Pauselijk bezoek aanWeenen
9(d vet&aal van den daQ
De avonturen van Stan en Pol
MIVA krachtig
MISSIE machtig
HOE JOZEF II PIUS VI
ONTVING
GELUK
WOENSDAG 11 AUGUSTUS i937
Een maand vertoefde de H. Vader
binnen de muren der Oosten-
rijksche hoofdstad
Na den dood van Maria
Theresia
Zorg voor het groote
gezin
Hoe haar in te richten?
avontuur'i
BOEK EN BLAV
5" le&fiZ+L
<&p>v 't EzJUbetoLÜ
tfd. OfttLC 6
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
T TJ® A DAMMC'C 015 011 blad ziJn Ingevolge de verzekenngsvoorwaarden tegen
M I ,1 .r^"VD V^IN IN Ei O ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen
NAAR HET
ENCELSCH
De oude Fritz, Koning van Pruisen, sprak:
„Maria Theresia is gestorven (29 Nov.
1780), een nieuwe tijd begint", toen hij
bericht kreeg van het overlijden der groote kei
zerin Maria Theresia.
Nauwelijks was de poort van den keizerlijken
grafkelder bij de Kapucijnen achter Maria The
resia gesloten, of haar oudste zoon Jozef II be
gon reeds zijn befaamde hervormingen op ker
kelijk terrein voor te bereiden. Hij dacht zeker
aan een soort van Oostenrijksche staatskerk,
zooals die ook den machthebbers in Spanje en
Frankrijk voor oogen zweefde.
Vooreerst kwam het verkeer der bisschoppen
met Rome onder staatstoezicht. Hij verbood
eigenlijk de uitoefening van de geestelijke
macht van den Pauselijken Stoel niet, doch de
pauselijke bullen en bepalingen moesten gecon
troleerd worden. Het desbetreffende decreet
verscheen reeds op 14 April 1781. Stap voor
stap ging Jozef dan verder. Op 4 Sept. van het
zelfde jaar bepaalde hij, dat de bisschoppen in
huwelijksaangelegenheden onafhankelijk van
Rome te beslissen hadden. En den lsten Octo
ber eischte hij, dat de geestelijke herders geen
eed meer zouden hebben af te leggen, die in
strijd kon komen met de plichten van een on
derdaan van 's keizers Staatsraison. Dan begon
Jozef met het opheffen van kloosters, van alle
.kloosters, die niet onmiddellijk den Staat van
dienst waren. Daarbij komt dan nog zijn in
vloed op bedevaarten, werken van devotie, ker
kelijke feesten en plechtigheden, en zoo voorts.
Daarbij verklaarde Jozef steeds een trouwe
zoon der Kerk te zijn, doch meer Katholiek
dan Roomsch.
Op den Stoel van Petrus zat toen Pius VI,
een fijne, hoog-ontwikkelde, kunstzinnige, aan
de kerkelijke tradities trouwe priesterfiguur. De
paus trachtte de inbreuk van Jozef II op rech
ten en leven der Kerk te verhinderen en diens
hervormingsijver in de juiste baan te leiden,
doch tevergeefs. En wijl de paus geen anderen
uitweg meer wist, besloot hij zelf naar Weenen
te reizen. Dit pauselijke besluit verbaasde heel
de wereld te meer, daar nog nooit het Opper
hoofd der Katholieke Kerk binnen de muren
van Weenen vertoefde.
Met een schrijven van 15 December deelde de
H. Vader zijn besluit den keizer mee. Aan het
keizerlijke hof was men allesbehalve verrukt
over dit aangekondigde bezoek en de raadgevers
van den keizer, vooral de nog al vrijzinnige
hof- en staatskanselier vorst Kaunitz, tracht
ten den keizer te bewegen, den Paus eenvoudig
niet te ontvangen. Blumauer, Eybel, Rauten-
strauch en andere vrijzinnige scribenten, voor
al de ex-jezuïet Haschka, waren er als de kip
pen bij, met hoon en smaad tegen den Paus
stemming te maken.
Tegen alle raadgevingen in besloot keizer Jo
zef, nadat zijn voorslag tot een ontmoeting in
Florence door den Paus niet werd aanvaard,
den H. Vader, te schrijven, dat hij 't als een
groote eer beschouwde, het Opperhoofd van het
christendom in zijn residentie te mogen ont
vangen.
Op 27 Februari 1782 begon de reis. De paus
werd begeleid door zijn ministers Marucci, pa
triarch van Konstantinopel en vice-regent van
Rome, en Contessini, aartsbisschop van Athene.
