Koning Lodewijk en Wagner
I
■H
S
SïdwïAaal mn dm da§
De avonturen van Stan en Po!
3
Hè
die vervelende kies
GELUK
BRIEFWISSELING NU
GEPUBLICEERD
HERINNERING
't *&JLêjCha£ I/A*
VRIJDAG 13 AUGUSTUS 1937
Een geheim ontsluierd
Ondernemingsgeest
•"4
i) e&vtÉÓ t Cs&OtAl-E&xfós
spelbreker"
NAAR HET
ENCELSCH
Mededeelingen, die overtuigender
zijn dan alle overleveringen
De sinds jaren de vriendschap van den
Beierschen vorst Lodewijk II met Richard
Wagner omhullende sluier is eindelijk op
gelicht. De omvangrijke briefwisseling tusschen
deze beide interessante persoonlijkheden, welke
dezer dagen door een uitgeverij te Karlsruhe
in vier banden werd gepubliceerd, heeft alle
geheimzinnigheid uit den weg geruimd. Wat wij
tot dan toe van de vriendschap tusschen den
vorst en den musicus afwisten, steunde op en
kele, deels waar, deels onwaar weergegeven fei
ten, overleveringen van tijdgenooten. Het boek
werkje „Lodewijk en Richard Wagner", waarvan
Sebastiaan Roeckel de verteller is, bevatte nog
de meeste waar gebleken feiten, waarop men
steunen kon.
Doch overtuigender dan alle overleveringen
zijn de persoonlijke brieven, 183 in totaal, waar
bij nog een tweetal gedichten en 85 telegram
men des konings aan Wagner persoonlijk ge
richt. De 597 documenten omvattende briefwis
seling (19 oorkonden zijn verloren gegaan) zijn
nog waardevoller geworden door de bijvoeging
van zes schriftelijke bijlagen van Wagner, een
brief van den koning aan mevrouw von Bülow.
Al deze kostbaarheden zijn thans in een viertal
banden bijeengebracht en voor het nageslacht
bewaard gebleven, inderdaad een schoone aan
winst voor de Wagner-vereerders, ja voor alle
muziekliefhebbers. Doch in het laatste boek
werk vindt men tevens enkele brieven van Wag
ner aan diens echtgenoote, Cosima, en tenslotte
een honderdtal tot nu toe geheel onbekende
brieven en briefjes van andere met den vorst
en Wagner in nauwe relatie gestaan hebbende
persoonlijkheden. Ook het dagboek van Wagner
zal, met goedkeuring van de nabestaanden, bin
nenkort worden gepubliceerd, en hierin zal men
veel kunnen lezen over de vriendschappelijke
betrekkingen tusschen Hans von Bülow en den
grooten Hongaarschen componist Franz Liszt.
Degene, die deze belangrijke boeken heeft
samengesteld, is een groot Wagnerbevorderaar.
Zijn naam is Dr. Strobel, archivaris te Bayreuth,
de stad der jaarlijksche „Festspiele". De samen
steller heeft, ter verduidelijking voor den lezer,
vele noten onder iedere bladzijde geplaatst,
waardoor het lezen ten zeerste wordt vergemak
kelijkt. De publiceering der brieven zal vele mis
verstanden ophelderen. Velen toch, vooral in
Duitschland, hadden een totaal verkeerde op
vatting van de hechte vriendschap, die er be
stond tusschen den fantastischen jongen koning
Lodewijk en het excentriek genie, Richard Wag
ner. Hoe groot het geestelijk contact was tus
schen den koning en Richard Wagner bewijst
de inhoud van sommige der koninklijke brie
ven. Toen Wagner, niet zonder eigen schuld,
de stand München moest verlaten, was de ko
ning „van binnen gebroken", zooals hij dit zelf
uitdrukte, en het is zeker, dat de vorst hier
onder heeft geleden.
Doch zelfs deze koning was niet bij machte
Wagner te Mlinchen te rehabiliteeren, en ook
de koningin-moeder, die zoo veel voor den jon
gen vorst gedaan kon krijgen, wilde van een
eerherstel niet hooren. De moeite, welke de
koning voor Wagner deed, was dus vergeefsch. Hij
schreef den jongen musicus, wat hij voor hem
had gedaan en in een bloemrijke taal antwoord
de Wagner, dat hij des konings bemoeüngen
ten zeerste op prijs stelde en hem voor alles,
wat hij voor hem deed, ten hoogste dankbaar
was.
