CHINA'S VERLEDEN, HEDEN EN TOEKOMST m Het Congres der Pax Romana VLEESCHVERGIFTIGING I Het geval te Kalverdijk DINSDAG 17 AUGUSTUS 1937 EEN POGING TOT SYNTHESE Duizend jarig keizerrijk De Westersche invasie China tegen Japan Smmmmmmmiif De Moerdijk-kapel Decoratieve kunst te Parijs Madonna van Da Vinei „Sapper" overleden INDRUKKEN VAN EEN DEELNEMER J I Om zich een goed begrip te vormen van de oorlogen in Noord-China, is het niet vol doende, de geschiedenis van de laatste decennia op te slaan en terug te gaan tot b.v. 1894, het jaar waarin de eerste oorlog tusschen China en Japan uitbrak met Korea als inzet Wil men alle elementen naspeuren, die tot den huidigen toestand geleid hebben, dan moet men zich niet beperken tot de geschiedenis der ver wikkelingen op Noord-Chineesch of Mandsjoe- rfjsch grondgebied, doch dan dient men de ont wikkeling der beide strijdende volken na te gaan in hun eigen land, lang voordat zij met elkaar in zulk noodlottig contact kwamen. Doet men dit, vergelijkt men de ontwikkeling van China met die van Japan, dan zal men niet alleen meer licht ontdekken in de reeks van conflic ten in Noord-China, doch dan zal men daar enboven waardevolle conclusies kunnen trekken op historisch en sociografisch gebied, welke van veel algemeener draagwijdte zijn. Over Japan en zijn wonderbaarlijke evolutie is in de laatste jaren genoeg litteratuur ver schenen: nog geen jaar geleden dreigde, na het succes van Zischka's boek, de markt- daar mede zelfs overstroomd te geraken. De oogst aangaande China is minder rijk. Het moet er kend dat de stof ook moeilijker is: de gegevens over het Rijk van het Midden zijn ook veel meer heterogeen: zij strekken zich uit over een veel grooter grondgebied en over een veel lan ger tijdsbestek; daarbij ontbreekt de markante, bewuste ontwikkeling naar 'n bepaald doel, zoo als die na 1853 in Japan heeft plaatsgevonden. Een goed boek over China, dat een poging doet om de veelheid van verschijnselen te or denen en in 'n leesbaar bestek samen te vatten, is vorig jaar verschenen in Duitschland, van de hand van een Amerikaansch journalist, Gro ver Clark 1). Omdat over weinig gebieden zooveel schijngeleerdheid verkocht wordt als over het Verre Oosten, is het goed, zich er van te ver gewissen dat de staat van dienst van dezen schrijver hem eenige aanspraak op deskundig heid geeft: van 1910 tot 1917 studeerde hij aan de universiteit te Peking, was acht jaar lang uitgever van de „Peking Leader", vijf jaar redigeerde hij de in Peking verschijnende „Week" en was twee jaar lang lid van de „In ternationale Chineesche commissie tot bestrij ding van den hongersnood". Sedert 1930 werkt hij in New York als adviseur in aangelegenhe den, het Verre Oosten betreffend. Bovendien is hij privaatdocent aan de Columbia Universiteit en leider der „Round Tables on the Par East" aan de Universiteit Virginia. Grover Clark poogt den deemiswekkenden toestand, waarin China thans verkeert, te ver klaren als een gevolg van de verwarring die ontstaan is door de invasie van Westerlingen in China. Met name de Westersche techniek ont ketende krachten en opende mogelijkheden waar op de Chineesche maatschappij niet berekend was. De oude organisatievormen schoten te kort en van de Mandsjoe-dynastie, die reeds naar den ondergang neigde, ging niet genoeg ini tiatief meer uit om, als in Japan geschiedde, een nieuwe organisatie te scheppen. Eerst thans komt China langzaam en geleidelijk de schok ken waarmee de verbreking van zijn isolement gepaard ging, te boven. Dit is, zeer in het kort, het motief van Gro ver Clark's boek. Een aanzienlijk deel van zijn werk wijdt hij aan het China van voor 1800, het sprookjesachtige Rijk van het Midden, welks oorsprongen zich in mythen verliezen. In- tusschen geeft de geschiedenis van dit China toch reeds houvast omstreeks het jaar 2250, dus bijna 1000 jaar vóórdat Mozes de Israëlie ten uit Egypte voerde. In dien tijd werd Chi na achtereenvolgens geregeerd door drie man nen aan wier namen thans nog het begrip van voorbeeldige rechtschapenheid en goedheid ver bonden is, Yao, Shun en Yü. De laatste was de stamvader van de eerste van een lange rij dynastieën, die opkwamen, bloeiden en door luxe en verweekelijking ten onder gingen, wan neer uit het volk een nieuwe krachtige figuur opstond of een aanvoerder van een naburig volk een inval deed in het onmetelijke, maar