<Ket oetfiaal von den dag De avonturen van Stan en Pol i,Zomeruitstapjes der toekomst" [PLICHT en GELUK SS. "S S De Bokaal j WOENSDAG 18 AUGUSTUS 1937 tv, Stratosfeer of atmosfeer Ledermuseum Lepra at wij thans aan hoogten hebben bereikt, lag altijd nog binnen het luchtomhulsel onzer aarde De vroolyke bui van een vorst Fragment uit het glas van Dirk Crabeth „Judith verlost Bethulie" A T *T» A jp op dit blad zijn Ingevolge de verzekenngsvoorwaarden tegen 17 *7^0 m biJ levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door jp* IwJi^ttoiP^fioon F 250.- een^roet at A B .1 .1*. A raL/|pJ |\i r. [j ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen l OU» verlies van beide armen, beide beenen of belde oogen A doodelij AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTENGESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL band. ^aar het ÉÜCELSCH Toen Jules Verne voor een halve eeuw de wereld den adem benam met zijn „Reis om de Wereld in Tachtig Dagen", hiel- b velen, vooral de ouderen, hem voor een atast. Een arme zot, om zulke dwaze vertel- den kostbaren tijd waardig te keuren! «eden ten dage lacht niemand meer, wan- r?® de experts onzer techniek zich de opmer- - 8 laten ontvallen, dat er eenmaal een tijd zijn (en die moet niet eens ver meer zijn) zal ^arin men in één dag van laten we zeggen dÜn naar New York zal kunnen vliegen. zullen velen denken, nu komt de geschie- ^dis van de „stratosfeervluchten". Wij dach- d ook ongeveer zoo, toen wij het bureau van >.Duitsche Lufthansa" te Berlijn binnen sten en een gemoedelijk gesprek begonnen et den referent, die het onderwerp „de zo- eruitstapjes der toekomst" tot onderwerp °°s. Hij lachte even. ^■Waarom altijd in het verschiet zweven, aarom altijd onmiddellijk aan de stratosfeer dacht, terwijl wij feitelijk nog niet eens en. hoe zij dient te worden bedwongen? mensen, geen expert op luchtvaartge- ed. zelfs geen beroemde prof. Piccard met Jd stratosfeerballon, is werkelijk geheel in de jdatosfeer doorgedrongen. Wat wij thans aan l)eSen hebben bereikt, lag altijd nog binnen 1 k°°eten luchtomhulsel onzer aarde." »Maar welke resultaten zijn er dan bereikt 1 de succesrijke tochten over den Atlanti- *hen v°Udi Oceaan, die in het vorig jaar plaats aen en waarbij het vooral ging om een Koddige studie omtrent het vraagstuk der °°gtevluchten?" >.ln de eerste plaats deze, dat wel de lucht- J^stand op groote hoogten aanmerkelijk ge- dger is> want de lucht is daar boven zooveel v. dder. Dit feit op zich zal een belangrijke fhooging van de vliegsnelheid beteekenen, ddeer echter niet de vermindering van den chtweerstand ook een prestatievermindering motoren teweeg zal brengen. Dus zoolang e moderne techniek geen motoren kan ver- &ardigen, die op groote hoogten geen presta- leveriies ondervinden, brengt het vliegtuig in stratosfeer ons niet verder en kunnen wij eu goed in de atmosfeer blijven!" "En is men er tot heden toe niet in geslaagd, ergelijke machines te vervaardigen?" ..Wij weten thans, dat dergelijke motoren, be duid tegen alle stratosferische invloeden, Jtonen worden vervaardigd. In Amerika b.v. Jjh deze motoren reeds in aanbouw. De Ame- aUen, die na de Engelschen de grootste In- ^tesse bij hoogtevluchten hebben, zijn, dank de geldmiddelen en technische mogelijk- ~eden, momenteel het verst wat betreft de ont takeling van deze motoren." "Waarom zijn het juist de Amerikanen, die grootste interesse bij hoogtevluchten heb- ••Omdat voor Amerika de hoogtevluchten wer- ^Hik praktisch doorvoerbaar zijn. In geheel Suropa vindt men geen directe vliegroute zon- tusschenlanding in het groote luchtver keer, zoodat een hoogtevlucht de moeite en kosten niet zou loonen en het ook voor de ^fopeanen geen aanmerkelijke tijdsbesparing ?