De reis ging over Venetië, Udine naar Görz,
waar de paus in opdracht van den keizer door
graaf Cobenzl begroet werd. Dan over Laibach
naar Graz. De keizer zelf reisde met zijn broe
der, aartshertog Maximiliaan den paus tege
moet tot Neunkirchen, waar op 22 Maart de
plechtige begroeting plaats vond. Paus en kei
zer vielen elkander om den hals. Nu werd de
reis voortgezet in den keizendijken wagen, den
paus aan de rechterzijde van den keizer. Een
triomftocht. Onafzienbare scharen van knie
lende menschen, hoog en laag, uren en uren
ver. Op de hoogte van den Wienerberg sloten
zich afdeelingen van Hongaarsche en Poolsche
ruiters als eeregarde aan en dan ging 't onder
het gebulder van kanonnen en den klokken-
klank aller Weensche kerken ter binnenstad.
Militairen escorteerden den stoet en daarachter,
op, voor, naast de tribunes stond letterlijk heel
Weenen. Voor den burcht steeg de paus uit den
wagen, gesteund op den arm des keizers. De
ontvangst was zóó schitterend, dat de paus
eenigszins verrast was, zegt Schimmer, daar,
zooals het heette, aan het hof van keizer Jozef
de grootste eenvoud heerschte.
Met de woorden: „Hier is mijn groote kan
selier" werd kanselier Kaunitz door keizer Jo
zef voorgesteld.
Vermoeid van de lange reis en diep onder
den indruk van de onvergelijkelijke ontvangst
trok Paus Pius zich in de voor hem bereid ge
stelde kamers der overleden keizerin Maria
Theresia terug. De sterfkamer der keizerin was
als kapel ingericht.
Den volgenden dag reeds begonnen de con
ferenties tusschen paus en keizer, doch de paus
liet zich niet weerhouden, zich overal publiek te
toonen en de merkwaardigheden der stad te be
zichtigen. Een van zijn eerste bezoeken gold het
graf der groote keizerin Maria Theresia.
Op 28 Maart, Witten Donderdag, deelde de
paus aan den keizer en aartshertog Maximili
aan de H. Communie uit en nam de voetwas-
sching en spijziging van twaalf armen der stad
over van den keizer.
Op Goeden Vrijdag werden in zeven kerken
de graven bezocht, te voet.
Paaschdag echter vormde het hoogtepunt.
De Paus pontificeerde, geassisteerd door drie
kardinalen, onder in Weenen nog ongekende
plechtigheden, dan gaf hij den pauselijken ze
gen met aflaat aan zestigduizend menschen
voor de kerk Am Hof Weenen telde met de
voorsteden in 1782 206000 inwoners dat wa
ren hoogtepunten. Om een levensgevaarlijken
toestroom van menschen te verhinderen, was
tevoren verkondigd, dat alle geloovigen, die op
het oogenblik van den pauselijken zegen, door
kanongebulder verkondigd, een acte van geloof,
hoop en liefde verwekten, deelachtig werden
aan dien zegen.
Te oordeelen naar de schilderingen van tijd-
genooten, moet deze plechtigheid ook by tegen
standers een overweldigenden indruk gewekt
hebben.
Na Paschen werd de conferentie tusschen
paus en keizer voortgezet. Tusschendoor be
zocht de paus de Weensche musea, galerijen,
schatkamers, de hofstallen, de ingenieursacade
mie, enz., enz., steeds geëscorteerd door eenige
compagnieën militairen, om de begeesterde
menigte op eenigen afstand te houden.
Zoo vertoefde de paus nu een maand bin
nen de gastvrije muren van Weenen en maakte
dan zijn afscheidsvisite op 20 April bij keizer
en aartshertog, die nog op denzelfden dag een
contrevisite brachten. De Paus vertrok 22 April,
begeleid door den keizer en diens broeder tot de
bedevaartplaats Mariabrunn. Over Salzburg
keerde de H. Vader naar de Eeuwige Stad te
rug.
Een volle maand confereerden paus en kei
zer; het resultaat was maar gering. „Het ging
niet over dogma's," schryft Jozef aan keizerin
Katharina van Rusland, „doch over bestuurs-
kwesties in verband met de zoo twijfelachtige
grenzen tusschen de geestelijke en de wereld
lijke macht." Had hy een dogma aangegrepen,
hy ware geëxcommuniceerd zooals meer dan
een groote dezer aarde.