moeilijk verdedigbare rijk. Van de twee en dertig dynastieën, die elkaar op den Draken- troon opvolgden, waren slechts acht zoo sterk, dat zij geheel China althans eenigen tijd on der hun scepter konden vereenigen. De ande ren regeerden slechts over een deel van het land. En van deze acht dynastieën, die tezamen 1594 jaar lang regeerden, waren er slechts vier van Chineeschen oorsprong, de vier andere werden gegrondvest door indringers, stamhoof den van naburige volken, zooals de Mongolen (die hun heerschappij in 1280 vestigden door Kublai-Khan, een Meinzoon van Dzjengis Khan, die Rusland veroverde) en de Mandsjoes. Intusschen was de wisseling van deze dy nastieën van weinig invloed op het Chineesche leven, dat streng plaatselijk georganiseerd was. De centrale regeering regeerde meer over pro vincies dan over menschen. De menschen had den met geen andere overheid te maken dan die van hun dorp een overheid waarmee zij vertrouwelijk konden omgaan en waarop zij niet zonder invloed waren. Ook de greotere ste den waren tot dat doel onderverdeeld in wij ken, die op zichzelf stonden en als het ware kleine dorpen vormden. Van evenveel belang als deze plaatselijke organisaties waren twee andere organisaties: de familie en de beroeps stand. In het kader van deze eenvoudige, maar hechte organisatievormen leefde het Chinee sche volk duizenden jaren, en de politieke onlusten die van tijd. tot tijd voorkwamen ver mochten het niet uit zijn evenwicht te bren gen, evenals de geweldige overstroomingen van de Yang-tse die regelmatig terugkeerden en honderdduizenden slachtoffers maakten. Dit China had wel eenig contact met de bui tenwereld, maar dat contact was gering en incidenteel. Volgens Chineesche bronnen moet reeds in het jaar 196 n. Chr. een gezantschap van keizer Marcus Aurelius den Chineeschen keizer bereikt hebben. Daar de Romeinsche bronnen hierover niets vermelden, is het echter zeer goed mogelijk, dat dit Perzische of Syri sche kooplieden waren, die vervalschte geloofs brieven aanboden om meer indruk te maken- Later waren het Arabische kooplieden, nog later Europeesche missionarissen die als afgezanten van de Westersche wereld China bereisden. Niet allen wisten deze laatsten zooveel waar deering voor de Chineesche cultuur te toonen als de Italiaansche Jezuïet Matteo Ricci, die zich geheel aan het Chineesche leven aanpaste en in het kleed van een Boeddhistischen mon nik de leer van Christus predikte. Andere mis sionarissen zagen in de Chineesche cultuur slechts dwaling en afgoderij en werkten door ontactisch optreden er toe mede, de kloof, welke Oost en West gescheiden hield, te verbreeden. Ook het contact, dat de Hollandsche zeevaar ders met China hadden, was niet zeer inten sief. Eerst in de 19e eeuw werd de afzondering van China met geweld doorbroken. De geschiede nis is bekend genoeg. Van 1839 tot 1842 voerde Engeland oorlog met China om vrijheid voor zijn opiumhandel te krijgen. In 1858 en 1860 dwongen Engeland, Frankrijk, Rusland en de Vereenigde Staten met geweld vérgaande con cessies af van den Zoon des Hemels. Alleen de vrees van Amerika, dat het daarbij achteraan zou komen, behoedde China voor een verdeeling in invloedssferen. En in 1871 eischt Japan een handelsverdrag: daarmee dient zich een nieuwe gegadigde aan, die later alle anderen in de schaduw zou stellen. Het is China's noodlot geworden dat er in dien tijd geen macht was, die, even systematisch als de Genzo dat in Japan deden, de hervor ming in Westerschen zin ter hand nam. Enkele gouverneurs deden in hun provinciën pogingen in die richting, maar de keizerin-weduwe Tse Hsi. die van 1861 tot 1908 regeerde, ging veel meer op in paleisintriges, en was veeleer be ducht, dat er in het land een macht zou ont staan die de hare nabij zou streven. In het. algemeen zien de ontwikkelde Chineezen zoo lang op de Westersche beschaving die zij overigens niet van haar beste zijde leerden kennen met verachting neer, tot alle wel vaartsbronnen in hun land onder controle van Westerlingen zijn geraakt en het voor China te laat is. Dan begint het verzet en streeft jong China in geheimbonden naar een nationaal reveil, dat echter reeds spoedig in zichzelf ver deeld is en dat te laat optreedt om nog eenig constructief werk te kunnen verrichten. Werd China zoo economisch en politiek weer loos gemaakt ook maatschappelijk bracht de Westersche