°U zijn. Onze langste Europeesche luchtroute ^Uder tusschenlanding is die van Berlijn naar kopenhagen, met 600 kilometer. Zoudt u deze f°Ute via de stratosfeer willen afleggen, dan 2°Udt u over de geheele luchtreis langer doen, "an u er thans over doet. öe Amerikanen daarentegen hebben op hun tachtig continent geheel andere verhoudin- ieP. Voor het luchtverkeer tusschen New tek en San Francisco zou een hoogtevlucht ?et capabele motoren de moeite waard zijn. Janzoo natuurlijk voor afstanden, zooals wij ?e thans met onze luchtpostvliegtuigen tus sen Bathurst en Natal afleggen, waarbij wij ;«00 Kjyi. zonder tusschenlanding moeten over- ^bnen, of voor de Noord-Atlantische route, aarbij eveneens 3000 Kilometer achter elkaar *°rden bevlogen." "Welke is thans de grootste hoogte, welke J* maatschappij in het normale passagiers- etkeer benut?" "Op onze reizen over de Alpen bereiken wij ^intijds een hoogte van 5.500 meter en daar- pede komen wij meteen aan een tweede be- J^bgrijk probleem, waarop de moderne lucht- Nrt nog altijd stuit. Voor de werkelijke hoog- ?vluchten is een vliegtuigcabine noodig, wel ft5 absoluut luchtdicht afgesloten is en een ?°°gen drukweerstand biedt. Er moeten ge- j el nieuwe wegen in den inbouw der arma- Uren worden gevonden". ..Er worden op luchtvaartgebied onophoude- ^k nieuwe vliegtuigtypen, meestal bestemd bbf lange afstanden, uitgedacht. De kosten Wan blijven hoog. Wordt er niet gevreesd, dat een goeden dag, wanneer de technische we- e'd plotseling met een capabel hoogtevlieg tuig, bestemd voor stratosfeervluchten, opduikt, met één slag alle successen, met zooveel moei te bereikt, overvleugeld en waardeloos zijn, om dat dan weer een volgende etappe in het lucht wezen actueel geworden is?" De referent lacht eventjes. „Dat is een vraag, die slechts een leek kan stellen, voor wien alles, wat op luchtvaartgebied wordt bereikt, steeds weer verrassend blijft. Men weet zelfs in geïnteresseerde kringen slechts zeer weinig af van het ontwikkelingsstadium der hoogte vluchten, omdat, begrijpelijkerwijze, op dit ge bied, geen land zich in de kaart laat zien. Technisch zijn de Amerikanen het verst, maar ook Sovjet-Rusland werkt koortsachtig en heeft laatst bij het vliegen over de Noordpool, d.w.z. bij de verkenning van een luchtweg Rus landAmerika over de arctis, gedeeltelijk zeer groote hoogten bereikt. Dat bevrijdt ons even wel niet van de noodzaak, ook op dit gebied stap voor stap voorwaarts te gaan en heden ten dage vormen de Atlantiekvlüchten, welke, zoo als bekend, ook door de Franschen, de Brit ten en de Amerikanen met succes worden door gevoerd, de jongste phase in de ontwikkeling van het luchtverkeer. Het meest actueele vraag stuk is echter den weg over den Noord-Atlan- tischen Oceaan in één enkelen dag af te leg gen; een vraagstuk, welks oplossing Amerika naarstig zoekt. Alles, wat daarnaast op stra- tosfeervluchtgebied gegist of practisch beproefd wordt, is voorloopig nog óf speculatie, óf be rekening." Vier fabrikaten hebben de stad Offenbach aan de Main internationale bekendheid gegeven: haar tabak, haar pepernoten, haar wagens en tenslotte haar leder. Aan dit laatste fabrikaat dankt Offenbach zijn naam en faam, tot zelfs in Amerika. Déze roem ontstond en dat is het zonderlinge door een vroolijke bui van een vorst. In Offenbach regeerde in den aanvang der vorige eeuw een kunstlievend vorst, Karei van Isenburg, als heerscher van het kleine, later gemediatiseerde vorstendom Isenburg-Birstein. Een zijner onderdanen, een Offenbacher, de heer Klein, had in Weenen een studie gemaakt van lederbewerking en wilde zich thans in zijn geboortestad vestigen, om als lederbewerker zijn brood te verdienen. Met