Keizer Jozef was geen vry denker, al werd er
nog zooveel over den „vrijdenker op Habsburgs
troon" geschreven. Hij ontving de H. Communie
uit de handen van den paus; hy beschouwde
de verdediging van de alleenzaligmakende Kerk
als een van zyn eerste plichten, hy voerde zelfs
de ,Frügelstrafe" in voor lichtvaardigen afval
van het geloof. Keizer Jozef was beslist geen
vrijdenker, hy was overtuigd katholiek, maar in
Febroniaanschen geest. De geschriften van
Hontheim, wijbisschop van Trier (Febronius)
hebben een beslissenden invloed op hem uitge
oefend en in dezen bevond hy zich in gezelschap
van de geestelijke keurvorsten van Germanië
(Emser Punktationen). Men vergete niet, dat de
onfeilbaarheid van den paus eerst een eeuw la
ter gedogmatiseerd werd, dat niet weinig kerk
vorstelf verder gingen dan de keizer, tè ver zelfs
naar diens opvatting (Klopp), dat acht jaar,
voordat hij het getal kloosters in zyn ryk be
perkte, paus Clemens XIV niet een paar kloos
ters, maar een heele orde ophief (Jezuïeten).
Het is nooit tot een breuk tusschen paus en
keizer gekomen en toen de keizer later zelf naar
Rome trok, was de protestant Kunz Gustav van
Zweden, die hem vergezelde, heelemaal niet met
hem tevreden, daar Jozef, zooals deze zich uit
drukte, „in allen Kirchen herumrutschte".
Niettemin ware het een historische fout, het
Josefinisme en den invloed daarvan op Kerk en
Staat in Oostenrijk, tot ver in de negentiende
eeuw, gering te schatten.
Slaperig-tevreden kijken de jonge leeuwtjes in den helderen middag,
terwijl de leeuwin een waakzaam oog houdt
Met het optrede* van een christelijk
kabinet is het vraagstuk van den
steun aan groote gezinnen weer op
den voorgrond geschoven. Gelukkig staan
hierin de Christelijke partijen niet meer
alleen. Ook de „Avondpost" b.v. heeft reeds
herhaaldelijk aangedrongen op verlichting
van de lasten, die op het groote gezin druk
ken.
Inderdaad behoort de zorg voor 't groote
gezin zóózeer tot de taak der gemeenschap,
dat het alleen uit het verstokte individua
lisme der 19e-eeuwsche liberalen te verkla
ren is, dat onze gemeenschap zich zóó lang
van het gezin niets heeft aangetrokken.
Het is de taak van den Staat, vooruit te zien
en aan de toekomst te denken. De burgers
zullen allen sterven, maar het Volk, de
gemeenschap, blijft voortbestaan, en de
Staat moet thans reeds denken aan de
belangen van die gemeenschap in komende
eeuwen.Merkwaardig is het, dat de doctri
naire liberalen althans in theorie vaak
de eersten waren om te waarschuwen tegen
een financieele politiek die lasten op het
nageslacht zou afwentelen. De latere gene
raties mochten niet zoo zeiden zij terecht
belast worden met schulden, aangegaan
ten behoeve van hun voorouders. Maar aan
die generaties zelf, aan hun talrijkheid, hun
geestelijke en lichamelijke gezondheid, lie
ten zij zich weinig gelegen liggen. Daarvoor
wenschten zij geen waarborgen te scheppen
dat was niet de zaak van den Staat.
Thans breekt een ander inzicht baan en
erkent de meerderheid van ons volk, dat
het de taak van den Staat is, ook op de toe
komst van onze volksgemeenschap zooveel
mogelijk invloed ten goede te oefenen: het
toekomstig welzijn van ons nageslacht zoo
veel mogelijk veilig te stellen. En daarom
moet de zorg van den Staat voortdurend
gericht zijn op het milieu, waarin het na
geslacht opgroeit: op het gezin het
groote gezin vooral! |Niet in dien zin dat de
Staat het gezin uitschakelt en de opvoeding
overneemt, maar zóó, dat hij het aan het
gezin zoo gemakkelijk mogelijk maakt om
zijn functie uit te oefenen.
Kan men het over het beginsel eens zijn
moeilijker wordt het, de juiste maat
regelen te ontwerpen, waarin die zorg voor
het (groote) gezin belichaamd behoort te
worden. Sommigen meenen, dat die zaak
heel eenvoudig is. Hef een flinke belasting,
zoo schrijven zij, van alle vrijgezellen, en
zoo noodig ook nog van de gezinnen met
geen of weinig kinderen, en sta aan de
groote gezinnen vrijstelling van belasting
c.q. toe, dan is de zaak in orde.