Toch is er tusschen deze twee vooraanstaande
persoonlijkheden wel eens eenige spanning ge
weest, die de hechte vriendschap dreigde te
verstoren. Dat was in den tijd, dat Richard
Wagner zijn betrekkingen met mevrouw von
Bülow voor den vorst absoluut geheim wilde
houden. Lodewijk, een goed opmerker, las tus
schen de regels van Wagner's brieven uit dien
tijd, dat zijn vriend hem iets te verbergen had
en dit maakte hem neerslachtig. De brieven van
den koning aan mevr. Cosima Wagner bleven
echter in denzelfden hartelijken en oprechten
trant. De reden van 's konings ontstemming lag
evenwel in het feit, dat zijn beste vriend hem
iets verzweeg, terwijl hij zijn geheim niet eens
onopgemerkt kon houden.
Nogmaals wekte Wagner de ontstemming van
koning Lodewijk op, toen Wagner's artistieke
trots hem te ver dreef tegenover degenen, die
in de wereld boven hem stonden. Zooals bekend
werden de eerste opvoeringen van „Rheingold"
en „Walküre", op uitdrukkelijk verzoek des ko
nings, in het Münchener Hof-Theater gehouden.
Wagner was over dit besluit niet tevreden en
schreef dit aan den koning: „Ik ben tot Uw
dienst. De opvoeringen zullen plaats hebben te
München, de stad, die ik niet liefheb en die
mij niet leefheeft. Ik ben er over ontstemd. Voor-
loopig zal ik mijn vertrouwelijke corresponden
tie met mijn koninklijken vriend moeten sta
kenEr volgde een pauze van een half
jaar. En het was weer de koning, die het eerst
toenadering zocht. Hij schreef aan Wagner:
„Wanneer ik u bij de laatste opvoeringen heb
gekrenkt, dan bid ik u om vergeving. Dit was
niet mijn bedoeling. Door bijzondere omstan
digheden, welke niet te omzeilen waren, moes
ten uw laatste premières te München plaats heb
ben. Ik ben zeer benieuwd naar uw nieuwe
scheppingen en verlang naar de bijwoning der
eerstvolgende opvoeringen
Eayreuth zonder koning Lodewijk, die zoo
veel voor Richard Wagner, den grilligen, lui-
migen componist, heeft gedaan, bestaat niet.
In den tijd dat Wagner zijn „Lohengrin" en zijn
„Tristan" schiep, heeft de vriendschap met den
koning veel invloed op zijn werk gehad. Toen
Lodewijk Wagner's „Lohengrin" voor de eerste
maal had bijgewoond, schreef hij aan een vriend
„Gottliches Werk! Wundervoll!" Het mag waar
zijn, dat koning Lodewijk niet bepaald een zeer
muzikaal mensch was, maar zijn liefde voor
Wagner's muziek was echt, al sproot zij dan
ook grootendeels voort uit een hechte vriend
schap met den componist.
Lodewijk, zich volkomen bewust van zijn vor
stelijke waardigheid, was een jongeman, die
door niemand wilde worden becritiseerd. Maar
het is bekend, dat de excentrieke Richard Wag
ner vaak heel wat onbeleefdheden in zijn brie
ven naar den vorst dorst schrijven. Tegenover
Wagner stond hij als een gewoon mensch, niet
als hooggeplaatst persoon. Vandaar, dat de brie
ven dezer beide menschen zulk een volkomen
vrijen, eerlijken inhoud hebben, die spreekt van
mensch tot mensch. Vandaar dat de correspon
dentie zoo waardevol is.
n September van het jaar 1884 trokken
twee Nederlanders, Theo F. Koch van de
firma Koch Co in Groningen en Martin
W. Prins, v. d. firma Prins en Zwanenburg te
Amsterdam, naar de Vereenigde Staten om daar
in Minnesota met de Chicago-Milwaukee and
St. Paul Railroad Company over den aankoop
van land te onderhandelen. Zij werden in Chi
cago gastvrij ontvangen en ontvingen daar een
kaart van de gebieden, welke in het bezit van
de maatschappij waren. Spoedig daarop waren
de beide ondememingslustige Nederlanders ge
reed, om hun uiterst moeilijken tocht te ma
ken.