deze idee stemde evenwel de Raad des Vorsten niet in. Klein riep toen de persoonlijke hulp in van den vorst. De vorst had veel inte resse voor de kunst van Klein en noodigde den man uit zijn capaciteit te toonen. Tot dit doel richtte hij in zijn zomerslot Rumpenheim aan de Main een werkplaats in. Klein's werk bracht den vorst tot verrukking. Het duurde niet lang, of Karei van Isenburg wilde de kunst eveneens leeren en zette zich aan de werktafel van Klein. Mes, vouwbeen en lijmkwast leerde hij al spoe dig hanteeren en op de kersttafel van de vor stelijke familie lagen, in het jaar 1812, de kunst zinnige getuigenissen van een moeizamen arbeid. De mooiste en meest practische reclame, die de lederbewerker zich ooit had kunnen denken, was, dat de vorst een ieder, die in het paleis kwam, uitnoodigde naar zijn werkplaatsje te komen zien en zijn werk te bewonderen. Brieftasschen, tresors, cigarettenétuis, dames- tasschen, dat waren de wonderlijke verrassingen voor de familie van vorst Karei en diens hof houding. De voorwerpen die de vorst vervaar digde hadden dikwijls de meest zonderlinge vor men. De koning ontwierp de modellen zelf. Ieder, die een voorwerp uit leder vervaardigd ontving, vond er een kaartje bij, waarop stond: .Portefeuillefabriek van Isenburg, Klein en Co. Onder bescherming van den Vorst van Isen burg." Een paar dagen na het Kerstfeest van 1812 reed de bekwame kunstenaar van het leder, tot groote ergernis van de geheele vorstelijke hof houding, in een gele statiekaros door de poor ten van de stad Offenbach en opende kort daar op de eerste groote „Offenbacher Portefeuille- fabriek". Dat was een klein begin voor een groote toe komst. Heden ten dage immers is Offenbach een lederstad van wereldbeteekenis. Het lijkt daarom bijna vanzelfsprekend, dat het „Duit- sche ledermuseum", hetwelk door den leider Hugo Eberhardt midden in den wereldoorlog in 1917 werd geopend, in de twintig jaar van zijn bestaan en gestadige uitbreiding dezelfde we reldfaam zou gaan genieten als de stad van de beroemde lederbewerkers, Offenbach. Dank zij de snelle ontwikkeling dezer nijver- heidsstad, die door staat en rijk werd geholpen, heeft het „Duitsche Ledermuseum" in de voor malige Messe-Halle van de stad een waardig tehuis gevonden. Twintig jaar lang waren de museumschatten in deze vertrekken onderge bracht, die veel te klein waren voor de reusach tige verzameling, die gestadig aangroeide. In kisten en kasten verstopt bleef een groot deel van het museumbezit liggen. Had het oude museum reeds bekendheid in binnen- en buitenland verworven, de perma nente tentoonstelling der gezamenlijke schatten van het museum zou eerst in de "nieuwe zalen tot haar recht komen. De groote Zweedsche natuuronderzoeker en volkenkenner, Sven Hedin, schreef aan de di rectie van het museum: „Het is jammer, dat de moderne mensch zoo weinig afweet van het groote nut van het leder, dat toch zulk een be langrijke rol in het leven speelt. Het feit, dat Duitschland een ledermuseum bezit, is toe te juichen". En om het museum van Offenbach ook bij de jeugd in kennis te brengen, organiseert het Mi nisterie van Onderwijs en Nijverheid uit geheel het land uitstapjes voor schoolkinderen, met als doel het oude stadje Offenbach, met zijn be roemd geworden Ledermuseum. De jeugd zal dienen te weten, hoe 'n belangrijke rol het leder in de geschiedenis der menschheid heeft ge speeld en nog speelt. Zij zal moeten weten wat de moderne nijverheid van het onschatbare le der maakt en op welke wijze het leder wordt be nut. In Offenbach's Ledermuseum vindt men schoenen en sandalen, die eeuwen oud zijn. Men vindt er kleedingstukken, hoeden, schilderijen, waarbij de olieverf op een stuk buffelhuid