Zoo eenvoudig is de zaak echter niet. Het
is geenszins de taak van den Staat, zoo maar
botweg de vorming van de groote gezinnen
aan te moedigen, en de zorg daarvoor op
zich te nemen. Ook al zijn groote gezinnen
in het algemeen sociaal gewenscht; dat
sluit niet uit dat er voldoende gevallen over
blijven waarin om eugenetische of ook om
economische redenen voortplanting niet
verdienstelijk is en een wijze zelfbeperking,
die niet van ongeoorloofde middelen ge
bruik maakt, verre de voorkeur verdient.
Van den anderen kant zou een belasting
die ruwweg van alle vrijgezellen geheven
werd allerminst rechtvaardig zijn. Velen
die vrijgezel blijven hebben immers daar
toe zeer goede redenen wij spreken nu
niet van priesters en kloosterlingen die om
idealistische redenen het celibaat behou
den, maar van velen die niet in het
huwelijk treden óf omdat hun inkomsten
dit in het geheel niet toelaten, óf omdat zij
ouders of andere familieleden hebben te
onderhouden. Zulke menschen met een bij
zondere belasting te treffen zou wellicht
onrechtvaardigheden medebrengen, verbit
tering kweeken, lichtzinnige huwelijken in de
hand werken en het pauperisme bevorderen.
Wij kunnen het begrijpen, dat de „Vrijheid"
over een uitkeering aan groote gezinnen
schrijft, al zijn we het niet in alles met
dit blad eens:
„Waar zyn de waarborgen, dat lieden, die
wegens hun lichameiyke of geestelijke gesteld
heid zeer onmaatschappelijk handelen, als zij
hun gezin jaar in jaar uit vermeerderen, van
deze uitkeering van rijkswege verstoken zullen
Méér, veel meer dan een jaar lang hadden
Paul en Gaston gespaard en zich in hun
vrijgezellenbestaan van alles ontzegd om
één hunner meest begeerde verlangens te kun
nen verwerkelyken. Nu knetterden ze reeds een
paar maanden lang, ieder op zijn eigen motor
fiets, door de schitterende omstreken van Parijs
en de vreugde over de vervulde verlangens be
gon reeds plaats te maken voor nieuwe wen-
schen.
De lente bloeide reeds naar den zomer en
de lucht was vol zonnewarmte en heerlijke geu
ren van bloemen en boomen.
Onder hen ploften de knalpotten van hun
motoren. Paul en Gaston reden met een matig
vaartje en snoven de verjongende lentelucht in.
Ze wezen elkander op plekjes in de omgeving
of in de verte aan den horizon, want him fon
kelende machines waren te nieuw om hun aan
dacht op aanstaande technische problemen ge
spannen te houden.
„Wat is het toch eigenlijk jammer," ver
zuchtte Gaston in de zonnigste stemming, „dat
wy geen damesgezelschap heTSben."
„Hoe kom je er bij?" verwonderde zich Paul,
„we hebben toch een motor?"
„Jawel, maar wat zou het niet leuk zyn, met
vieren te toeren, ergens af te stappen, te luieren
op een schaduwrijk plekje, onder elkaar te
eten en zoo'n echte landelijke herberg en achter
je voortdurend een vroolijken lach en gepraat
te hooren."
„Het weer heeft je te pakken, een zonne
steek!" grijnsde Paul, „maar in zoo'n sprookjes
stemming mag je alles wenschen. Wil ik het
voor je doen. Een, twee, drie
Op dat oogenblik kraakte het hevig in het
kreupelhout boven aan den hollen weg, waar
door zij nu reden en plotseling tuimelde half
loopend, half glijdend iets gebloemds, iets blonds,
iets heel sierlijks van boven naar beneden en
plekte onder aan den weg op het mos met een
klagenden kreet neer.
Met eenzelfde beweging hadden de vrienden
hun gas-handle afgesloten en staarden in uiter
ste verbazing naar de verrassing, welke door
het kreupelhout op het mos was gevallen.
Het stapeltje vroolijke lentekleuren ontpopte
zich als een alleraardigst jong meisje, dat met
een pijnlijk gezicht haar linkervoet wreef, toen
haar blonde kopje ophief en heel prozaïsch bits
te: „Hoe lang blijven jelui me nog aan staan
kijken? Zou niet één van beiden me eens over
eind helpen?"