invasie een ontreddering, zooals de val van dynastieën of de overstroomingen van de Gele Rivier in het verleden nooit hadden vermogen te brengen. Machinaal-vervaardigde waren, die óf per schip werden aangebracht, óf in het land zelf in nieuw-opgerichte fabrie ken geproduceerd werden, verdrongen het hand werk en brachten armoede in de dorpen. Mo derne transportmiddelen deden in breede volks lagen den drang ontwaken hun woonsteden te verlaten en te trekken van het platteland naar de steden, van de eene provincie in de andere, zonder ooit rust te vinden. Daarmee was het traditioneel gezag der locale overheden gebroken, de banden van families en beroeps standen verscheurd en ofschoon aan het hoofd van iedere provincie een autoriteit bleef staan, heerschte in de provincies zelf anarchie. In dezen geest, ofschoon met méér details dan wij het hier kunnen doen, schildert Grover Clark den ontwikkelingsgang van het moderne China een ontwikkeling die leerzaam is voor het begrip van China's huidige machteloosheid tegen Japan. Uit zijn heele werk klinkt sym pathie en deernis voor het zwaargetroffen land, doch de kennis van het verleden geeft hem de hoop, dat China ook deze allergevaarlijkste crisis te boven zal komen, vooral nu de Wester sche volken onder elkaar lang niet meer eens gezind zijn. Immers ook Japan zelf is niet eens gezind: ook in dat land bestaat een partij, die vriendschap met China zou wenschen om met vereende krachten front te kunnen maken tegen de Europeesche vestigingen rond den Stillen Oceaan. Langzamerhand vormt zich vanuit Nanking als middelpunt een nieuwe organisatie, de or ganisatie van een modernen staat. Het is zelfs mogelijk dat het agressief optreden van Japan de bevestiging van die organisatie bespoedigt. De ex-territorialiteitsrechten van vreemde mo gendheden zijn reeds opgeheven: als laatste overblijfsel van Westersche voorrechten bestaan nog slechts de vreemde concessies in de haven steden en in Peiping. En langzamerhand heb ben de Chineezen zelf industrieën weten te stichten, die, doordat zij van uiterst goedkoope krachten gebruik kunnen maken, op hun beurt zelfs de Japansche concurrentie kunnen ver dringen, hebben zij een onafhankelijk bank wezen in het leven wetten te roepen, hebben zij aandeel weten te krijgen in het beheer van spoorwegen e.d. en hebben zij zelf den im- en ar y 8? a? tr» i» f i> Een der hoofdpoorten van Peiping, een monument uit het keizerlijke China exporthandel ter hand genomen. Deze econo mische macht is nog wel geenszins zoo indruk wekkend als die in Japan, doch zij is volgens Grover Clark evenwichtiger en gezonder, om dat zij een basis kan vinden in het eigen land en in de eigen bevolking. „Ofschoon Japan," zoo schrijft hij, „een tijd lang zijn roof niet alleen kon behouden, maar zelfs nog méér wegnemen, het feit blijft bestaan, dat vroeg of laat China ten voordeel kan strekken: China hteeft Japan niet noodig, maar Japan kan zonder China niet leven." O. L. 1) „China am Ende?" von Grover Clark. Uitg. W. Goldmann Verlag, Leipzig. Vader: «Zie je*broertjte, •Mer 'löop*je 'heei<gémakkeliik". Men weet het, er zijn voorstanders en tegen standers onder de Katholieken van ons land be treffende het plan, om op den Brabantschen grond bij de brug over den Moerdijk een kapel te bouwen, naar het ontwerp van den architect Bedaux. In de „Prov. N. Brab. en Bossche Crt." heeft Antoon Coolen tegen den bouw bezwaren geop perd, omdat z.i. het plaatsen van een „monu mentalen toren" ingaat tegen de pretentielooze, eenvoudige volksdevotie van het Brabantsche land. Luc. van Hoek heeft daar tegenover in de „Maasbode" met vuur partij getrokken vóór het plan van het Studentengild. In dien zelfden geest schreef de „Nieuwe Tilburgsche Crt.". Een schrijver in het „R. K. Bouwblad" steunt daarentegen de opvatting van Coolen omdat het oprichten van een kapel te dezer plaatse z.i. een „geforceerd, demonstratief karakter" heeft. Hij keurt het bouwen van een nieuwe kapel al leen goed, „als het geloofsleven ter plaatse er om vraagt, als er op een bepaald moment een werkelijke behoefte opbloeit naar een nieuw beeld in de open lucht, van uit het vrome volks leven." Als buitenstaanders in deze kwestie, wat de aangevoerde religieuze motieven betreft, aldus schrijft het liberale Handelsblad, moeten wij toch als onzen indruk geven, dat hier op een frisch en spontaan plan een ietwat