Koning Lodewijk en Wagner I ■H S SïdwïAaal mn dm da§ De avonturen van Stan en Po! 3 Hè die vervelende kies GELUK BRIEFWISSELING NU GEPUBLICEERD HERINNERING 't *&JLêjCha£ I/A* VRIJDAG 13 AUGUSTUS 1937 Een geheim ontsluierd Ondernemingsgeest •"4 i) e&vtÉÓ t Cs&OtAl-E&xfós spelbreker" NAAR HET ENCELSCH Mededeelingen, die overtuigender zijn dan alle overleveringen De sinds jaren de vriendschap van den Beierschen vorst Lodewijk II met Richard Wagner omhullende sluier is eindelijk op gelicht. De omvangrijke briefwisseling tusschen deze beide interessante persoonlijkheden, welke dezer dagen door een uitgeverij te Karlsruhe in vier banden werd gepubliceerd, heeft alle geheimzinnigheid uit den weg geruimd. Wat wij tot dan toe van de vriendschap tusschen den vorst en den musicus afwisten, steunde op en kele, deels waar, deels onwaar weergegeven fei ten, overleveringen van tijdgenooten. Het boek werkje „Lodewijk en Richard Wagner", waarvan Sebastiaan Roeckel de verteller is, bevatte nog de meeste waar gebleken feiten, waarop men steunen kon. Doch overtuigender dan alle overleveringen zijn de persoonlijke brieven, 183 in totaal, waar bij nog een tweetal gedichten en 85 telegram men des konings aan Wagner persoonlijk ge richt. De 597 documenten omvattende briefwis seling (19 oorkonden zijn verloren gegaan) zijn nog waardevoller geworden door de bijvoeging van zes schriftelijke bijlagen van Wagner, een brief van den koning aan mevrouw von Bülow. Al deze kostbaarheden zijn thans in een viertal banden bijeengebracht en voor het nageslacht bewaard gebleven, inderdaad een schoone aan winst voor de Wagner-vereerders, ja voor alle muziekliefhebbers. Doch in het laatste boek werk vindt men tevens enkele brieven van Wag ner aan diens echtgenoote, Cosima, en tenslotte een honderdtal tot nu toe geheel onbekende brieven en briefjes van andere met den vorst en Wagner in nauwe relatie gestaan hebbende persoonlijkheden. Ook het dagboek van Wagner zal, met goedkeuring van de nabestaanden, bin nenkort worden gepubliceerd, en hierin zal men veel kunnen lezen over de vriendschappelijke betrekkingen tusschen Hans von Bülow en den grooten Hongaarschen componist Franz Liszt. Degene, die deze belangrijke boeken heeft samengesteld, is een groot Wagnerbevorderaar. Zijn naam is Dr. Strobel, archivaris te Bayreuth, de stad der jaarlijksche „Festspiele". De samen steller heeft, ter verduidelijking voor den lezer, vele noten onder iedere bladzijde geplaatst, waardoor het lezen ten zeerste wordt vergemak kelijkt. De publiceering der brieven zal vele mis verstanden ophelderen. Velen toch, vooral in Duitschland, hadden een totaal verkeerde op vatting van de hechte vriendschap, die er be stond tusschen den fantastischen jongen koning Lodewijk en het excentriek genie, Richard Wag ner. Hoe groot het geestelijk contact was tus schen den koning en Richard Wagner bewijst de inhoud van sommige der koninklijke brie ven. Toen Wagner, niet zonder eigen schuld, de stand München moest verlaten, was de ko ning „van binnen gebroken", zooals hij dit zelf uitdrukte, en het is zeker, dat de vorst hier onder heeft geleden. Doch zelfs deze koning was niet bij machte Wagner te Mlinchen te rehabiliteeren, en ook de koningin-moeder, die zoo veel voor den jon gen vorst gedaan kon krijgen, wilde van een eerherstel niet hooren. De moeite, welke de koning voor Wagner deed, was dus vergeefsch. Hij schreef den jongen musicus, wat hij voor