Van den zevenden hemel kwamen Paul en
Gaston op aarde terug, zij trokken hun motor
in den bok en snelden het lente-geschenk ter
hulp.
„O.... osteunde het bekoorlijke blond
je, als zij door hen omhoog werd getild, „ik heb
mijn voet zóó verstuikt. Ik ben heelemaal mank!
Hoe kom ik nu verder?"
De vrienden letten niet op dit diplomatiek
advies, zy boden vanzelfsprekend hun motor
aan en omdat die van Gaston het dichtst by
stond, werd het meisje daar op geholpen en
startten ze op weg naar de landelijke herbert'
welke de schoone onbekende hen uitduidde.
Het blondje kende het café-tje, zy gingen P"
zamenlijk in het priëel zitten en bestelden
verfrissching. Het aardige meisje in haar leuk»
gebloemde voorjaarstoiletje lachte hen beid®
even dankbaar toe, praatte allerprettigst r®e
hen, zag hen af en toe een beetje spottend a®
en trok geen van beiden ook maar een
voor. Dat was voldoende om binnen een ba"
uur tijd, zoowel Gaston als Paul te overtuig6"1
dat zy tot over de ooren verliefd waren.
Plotseling verontschuldigde zich Paul en u®
de beide anderen een oogenblik alleen. <3®®%
raakte er door verward en onrustig, met moe'™
hield hij het gesprek gaande. Om een aanm®®
king te voorkomen, zag hy wat hulpeloos 0,0
zich heen; juist
kwam Paul terug
van den kant, TT 7
waar de motoren tiet tllCMlZe
stonden. Een on
behaaglijk gevoel
gaf het Gaston,
hy sprong op en
rende weg. De achterband xan zyn motor
met iets scherps doormidden gesneden!
Op deze ontdekking van Gaston volgde,
geacht de tegenwoordigheid van het lieve blon
je, een hevige woordenwisseling en een
heviger vechtpartij. Toen men tenslotte
vijanden gescheiden had, bleek de vreemdelir»
spoorloos verdwenen.
De twee vrienden zagen elkander voor
eerst weer terug ruim drie maanden later,
den politierechter. Paul was beschuldigd
moedwillige vernieling en Gaston stond terec"
wegens het toebrengen van lichamelijk lets j
In de rechtszaal zagen ze voor het eerst
weer het schattige blondje terug, dat was
uit'
genoodigd in beide zaken te getuigen. Zy
in gezelschap van een keurigen, energiek bi
zienden jongeman.
„Veel heb ik er niet van gezien, edelacb
bare," verklaarde het blonde kind vry oW6
- -ifde
schillig. „Zondags ga ik geregeld mijn verlooi
tegemoet, die mij uit de stad op zijn mo'
komt halen, wanneer wij den Zondag by Zv'
ouders doorbrengen. Als ik vroeg ben, pluk
bloemen of bramen. Dien Zondag struikelde
over den wortel van een heester en tuimel
naar beneden op den weg. Deze heeren bract\
ten my naar een café-tje, waar ik prachtig
mijn verloofde kon wachten, daar ik mijn v®®
verstuikt had. Juist toen zy een woorden^1'
seling kregen, kwam mijn verloofde aanrijd®
en daar zij daarop zoo al hun aandacht by b
vechten hadden, zyn wy maar zonder hen v®
hun hulp te danken weggegaan." t
Paul en Gaston, in het ontnuchterend
der werkelijkheid, zagen verontwaardigd
de toch heel bekoorlijke gestalte hunner
zoo plotselinge verliefdheid. Na het vonnis rei*
ten zy beiden, buiten, elkaar de hand. De d®=
illusies van het leven leeren oude vriendscbW
beter te waardeeren.
(Nadruk verbode®'
blyven? Die waarborgen zyn er niet; alle „orde
ning" ontbreekt hier. Uit het feit, dat zy (n.l.
de katholieken) sterilisatie naar Duitsch model
verfoeien, behoeft toch nog niet voort te vloeien,
dat zy in het tegenovergestelde euvel vervallen
en zonder schijn van contröle de procreatie
kunstmatig aanmoedigen. Dit stelsel kan een
premie op lichtzinnigheid, zorgeloosheid, ja ge
wetenloosheid worden, als het ten minste iets
zal beteekenen en meer dan een ydel gebaar is.
Naast groote gezinnen, die een zegen voor de
samenleving zijn, zouden andere gezinnen,
waarvan precies het tegendeel gezegd moet wor
den, gesteund worden ten koste van duizenden,
die te veel verantwoordelijkheidsgevoel hebben
om te huwen voordat zy er zeker van zyn, een
gezin te kunnen onderhouden."