kleingeestige critiek wordt geleverd. Dat hier in den kring der geloovigen een kapelletje wordt gewenscht, blijkt uit de actie van het Brabantsche Studentengild, dat n.b. het initiatief tot de oprichting heeft ge nomen. Aan dezen eisch is dus voldaan. Dat het tot stand komen van een brug, die, meenen wij, in de eerste plaats' strekt om de communicatie van Noord-Brabant met de landgenooten van boven den Moerdijk te verbeteren, geen aanleiding tot vreugde voor de streekbewoners mag zijn, is ons niet duidelijk en in deze aanlei ding tot het getuigen ook van religieuze er kentelijkheid een profanatie te willen zien, gaat, dunkt ons, toch wel wat erg ver. Blijft het „architectonische" element. „R.", in het „R.K. Bouwblad", verklaart aan het slot van zijn artikel, dat zijn betoog in het geheel niet gaat tegen het ontwerp van Bedaux. Wij kunnen niet goed begrijpen, hoe dit motief bui ten spel is te laten. Het bezwaar van Antoon Coolen is blijkbaar juist gericht tegen een „mo numentalen" (in casu bedoeld als: on-eenvou- digen) „toren". Welnu, de schets van Bedaux (die wij helaas hierbij niet kunnen reproducee- ren) komt ons voor, een volstrekt on-preten tieuze, smaakvolle en sobere oplossing te mogen heeten; een bouwwerkje als daarop wordt afge beeld kan dienen tot sierlijke stoffage van het kale land aan den Moerdijk, waartegen uit aesthetisch opzicht niets steekhoudends is in te brengen. Staatsminister Albert Sarraut en Max. Hy- mans, onderstaatssecretaris aan het Ministerie van Handel hebben het paviljoen der decoratie kunstenaars bezocht in het ambachtscentrum der Parijsche Tentoonstelling, onder leiding van Montagnac en Dunand. Het bestaat uit 3 verdiepingen, is 77 M. breed en 37 M. 50 diep. De oppervlakte van iedere verdieping is pl.m. 2.300 M2. Als uitvloeisel van het Fransche decoratie centrum omvat dit paviljoen den arbeid van een twintigtal vertegenwoordigers van kunst ambachten: architecten, ijzersmeden, lakkers, kleinwevers, goudsmeden, juweliers, glasbla zers, slotenmakers, ivoorbewerkers, decoratie schilders, illustrators, verlichting, en behang- kunstenaars. Al deze ambachten zijn opgesteld met den goeden smaak dien men van de Fransche kunst mag verwachten. Men ziet er een ontvangzaal, dokterswoning, universiteitsclub, rooksalon, ver gaderzaal, kantoor, muzieksalon, bibliotheek, interieurs van buitenhuizen enz. In de Pinakothek te München hangt sedert 1889 de Madonna met de anjelier, waarin ver schillende kenners een werk van Leonardo da Vinei meenden te moeten zien, anderen echter ontkenden dit. Thans wijst Emil Möler met overtuigende argumenten in het zoo juist ver schenen „Münchener Jahrbuch der bildenden Kunst" aan, dat het hier gaat om een geheel authentiek werk van Leonardo da Vinei en wel om zijn eerste Madonnaschilderij en tevens het beroemdste van zijn jeugd. Mten weet van het lot van die schilderij niets anders dan dat het voor 1600 in de Spaansche Nederlanden was en het in 1889 voor 22 mark verkocht werd. In hetzelfde jaar kwam het in het bezit van de Pinakothek te München voor een bedrag van 800 mark. De bekende schrijver luitenant-kolonel Cyril Macneile, die onder het speudoniem Sapper een groot aantal detectiveromans heeft geschreven, is Zaterdag overleden. Overste Macneile werd geboren in 1888. Na te hebben gestudeerd op het Cheltenham-colle ge en aan de koninklijke militaire academie te Woolwich, werd hij in 1907 beëedigd tot officier bij het corps Royal Engeneers. In 1914 werd hij benoemd tot kapitein bij dit corps en in 1918 tot luitenant-kolonel. In het jaar 1927 trok hij zich uit den militairen dienst terug. Onder de meest bekende werken, welke hij onder het pseudoniem Sapper heeft geschreven, noemen wij Bulldog Drummond, The Island of terror, No mans land, sergeant Michael Casidy en Jim Maitland. Al heeft dit geval tot nu toe gelukkig Seen slachtoffers geëischt, zoo lijkt het o°s toch juist, thans hier ter plaatse nog eens te wijzen op de gevaren, die men loopt, bij he' nuttigen van ondeugdelijk voedsel. Vroege' meende men, dat de vergiftigingsverschijnselen^ welke hierna optraden, veroorzaakt werden doof de zoogenaamde ptomaïnen. Dit zijn de ontle dingsproducten, die bij rotting van vieesch en dergelijke ontstaan en voor een deel ook den stank veroorzaken. Gebleken is, dat dit meestal niet de wezenlijke oorzaak is. Weliswaar °nt' staan er soms verteringsstoomissen door, maaf verder zijn zij voor het lichaan in kleine boe veelheden niet zoo schadelijk, dat er levensg®' vaar dreigt. Koorts treedt er nauwelijks bij °P' Daar de menschen deze door rotting zoo dui delijk bedorven eetwaren vanzelfsprekend ni®' consumeeren, worden de eventueele gevar®0 automatisch afgewend. Bedorven voedsel zo®' der meer, zal de gemeenschap dus weinté schade berokkenen. Anders staat het met besmet voedsel. 