Op hun reis van Olivia naar Wilmar kwa
men zij door uitgestrekte prairiegebieden, waar
in het gras zoo hoog stond, dat het reikte tot
aan de ruggen van hun paarden. Menschen
woonden er niet in deze streek. Als uitgestorven
lag het land. Zelfs zagen zij geen kudde buf
fels.
Inderdaad, dit gebied zag er zeer ongastvrij
uit en de heer Prins krabde zich bedenkelijk
achter het oor. „In deze woestenij zijn geen za
ken te doen", meende hij. Maar Theo Koch
was van andere meening en stond er op, dat-
men verder reed.
Nadat zij dagenlang door de prairie gereden
hadden, zagen zij in de verte een heuvel lig
gen. En aan den voet van dezen heuvel ont
moetten zij zelfs een man, die voor zijn hut
zat. De man vertelde, dat hij een Zweed was
en Eriksen heette. Hij was naar dit gebied ge
komen, om het land in zijn bezit te nemen.
Toen hij echter hoorde, dat dit prairie-gebied
reeds het eigendom van een spoorwegmaat
schappij was, moest hij zijn plan wel opgeven,
wat hem overigens zeer speet, wijl hij meende,
dat men van dit gebied iets goeds zou kunnen
maken, indien tenminste de spoorwegverbinding
verbeterd werd.
Het gelukte Koch spoedig daarop, met de
spoorwegmaatschappij een verdrag over den
aankoop van een bepaald stuk land te slui-
De Heilige Familie van El Greco, uit het museum te Cleveland, thans op de
tentoonstelling te Parijs
ten. Het verdrag kwam tot stand, nadat de
beide Nederlanders hun instructies uit het moe
derland hadden ontvangen. Telegrammen gin
gen over en weer. Het geld werd gestuurd. En
in de volgende jaren kochten de beide mannen
er steeds meer land bij.
Maar nu had men boeren noodig, die bereid
waren zich in dit gebied te vestigen. Tot dit
doel stichtten de beide Nederlanders in de
South Clark Street te Chicago e$n bureau, dat
al spoedig flinke propaganda ging maken. In
het bijzonder richtten de beide mannen zich tot
hun landgenooten, die zich reeds vroeger in
Michigan, Indiana, Illinois en Iowa hadden ge
vestigd. In den zomer van het jaar 1885 von
den zij ook de eerste farmers, die naar het
westen wilden trekken.
Maar daarbij bleef het voorloopig en al spoe
dig bleek, dat de zaak volstrekt niet zoo een
voudig was, als de beide Nederlanders het zich
hadden voorgesteld. De meeste boeren vonden
de prijzen voor den grond te hoog, de streek
te veel afgelegen en de verbindingen te slecht.
Maar Theo Koch gaf den strijd niet op. Hij
VERKADE-ZAANDAM
wilde er zich in geen geval onder laten krij
gen. Doorzetten dat was zijn eenige doel.
Na langdurige onderhandelingen gelukte het
den Nederlanders eindelijk de maatschappij zoo
ver te krijgen, dat zij de spoorlijn doortrok. Bo
vendien hadden zij reeds plannen voor de stich
ting van een stad in hun zak.
Intusschen keerde Koch echter eerst nog eens
naar Nederland terug. Daar trad hij in het
huwelijk met Clara Hoebom en tezamen met
zijn echtgenoote trok hij daarop weer naar de
Vereenigde Staten en wel direct naar Minneso
ta, naar „zijn land." Daar was reeds een kleine
nederzetting ontstaan, die van dat oogenblik af
steeds grooter werd. Ter eere van zijn jonge
vrouw noemde hij haar Clara City.
Toch kwamen er nog vele tegenslagen. Zoo
ontstond er eenige malen een gevaarlijke prai-
riebrand. Maar de Hollanders waren taai. Zij
zagen er niet tegenop, het werk van voren af
aan opnieuw te ondernemen. Zoo groeide Clara
City van jaar tot jaar. Nieuwe farmers kwamen
en vestigden zich voor goed in dit gebied.