werd gelegd, geheel uit leder vervaardigde wajang poppen, rijk voorzien van goudbestiksels. Zelfs een Egyptisch schimmenspel uit de 14e eeuw, vervaardigd uit kameelhuid, kunstig gesneden en fijn bewerkt. Het museum bezit ook de grootste verzameling Chineesche schimmenspelfiguren, waarbij de eveneens uit leder vervaardigde cou lissen en kleurrijken achtergrond vormen. Met zijn in totaal 4000 voorwerpen, voor een deel af komstig van den kunstlievenden keizer Kien Lung, overtreft deze verzameling zelfs het be- beroemde „Natural Museum" te New York! Tegen eind September was Woldemar Freibauer geëngageerd als eerste held en jeune premier van den stadsschouwburg te Lübeck. Zes dagen lang liep hij zoo opval lend door de straten van de oude Hanzestad, dat ieder kind zijn slappen hoed en zijn wap perende das kende. Den eersten Zondag echter ging hij in zwart pak zich melden bij Emma nuel Geibel. De oude dichter stelde levendig belang in alles wat het tooneel betrof en iedere artist, die bij hem zijn opwachting maakte, kon zeker zijn van een vriendelijke ontvangst Zoo ook Woldenmar Freibauer. Geibel kwam hem tegemoet en reikte hem de hand. De too- neelspeler boog diep over deze hand, bijna als of hij haar kussen wilde, en keek haar lang verrukt aan. Dan richtte hij zich op, omvatte met een langen blik de eenvoudige werkkamer van den dichter en zei slechts: Oh, meester! Geibel kende zijn pappenheimers, en zijn hart glimlachte. Maar hij was toch verheugd. Hij verzocht den artist, plaats te nemen en infor meerde hartelijk naar het kunstzinnige ver leden en de plannen van zijn bezoeker. Oh meester, zei Woldemar Freibauer, als het me vergund was, op het tooneel van uw vader stad een van uw onsterfelijke scheppingen uit te beelden! Mijn stukken, zei Geibel, worden zelden ge speeld. En als het eens gebeurt, zijn kassier en directeur droef gestemd. Maar Brunhilde! riep Woldemar begeesterd uit. Ja, Brunhilde! En de dichter vroeg zich af, waarom dit, zijn lievelingsstuk, het niet op het tooneel „deed". Hij vertelde nog veel over dit oeuvre en Woldemar luisterde met de groot ste aandacht, zonder een woord te zeggen. Toen hij tenslotte afscheid nam werd hem dringend verzocht, nog dikwijls terug te komen. En dat deed hij. Niet alleen uit eigen baat, omdat hij zijn persoon met den glans van den beroemden dichter wilde omkleeden. Het deed hem werkelijk goed, te toeven in de zuivere lucht van deze kamer. En de dichter werd pret tig gestemd in de aanwezigheid van dit groote kind, dat met het grootste geduld zijn uiteen zettingen volgde, waarvan hij weinig of niets begreep. Zoo ging alles goed den geheelen winter door en hun vriendschap leed niets onder het feit, dat Woldemar op het tooneel niet kon voldoen aan de eischen van den dichter. Het is een goed mensch, placht hy te zeggen, als hü na het tweede bedrijf de zaal verliet. En hij doet, wat hij kan. Tegen het einde van den winter deed Wol demar de Faust op het repertoire nemen. Geibel verschrok, toen hij het hoorde. Maar de goed heid van zyn hart deed hem tegenover Wol demar zwygen over zijn bang voorgevoel. Hy hield slechts langdurige besprekingen met hem over be teeke nis en wezen van de door Wolde mar te vervullen hoofdrol en Woldemar nam alles op als de droge aarde den lenteregen. Desniettegenstaande werd de opvoering een débacle. Woldemar was in ieder opzicht onvol doende en het kostte den dichter bovenmen- schelijke inspanning, om het tot het einde uit te houden. Den volgenden dag verscheen Woldemar in de I waardeering van ziin vriend in i innitiiHiiinnuHHiiiiiiiiHiiiHHtinmniiii ontvangst te ne men. Dit bezoek placht Geibel op de volgende wijze te verhalen: Ja, Freibauer, zei hy, kwam den dag na de opvoering