Wanneer men het bovenstaande zorgvul
dig overweegt blijkt wel, dat de zorg voor
groote gezinnen niet zóó eenvoudig is. O-i.
Opeens hoorde Pol voetstappen, die de deur van de kast na
derden. Wat moest hy doen? IJlings blies hy het lichtje uit,
opdat er geen brandgevaar kon ontstaan en zette het heete
yzertje ergens neer waar het niets kon doen schroeien. Tijd om
zyn kleeren aan te trekken en zicht onzichtbaar te maken had
hy r-det, want de deur ging al open.
Vlug liet hy zich voorover op zijn kleertjes vallen, misschien
zagen ze hem wel over 't hoofd. Wijd open ging de deur en een
strenge hoofdzuster stond in den ingang. „Nee maar", riep
deze, „hoe komt het licht hier nu aan, ik weet zeker, dat ik
heb het uitgedaan. Zuster Martha, komt U eens hier. Weet
U er iets van?Zuster Martha begreep er echter ook niets
van, Want ze had niemand in die gang zien loopen.
„Kijk hier eens," riep de hoofdzuster uit. „Daar ligt nu een
pop met allerlei losse kleeren over den grond. Wat zyn de
zusters toch slordig met het opbergen van het speelgoed, en
meteen stapte ze op den doodsbenauwden Pol af, greep hem
met kleeren en al en wierp hem in een kartonnen, doos. die
open stond, waarna ze mopperend het lieht uitdraaide en de
kast sloot.
zal zij in een verscheidenheid van maatr®'
gelen op verschillend gebied tot uiting
ten komen: in de eerste plaats door vef'
mindering van den druk der indirecte b®'
lastingen, vervolgens door het schepPeJl
van onder wijs-faciliteiten, ook aan midde1'
bare en hooge scholen, en dan aanvulle®
mogelijk nog door een stelsel van subsidié'
Bij dit laatste zal men echter niet kunn®®
ontkomen aan een individueelé behandelt®^
van ieder afzonderlijk geval. Alleen dan K®0
men een stelsel opbouwen waarbij recht'
vaardigheid en sociale doelmatigheid hah
in hand gaan.
HERDRUKKEN
Onze letterteekens en hum samenstelling d®®j
N. J. van de Vecht, met een voorrede van Joh®*^
B. Smits en verlucht met 77 afbeeldingen;
uitgave W. L. en J. Brusse's Uitgeversmij. W
terdam (tweede vermeerderde druk).
Commercial English, idiom, grammar
exercises, door P. Eindhoven; uitgave
Versluys, Amsterdam, deel II (tweede druk)'
Duitsch leerboek voor de komende (M.)U.L-
en Middelbare school; serie B no. 10 (Ste®^
Oratutina) door sr. Maria Ignatio en br. Ath®
nasius, uitgave Paul Brand, Hilversum, deel
(tweede, geheel omgewerkte druk).
Poppenkast, 50 schetsboekbladen uit de v'
R. C. door Ch. A. Cocheret met teekening®
van den schrijver, uitgave W. L. en J. BrUS®®'
Rotterdam (tweede druk).
Wat is dat, de encyclopedie voor jongere®'
uitgave N. V. Hollandia-drukkerij, Baarn, d®
3, 4, 5 en 6 (tweede druk).
VERKADE-ZAANDAM
«gg
bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door biJ een ongeval met p 250»™ SSL*6»»? oog-
verlies van belde armen, beide beenen of beide oogen %J\J» doodelijken afloop
„Ze doen: wie het meeste sommen afkrijgt in
het uur," zei Mary.
„Laat ze dan nu ook maar eens naar myn
prijzen kijken. Dan kunnen ze meteen zien, wat
ik, na vier jaren, van hard werken verkregen
heb."
„O, maar we kunnen nu niet ophouden
zelfs niet om jou, Evelyn! Eerst moeten we
klaar zijn."
De jongens hadden er misschien wel anders
over gedacht, maar zij wilden zich niet de baas
laten zijn door een meisje.
Evelyn moest zich dus tevreden stellen met
Mary's bewondering, ofschoon die ook veel liever
gewacht zou hebben tot een geschikter uur.
„Wat kan ik nu eens doen?" vroeg Evelyn.
„Want je begrijpt toch wel, dat ik er met zoo
stil by wil zitten, terwijl jullie allemaal ijverig
bezig bent?"