Op het oogenblik is Clara City vijftig jaar
oud. In dien tijd is de stad tot een belangrijk
agrarisch centrum geworden. Naar aanleiding
van dit jubileum heeft „The Clara Herald" een
extra nummer uitgegeven, waarin de geschiede
nis van de stichting der stad uitvoerig beschre
ven wordt. Helaas kan de stichter Theo Koch,
die kort geleden zijn gouden bruiloft heeft ge
vierd, dit alles niet meer lezen, want hij is
volkomen blind geworden. Mevrouw Clara leeft
nog aan zijn zijde. Een stad draagt haar naam
en zal dezen blijven dragen, ook als zij zelf reeds
lang niet meer is.
Koert Nieuwveld leefde tamelijk terugge
trokken, meer dan men van een 30-jarige
zou verwachten. Slechts eens in zijn le
ven, op een dag in de vroege lente, nu vier jaar
geleden, was hij verliefd geraakt. Dien dag ver
gat hy niet. Zij was zeer jong, zoo jong zelfs,
dat men er nauweiyks aan durfde denken, met
dit meisje te willen trouwen. Tenminste, zoo
was het met Nieuwveld gegaan. Daarom keek
hy haar een heelen avond aan, danste zelfs een
wals met haar, maar door de plotseling optre
dende schuchterheid beleedigde hy het vrooiyke
rhythme van Strauss. Dan bracht hy haar naar
haar plaats terug, waarby hy twee buigingen
maakte, één voor haar, de andere voor haar
ouders.
Hy zag haar nooit meer. Haar naam kende
hij niet. Het toeval, waaraan jonge menschen
zoo graag gelooven, liet hem in den steek.
Zoo verliepen er vier jaren. Op een avond zat
hy in een café en wilde als laatste gast de zaal
verlaten. Hy liep naar den kapstok, maar de
hoed, welke er nog aan hing, was niet de zijne.
„U kunt 'm by gelegenheid wel eens terug
brengen en 'm dan voor Uw eigen verruilen,"
zei de kastelein. Koert knikte. En met den
vreemden hoed op zyn hoofd begaf hij zich naar
huis. De hoed zat 'm niet en hy verlangde naar
het oogenblik, dat hy zyn goeden, ouden vilt-
hoed weer terug zou hebben.
Driemaal in een week bezocht hij het café en
de volgende week zelfs vier keer; toen gaf hij
het maar op. Op deze manier werd de hoed
hem veel te duur. Eigenaardig, dacht hij, myn
vilthoed was lang zoo goed niet meer als deze.
Waarom brengt de vinder 'm dan niet terug?
Of zou die niet weten, in welk café de verwisse
ling had plaats gevonden? Voor Koert was de
situatie intusschen pynlijk. De hoed hoorde
hem toe en hoorde hem niet toe. En hoe ge
makkelijk zou het niet kunnen gebeuren, dat
ËJIllllllllllllll
lllllllllllllllLy
Aan de buitenlandsche gasten
M Zijn pakketjes uitgereikt,
Waarvan d'inhoud zoo in 't eerst toch
Waarlijk niet erg fleurig lijkt.
Drie onoogelijke bollen,
Hyacinten maar in spel
Nemen thans zeer veel verkenners
Over heel de wereld mee.
Maar wanneer ze in hun woning
Eindelijk ontkiemen gaan
En al kleurend en al geurend
In hun schoonsten bloei eens staan,
Als zij eenmaal in de kleuren
Van de Nederlandsche vlag
H Staan te bloeien in een schoonheid
Als men nimmer grooter zag,
Dan moog' zoo'n verkenner denken
Aan het kleine, lage land,
fi Waar de jamboree geweest is,
Bij de duinen, bij het strand;
En dan kome Neerlands schoonheid
H Hem opnieuw weer voor den geest,
H En het volk, dat eenige weken
Graag zijn gastheer is geweest.
Dan moog' hij zich ook herinn'ren
Dat in 't wereld-vredesplan
1 Nederland gmag bij zal dragen
|jj En ook doen zal wat het kan.