hem had gedaan en in een bloemrijke taal antwoord de Wagner, dat hij des konings bemoeüngen ten zeerste op prijs stelde en hem voor alles, wat hij voor hem deed, ten hoogste dankbaar was. Toch is er tusschen deze twee vooraanstaande persoonlijkheden wel eens eenige spanning ge weest, die de hechte vriendschap dreigde te verstoren. Dat was in den tijd, dat Richard Wagner zijn betrekkingen met mevrouw von Bülow voor den vorst absoluut geheim wilde houden. Lodewijk, een goed opmerker, las tus schen de regels van Wagner's brieven uit dien tijd, dat zijn vriend hem iets te verbergen had en dit maakte hem neerslachtig. De brieven van den koning aan mevr. Cosima Wagner bleven echter in denzelfden hartelijken en oprechten trant. De reden van 's konings ontstemming lag evenwel in het feit, dat zijn beste vriend hem iets verzweeg, terwijl hij zijn geheim niet eens onopgemerkt kon houden. Nogmaals wekte Wagner de ontstemming van koning Lodewijk op, toen Wagner's artistieke trots hem te ver dreef tegenover degenen, die in de wereld boven hem stonden. Zooals bekend werden de eerste opvoeringen van „Rheingold" en „Walküre", op uitdrukkelijk verzoek des ko nings, in het Münchener Hof-Theater gehouden. Wagner was over dit besluit niet tevreden en schreef dit aan den koning: „Ik ben tot Uw dienst. De opvoeringen zullen plaats hebben te München, de stad, die ik niet liefheb en die mij niet leefheeft. Ik ben er over ontstemd. Voor- loopig zal ik mijn vertrouwelijke corresponden tie met mijn koninklijken vriend moeten sta kenEr volgde een pauze van een half jaar. En het was weer de koning, die het eerst toenadering zocht. Hij schreef aan Wagner: „Wanneer ik u bij de laatste opvoeringen heb gekrenkt, dan bid ik u om vergeving. Dit was niet mijn bedoeling. Door bijzondere omstan digheden, welke niet te omzeilen waren, moes ten uw laatste premières te München plaats heb ben. Ik ben zeer benieuwd naar uw nieuwe scheppingen en verlang naar de bijwoning der eerstvolgende opvoeringen Eayreuth zonder koning Lodewijk, die zoo veel voor Richard Wagner, den grilligen, lui- migen componist, heeft gedaan, bestaat niet. In den tijd dat Wagner zijn „Lohengrin" en zijn „Tristan" schiep, heeft de vriendschap met den koning veel invloed op zijn werk gehad. Toen Lodewijk Wagner's „Lohengrin" voor de eerste maal had bijgewoond, schreef hij aan een vriend „Gottliches Werk! Wundervoll!" Het mag waar zijn, dat koning Lodewijk niet bepaald een zeer muzikaal mensch was, maar zijn liefde voor Wagner's muziek was echt, al sproot zij dan ook grootendeels voort uit een hechte vriend schap met den componist. Lodewijk, zich volkomen bewust van zijn vor stelijke waardigheid, was een jongeman, die door niemand wilde worden becritiseerd. Maar het is bekend, dat de excentrieke Richard Wag ner vaak heel wat onbeleefdheden in zijn brie ven naar den vorst dorst schrijven. Tegenover Wagner stond hij als een gewoon mensch, niet als hooggeplaatst persoon. Vandaar, dat de brie ven dezer beide menschen zulk een volkomen vrijen, eerlijken inhoud hebben, die spreekt van mensch tot mensch. Vandaar dat de correspon dentie zoo waardevol is. n September van het jaar 1884 trokken twee Nederlanders, Theo F. Koch van de firma Koch Co in Groningen en Martin W. Prins, v. d. firma Prins en Zwanenburg te Amsterdam, naar de Vereenigde Staten om daar in Minnesota met de Chicago-Milwaukee and St. Paul Railroad Company over den aankoop van land