bij me. Hy was vroolijk en trotsch. Wat moest ik hem zeggen? Ik kon hem niet zeggen, hoe slecht hij geweest was. Ik kon het niet. Ik kon het niet over mijn hart verkrijgen. Ik ben toch geen kindermoordenaar. Toen kreeg ik een gelukkige gedachte. Neen, beste Freibauer, zei ik, deze bokaal, waaruit je het gif wilde drinken, deze bokaal, neen, dat ging niet. Dat is zoo iets als een vernedering. Zie je, hier ik haalde mijn mooie bokaal uit gekleurd glas van de boekenkast zoo'n bokaal moest het zyn. Hiervan zou men het gelooven, dat ie al geglanst had by de vreugde feesten van onze voorvaderen. Ja, en toen hier pauzeerde Geibel steeds even en glimlach te een beetje verlegen, om eenigszins op kla- genden toon te vervolgen: toen heb ik hem de bokaal ten geschenke gegeven. Ja, wat moest ik doen? Hy hield de bokaal in de hand, alsof het de heilige graal zelf was, en keek ernaar, zooals men een geliefde aanziet. Hy zal zich er geweldig op beroemen, maar wat kon ik anders doen? Tenslotte heb ik toch ook een mensch heel gelukkig gemaakt. U had eens moeten zien, hoe blij hy was. Een paar echte tranen rolden over zyn wangen. Ja, dat is de geschiedenis van myn bokaal. Woldemar Freibauer bleef slechts dezen eenen winter aan den stadsschouwburg te Lübeck. Maar hoe dieper hy daalde op de ladder van de kunst, des te helderder bestraalde hem zyn bokaal. Toen het hem ten laatste heel slech* ging en hij in een ziekenhuis aan longtering op den dood lag te wachten, was dit bewijs van waardeering hem door den grooten dichter Emmanuel Geibel voor zyn creatie als Faust geschonken zijn eenige troost. En de bokaal naast zich op het nachtkastje, is hy voor eeuwig ingeslapen. Ziet u, zei Geibel, als hij dit einde vertelde, daarom heb ik over deze fout nooit zoo'n be rouw gehad. (Nadruk verboden) De Engelsche Vereeniging ter Bestryding van de lépraziekte heeft onlangs officieel vastgesteld, dat de berichten omtrent een geneesmiddel on juist zyn en dat de lepra een der hoofdpro blemen vormt van de Britsche Koloniale ont wikkeling. De lepraziekte of melaatschheid is sedert dui zenden jaren bekend. Zy behoort tot de vreese- lykste geesels der menschheid, want het lot der slachtoffers is hopeloos. Niet alleen, dat men aan de ziekte ten gronde gaat, de slachtoffers worden uit de maatschappij gestooten en naar afgelegen oorden gebracht. Naar Europa werd de ziekte via de schepen gebracht; in de Middeleeuwen heeft zy vreeselyk onder alle Europeesche volken gewoed. Heden ten dage is zy in Europeesche landen nog slechts plaatselijk te constateeren, zooals b.v. in Spanje, in Portugal, in de havenplaatsen van Zuid- Frankrük, in het Zuiden van Griekenland, in Roemenië, Hongarije en in de uitgestrekte Bal- kanlanden. In de Noordelijke Staten is de lepra verdwenen. In het Memelgebied kwam zy van uit Rusland: hier bestond een lepra-kolonie, welke gelukkig tegen het einde van den wereld oorlog kon worden opgeheven. De zeer strenge beschermingsmaatregelen der havencontröles hebben de zieke uit Europa ver bannen, doch op zyn hoede blijven moet iedere havenarts. In Hamburg, waar jaarlijks vele buitenland- sche booten de haven aandoen, vindt men, even als in Marseille, een Instituut voor Tropische Ziekten. Aan dit instituut zyn experts op me disch gebied verbonden en zoodra men de kiem van een tropische ziekte ontdekt, neemt men de strengste maatregelen, opdat de ziekte zich niet kan uitbreiden. In Azië, Afrika en in enkele deelen van Zuid- Amerika vindt men nog lepralijders. Daar zich in de beide eerstgenoemde werelddeelen vele Britsche koloniën bevinden, leven heden ten dage op Britschen grond, volgens nauwkeurige officieele vaststellingen, rond twee millioen lepralyders. Ze kwamen aan het