E Dan zal dit geschenk in bloemen
if Van een land, zoo ver en klein,
H Weer een boodschap van den vrede
§1 Aan de heele wereld zijn.
1 HERMAN KRAMER
illlllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllliÊ
midden in de verkeersdrukte, in den schoutf'
brug of waar dan ook plotseling iemand op he®
toe zou stormen met den uitroep: „Daar heb
eindelijk mijn spiksplinternieuwen hoed weer.
En als hij zou probeeren, Zich te verdedige®
dan zou de ander misschien zeggen: „Vergelijk"
de kwaliteit van de hoeden; dan weet U dade
lijk, wie 'm verruild heeft."
Als Koert nu maar verschillende hoeden ëe'
had had, was het niet zoo erg geweest. Dab
had hij den „vreemdeling" thuis gelaten. Ma®1
hy hield er uit principe slechts één hoed op
en als deze al te oud werd, kocht hy na he®
lang talmen een nieuwen.
In ieder geval duurde het weken, eer Koer'
zich vrij kon maken van het gevoel, op den vol
genden straathoek den eigenaar van den hoe®
te ontmoeten, woorden te moeten stamelen
onaangename opmerkingen aan te moeten ho
ren. Weer wat later stond bij hem vast, da'
deze hoed werkeiyk zyn eigendom was. Hy na®
zich voor, eventueel te ontkennen, dat het zij®
hoed niet was. Slechts op deze wüze slaagde hi)
erin, alle aanvechtingen te overwinnen en z'J®
medemenschen vry in de oogen te zien.
Maar op zekeren dag geschiedde het wonde®-
Op een tentoonstelling ontmoette hy het verlo
ren meisje zyn stille liefde. En omdat hfl
weer niet vier jaren wilde wachten, schoot hU
zijn pijl met meer moed en grootere trefzeker
heid af dan destyds tijdens den wals va®
Strauss. Het meisje ging een wandeling door
het park met hem maken en toen zij moe werd-
gingen zij op een bank zitten.
Midden in het imlIII„i.i»"i
gesprek het j
werd Koert r-v J J
vreemd te moede De nOeCt dlS
vroeg ze, als
terloops, maar
dan steeds aan
dringend naar
Spoedig had Pol zyn pakje we er aangetrokken, dat nu weer
een klein beetje gekreukeld was geworden. „Wel," piepte het
muisje opeens, „als ik het goed zie ben jy Pol. Hoe gaat het
en hoe kom jy hier opeens zoo verzeild?"
„Dat is een heele geschiedenis," antwoordde Pol. Hy vond
een klein poppendekentje en zette er zich op neer, daarna ver
telde hy bet muisje, waarmede hij evenals met vele andere
dieren bevriend was, zyn geschiedenis.
„En nu zit ik hier gevangen in een doos met oud kapot speel
goed, en ik weet niet hoe ik hier uit moet komen," eindigde
Pol zijn verhaal, terwijl hij zijn wenkbrauwen fronste. Ook
het muisje dacht ingespannen na, hpe zy haar vriendje zou
kunnen helpen.
„Ik west wel een weg naar buiten," zei ze, „maar die is veel
te nauw, daar kun je toch niet door. Konden we het raam
maar open krygen." Pol klom in de hoogte om bij het raam
te komen, maar daar zat een stevige knip voor, die hy er met
zijn zwakke kracht niet af kon krygen. Moedeloos kwam hü
weer naar beneden.
zijn hoed, welken hy had afgenomen en op d
bank gelegd had. t
Of hy 'm al lang droeg? Hy stond hem i"el
zoo goed, meende ze.
Koert sprak haar heftig tegen. Hy stond he®
goed. Buitengewoon zelfs.
Waar hij 'm gekocht had, wilde ze weten.
Bij een werkelijk eerste rangs firma.
Hoe de firma heette.
Nu is het geiyk, dacht Koert, de hoed won#
verdedigd, koste wat het kost. Hü noemde ee®
of andere bekende zaak.
„Daar hebt U 'm dus gekocht?"
„Natuuriyk."
„Is dat waar?"
„Ja. Maar waarom interesseert U zich.. ■T
Ze liet hem niet uitspreken. „Dat schryf ik
mynheer Nieuwveld. Wilt U my Uw adres
ven?"