156 hooge koorts, die de vergiftigingen vergezel'' wijst reeds op de infectie met micro-organism®0' die hier in het spel is. Het voedsel speelt dan slechts de rol va® overbrenger en voedingsbodem voor de ziekte' verwekkende bacillen. Nu kan men natuurlP ook de combinatie hebben van besmet en be dorven voedsel, maar deze komt betrekkelP zelden voor, want de ervaring heeft geleer"' dat in alle gevallen van massavergiftiging d°°' gebruik van slecht voedsel, dit aan dit voedsel niet te bemerken is geweest door slechten of smaak. Men zou hier dus hulpeloos tege°' over staan, ware het niet dat de overheid be publiek tracht te beschermen door den verkow van minderwaardig en voor de gezondheid scha* delijk voedsel wettelijk tegen te gaan. V°°' vieesch heeft men de Vleeschkeuringswet va° 1919; verder kent men nog de Warenwet de Boterwet. Deze wetten prikkelen tot 6®° grootere reinheid op voedingsmiddelen, zooW® bij het bereiden, als bij het bewaren. Laten wij nog wat dieper ingaan op vleeschvergiftiging in de buurtschap Kalv®r' dijk. Het betreft hier waarschijnlijk niet h® nuttigen van bedorven, maar van besin®^ vieesch. De kiemen, die wjj in dit vieesch kun nen aantoonen, behooren meestal tot de zooge naamde paratyphusgroep. De naam paratypb0® wijst op de nauwe verwantschap met typhus er zijn dan ook soorten uit deze groep (van pb°' 50 verschillende bacillen) die haast het gebe®1® ziektebeeld van typhus veroorzaken, alleen een lichteren graad. Daarnaast behooren er kiemen tot de paratyphus-groep, die de veI^ schijnselen van een algemeene maag- en darm ontsteking geven. Bacteriologisch zijn zij echt® allen haast op één lijn te stellen met de typh05' bacillen. Hoe komt de bacil in het vieesch? Er zijn twee wegen. Ten eerste kan hij er al inzitten voor de koe geslacht wordt. Hiervo"' is het niet eens noodzakelijk dat het dier is, want na van een infectie met paratyphi®' bacillen genezen te zijn, kan de koe evenals 0 mensch nog jaren lang bacillen herbergen met de ontlasting uitscheiden. De tweede weg om in het vieesch te gerak®0 is besmetting van versch gezond vieesch aanraking met darminhoud van bacillenuf' scheidende koeien of menschen. Pekelen rooken doodt de kiemen in het vieesch n'®®' zelfs moet men aan het braden nog groote besteden als men zeker wil zijn alle baciUe° gedood te hebben. De verspreidingswijze van de paratyphP' bacillen beperkt zich lang niet alleen tot vleescb maar vele andere voedingsmiddelen spelen daaï' bij een rol. Eendeneieren o.a. zijn, indien niet of niet voldoende gekookt zijn, soms fectieus gebleken. Zoo zijn verschillende ziekte gevallen verklaard door het gebruik van may°°' naise, gebak, enz., die met eendeneieren toebe reid waren. Het is haast overbodig de eiken zomer terU?- keerende vergiftigingen door ijs van inferieur kwaliteit te vermelden. Ook hier is sprake vay een besmetting met paratyphus-bacillen en van de melk, die men er voor gebruikt. Tenslotte nog iets over de zoogenaamd® worstvergiftiging of Botulisme. De bacil zelf 9 onschadelijk, maar in de worst heeft hij s®e giftige stoffen gevormd. Van de vergiftigd®® overlijdt bijna 16 pet. Door koken wordt b®^ vergif ontleed. De bacil komt in allerlei vleescb' soorten voor, maar in 't bijzonder in worst, Pj Amerika treft men hem nogal eens in conserv®0 aan. In de dagen, waarin de kranten volstaan over het feest van de jeugd te Vogelenzang, is de aandacht wel wat vlug afgeleid van dat andere internationale verbroederingsfeest der katholieke studentenjeugd van alle landen, de Pax Romana. En toch verdient ook dit, hoewel telkenjare herhaald, de volle aandacht. Want waar de couranten over de Jamboree schreven, dat de jeugd er de torenhooge muren vanvoor- oordeelen omverwerpt, die de ouderen met hun ideologieën en antagemismen tusschen de ver schillende volkeren hebben opgericht en zoo doende meewerkt tot een werkelijken vrede on der de menschen, dat geldt in minstens even groote