te onderhandelen. Zij werden in Chi cago gastvrij ontvangen en ontvingen daar een kaart van de gebieden, welke in het bezit van de maatschappij waren. Spoedig daarop waren de beide ondememingslustige Nederlanders ge reed, om hun uiterst moeilijken tocht te ma ken. Op hun reis van Olivia naar Wilmar kwa men zij door uitgestrekte prairiegebieden, waar in het gras zoo hoog stond, dat het reikte tot aan de ruggen van hun paarden. Menschen woonden er niet in deze streek. Als uitgestorven lag het land. Zelfs zagen zij geen kudde buf fels. Inderdaad, dit gebied zag er zeer ongastvrij uit en de heer Prins krabde zich bedenkelijk achter het oor. „In deze woestenij zijn geen za ken te doen", meende hij. Maar Theo Koch was van andere meening en stond er op, dat- men verder reed. Nadat zij dagenlang door de prairie gereden hadden, zagen zij in de verte een heuvel lig gen. En aan den voet van dezen heuvel ont moetten zij zelfs een man, die voor zijn hut zat. De man vertelde, dat hij een Zweed was en Eriksen heette. Hij was naar dit gebied ge komen, om het land in zijn bezit te nemen. Toen hij echter hoorde, dat dit prairie-gebied reeds het eigendom van een spoorwegmaat schappij was, moest hij zijn plan wel opgeven, wat hem overigens zeer speet, wijl hij meende, dat men van dit gebied iets goeds zou kunnen maken, indien tenminste de spoorwegverbinding verbeterd werd. Het gelukte Koch spoedig daarop, met de spoorwegmaatschappij een verdrag over den aankoop van een bepaald stuk land te slui- De Heilige Familie van El Greco, uit het museum te Cleveland, thans op de tentoonstelling te Parijs ten. Het verdrag kwam tot stand, nadat de beide Nederlanders hun instructies uit het moe derland hadden ontvangen. Telegrammen gin gen over en weer. Het geld werd gestuurd. En in de volgende jaren kochten de beide mannen er steeds meer land bij. Maar nu had men boeren noodig, die bereid waren zich in dit gebied te vestigen. Tot dit doel stichtten de beide Nederlanders in de South Clark Street te Chicago e$n bureau, dat al spoedig flinke propaganda ging maken. In het bijzonder richtten de beide mannen zich tot hun landgenooten, die zich reeds vroeger in Michigan, Indiana, Illinois en Iowa hadden ge vestigd. In den zomer van het jaar 1885 von den zij ook de eerste farmers, die naar het westen wilden trekken. Maar daarbij bleef het voorloopig en al spoe dig bleek, dat de zaak volstrekt niet zoo een voudig was, als de beide Nederlanders het zich hadden voorgesteld. De meeste boeren vonden de prijzen voor den grond te hoog, de streek te veel afgelegen en de verbindingen te slecht. Maar Theo Koch gaf den strijd niet op. Hij VERKADE-ZAANDAM wilde er zich in geen geval onder laten krij gen. Doorzetten dat was zijn eenige doel. Na langdurige onderhandelingen gelukte het den Nederlanders eindelijk de maatschappij zoo ver te krijgen, dat zij de spoorlijn doortrok. Bo vendien hadden zij reeds plannen voor de stich ting van een stad in hun zak. Intusschen keerde Koch echter eerst nog eens naar Nederland terug. Daar trad hij in het huwelijk met Clara Hoebom en tezamen met zijn echtgenoote trok hij daarop weer naar de Vereenigde Staten en wel direct naar Minneso ta, naar „zijn land." Daar was reeds een kleine nederzetting ontstaan, die van dat oogenblik af steeds grooter werd. Ter eere van zijn jonge vrouw noemde hij haar Clara City. Toch kwamen er nog vele tegenslagen. Zoo ontstond er eenige malen een gevaarlijke