<Ket oetfiaal von den dag
De avonturen van Stan en Pol
i,Zomeruitstapjes
der toekomst"
[PLICHT en
GELUK
SS. "S S De Bokaal j
WOENSDAG 18 AUGUSTUS 1937
tv,
Stratosfeer of atmosfeer
Ledermuseum
Lepra
at wij thans aan hoogten hebben
bereikt, lag altijd nog binnen
het luchtomhulsel onzer
aarde
De vroolyke bui van een vorst
Fragment uit het glas van Dirk Crabeth „Judith verlost Bethulie"
A T *T» A jp op dit blad zijn Ingevolge de verzekenngsvoorwaarden tegen 17 *7^0 m biJ levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door jp* IwJi^ttoiP^fioon F 250.- een^roet at
A B .1 .1*. A raL/|pJ |\i r. [j ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen l OU» verlies van beide armen, beide beenen of belde oogen A doodelij
AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTENGESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
band.
^aar het
ÉÜCELSCH
Toen Jules Verne voor een halve eeuw de
wereld den adem benam met zijn „Reis
om de Wereld in Tachtig Dagen", hiel-
b velen, vooral de ouderen, hem voor een
atast. Een arme zot, om zulke dwaze vertel-
den kostbaren tijd waardig te keuren!
«eden ten dage lacht niemand meer, wan-
r?® de experts onzer techniek zich de opmer-
- 8 laten ontvallen, dat er eenmaal een tijd
zijn (en die moet niet eens ver meer zijn)
zal
^arin men in één dag van laten we zeggen
dÜn naar New York zal kunnen vliegen.
zullen velen denken, nu komt de geschie-
^dis van de „stratosfeervluchten". Wij dach-
d ook ongeveer zoo, toen wij het bureau van
>.Duitsche Lufthansa" te Berlijn binnen
sten en een gemoedelijk gesprek begonnen
et den referent, die het onderwerp „de zo-
eruitstapjes der toekomst" tot onderwerp
°°s. Hij lachte even.
^■Waarom altijd in het verschiet zweven,
aarom altijd onmiddellijk aan de stratosfeer
dacht, terwijl wij feitelijk nog niet eens
en. hoe zij dient te worden bedwongen?
mensen, geen expert op luchtvaartge-
ed. zelfs geen beroemde prof. Piccard met
Jd stratosfeerballon, is werkelijk geheel in de
jdatosfeer doorgedrongen. Wat wij thans aan
l)eSen hebben bereikt, lag altijd nog binnen
1
k°°eten
luchtomhulsel onzer aarde."
»Maar welke resultaten zijn er dan bereikt
1 de succesrijke tochten over den Atlanti-
*hen
v°Udi
Oceaan, die in het vorig jaar plaats
aen en waarbij het vooral ging om een
Koddige studie omtrent het vraagstuk der
°°gtevluchten?"
>.ln de eerste plaats deze, dat wel de lucht-
J^stand op groote hoogten aanmerkelijk ge-
dger is> want de lucht is daar boven zooveel
v. dder. Dit feit op zich zal een belangrijke
fhooging van de vliegsnelheid beteekenen,
ddeer echter niet de vermindering van den
chtweerstand ook een prestatievermindering
motoren teweeg zal brengen. Dus zoolang
e moderne techniek geen motoren kan ver-
&ardigen, die op groote hoogten geen presta-
leveriies ondervinden, brengt het vliegtuig in
stratosfeer ons niet verder en kunnen wij
eu goed in de atmosfeer blijven!"
"En is men er tot heden toe niet in geslaagd,
ergelijke machines te vervaardigen?"
..Wij weten thans, dat dergelijke motoren, be
duid tegen alle stratosferische invloeden,
Jtonen worden vervaardigd. In Amerika b.v.
Jjh deze motoren reeds in aanbouw. De Ame-
aUen, die na de Engelschen de grootste In-
^tesse bij hoogtevluchten hebben, zijn, dank
de geldmiddelen en technische mogelijk-
~eden, momenteel het verst wat betreft de ont
takeling van deze motoren."