„Graag," zei hij en overlegde; of het niet bete®
zou zijn, het geheim van dezen verschrikkelijke®
vilthoed te openbaren, want de stem van h®
meisje klonk heelemaal niet zoo zilver meer a'®
voorheen. Doch hy kwam hier niet toe, wan'
het meisje zag hem met goede, maar streng®
oogen aan, gaf hem de hand en nam heel sn®
afscheid.
Den volgenden morgen scheurde hy de®
brief open en las:
„Ik heb den hoed absoluut herkend, het ze
kerst op de piek, waar ik eens met benzine ee®
roestvlek wilde verwüderen; deze plek is daar
door lichter geworden. Myn vader heeft 'm
een avond ergens laten liggen en was te 1®K
geweest, om er een onderzoek naar in te stelle®'
Maar dat, zoowel als de heele hoed, liet mü ta
melijk koud. Maar: waarom hebt U gelogen o®
zoo'n kleinigheidje en dan nog wel met zoo'®
eerlijk gezicht? Dat begrijp Ik niet. Van al'®
ongerechtigheden ter wereld vind ik de leuge®
het ergste, ook de kleine, ongemotiveerde leu
gen. Daarom wensch ik U niet meer te ontmoe
ten en verzoek ik U ook, mij niet te schryven.»
Hij schreef geen regel, maar liep spoorslags
met den hoed in zyn hand naar den vade®
van het meisje, gaf de familie een lange, psy
chologisch opgestelde verklaring van het moei
lijke geval en mocht den hoed als aandenke®
behouden. Aangezien hoeden echter in den lo®P
van den tyd toch eenmaal geheel en al verdwij
nen, vond hy het twee maanden later beter, d®
dochter als herinnering mee te nemen.
(Nadruk verboden)
Kiespijn overvalt U meestal op een tijdstip
dat géén gelegenheid heeft naar den tand*
arts te gaan. Neem dan een "AKKERTJE
dadelijk van de pijn
zijn bijzondere pijn*
dat helpt U tenminste dadelijk van de pijn
af. AKKER-CACHETS
stillers bij Kiespijn, Hoofdpijn, Zenuwpijn»
Spierpijn. "AKKERTJES" kosten slechts 52
cent per 12 stuks. Overal verkrijgbaar»
AT I? A DHMMC'C op dit blad zijn Ingevolge de verzekenngsvoorwaarden tegen I? 7 CH bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door ¥7 m biJ een ongeval met H 25ü«"
I »l »r. Ej O ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen M. 9 Uv» verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen JL 9 doodelijken afloop
AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
bij verlies van een hand»
een voet of een oog»
„Is het je dan nooit ingevallen, dat juist door
die regelmaat van bezigheden ieder op z'n beurt
hier ook weer eens een uur vry heeft?"
„Wat je nu ook praat of niet, ik vind, dat jy
althans niet al dat meidenwerk moest doen en
als ik eens met vader alleen ben, zal ik hem
dat ook zeggen. Hy moest Iriya verkoopen."
„Maar je vergeet, dat we hier zijn ter wille
van moeders gezondheid en nu wij haar zooveel
beter zien, voelen we ons al dubbel en dwars
beloond!"
,Maar nu moeder zooveel beter is, waarom zul
len we dan hier blyven wonen?"
Mary' keek naar de klok en stuurde nu ook
Rosamond weg.
„Ik schyn je rju eenmaal altyd boos te moeten
maken," zei Evelyn verontschuldigend. „Maar
dat komt: er is ook zooveel, dat my hindert
en dat maakt my prikkelbaar. Wélken kant ik
ook uitkyk, het leven lykt my steeds een blinde
muur!"
„Als je maar den weg gaat, dien je moét
gaan, dan zal je er wel een anderen kyk op
krygen," zei Mary een beetje ongeduldig.
,Moèt? Moét?" riep Evelyn. „Houd toch op
met dat onuitstaanbare woord!"
„Het is het mooiste woord van de heele taal,"
zei Mary.