prai- riebrand. Maar de Hollanders waren taai. Zij zagen er niet tegenop, het werk van voren af aan opnieuw te ondernemen. Zoo groeide Clara City van jaar tot jaar. Nieuwe farmers kwamen en vestigden zich voor goed in dit gebied. Op het oogenblik is Clara City vijftig jaar oud. In dien tijd is de stad tot een belangrijk agrarisch centrum geworden. Naar aanleiding van dit jubileum heeft „The Clara Herald" een extra nummer uitgegeven, waarin de geschiede nis van de stichting der stad uitvoerig beschre ven wordt. Helaas kan de stichter Theo Koch, die kort geleden zijn gouden bruiloft heeft ge vierd, dit alles niet meer lezen, want hij is volkomen blind geworden. Mevrouw Clara leeft nog aan zijn zijde. Een stad draagt haar naam en zal dezen blijven dragen, ook als zij zelf reeds lang niet meer is. Koert Nieuwveld leefde tamelijk terugge trokken, meer dan men van een 30-jarige zou verwachten. Slechts eens in zijn le ven, op een dag in de vroege lente, nu vier jaar geleden, was hij verliefd geraakt. Dien dag ver gat hy niet. Zij was zeer jong, zoo jong zelfs, dat men er nauweiyks aan durfde denken, met dit meisje te willen trouwen. Tenminste, zoo was het met Nieuwveld gegaan. Daarom keek hy haar een heelen avond aan, danste zelfs een wals met haar, maar door de plotseling optre dende schuchterheid beleedigde hy het vrooiyke rhythme van Strauss. Dan bracht hy haar naar haar plaats terug, waarby hy twee buigingen maakte, één voor haar, de andere voor haar ouders. Hy zag haar nooit meer. Haar naam kende hij niet. Het toeval, waaraan jonge menschen zoo graag gelooven, liet hem in den steek. Zoo verliepen er vier jaren. Op een avond zat hy in een café en wilde als laatste gast de zaal verlaten. Hy liep naar den kapstok, maar de hoed, welke er nog aan hing, was niet de zijne. „U kunt 'm by gelegenheid wel eens terug brengen en 'm dan voor Uw eigen verruilen," zei de kastelein. Koert knikte. En met den vreemden hoed op zyn hoofd begaf hij zich naar huis. De hoed zat 'm niet en hy verlangde naar het oogenblik, dat hy zyn goeden, ouden vilt- hoed weer terug zou hebben. Driemaal in een week bezocht hij het café en de volgende week zelfs vier keer; toen gaf hij het maar op. Op deze manier werd de hoed hem veel te duur. Eigenaardig, dacht hij, myn vilthoed was lang zoo goed niet meer als deze. Waarom brengt de vinder 'm dan niet terug? Of zou die niet weten, in welk café de verwisse ling had plaats gevonden? Voor Koert was de situatie intusschen pynlijk. De hoed hoorde hem toe en hoorde hem niet toe. En hoe ge makkelijk zou het niet kunnen gebeuren, dat ËJIllllllllllllll lllllllllllllllLy Aan de buitenlandsche gasten M Zijn pakketjes uitgereikt, Waarvan d'inhoud zoo in 't eerst toch Waarlijk niet erg fleurig lijkt. Drie onoogelijke bollen, Hyacinten maar in spel Nemen thans zeer veel verkenners Over heel de wereld mee. Maar wanneer ze in hun woning Eindelijk ontkiemen gaan En al kleurend en al geurend In hun schoonsten bloei eens staan, Als zij eenmaal in de kleuren Van de Nederlandsche vlag H Staan te bloeien in een schoonheid Als men nimmer grooter zag, Dan moog' zoo'n verkenner denken Aan het kleine, lage land, fi Waar de jamboree geweest is, Bij de duinen, bij het strand; En dan kome Neerlands schoonheid H Hem opnieuw weer voor den geest, H En het volk, dat eenige weken Graag zijn gastheer is geweest. Dan moog' hij zich ook herinn'ren Dat in 't wereld-vredesplan 1 Nederland gmag