"Waarom zijn het juist de Amerikanen, die
grootste interesse bij hoogtevluchten heb-
••Omdat voor Amerika de hoogtevluchten wer-
^Hik praktisch doorvoerbaar zijn. In geheel
Suropa vindt men geen directe vliegroute zon-
tusschenlanding in het groote luchtver
keer, zoodat een hoogtevlucht de moeite en
kosten niet zou loonen en het ook voor de
^fopeanen geen aanmerkelijke tijdsbesparing
?°U zijn. Onze langste Europeesche luchtroute
^Uder tusschenlanding is die van Berlijn naar
kopenhagen, met 600 kilometer. Zoudt u deze
f°Ute via de stratosfeer willen afleggen, dan
2°Udt u over de geheele luchtreis langer doen,
"an u er thans over doet.
öe Amerikanen daarentegen hebben op hun
tachtig continent geheel andere verhoudin-
ieP. Voor het luchtverkeer tusschen New
tek en San Francisco zou een hoogtevlucht
?et capabele motoren de moeite waard zijn.
Janzoo natuurlijk voor afstanden, zooals wij
?e thans met onze luchtpostvliegtuigen tus
sen Bathurst en Natal afleggen, waarbij wij
;«00 Kjyi. zonder tusschenlanding moeten over-
^bnen, of voor de Noord-Atlantische route,
aarbij eveneens 3000 Kilometer achter elkaar
*°rden bevlogen."
"Welke is thans de grootste hoogte, welke
J* maatschappij in het normale passagiers-
etkeer benut?"
"Op onze reizen over de Alpen bereiken wij
^intijds een hoogte van 5.500 meter en daar-
pede komen wij meteen aan een tweede be-
J^bgrijk probleem, waarop de moderne lucht-
Nrt nog altijd stuit. Voor de werkelijke hoog-
?vluchten is een vliegtuigcabine noodig, wel
ft5 absoluut luchtdicht afgesloten is en een
?°°gen drukweerstand biedt. Er moeten ge-
j el nieuwe wegen in den inbouw der arma-
Uren worden gevonden".
..Er worden op luchtvaartgebied onophoude-
^k nieuwe vliegtuigtypen, meestal bestemd
bbf lange afstanden, uitgedacht. De kosten
Wan blijven hoog. Wordt er niet gevreesd, dat
een goeden dag, wanneer de technische we-
e'd plotseling met een capabel hoogtevlieg
tuig, bestemd voor stratosfeervluchten, opduikt,
met één slag alle successen, met zooveel moei
te bereikt, overvleugeld en waardeloos zijn, om
dat dan weer een volgende etappe in het lucht
wezen actueel geworden is?"
De referent lacht eventjes. „Dat is een vraag,
die slechts een leek kan stellen, voor wien
alles, wat op luchtvaartgebied wordt bereikt,
steeds weer verrassend blijft. Men weet zelfs
in geïnteresseerde kringen slechts zeer weinig
af van het ontwikkelingsstadium der hoogte
vluchten, omdat, begrijpelijkerwijze, op dit ge
bied, geen land zich in de kaart laat zien.
Technisch zijn de Amerikanen het verst, maar
ook Sovjet-Rusland werkt koortsachtig en
heeft laatst bij het vliegen over de Noordpool,
d.w.z. bij de verkenning van een luchtweg Rus
landAmerika over de arctis, gedeeltelijk zeer
groote hoogten bereikt. Dat bevrijdt ons even
wel niet van de noodzaak, ook op dit gebied
stap voor stap voorwaarts te gaan en heden ten
dage vormen de Atlantiekvlüchten, welke, zoo
als bekend, ook door de Franschen, de Brit
ten en de Amerikanen met succes worden door
gevoerd, de jongste phase in de ontwikkeling
van het luchtverkeer. Het meest actueele vraag
stuk is echter den weg over den Noord-Atlan-
tischen Oceaan in één enkelen dag af te leg
gen; een vraagstuk, welks oplossing Amerika
naarstig zoekt. Alles, wat daarnaast op stra-
tosfeervluchtgebied gegist of practisch beproefd
wordt, is voorloopig nog óf speculatie, óf be
rekening."