mate voor de Pax Romana. Pax Romana, dat is de Romeinsche vrede, en wel in den zin, waarin de Kerk van Rome door de eeuwen heen hem krachtens de christelijke beginselen steeds onder de menschen heeft ge propageerd. Deze gedachte ligt ten grondslag aan het internationale katholieke studenten- verband der Pax Romana; deze gedachte deed de Pax Romana in 1921 geboren worden als een reactie van het christelijk geweten op den gruwel van den wereldoorlog. Dit jaar was het de Fransche katholieke stu dentenfederatie, aan wie de eer te beurt viel, Pax Romana te ontvangen. Den indruk volko men weergeven, dien dat congres op mij als Ne- derlandsch deelnemer gemaakt heeft, is niet mogelijk. Met de weinige woorden hier kan echter eenigszins begrijpelijk worden gemaakt, wat de katholieke studenten in Bouffémont en Parijs hebben beleefd. De Pax Romana-congressen genieten een zeer goeden naam; zij, die van een congres zijn teruggekeerd, zijn er immer de beste propagan disten voor geworden. Is het wonder, dat zulk een reis al lang een van mijn vrome wenschen was. Het congres in Parijs, vlak naast de deur, dat deed mij den knoop doorhakken. En wat geeft het dan, of het begin van de reis al on fortuinlijk was: reeds vijfmaal bandenpech, nog vóór de auto Breda bereikt had. Maar in Parijs kwam ik en vandaar was het nog maar een sprongetje naar Bouffémont. Want in Bouf fémont, een onbekend vlek, 20 K.M. ten Noor den van de groote stad, nam het congres een aanvang. In een prachtig internaat temidden van een landelijke omgeving waren de afgevaar digden van 27 landen samengekomen, in 't ge heel ongeveer 150 studenten. Hier heeft het meer serieuze gedeelte van het congres plaats gehad, hier is het, dat studenten van alle lan den gedurende vier dagen in onderlinge vriend schap de problemen hebben bestudeerd, die de Katholieke studentenmaatschappij over geheel de wereld beroeren; van Bouffémont ook zijn de schoonste herinneringen bewaard gebleven. Er is ernstig gestudeerd die dagen. Als stu die-object voor dit congres was genomen: de vorming van den student. De vier deelen, waar in dit thema uiteenviel: godsdienstige en phi- losophische vorming cultureele vorming beroepsvorming sociale vorming, werden ieder afzonderlijk behandeld en wel zóó, dat eerst ieder onderwerp voor alle deelnemers werd ingeleid. Vervolgens werd de stof in drie deelen geflitst; de deelnemers zonderden zich in drie groepen af, iedere groep onder leiding van een voorzitter, aangewezen door de leiding der Pax Romana, en zoo nam men het onderwerp in studie. Daarna kwamen allen wederom in de groote zaal bijeen, waar de drie voorzitters een resumé gaven van hetgeen er in den boezem van hun groep besproken was. En aan het einde van deze dagen werd tenslotte nog een gene raal overzicht gegeven van al hetgeen verhan deld en besloten was. Een zeer systematische werkmethode dus. Het was voornamelijk het af zonderlijke groepwerk, dat het meest interes sant was en het grootste nut had. Daar ver telde men om beurten, hoe het met den bespro ken toestand in het eigen land, in de eigen studentenorganisatie gesteld was; daar traden de verschillende studenten door onderlinge ge- dachtenwisseling direct met elkaar in contact. En er werd vrij en frank gesproken, hetgeen mogelijk was door den geest van onderling be grijpen. Deze vriendschappelijke gedachtenwisseling, dit intieme contact was het groote en vrijwel eenige resultaat, dat hier bereikt werd en dit was ruimschoots voldoende, om het congres van Bouffémont tot een succes te doen worden. Be langrijke besluiten werden niet genomen, kon den ook moeilijk genomen worden, daar de toe standen in de afzonderlijke studentenfederaties zoozeer verschillend zijn. Het bleef voorname lijk bij een leeren kennen en waardeeren van het leven en streven van onze Katholieke mede broeders in andere landen. Wij zagen, hoe medestudenten uit alle streken der wereld, uit Australië, Finland, Oekraïne, Noord-Amerika, Zuid-Amerika met ons, één in het katholieke geloof, streefden, ieder op hun eigen wijze, naar het ééne groote Doel. En hiermede werd aan het ideaal van Pax Romana ten volle voldaan. De geest op dit congres was uitmuntend. Ja. het wil toch wel wat zeggen, wanneer tusschen een groep elkaar totaal onbekende menschen, van heinde en ver bijeengebracht, de slagboo- men na den eersten dag reeds zijn weggeval len. Verschillende