bedje van Nico en deze riep: „Ziet U nu wel zuster, dat ik gelyk had, dat de kabouters nog wel bestaan. Maar de zuster zeide: „Sssst Nico, schreeuw niet zoo hard, want anders worden de jongens wakker. Je mag Pol gedag zeggen, want deze moet weer weg. „Hè, zei Nico, bhjf je niet by me." „Neen", zei Pol, „jy kunt je nu wel vermaken met je nieuwe vriendjes hier, ik ga weer naar Stan terug, die zal aardig ongerust zyn. Dag Nico, het beste met je en wordt maar weer gauw beter. Daarop nam Pol beleefd zyn hoedje voor de zuster af en zei haar ook. gedag. De zuster geleidde hem naar de buitendeur en deed deze voor hem open. Ze vond het wel jammer, dat het kleine kereltje weer zoo gauw weg moest, want ze had nog graag wat met hem gepraat. Toen Pol weg was kon ze nog maar niet gelooven dat alles echt was geweest. By de berichten omtrent het vinden van een anti-lepraserum, heeft het Engelsche Genoot schap ter Bestrijding der Lepraziekte tot zyn spijt moeten vaststellen, dat deze meldingen grootendeels onwaar zyn. Men hééft heden ten dage nog geen serum tegen de lepra ontdekt, doch wel een heelmiddel tegen de ziektekiemen; wan neer zij tijdig door een arts worden ontdekt, kan een uitbreiding van de ziekte worden voorkomen. Het gevaar van de lepra is voor de Engelsche koloniën zóó groot geworden, dat genoemd ge nootschap zich ten slotte de vraag heeft ge steld: kan de lepra geen schade aanrichten in de ontwikkeling der Britsche koloniën? Inder daad bestaat dit gevaar. Wel vindt men in vele koloniën van Engeland moderne leprahuizen. In den regel zyn het de missionarissen, missiezus ters en zendelingen, die zich daadwerkelijk met de bestryding bezig houden en zich opofferen om de slachtoffers te verplegen. Doch hun krachten zyn helaas niet voldoende, om al die ongelukkigen te helpen. Den meesten last on dervindt men van de ouders, die hun leprazieke kinderen niet aan de blanken willen afstaan en van hun kinderen in geen geval willen scheiden. Bijzonder moeilijk is ook de vernietiging der kleedingstukken, die door de leprazieken zyn gedragen. Het kan er by de primitieve bevol king niet in, dat een kleedingstuk, door een lepralijder gedragen, dient te worden verbrand, omdat het besmettelijk zou zijn voor een ander. De Engelsche vereeniging heeft zich evenwel in de laatste jaren behoorlijk kunnen uitbreiden; men is thans tenminste in staat wetenschappe lijk geschoolde assistenten te krijgen. Reeds verf wordt er bereikt, doch meer zou er worden be reikt, wanneer het afdoende anti-lepraserum eenmaal mag worden ontdekt. Tenslotte heeft de vereeniging aan de Brit sche Regeering een verzoekschrift gericht met de vraag, of de overheid niet zou kunnen helpen aan geld, dat men zoo dringend noodig heeft om ten minste de uitbreiding van de ziekte zooveel mogelijk tegen te gaan. (^Ihristug heeH aaa Zijn Kerk voor speld, dat zq om Zijnentwille vervol gingen zou moeten verduren. Zalig >q, die vervolging iqden om de Gerechtig heid, want hurmer ie bet Konlnkrqk der Hemelen. Qokter Underwood, die pleizier had in de kin- verrukte wijze, waarop de baronet blijk rt UKt %yk ««hi van zyn ingenomenheid met hun gezel- e aP, sprak de zoozeer verlangde invitatie uit de jongeman deed nu ook waarlijk, of hij thuis Hij ging aan de piano zitten en begon hier daar een noot aan te slaan. .."Ik houd verbazend veel van muziek, Mrs. dderwood. U ook?" "da, wij allemaal. Speelt of zingt u?" "Maar heel weinig; eigenlijk niet. Ik heb het geleerd. Maar als ik een piano zie, kan k niet afblyven. Ik heb wel een goed ge- geloof ik. Ik zing een beetje en begeleid "J Zelf." Underwood kon nu wel niet anders, dan aSen, zich eens te laten hooren. lv"'Wat is dat voor een lawaai?" vroeg Evelyn, tj ophoudend met haar taak, om de tafel te l^ken voor de thee. „Wie kan dat zyn, die daar .op de piano beukt?" 