bij zal dragen |jj En ook doen zal wat het kan. E Dan zal dit geschenk in bloemen if Van een land, zoo ver en klein, H Weer een boodschap van den vrede §1 Aan de heele wereld zijn. 1 HERMAN KRAMER illlllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllliÊ midden in de verkeersdrukte, in den schoutf' brug of waar dan ook plotseling iemand op he® toe zou stormen met den uitroep: „Daar heb eindelijk mijn spiksplinternieuwen hoed weer. En als hij zou probeeren, Zich te verdedige® dan zou de ander misschien zeggen: „Vergelijk" de kwaliteit van de hoeden; dan weet U dade lijk, wie 'm verruild heeft." Als Koert nu maar verschillende hoeden ëe' had had, was het niet zoo erg geweest. Dab had hij den „vreemdeling" thuis gelaten. Ma®1 hy hield er uit principe slechts één hoed op en als deze al te oud werd, kocht hy na he® lang talmen een nieuwen. In ieder geval duurde het weken, eer Koer' zich vrij kon maken van het gevoel, op den vol genden straathoek den eigenaar van den hoe® te ontmoeten, woorden te moeten stamelen onaangename opmerkingen aan te moeten ho ren. Weer wat later stond bij hem vast, da' deze hoed werkeiyk zyn eigendom was. Hy na® zich voor, eventueel te ontkennen, dat het zij® hoed niet was. Slechts op deze wüze slaagde hi) erin, alle aanvechtingen te overwinnen en z'J® medemenschen vry in de oogen te zien. Maar op zekeren dag geschiedde het wonde®- Op een tentoonstelling ontmoette hy het verlo ren meisje zyn stille liefde. En omdat hfl weer niet vier jaren wilde wachten, schoot hU zijn pijl met meer moed en grootere trefzeker heid af dan destyds tijdens den wals va® Strauss. Het meisje ging een wandeling door het park met hem maken en toen zij moe werd- gingen zij op een bank zitten. Midden in het imlIII„i.i»"i gesprek het j werd Koert r-v J J vreemd te moede De nOeCt dlS vroeg ze, als terloops, maar dan steeds aan dringend naar Spoedig had Pol zyn pakje we er aangetrokken, dat nu weer een klein beetje gekreukeld was geworden. „Wel," piepte het muisje opeens, „als ik het goed zie ben jy Pol. Hoe gaat het en hoe kom jy hier opeens zoo verzeild?" „Dat is een heele geschiedenis," antwoordde Pol. Hy vond een klein poppendekentje en zette er zich op neer, daarna ver telde hy bet muisje, waarmede hij evenals met vele andere dieren bevriend was, zyn geschiedenis. „En nu zit ik hier gevangen in een doos met oud kapot speel goed, en ik weet niet hoe ik hier uit moet komen," eindigde Pol zijn verhaal, terwijl hij zijn wenkbrauwen fronste. Ook het muisje dacht ingespannen na, hpe zy haar vriendje zou kunnen helpen. „Ik west wel een weg naar buiten," zei ze, „maar die is veel te nauw, daar kun je toch niet door. Konden we het raam maar open krygen." Pol klom in de hoogte om bij het raam te komen, maar daar zat een stevige knip voor, die hy er met zijn zwakke kracht niet af kon krygen. Moedeloos kwam hü weer naar beneden. zijn hoed, welken hy had afgenomen en op d bank gelegd had. t Of hy 'm al lang droeg? Hy stond hem i"el zoo goed, meende ze. Koert sprak haar heftig tegen. Hy stond he® goed. Buitengewoon zelfs. Waar hij 'm gekocht had, wilde ze weten. Bij een werkelijk eerste rangs firma. Hoe de firma heette. Nu is het geiyk, dacht Koert, de hoed won# verdedigd, koste wat het kost. Hü noemde ee® of andere bekende zaak. „Daar hebt U 'm dus gekocht?" „Natuuriyk." „Is dat waar?" „Ja. Maar waarom interesseert U zich.. ■T Ze liet hem niet uitspreken. „Dat schryf ik mynheer