Vier fabrikaten hebben de stad Offenbach
aan de Main internationale bekendheid gegeven:
haar tabak, haar pepernoten, haar wagens en
tenslotte haar leder. Aan dit laatste fabrikaat
dankt Offenbach zijn naam en faam, tot zelfs
in Amerika. Déze roem ontstond en dat is het
zonderlinge door een vroolijke bui van een
vorst. In Offenbach regeerde in den aanvang
der vorige eeuw een kunstlievend vorst, Karei
van Isenburg, als heerscher van het kleine, later
gemediatiseerde vorstendom Isenburg-Birstein.
Een zijner onderdanen, een Offenbacher, de
heer Klein, had in Weenen een studie gemaakt
van lederbewerking en wilde zich thans in zijn
geboortestad vestigen, om als lederbewerker zijn
brood te verdienen.
Met deze idee stemde evenwel de Raad des
Vorsten niet in. Klein riep toen de persoonlijke
hulp in van den vorst. De vorst had veel inte
resse voor de kunst van Klein en noodigde den
man uit zijn capaciteit te toonen. Tot dit doel
richtte hij in zijn zomerslot Rumpenheim aan
de Main een werkplaats in. Klein's werk bracht
den vorst tot verrukking. Het duurde niet lang,
of Karei van Isenburg wilde de kunst eveneens
leeren en zette zich aan de werktafel van Klein.
Mes, vouwbeen en lijmkwast leerde hij al spoe
dig hanteeren en op de kersttafel van de vor
stelijke familie lagen, in het jaar 1812, de kunst
zinnige getuigenissen van een moeizamen arbeid.
De mooiste en meest practische reclame, die
de lederbewerker zich ooit had kunnen denken,
was, dat de vorst een ieder, die in het paleis
kwam, uitnoodigde naar zijn werkplaatsje te
komen zien en zijn werk te bewonderen.
Brieftasschen, tresors, cigarettenétuis, dames-
tasschen, dat waren de wonderlijke verrassingen
voor de familie van vorst Karei en diens hof
houding. De voorwerpen die de vorst vervaar
digde hadden dikwijls de meest zonderlinge vor
men. De koning ontwierp de modellen zelf.
Ieder, die een voorwerp uit leder vervaardigd
ontving, vond er een kaartje bij, waarop stond:
.Portefeuillefabriek van Isenburg, Klein en Co.
Onder bescherming van den Vorst van Isen
burg."
Een paar dagen na het Kerstfeest van 1812
reed de bekwame kunstenaar van het leder, tot
groote ergernis van de geheele vorstelijke hof
houding, in een gele statiekaros door de poor
ten van de stad Offenbach en opende kort daar
op de eerste groote „Offenbacher Portefeuille-
fabriek".
Dat was een klein begin voor een groote toe
komst. Heden ten dage immers is Offenbach
een lederstad van wereldbeteekenis. Het lijkt
daarom bijna vanzelfsprekend, dat het „Duit-
sche ledermuseum", hetwelk door den leider
Hugo Eberhardt midden in den wereldoorlog
in 1917 werd geopend, in de twintig jaar van zijn
bestaan en gestadige uitbreiding dezelfde we
reldfaam zou gaan genieten als de stad van de
beroemde lederbewerkers, Offenbach.
Dank zij de snelle ontwikkeling dezer nijver-
heidsstad, die door staat en rijk werd geholpen,
heeft het „Duitsche Ledermuseum" in de voor
malige Messe-Halle van de stad een waardig
tehuis gevonden. Twintig jaar lang waren de
museumschatten in deze vertrekken onderge
bracht, die veel te klein waren voor de reusach
tige verzameling, die gestadig aangroeide. In
kisten en kasten verstopt bleef een groot deel
van het museumbezit liggen.
Had het oude museum reeds bekendheid in
binnen- en buitenland verworven, de perma
nente tentoonstelling der gezamenlijke schatten
van het museum zou eerst in de "nieuwe zalen
tot haar recht komen.
De groote Zweedsche natuuronderzoeker en
volkenkenner, Sven Hedin, schreef aan de di
rectie van het museum: „Het is jammer, dat de
moderne mensch zoo weinig afweet van het
groote nut van het leder, dat toch zulk een be
langrijke rol in het leven speelt. Het feit, dat
Duitschland een ledermuseum bezit, is toe te
juichen".