„Als dat „moet" beduidt, dat je den geest moet
bepalen by huishoudelijke banaliteiten, dan zal
ik nooit dat punt bereiken!.... Arm kind, al
ben je ook vier en twintig, je bent nooit in de
wereld geweest, anders zou je het wel niet in
het hoofd krijger), om my te willen verzoenen
met een bestaan, dat geheel opgaat in de nulli
teiten van het huishouden."
„Juist omdat ik nu al vier-en-twintig jaren
geleefd heb, ben ik tot de ontdekking gekomen,
dat het geluk bestaat in je plicht te doen en
wel den plicht, die het dichtst bij de hand is,
zonder er by stil te staan, of die nu wel vleiend
is voor je ydelheid."
„Nu, ik kan daar dan niet tevreden mee zijn!
En ik geloof, dat jy toch ook wel wat meer geluk
verlangt."
„Ik geloof, dat voor ons ieder oogenblikken
van geluk komen. Maar in afwachting daarvan,
moeten wy trachten, onszelf zooveel mogelijk te
vergeten."
„Dat is alles heel goed voor menschen, die
niet weten, wat zy verlangen. Maar ik wel. Ik
wil de kans hebben, om aan myn bestemming
te kunnen voldoen. Ik wil een poëtisch leven lei
den, kunnen genieten van al het schoone, dat de
aarde biedt. Ik ben nu op het oogenblik maar
bang, datik door overhaasting.myn kans
soms bederven zoudoor.
„Door wat?"
„Ja, ik kan het haast niet uitspreken. En toch
ben ik juist hier gekomen, om het je te vertellen.
Maar tot nog toe hebben we haast niet anders
gedaan, dan gekibbeld."
„Al verschilden we nu van opvatting, daarom
hebben we nog niet gekibbeld. Maar vertel nu
eens even, wat je zoo hindert, Evelyn?"
„Och, ik schaam my eigenlyk, om het uit te
spreken. Maar ik zou waarlyk zoo graag eens
een goeden raad hebben. Weet je, wat ik be
doel?"
„Ja," zei Mary zacht en na een kleine pauze.
„Ik dacht, dat je heel gelukkig was; je leek
zoo opgewekt. Ik mag hem heel graag."
„Ik bén ook gelukkig in zekeren zin. Maar
zou dit wel het geluk zijn, dat ik verlang? ik
verwacht heel wat van het leven. Maar nu ben
ik zoo bang, dat, als ik al het andere had, en
ik liet dat eene voorbygaan, dat ik dan het ware
genot van mijn andere gaven ook niet zou heb
ben. Ik zou wel eens willen weten, wat ik nu
het hoogste moet schatten."
„Laten wij duidelijk uitpraten," zei Mary. „Ik
geloof ook, dat je voor een moeilyk geval staat.
Maar onder het spreken er over wordt het je
misschien zelf duidelyk, welken weg je volgen
moet."
„Ik ben blij, dat je tenminste niet uitgaat van
het standpunt, dat ieder vrouw haar geluk moet
vinden in den huiselyken kring. Ik weet niet,
of ik tevreden zou zyn, als ik niet trouwde.
Maar ik weet zeker, dat ik my niet zou kunnen
bepalen tot het saaie sleurleven van de dagelijks
weerkeerende huiselijke plichten."
„Je bent nog te jong, Evelyn, om een dergelyke
belangrijke vraag te beslissen. Waarom wacht je
nog niet even af wat de natuur je ingeeft;
of je reeds gelukkig genoeg zult zyn, de liefde
van een goeden man te beantwoorden, of dat
je nog steeds verlangt je eerzuchtige plannen na
te streven. Niemand kan je kwalijk nemen, dat
je wat tijd wilt hebben, om met jezelf te bera
den. Bovendien weet je nog maar heel weinig af
van Mr. Thorburn. Hy kan wel lastig of onge
duldig, of wie weet wat anders zyn, dat je niet
aanstaat op den duur."
„Jawel, maar iedere man heeft natuurlijk zijn
fouten. Daar ben ik niet bang voor. Ik ken hem
al lang, heb hem dikwyls ontmoet in Melbourne
en we hebben gezamenlyk met tante Fanny de
bootreis gemaakt, zooals je weet."