Nieuwveld. Wilt U my Uw adres ven?" „Graag," zei hij en overlegde; of het niet bete® zou zijn, het geheim van dezen verschrikkelijke® vilthoed te openbaren, want de stem van h® meisje klonk heelemaal niet zoo zilver meer a'® voorheen. Doch hy kwam hier niet toe, wan' het meisje zag hem met goede, maar streng® oogen aan, gaf hem de hand en nam heel sn® afscheid. Den volgenden morgen scheurde hy de® brief open en las: „Ik heb den hoed absoluut herkend, het ze kerst op de piek, waar ik eens met benzine ee® roestvlek wilde verwüderen; deze plek is daar door lichter geworden. Myn vader heeft 'm een avond ergens laten liggen en was te 1®K geweest, om er een onderzoek naar in te stelle®' Maar dat, zoowel als de heele hoed, liet mü ta melijk koud. Maar: waarom hebt U gelogen o® zoo'n kleinigheidje en dan nog wel met zoo'® eerlijk gezicht? Dat begrijp Ik niet. Van al'® ongerechtigheden ter wereld vind ik de leuge® het ergste, ook de kleine, ongemotiveerde leu gen. Daarom wensch ik U niet meer te ontmoe ten en verzoek ik U ook, mij niet te schryven.» Hij schreef geen regel, maar liep spoorslags met den hoed in zyn hand naar den vade® van het meisje, gaf de familie een lange, psy chologisch opgestelde verklaring van het moei lijke geval en mocht den hoed als aandenke® behouden. Aangezien hoeden echter in den lo®P van den tyd toch eenmaal geheel en al verdwij nen, vond hy het twee maanden later beter, d® dochter als herinnering mee te nemen. (Nadruk verboden) Kiespijn overvalt U meestal op een tijdstip dat géén gelegenheid heeft naar den tand* arts te gaan. Neem dan een "AKKERTJE dadelijk van de pijn zijn bijzondere pijn* dat helpt U tenminste dadelijk van de pijn af. AKKER-CACHETS stillers bij Kiespijn, Hoofdpijn, Zenuwpijn» Spierpijn. "AKKERTJES" kosten slechts 52 cent per 12 stuks. Overal verkrijgbaar» AT I? A DHMMC'C op dit blad zijn Ingevolge de verzekenngsvoorwaarden tegen I? 7 CH bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door ¥7 m biJ een ongeval met H 25ü«" I »l »r. Ej O ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen M. 9 Uv» verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen JL 9 doodelijken afloop AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL bij verlies van een hand» een voet of een oog» „Is het je dan nooit ingevallen, dat juist door die regelmaat van bezigheden ieder op z'n beurt hier ook weer eens een uur vry heeft?" „Wat je nu ook praat of niet, ik vind, dat jy althans niet al dat meidenwerk moest doen en als ik eens met vader alleen ben, zal ik hem dat ook zeggen. Hy moest Iriya verkoopen." „Maar je vergeet, dat we hier zijn ter wille van moeders gezondheid en nu wij haar zooveel beter zien, voelen we ons al dubbel en dwars beloond!" ,Maar nu moeder zooveel beter is, waarom zul len we dan hier blyven wonen?" Mary' keek naar de klok en stuurde nu ook Rosamond weg. „Ik schyn je rju eenmaal altyd boos te moeten maken," zei Evelyn verontschuldigend. „Maar dat komt: er is ook zooveel, dat my hindert en dat maakt my prikkelbaar. Wélken kant ik ook uitkyk, het leven lykt my steeds een blinde muur!" „Als je maar den weg gaat, dien je moét gaan, dan zal je er wel een anderen kyk op krygen," zei Mary een beetje ongeduldig. ,Moèt? Moét?" riep Evelyn. „Houd toch op met dat onuitstaanbare woord!" „Het is het mooiste woord van de heele taal," zei Mary. „Als dat „moet" beduidt, dat je den geest moet bepalen by huishoudelijke banaliteiten, dan