En om het museum van Offenbach ook bij de
jeugd in kennis te brengen, organiseert het Mi
nisterie van Onderwijs en Nijverheid uit geheel
het land uitstapjes voor schoolkinderen, met als
doel het oude stadje Offenbach, met zijn be
roemd geworden Ledermuseum. De jeugd zal
dienen te weten, hoe 'n belangrijke rol het leder
in de geschiedenis der menschheid heeft ge
speeld en nog speelt. Zij zal moeten weten wat
de moderne nijverheid van het onschatbare le
der maakt en op welke wijze het leder wordt be
nut.
In Offenbach's Ledermuseum vindt men
schoenen en sandalen, die eeuwen oud zijn. Men
vindt er kleedingstukken, hoeden, schilderijen,
waarbij de olieverf op een stuk buffelhuid werd
gelegd, geheel uit leder vervaardigde wajang
poppen, rijk voorzien van goudbestiksels. Zelfs
een Egyptisch schimmenspel uit de 14e eeuw,
vervaardigd uit kameelhuid, kunstig gesneden en
fijn bewerkt. Het museum bezit ook de grootste
verzameling Chineesche schimmenspelfiguren,
waarbij de eveneens uit leder vervaardigde cou
lissen en kleurrijken achtergrond vormen. Met
zijn in totaal 4000 voorwerpen, voor een deel af
komstig van den kunstlievenden keizer Kien
Lung, overtreft deze verzameling zelfs het be-
beroemde „Natural Museum" te New York!
Tegen eind September was Woldemar
Freibauer geëngageerd als eerste held en
jeune premier van den stadsschouwburg
te Lübeck. Zes dagen lang liep hij zoo opval
lend door de straten van de oude Hanzestad,
dat ieder kind zijn slappen hoed en zijn wap
perende das kende. Den eersten Zondag echter
ging hij in zwart pak zich melden bij Emma
nuel Geibel. De oude dichter stelde levendig
belang in alles wat het tooneel betrof en iedere
artist, die bij hem zijn opwachting maakte,
kon zeker zijn van een vriendelijke ontvangst
Zoo ook Woldenmar Freibauer. Geibel kwam
hem tegemoet en reikte hem de hand. De too-
neelspeler boog diep over deze hand, bijna als
of hij haar kussen wilde, en keek haar lang
verrukt aan. Dan richtte hij zich op, omvatte
met een langen blik de eenvoudige werkkamer
van den dichter en zei slechts: Oh, meester!
Geibel kende zijn pappenheimers, en zijn hart
glimlachte. Maar hij was toch verheugd. Hij
verzocht den artist, plaats te nemen en infor
meerde hartelijk naar het kunstzinnige ver
leden en de plannen van zijn bezoeker.
Oh meester, zei Woldemar Freibauer, als het
me vergund was, op het tooneel van uw vader
stad een van uw onsterfelijke scheppingen uit
te beelden!
Mijn stukken, zei Geibel, worden zelden ge
speeld. En als het eens gebeurt, zijn kassier en
directeur droef gestemd.
Maar Brunhilde! riep Woldemar begeesterd
uit.
Ja, Brunhilde! En de dichter vroeg zich
af, waarom dit, zijn lievelingsstuk, het niet op
het tooneel „deed". Hij vertelde nog veel over
dit oeuvre en Woldemar luisterde met de groot
ste aandacht, zonder een woord te zeggen. Toen
hij tenslotte afscheid nam werd hem dringend
verzocht, nog dikwijls terug te komen.
En dat deed hij. Niet alleen uit eigen baat,
omdat hij zijn persoon met den glans van den
beroemden dichter wilde omkleeden. Het deed
hem werkelijk goed, te toeven in de zuivere
lucht van deze kamer. En de dichter werd pret
tig gestemd in de aanwezigheid van dit groote
kind, dat met het grootste geduld zijn uiteen
zettingen volgde, waarvan hij weinig of niets
begreep.
Zoo ging alles goed den geheelen winter door
en hun vriendschap leed niets onder het feit,
dat Woldemar op het tooneel niet kon voldoen
aan de eischen van den dichter.
Het is een goed mensch, placht hy te zeggen,
als hü na het tweede bedrijf de zaal verliet. En
hij doet, wat hij kan.