„Toch moest geen meisje er ooit over denken,
om heel haar verder bestaan met een man te
willen deelen op een zoo geringe bekendheid met
elkaar. Als Mr. Thorburn met eenig aanzoek te
voorschyn komt, eer hij vertrekt, dan hoop ik,
dat je met moeder even vrij uit zult praten, als
met my. Het zal makkelijker zijn voor haar of
voor vader, om hem je gemoedstoestand mee te
deelen, dan voor jou. En als hy je waarlyk lief
heeft, dan zal zyn gevoelen er niet minder innig
om worden."
„Maar zullen vader en moeder er zich niet
aan ergeren? Zouden ze niet denken, dat ik heel
tevreden moest zijn?"
„Ik weet niet, wat ze denken zullen, maar
je kunt er wel zeker van zijn, dat ze nog beter
je moeilijkheid zullen vatten, dan jij die tegen
over hen kunt uitspreken. En het eind zal zyn,
dat ze niet anders zullen zeggen, dan ik nü:j
wacht tenminste nog een jaar, eer je je aan
iemand verbindt."
„Maar ik kan zöö geen jaar meer leven!" riep
Evelyn. „Als ik het heele geval onder hun aan
dacht breng, denk je dan, dat ze my naar tante
Fanny zouden laten teruggaan? Ik zal mij
vreeselyk verslagen voelen, maar ik weet er
niets beters op. Als ik hier blyf en ik kan maar
zoo weinig wennen aan deze levenswyze, dan
vrees ik, dat ik de eerste de beste gelegenheid
te baat neem, om te ontsnappen."
„Zeg hun dat, Evelyn. Het mag hun niet aan
genaam in de ooren klinken, ze zullen toch
allereerst aan jou denken. En nu moet ik voor
de thee gaan zorgen."
„O, Hemeltje! Alweer potten en üannen!"
„Het zyn de zinnebeelden van iets hoogers."
„Dat klinkt allemaal heel mooi voor degenen,
die zich met een dergelyke leer vereenigen kun
nen. Maar denk eens aan, hoe anders ik ben
opgevoed; hoe hard ik op school gewerkt heb
en hoe trotsch ik dacht, dat jullie allen op my
zou wezen. En vind je dan zelf niet, dat het
toch zonde en jammer is, om die kennis hier nu
geheel braak te laten liggen? Je zou toch ook niet
een Chineesche vaas gebruiken voor het varkens
voer?"
Hoe hoogst ernstig en droevig Mary's ge
zichtje onder dit gesprek ook had gestaan, nu
barstte zy by die laatste woorden in lachen uit
en zei:
,Toch zou ik nog liever die vaas voor varkens
voer gebruiken, dan dat ik de dieren honger zou
laten lyden."
Gedurende de dagen daaraanvolgende deed
Mr. Thorburn zyn best, om gelijke aandacht
schenken aan de dames in huis. Toch merkte®
dokter Underwood en zyn vrouw heel goed,
Evelyn de uitverkorene was by hem.
Mr. Thorburn ging dikwijls mee met dokt®
Underwood of Mr. Stogdale, als zij nü hier dé®
daar moesten zijn voor hun werk; en ook zat
bi)
in de veranda met Mrs. Underwood en Grace 1
praten, die wegens haar zwakke gezondh®®
nogal ontzien moest worden. Evelyn was gedu
rende de ochtenduren ook in huis bezig; i®a®
's middags was zy altyd vrij. Mary werd de®
heelen dag door huishoudelijk werk in besla®
genomen, maar gelukkig scheen haar gezondheid
er niet onder te lijden.
's Avonds vergezelde Mr. Thorburn Evelyn e®
Grace op haar ritten te paard. Dat wil zegge®'
Grace was die kunst al machtig, maar Eve1?®
mocht hy leeren ryden, wat hem een waar ëe'
not was. Toch waren er oogenblikken, dat
zóó duidelyk zijn belangstelling en bewonderi®»
voor Grace zag, dat zy er zich veel minder zek®
van voelde, dat zy de uitverkorene was, da®
op dien avond, toen zy overleg pleegde ®®e
Mary.
Na een langen rit liet Evelyn zich overrede®'
den tuin eens in te gaan met hem.
Het was een prachtige maneschyn en zy
greep zeer goed, dat deze wandeling een beslis
send oogenblik voor haar beduidde.
(Wordt vervolgd