'oq ary kwam lachende van de veranda binnen- en vroeg: vind je die aristocratische muziek?" Ondanks zichzelf lachten de meisjes zich tranen. Sir George Illingworth bracht verscheidene liederen te gehoore en deed zyn geïmprovi seerde begeleiding in den regel van beide peda len tegelyk vergezeld gaan. „Sluit de piano en gooi den sleutel in het meer!" raadde Evelyn. „Zoo iets is niet om aan te hooren. Zit die arme Moes daar steeds by? Mrs. Underwood had waarlyk kans gezien, de prestaties tot het eind toe aan te hooren, waarna zy zich tóch niet van de opmerking kon onthou den, dat er veel studie voor noodig is, om het een eindje te brengen in de muziek. „O, maar ik doe het enkel een beetje voor amusement." Als hij een gedeelte van zijn gehoor had waar genomen, zou hy gezien hebben, dat hy dan althans boven verwachting geslaagd was. HOOFDSTUK IX Mary Underwood maakte eerst kennis met den gast, toen het heele gezin in de eetkamer byeen- zat aan de thee. Zoodra de maaltyd afgeloopen was en de laatste post was gebracht, maakte Sir George gebruik van de gelegenheid, dat allen in hun brieven verdiept zaten, legde zelf het avondblad neer, dat dokter Underwood hem aangeboden had en ging door de veranda naar de keuken. De gesloten glazen deur belette toch niet, dat hy by het lamplicht zag, hoe Mary vaten waschte en Grace en Rosamond haarhuis- werk zaten te maken. Met een zacht tikje tegen de vensterruit deed hy de deur open en trad binnen. „Ik kom myn diensten aanbieden," begon hy. „O, dank u, ik ben al byna klaar," zei Mary. Hy had echter reeds een zeem genomen en begon met kracht het zilver te poetsen. „Is dit de slypplank voor de messen? Wat een gerieflijke inrichting is dat toch!" „Maar, als u hier blyft moet u niet praten," zei Mary, die haar best deed, om heel ernstig te kyken. „Grace en Rosamond leeren haar lessen." Zwijgend ging de baronet nu aan het messen sly pen. Mary hield zich intusschen bezig ir.et enkele toebereidselen voor het ontbijt van den volgenden dag en toen Grace en Rosamond klaar waren, verlieten ze de keuken. Sir George had zich intusschen op de rustbank neergezet, in afwachting van de dingen, die komen zouden. „En nu, Miss Underwood, gaat u natuurlyk wat anders doen. Wat zal het wezen? In ieder geval wil ik er u by helpen." „Ik ga een puddinkje maken voor uw picnic van morgen. Als de melk kookt, kunt u dan roeren, tot u voelt, dat het stijf is?" „Dat beloof ik u. Als het soms niet goed mocht uitvallen, dan is het myn schuld, hoor! Ik vind die leefwyze hier alleraardigst. Ik weet niet veel van poëzie, maar dit lykt my poëtisch!" „Ja, het is ook een heel aardig leven en het heeft ook wel degelijk zyn poëtische zijde." „Ziet u, ik vind het juist zoo aardig, dat dames van opvoeding zich niet te hoog achten, om al het werk te verrichten. U weet, dat de natuur my bestemde, om arm te zyn. Nu achten de men- schen my al byzonder gelukkig, dat ik zoo'n fortuin en titel heb geërfd, maar toch is dat lang niet zoo prettig, als men het zich wel voorstelt. Kent u myn geschiedenis?" „Ik heb er zoo iets van gehoord. Uw vader is eerst op later leeftijd in het bezit van het goed gekomen, niet waar?" „Ja, de arme man! Hy heeft nog maar vier jaar geleefd, toen hij in Engeland terug was. Ik heb daar heel wat rijke neven, maar we konden het niet best vinden met elkaar en dus ben ik naar hier teruggegaan. Ik geloof, dat ze my niet beschaafd genoeg vonden. Nu, dat is mogelijk: die vier jaar, dat ik in Engeland op school ge gaan ben, zullen ze mij zeker niet genoeg ge polijst hebben.... Toch was dit niet, wat ik u zeggen wilde; ik wilde u toevertrouwen, dat