Tegen het einde van den winter deed Wol
demar de Faust op het repertoire nemen. Geibel
verschrok, toen hij het hoorde. Maar de goed
heid van zyn hart deed hem tegenover Wol
demar zwygen over zijn bang voorgevoel. Hy
hield slechts langdurige besprekingen met hem
over be teeke nis en wezen van de door Wolde
mar te vervullen hoofdrol en Woldemar nam
alles op als de droge aarde den lenteregen.
Desniettegenstaande werd de opvoering een
débacle. Woldemar was in ieder opzicht onvol
doende en het kostte den dichter bovenmen-
schelijke inspanning, om het tot het einde uit
te houden.
Den volgenden
dag verscheen
Woldemar in de I
waardeering van
ziin vriend in i
innitiiHiiinnuHHiiiiiiiiHiiiHHtinmniiii
ontvangst te ne
men. Dit bezoek placht Geibel op de volgende
wijze te verhalen:
Ja, Freibauer, zei hy, kwam den dag na de
opvoering bij me. Hy was vroolijk en trotsch.
Wat moest ik hem zeggen? Ik kon hem niet
zeggen, hoe slecht hij geweest was. Ik kon het
niet. Ik kon het niet over mijn hart verkrijgen.
Ik ben toch geen kindermoordenaar. Toen
kreeg ik een gelukkige gedachte. Neen, beste
Freibauer, zei ik, deze bokaal, waaruit je het
gif wilde drinken, deze bokaal, neen, dat
ging niet. Dat is zoo iets als een vernedering.
Zie je, hier ik haalde mijn mooie bokaal
uit gekleurd glas van de boekenkast zoo'n
bokaal moest het zyn. Hiervan zou men het
gelooven, dat ie al geglanst had by de vreugde
feesten van onze voorvaderen. Ja, en toen
hier pauzeerde Geibel steeds even en glimlach
te een beetje verlegen, om eenigszins op kla-
genden toon te vervolgen: toen heb ik hem
de bokaal ten geschenke gegeven. Ja, wat moest
ik doen? Hy hield de bokaal in de hand, alsof
het de heilige graal zelf was, en keek ernaar,
zooals men een geliefde aanziet. Hy zal zich
er geweldig op beroemen, maar wat kon ik
anders doen? Tenslotte heb ik toch ook een
mensch heel gelukkig gemaakt. U had eens
moeten zien, hoe blij hy was. Een paar echte
tranen rolden over zyn wangen. Ja, dat is de
geschiedenis van myn bokaal.
Woldemar Freibauer bleef slechts dezen eenen
winter aan den stadsschouwburg te Lübeck.
Maar hoe dieper hy daalde op de ladder van
de kunst, des te helderder bestraalde hem zyn
bokaal. Toen het hem ten laatste heel slech*
ging en hij in een ziekenhuis aan longtering
op den dood lag te wachten, was dit bewijs van
waardeering hem door den grooten dichter
Emmanuel Geibel voor zyn creatie als Faust
geschonken zijn eenige troost. En de bokaal
naast zich op het nachtkastje, is hy voor
eeuwig ingeslapen.
Ziet u, zei Geibel, als hij dit einde vertelde,
daarom heb ik over deze fout nooit zoo'n be
rouw gehad. (Nadruk verboden)
De Engelsche Vereeniging ter Bestryding van
de lépraziekte heeft onlangs officieel vastgesteld,
dat de berichten omtrent een geneesmiddel on
juist zyn en dat de lepra een der hoofdpro
blemen vormt van de Britsche Koloniale ont
wikkeling.
De lepraziekte of melaatschheid is sedert dui
zenden jaren bekend. Zy behoort tot de vreese-
lykste geesels der menschheid, want het lot der
slachtoffers is hopeloos. Niet alleen, dat men
aan de ziekte ten gronde gaat, de slachtoffers
worden uit de maatschappij gestooten en naar
afgelegen oorden gebracht.