„Als je niet tegen de warmte opziet, ga dan
wat vruchten plukken en zet ze zoo lang in den
kelder, om af te koelen. Grace doet dat in den
regel, maar zy heeft vanochtend erge hoofdpijn,
dus wilde ik haar met uit bed laten gaan."
„Dat is fijn dameswerk, Mary. Ik zal het nü
met genoegen doen, maar je moet geregeld werk
voor my vinden. Ik zie nergens tegenop: ik wil
vloeren schrobben, kachels uithalen, messen
slijpen
„Heb je ooit wel eens zulk werk verricht?'
„Neen. Maar dat zyn van die Asschepoetsters-
bezigheden, waar toch geen bekwaamheid voor
noodig is, en ik ben sterk en gewillig."
„Neen, maar dat werk hoef jij niet te doen.
Toch zou je je vergissen, ais je meende, dat
niet voor ieder soort werk eenige handigheid of
bekwaamheid werd vereischt."
„Nu, ik zal dan maar beginnen met vruchten
te plukken," zei Evelyn en keek om naar een
mandje, zooals er wel een stuk of zes onder het
aanrecht stonden.
Binnen het kwartier keerde, zy terug, warm en
moe en vrijwel uit haar humeur.
Mary droeg de vruchten naar den kelder, ter
wijl Evelyn op de bank neerviel, om uit te
rusten.
„Ik ben klaar," zei Brian en gaf Mary zyn
lei, zoodra zij weer in de keuken kwam.
„Ik het eerst!" riep Charlie, terwyl hy zyn
lei op die van zijn broertje legde.
„Hè, nog één minuut!" riep Rosamond en
schreef met een kleur van inspanning de laatste
cijfers van haar som op.
„Doe nu nog wat mondeling rekenen met ons,
Mary," zei Charlie, „want we willen niet achter
zijn by de anderen, als wy op school komen."
„Neen, natuurlijk niet!" viel Brian in. „Na
Paschen ga ik naar de St. Pietersschool, maar
jy niet hoor! Jy blijft lekker thuis, net als een
meisje!" plaagde de „groote" broer.
„Ik ben bang, dat jij geen goed figuur zult
slaan op school, Brian," zei Mary. „Van je som
men deugt niet veel. Je hebt zeker naar ons
zitten luisteren. En, Charlie, jouw cyfers vallen
allemaal om. Zet maar eens gauw een rij betere
en verander die drie fouten. Rosamond heeft
haar sommen goed en zy heeft er nog een meer
af dan jullie. Daar heb jy een stuk gebrande
suiker, Roos!"
Het kind brak het stuk in drieën en ge
zamenlyk gingen ze toen spelen.
„Je hebt ze nog al aardig leeren rekenen,
Mary," vond Evelyn. „Maar je bent niet heel
streng."
„Toch streng genoeg, als het noodig is. Maar
over het geheel doen ze hun best en werken
graag; dus wat wil je meer?"
„Ik zal ze eens nemen tot de Paasch-
vacantie," zei Evelyn, overtuigd, dat de kinderen
dan veel harder zouden vooruitkomen. „En wat
doet Grace?"
„Die is, geloof ik, aan het piano studeeren,
of ze heeft Fransch of Duitsch bij moeder."
's Avonds na de thee stónd Evelyn er op, om
af te wasschen. Mary verzette zich daar wel
tegen, maar moeder gaf haar een wenk. Grace
bood aan, haar te helpen, maar Evelyn betuigde
met nadruk, dat zy liever alleen haar gang
ging.
Stogdale stelde voor, een emmer water voor
haar te halen, maar ook dit sloeg zy af.
Een ^kwartier later werd er zoo'n doordrin
gende gil uit de keuken geh jord, dat het heele
huisgezin om het hardst kwam toeloopen.
De gazen deur, die diende om vliegen, mus
kieten en andere insecten te weren, was in
brand geraakt, doordat Evelyn er te dicht de
kaars by had gehouden, waarmee zy in de
schuur had willen kyken, in het watervat. De
brand was dadelijk gebluscht en andermaal ver
zocht Evelyn iedereen, de keuken te verlaten.
Toen Mary een half uur later zich bij de
anderen had gevoegd, ging ze toch nog eens
even van uit de veranda door het keukenvenster
naar binnen kijken: Evelyn had niet meer dan
de helft van de vaten gewasschen. Ze sprong als
een ongelukkige in het rond, met een wolk
muskieten om zich heen, die binnengedrongen
waren toen de keukendeur openstond zonder be
schutting van de gazen deur, die immers voor
een deel vernield was.