ik nog niet veel plezier heb gehad van myn geld, want ik weet niet, wat ik er mee doen moet. Nu zeggen ze, dat ieder meisje mij dadelijk zou willen trouwen, of ze van mij hield, of niet. Maar hoe kom ik daar nu achter, of ze van my houdt?.... Want om een vrouw te trouwen, die niets om my geeft dat zou ik afschuwelyk vindenEn ééns zal ik toch wel liefde opvatten maar als ik dan denk, dat er enkel op myn geld gespeculeerd wordt, dan neemt dat heel wat van de aardigheid van het bezit af!" „En toch zou u het nu niet graag meer willen missen, is 't wel?" „Neen, dat niet. Toch*houd ik er van, om zelf de handen uit de mouw te steken. Verbeeld u, dat ze my in Engeland zeiden, dat ik er een lyfknecht op na moest houden. Die zou my dan zeker moeten aankleeden, of ik een baby was en my 's avonds naar bed brengen!.... Neen, dat is wat al te veel gevergd! Ik ben maar bly, dat ik er een eind aan maakte door naar hier te reizenWat een mooi meisje is uw zuster toch, Miss Underwood! Die volwassene bedoel ik." „Ja, ze is mooi. Maar nu ik hier niets meer te doen heb, moet ik U verzoeken, naar den salon terug te gaan." George gaf gevolg aan die uitnoodiging en even later bevond hy zich in het gezelschap van Mr. en Mrs. Underwood en Evelyn. Mary maakte inderhaast nog eenige toebe reidselen voor den picnic en had juist haar han den gewasschen en zich gereed gemaakt, om bij de familie te gaan zitten, toen zij gewaar werd, dat Anthony Stogdale aan de keukendeur stond en haar gadesloeg met een vreemde uit drukking in de oogen, die zy niet verklaren kon, maar die haar zeker als een verwijt trof. „Het is toch wel heerlyk, om een titel te heb ben!" riep hy sarcastisch. „Het bezit van een titel is al goed, het bezit van een fortuin nog beter, maar het bezit van de noodige brutaliteit, om uw gunst te verwerven, is nog wel van het meeste belang." „Wat be teekent dat opsommen van die voor- deelen? Bovendien, wy leven in een vrij land. Ik mag toch bewonderen in dien man, wat ik wil?" „Nu, een vrij land is het niet en mij staat u toch nooit toe, om een paar uur met u in de keuken bezig te zijn." „Praat toch niet zulk een onzin!" ,,'t Is geen onzin, 't is een feit!" „Ja, maar zóó wordt het tot onzin!" Ze trachtte langs hem heen te gaan, maar hü, versperde haar den weg „Mr. Stogdale, wilt u zoo goed zijn, mij voorbij te laten gaan?" „Ik geloof, dat ik maar weer naar de wüdemis terug moet," zei hij somher. „Ik begrijp u in het geheel niet. Maar nu moet ik u toch waarlijk verzoeken, mij door te laten, of ik zal langs den anderen kant moeten gaan." „Neem mij niet kwalijk," zei Anthony hoog hartig, „maar een oogenblik moet ik u toch nog ophouden. Totdat ik zag, dat die baronet zich zoo byzonder op zijn gemak voelde met u, ben ik te gelukkig geweest, om mijzelf rekenschap te geven, waarom het leven ineens zoo mooi voor mij was geworden. Maar nu weet ik het en ik vrées.... ik vrees.... dat ik mij met een her senschim gevleid heb!" Gedurende een oogenblik heerschte er een pijnlijke stilte, waarop zij zich omkeerde en de keuken uitging, vanwaar zij in den corridor kwam, waarop de slaapkamers uitkwamen, en zij gauw in haar eigen kamer vluchtte. Sir Gerorge vermaakte zich in den salon, waar hij naast Evelyn zat, die vast bezit had genomen van de pianotabouret, opdat hij het gezelschapje niet meer zou onthalen op een muzikale voor dracht. „Dit is een prachtig ding," zei hij, terwyl hij een stapel muziek doorkeek en Beethovens .Adelaide" tegenkwam. Laat ik dit eens probee- ren, als u mij begeleiden wilt." „Maar het is een lied voor tenor en u heeft zeker een bariton? Neen, ik durf het waarlyk niet aan." w (Wordi vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1937 | | pagina 9