factoren kunnen dit verkla ren: bij jonge studenten hebben zekere con ventiebegrippen en vooroordeelen nog niet doorgevreten en verder: er waren banden, die ons bonden, hoe veeltalig onze gemeenschap ook was, van welk deel der aarde wij ook kwamen, wij waren één in de doelstelling, die wij als studenten nastreven en vooral één in onze uit eindelijke doelstreving, in Christus. Waar de dag begon en waar hij eindigde vonden wij el kaar in het kleine witte dorpskerkje naast het college, waar wij den dag inzetten met een ge- dialogeerde H.Mis met gemeenschappelijke H. Communie en waar wij hem sloten met het ge zamenlijk zingen van de Completen. En dan werd, na een psychisch uiterst ver moeiende dagtaak, vooral voor hen, die het Fransch nog niet geheel machtig waren want het was alles Fransch wat de klok sloeg de warme zomeravond doorgebracht in een grooten kring op het grasveld of in de hall, waar de matglazen verlichte fontein haar water rui- schend deed neervallen, en werden nationale liederen en studentenliederen gezongen. Dit was het heerlijkste uur van den dag. De Franschen leerden ons eenige charmante chansons, waar van „La rose au Boué" de schlager van het congres werd; de Polen zongen in chorus een weemoedig lied, weerklank van hun zoo treu rig, maar toch zoo heldhaftig verleden; maar ook het Wilhelmus klonk er door de avond lucht. Het zingen maakte de menschen één van zin. Zoo was de geest in Bouffémont, een geest van saamhoorigheid, van sterke solidariteit. Was het wonder, dat we na één dag geen on bekenden meer voor elkaar waren, al hadden wij elkaar nog niet allen gesproken. Vriend schappen werden gauw gesloten en de kaartjes werden gewisseld. Als een van de prettigste her inneringen heb ik een stapel kaartjes mee naar huis genomen, met de meest uiteenloopende namen erop. Zoo waren wij allen goede vrienden, toen we na vier dagen Bouffémont gingen verlaten. Veel te vlug was het uur van vertrek aange broken. Ieder begreep, dat het mooiste gedeelte van het congres voorbij was. Parijs, de groote stad, ging ons nu opslokken. De autocars van het college brachten ons naar 't stationnetje. En terwijl we daar ston den te wachten op den trein, kwam over den landweg in een stofwolk, gezeten op wat wij oneerbiedig een hoestbui op wielen zouden noe men, de goede oude Pastoor van Bouffémont opdagen, die zijn gasten uitgeleide kwam doen. Ieder heeft wel eens over den beroemden Père Lamy gelezen, den heldhaftigen priester in dé Parijsche banlieue. Welnu, onze Pastoor was zoo een père Lamy. Een door en door goede en vaderlijke man, opgeruimd als geen ander, gekleed in een gelapte soutane met een ver schoten curé-hoed op die op zijn motorrijwiel zqn parochie afreist, welke zich over drie ver uiteenliggende dorpen uitstrekt.;., men kent de treurige priesterschaarschte in Frankrijk. Zulk een mensch heeft onze eerbiedige bewon dering. Van Bouffémont naar Parijs is het slechts twintig kilometer. Echter weet ons boemelt je nog zes maal te stoppen, voor wij onder de kap van den Gare du Nord glijden. Dan moeten wij ons meteen omschakelen. Gedaan is het nu met de landelijke rust en de intieme sfeer. Auto bussen gaan ons in suizende vaart door de drukste straten van Parijs voeren naar het hartje van het Quartier Latin, waar het secre tariaat van de Pax Romana gevestigd is. Een grooter tegenstelling is wel niet denk baar. Daar in de Rue d'Assas is het al leven en lawaai. Ieder schreeuwt er dooreen en daar boven uit gilt een mijnheer de namen van de deelnemers. Wij zien ons door tal van onbe kende gezichten omringd en slechts na zoeken ontdekken wij een groepje vertrouwde Bouffé- montgezichten. Het aantal congresgangers is plotseling uitgegroeid van 150 tot 700. Geef toe, dat een dergelijke sfeerverandering niet mee valt. Als wij onze congreskaarten hebben ontvan gen, gaat het weer voort in de autobussen, nu naar het Zuiden van de stad, waar zich op den rand, aan den Boulevard Jourdan, de uni versiteitsstad uitstrekt. Het is daar, dart de deelnemers hun Parijsche dagen zullen door brengen. De universiteitsstad, ik acht mij gelukkig, met deze zoo merkwaardige samenleving te hebben kennisgemaakt. Ten behoeve van de duizenden studenten van alle taal en ras, die aan de Sorbonne studeeren, is er aan de grens van Parijs een stad opgebouwd, die slechts be staat uit paleizen en parken. De meeste landen bouwden