zal ik nooit dat punt bereiken!.... Arm kind, al ben je ook vier en twintig, je bent nooit in de wereld geweest, anders zou je het wel niet in het hoofd krijger), om my te willen verzoenen met een bestaan, dat geheel opgaat in de nulli teiten van het huishouden." „Juist omdat ik nu al vier-en-twintig jaren geleefd heb, ben ik tot de ontdekking gekomen, dat het geluk bestaat in je plicht te doen en wel den plicht, die het dichtst bij de hand is, zonder er by stil te staan, of die nu wel vleiend is voor je ydelheid." „Nu, ik kan daar dan niet tevreden mee zijn! En ik geloof, dat jy toch ook wel wat meer geluk verlangt." „Ik geloof, dat voor ons ieder oogenblikken van geluk komen. Maar in afwachting daarvan, moeten wy trachten, onszelf zooveel mogelijk te vergeten." „Dat is alles heel goed voor menschen, die niet weten, wat zy verlangen. Maar ik wel. Ik wil de kans hebben, om aan myn bestemming te kunnen voldoen. Ik wil een poëtisch leven lei den, kunnen genieten van al het schoone, dat de aarde biedt. Ik ben nu op het oogenblik maar bang, datik door overhaasting.myn kans soms bederven zoudoor. „Door wat?" „Ja, ik kan het haast niet uitspreken. En toch ben ik juist hier gekomen, om het je te vertellen. Maar tot nog toe hebben we haast niet anders gedaan, dan gekibbeld." „Al verschilden we nu van opvatting, daarom hebben we nog niet gekibbeld. Maar vertel nu eens even, wat je zoo hindert, Evelyn?" „Och, ik schaam my eigenlyk, om het uit te spreken. Maar ik zou waarlyk zoo graag eens een goeden raad hebben. Weet je, wat ik be doel?" „Ja," zei Mary zacht en na een kleine pauze. „Ik dacht, dat je heel gelukkig was; je leek zoo opgewekt. Ik mag hem heel graag." „Ik bén ook gelukkig in zekeren zin. Maar zou dit wel het geluk zijn, dat ik verlang? ik verwacht heel wat van het leven. Maar nu ben ik zoo bang, dat, als ik al het andere had, en ik liet dat eene voorbygaan, dat ik dan het ware genot van mijn andere gaven ook niet zou heb ben. Ik zou wel eens willen weten, wat ik nu het hoogste moet schatten." „Laten wij duidelijk uitpraten," zei Mary. „Ik geloof ook, dat je voor een moeilyk geval staat. Maar onder het spreken er over wordt het je misschien zelf duidelyk, welken weg je volgen moet." „Ik ben blij, dat je tenminste niet uitgaat van het standpunt, dat ieder vrouw haar geluk moet vinden in den huiselyken kring. Ik weet niet, of ik tevreden zou zyn, als ik niet trouwde. Maar ik weet zeker, dat ik my niet zou kunnen bepalen tot het saaie sleurleven van de dagelijks weerkeerende huiselijke plichten." „Je bent nog te jong, Evelyn, om een dergelyke belangrijke vraag te beslissen. Waarom wacht je nog niet even af wat de natuur je ingeeft; of je reeds gelukkig genoeg zult zyn, de liefde van een goeden man te beantwoorden, of dat je nog steeds verlangt je eerzuchtige plannen na te streven. Niemand kan je kwalijk nemen, dat je wat tijd wilt hebben, om met jezelf te bera den. Bovendien weet je nog maar heel weinig af van Mr. Thorburn. Hy kan wel lastig of onge duldig, of wie weet wat anders zyn, dat je niet aanstaat op den duur." „Jawel, maar iedere man heeft natuurlijk zijn fouten. Daar ben ik niet bang voor. Ik ken hem al lang, heb hem dikwyls ontmoet in Melbourne en we hebben gezamenlyk met tante Fanny de bootreis gemaakt, zooals je weet." „Toch moest geen meisje er ooit over denken, om heel haar verder bestaan met een man te willen deelen op een zoo geringe bekendheid