„O, Mary!" riep ze, toen haar zuster binnen
trad. „Wat is het toch verschrikkelijk, dat wij
nog zijn bootgesteld aan zoovele kleine bezwaren,
die het leven hier zoo ondraaglijk maken."
„Beste Evelyn. We hebben je nu eens alleen je
gang laten gaan, zooals je dit immers verlangde.
Maar je ziet wel, dat dit werk niet geschikt is
voor je. Je kunt immers nog zooveel anders
vinden, zonder dat je in de keuken komt."
Maar Evelyn was niet te overtuigen. De eerste
tien dagen, die zy op Iriya doorbracht, waren
één aaneenschakeling van ongeriefeljjkheden voor
heel het gezin en vernederingen voor haar zelf.
Onervaren als zij was in de kunst van les
geven, maakte zij al gauw, dat de kinderen een
hekel kregen aan hun lessen, in plaats, dat zij
ze prettig vonden; de jongens morden over haar
overgroote strengheid. Rosamond bracht de helft j
van den tyd in tranen door. j
Toen Mary naar aanleiding daarvan eens
ernstig met haar sprak, beweerde zij, dat het
onvermijdelijk was, dat de kinderen het land
zouden krijgen aan hun werk, naarmate dit
moeilijker werd, maar dat zij haar taak van
onderwijzeres wel wilde opgeven, als Mary zich
niet met haar leerwijze vereenigen kon.
Mrs. Gilbert had naar Melbourne moeten
terugkeeren, omdat haar huisbewaarster ziek was
geworden, anders zou zij Evelyne's al te groote
energie wel hebben weten te remmen. Nu wilde
het jonge meisje bij voorbeeld ook het eten
koken en tracteerde het gezin op vleesch, wild
of visch, die beurtelings te hard gebakken of
in het geheel niet gaar was.
„Ik wil door eigen ervaring leeren," heette het
altijd.
Maar zij verloor hierbij uit het oog, dat het
ook zeer onaangename lessen waren voor de
anderen! Die droegen deze proeven met de
grootste lijdzaamheid, want ze waardeerden in
ieder geval Evelyn's streven, om ook een werk
zaam aandeel te nemen in de huiselijke bezig
heden.
Na verloop van een maand was Evelyn er met
recht aan gaan twijfelen, of zij zich ooit wel zou
weten aan te passen aan het leven op Iriya,
zoodat ze al haast van plan was, haar ouders
te vragen, haar naar het huis van tante Fanny
in Melbourne te laten terugkeeren. Haar oogen
deden haar voortdurend pijn van het terugdrin
gen van tranen en het was haar telkens, of zij
een brok in de keel had.
Op een dag tegen het eind van Februari
hoorde Evelyn voor het eerst de geschiedenis
van Stogdale's komst op Iriya. Mary, die h®®J
zuster zoo terneergeslagen zag onder haar eig®
leed, trachtte haar wat afleiding te bezorg®®;
door haar te vertellen, hoe verwonderlijk vad®^
ineens dien jongen man als 't ware tot zich g®
voerd kreeg:
„Om Kersttijd wist vader niet, hoe hij er zi®
doorheen zou slaan, en ziet Mr. Stogda'
daagde op en met diens hulp zullen wij V»Z
nog tot een bloeiend bedrijf kunnen maken'
Evelyn had ook zoo levendig belang gesteld
deze geschiedenis, dat ze waarlijk weer v®®
opgewekter werd gestemd en zich dien midd»®
met bijzondere zorg kleedde. Ze zat op ha®
eigen kamer te lezen, tot ze niet langer
kon en ging toen naar den salon, waar zij ha®
vader en Mr. Thorbum in de schemering bi)®®
vond zitten.
HOOFDSTUK V
Het feit op zichzelf al, dat er bezoek was
oP
Iriya, zou een verrassing zijn geweest v°°j
Evelyn en vooral, nu zij overtuigd was, da
haar tegenwoordigheid allereerst aanleiding b®
gegeven tot de komst van Mr. Thorbum.
Zij reikte hem de hand en nam toen een sto®®
zoo ver van hem af, als de ruimte van het vet'
trek dat maar toeliet. Ze sprak maar heel weirds'
maar het leek Thombum, dat zij zijn gedacht®®
las. Ze verstond uitstekend de kunst van luist®'
ren en de jongeman genoot enkel bij het z*®1
van haar persoontje.
(Wordt vervolgd-'