hier voor hun landgenooten, die te Parijs studeeren, een paviljoen. Of was het niet veeleer een prestige-quaestie, die hen daar een waar paleis deed neerzetten. Ook Nederland heeft zijn paviljoen en ieder kent de droeve geschiedenis ervan. Uitwendig reeds lang voltooid, is het inwendig nog op geen stukken na gereed. Des te meer is dit te betreuren, omdat ons paviljoen wel een van de mooiste en meest harmonieuze van de gebou wen is; mijns bescheiden inziens laat het in architectonische schoonheid alle andere pavil joens verre achter zich.... maar daar zullen wij het nu niet over hebben. Alle paviljoens liggen gegroepeerd rond een geweldig gebouw, een stichting van Rockefeller Jr., dat het Maison Internationale heet. Daar bevinden zich uitgestrekte eetzalen met Ameri kaansch zelfbedieningssysteem, waar 's middags en 's avonds duizenden studenten spijzen. Daar treft men zijn vrienden, met wie men na het diner in den luxueuzen foyer 'n kop koffie gaat drinken. Verder bevat het gebouw speelzalen, een uitgestrekte bibliotheek, ontvangzalen, een theater en weet ik wat meer; terwijl in de zij vleugels een ziekenhuis en een postkantoor zijn ondergebracht. Achter in het park rijst een schitterende kerk op met 'n hoogen toren. Het is de vorstelijke schenking van Ms. en Md. Le- baucy, die het mogelijk maakten, dat de Heer der Heerscharen dagelijks zou verblijven te midden van deze studentengemeenschap. Het was in deze kerk, dat het Pax Romana- congres werd geopend met een Pontificale H. Mis, opgedragen door Mgr. Beaussart, wijbis schop van Parijs. En daarmee begonnen de Pa rijsche dagen, die overvol waren van gebeurte nissen en belevingen van een geheel anderen aard dan te Bouffémont. Ze alle memoreeren, het is ondoenlijk. Hoe enthousiast zou bijvoorbeeld mijn pen niet dansen over het papier, als ik zou gaan beschrijven de ontvangst, die ons op den mid dag van dien dag ten deel viel in het Institut Catholique, de Katholieke Universiteit van Parijs, door den Rector, Kardinaal Baudrillart. Op deze historische plek gronds, waar Frédéric ligt, hield de Kardinaal een heerlijke alloc0'®* tot de studenten. Den volgenden dag brachten wij door op Wereldtentoonstelling en waren wij allen zamen in het Pauselijk paviljoen, waar Internuntius Mgr. Valerio Valeri de H. Mis i®t droeg. In den avond voerde in den klooster' van het Pauselijk paviljoen Henri Ghéon zijn „Compagnons de Jeux" eenige van z'n g®^ telijke spelen op. De Zaterdag was de dag van de banlieue. de Montmartre-Basiliek werd een H. Mi3 Oosterschen ritus opgedragen en des midd®? werden tal van kerken in de banlieu bezo"®j waarvan er vele gesticht zijn door Kardin®^ Verdier. De Zondagmorgen zag de deelnemers It Pax Romana binnen de heilige gewelven Notre Dame, waar Mgr. Beaussart de pon\ia- cale Hoogmis opdroeg, een luisterrijke ple®" Jje heid met al de pracht en praal van de 011 Fransche Kerk. mB Onvergetelijk was op den avond van dien de opvoering van „Le vray Mistère de la paS' t w ;bt tf Ozanam geleefd heeft en waar hij begravenjeen groot deel het succes te danken sion", het spel van Christus' Lijden en ven, dat op het plein van de Notre Dame' den gothischen kathedraalgevel als ad grond, werd opgevoerd. Hoe harmonieus wist de regie de Kathedraal in het spel te betrekken, als ware tot 'n levenden medespeler te maken, geweldige Bourdonklokken in den toren, verlichte rozetvenster, het machtige orgel, knapenkoor op den torentrans, de verschijn®0,^ aartsengel boven op de tinnen, alles had rol te vervullen. Dit spel heeft een diepe 0 roering teweeggebracht. Veel te vlug was Maandagmiddag de sl |jjK van het congres aangebroken. Na een vro®„g slotbanquet in het restaurant van de Pari)5 jaarbeurs, waarbij tal van ernstige en ëeeS.(f speechen werden gehouden, werden de gressisten op plechtige wijze door den schen gemeenteraad op het pompeuze stad®, ontvangen. En hiermede behoorde de Pa* mana 1937 tot het verleden. Evenals Bouffémont hebben ook de dagen hun eigen sfeer gehad en daarmee is Pax Romana tot een onvergetelijke geW0lJ£y Hulde aan de Fransche Katholieke Studer> federatie en vooral aan haar presidenten Legendre en Roger Millot, die een organi®^, geleverd hebben, die in alle opzichten af Het heele congres was met een schitte^^ Fransch gebaar verzorgd, en daaraan is „Het

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1937 | | pagina 10