriya, zou een verrassing zijn geweest v°°j Evelyn en vooral, nu zij overtuigd was, da haar tegenwoordigheid allereerst aanleiding b® gegeven tot de komst van Mr. Thorbum. Zij reikte hem de hand en nam toen een sto®® zoo ver van hem af, als de ruimte van het vet' trek dat maar toeliet. Ze sprak maar heel weirds' maar het leek Thombum, dat zij zijn gedacht®® las. Ze verstond uitstekend de kunst van luist®' ren en de jongeman genoot enkel bij het z*®1 van haar persoontje. (Wordt vervolgd-'

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1937 | | pagina 10