met elkaar. Als Mr. Thorburn met eenig aanzoek te voorschyn komt, eer hij vertrekt, dan hoop ik, dat je met moeder even vrij uit zult praten, als met my. Het zal makkelijker zijn voor haar of voor vader, om hem je gemoedstoestand mee te deelen, dan voor jou. En als hy je waarlyk lief heeft, dan zal zyn gevoelen er niet minder innig om worden." „Maar zullen vader en moeder er zich niet aan ergeren? Zouden ze niet denken, dat ik heel tevreden moest zijn?" „Ik weet niet, wat ze denken zullen, maar je kunt er wel zeker van zijn, dat ze nog beter je moeilijkheid zullen vatten, dan jij die tegen over hen kunt uitspreken. En het eind zal zyn, dat ze niet anders zullen zeggen, dan ik nü:j wacht tenminste nog een jaar, eer je je aan iemand verbindt." „Maar ik kan zöö geen jaar meer leven!" riep Evelyn. „Als ik het heele geval onder hun aan dacht breng, denk je dan, dat ze my naar tante Fanny zouden laten teruggaan? Ik zal mij vreeselyk verslagen voelen, maar ik weet er niets beters op. Als ik hier blyf en ik kan maar zoo weinig wennen aan deze levenswyze, dan vrees ik, dat ik de eerste de beste gelegenheid te baat neem, om te ontsnappen." „Zeg hun dat, Evelyn. Het mag hun niet aan genaam in de ooren klinken, ze zullen toch allereerst aan jou denken. En nu moet ik voor de thee gaan zorgen." „O, Hemeltje! Alweer potten en üannen!" „Het zyn de zinnebeelden van iets hoogers." „Dat klinkt allemaal heel mooi voor degenen, die zich met een dergelyke leer vereenigen kun nen. Maar denk eens aan, hoe anders ik ben opgevoed; hoe hard ik op school gewerkt heb en hoe trotsch ik dacht, dat jullie allen op my zou wezen. En vind je dan zelf niet, dat het toch zonde en jammer is, om die kennis hier nu geheel braak te laten liggen? Je zou toch ook niet een Chineesche vaas gebruiken voor het varkens voer?" Hoe hoogst ernstig en droevig Mary's ge zichtje onder dit gesprek ook had gestaan, nu barstte zy by die laatste woorden in lachen uit en zei: ,Toch zou ik nog liever die vaas voor varkens voer gebruiken, dan dat ik de dieren honger zou laten lyden." Gedurende de dagen daaraanvolgende deed Mr. Thorburn zyn best, om gelijke aandacht schenken aan de dames in huis. Toch merkte® dokter Underwood en zyn vrouw heel goed, Evelyn de uitverkorene was by hem. Mr. Thorburn ging dikwijls mee met dokt® Underwood of Mr. Stogdale, als zij nü hier dé® daar moesten zijn voor hun werk; en ook zat bi) in de veranda met Mrs. Underwood en Grace 1 praten, die wegens haar zwakke gezondh®® nogal ontzien moest worden. Evelyn was gedu rende de ochtenduren ook in huis bezig; i®a® 's middags was zy altyd vrij. Mary werd de® heelen dag door huishoudelijk werk in besla® genomen, maar gelukkig scheen haar gezondheid er niet onder te lijden. 's Avonds vergezelde Mr. Thorburn Evelyn e® Grace op haar ritten te paard. Dat wil zegge®' Grace was die kunst al machtig, maar Eve1?® mocht hy leeren ryden, wat hem een waar ëe' not was. Toch waren er oogenblikken, dat zóó duidelyk zijn belangstelling en bewonderi®» voor Grace zag, dat zy er zich veel minder zek® van voelde, dat zy de uitverkorene was, da® op dien avond, toen zy overleg pleegde ®®e Mary. Na een langen rit liet Evelyn zich overrede®' den tuin eens in te gaan met hem. Het was een prachtige maneschyn en zy greep zeer goed, dat deze wandeling een beslis send oogenblik voor haar beduidde. (Wordt vervolgd

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1937 | | pagina 10