Naar Europa werd de ziekte via de schepen
gebracht; in de Middeleeuwen heeft zy vreeselyk
onder alle Europeesche volken gewoed. Heden
ten dage is zy in Europeesche landen nog slechts
plaatselijk te constateeren, zooals b.v. in Spanje,
in Portugal, in de havenplaatsen van Zuid-
Frankrük, in het Zuiden van Griekenland, in
Roemenië, Hongarije en in de uitgestrekte Bal-
kanlanden. In de Noordelijke Staten is de lepra
verdwenen. In het Memelgebied kwam zy van
uit Rusland: hier bestond een lepra-kolonie,
welke gelukkig tegen het einde van den wereld
oorlog kon worden opgeheven.
De zeer strenge beschermingsmaatregelen der
havencontröles hebben de zieke uit Europa ver
bannen, doch op zyn hoede blijven moet iedere
havenarts.
In Hamburg, waar jaarlijks vele buitenland-
sche booten de haven aandoen, vindt men, even
als in Marseille, een Instituut voor Tropische
Ziekten. Aan dit instituut zyn experts op me
disch gebied verbonden en zoodra men de kiem
van een tropische ziekte ontdekt, neemt men de
strengste maatregelen, opdat de ziekte zich niet
kan uitbreiden.
In Azië, Afrika en in enkele deelen van Zuid-
Amerika vindt men nog lepralijders. Daar zich
in de beide eerstgenoemde werelddeelen vele
Britsche koloniën bevinden, leven heden ten
dage op Britschen grond, volgens nauwkeurige
officieele vaststellingen, rond twee millioen
lepralyders.
Ze kwamen aan het bedje van Nico en deze riep: „Ziet U
nu wel zuster, dat ik gelyk had, dat de kabouters nog wel
bestaan. Maar de zuster zeide: „Sssst Nico, schreeuw niet zoo
hard, want anders worden de jongens wakker. Je mag Pol
gedag zeggen, want deze moet weer weg.
„Hè, zei Nico, bhjf je niet by me." „Neen", zei Pol, „jy kunt
je nu wel vermaken met je nieuwe vriendjes hier, ik ga weer
naar Stan terug, die zal aardig ongerust zyn. Dag Nico, het
beste met je en wordt maar weer gauw beter. Daarop nam
Pol beleefd zyn hoedje voor de zuster af en zei haar ook. gedag.
De zuster geleidde hem naar de buitendeur en deed deze
voor hem open. Ze vond het wel jammer, dat het kleine
kereltje weer zoo gauw weg moest, want ze had nog graag
wat met hem gepraat. Toen Pol weg was kon ze nog maar
niet gelooven dat alles echt was geweest.
By de berichten omtrent het vinden van een
anti-lepraserum, heeft het Engelsche Genoot
schap ter Bestrijding der Lepraziekte tot zyn
spijt moeten vaststellen, dat deze meldingen
grootendeels onwaar zyn. Men hééft heden ten
dage nog geen serum tegen de lepra ontdekt, doch
wel een heelmiddel tegen de ziektekiemen; wan
neer zij tijdig door een arts worden ontdekt, kan
een uitbreiding van de ziekte worden voorkomen.
Het gevaar van de lepra is voor de Engelsche
koloniën zóó groot geworden, dat genoemd ge
nootschap zich ten slotte de vraag heeft ge
steld: kan de lepra geen schade aanrichten in
de ontwikkeling der Britsche koloniën? Inder
daad bestaat dit gevaar. Wel vindt men in vele
koloniën van Engeland moderne leprahuizen. In
den regel zyn het de missionarissen, missiezus
ters en zendelingen, die zich daadwerkelijk met
de bestryding bezig houden en zich opofferen
om de slachtoffers te verplegen. Doch hun
krachten zyn helaas niet voldoende, om al die
ongelukkigen te helpen. Den meesten last on
dervindt men van de ouders, die hun leprazieke
kinderen niet aan de blanken willen afstaan en
van hun kinderen in geen geval willen scheiden.
Bijzonder moeilijk is ook de vernietiging der
kleedingstukken, die door de leprazieken zyn
gedragen. Het kan er by de primitieve bevol
king niet in, dat een kleedingstuk, door een
lepralijder gedragen, dient te worden verbrand,
omdat het besmettelijk zou zijn voor een ander.
De Engelsche vereeniging heeft zich evenwel in
de laatste jaren behoorlijk kunnen uitbreiden;
men is thans tenminste in staat wetenschappe
lijk geschoolde assistenten te krijgen. Reeds verf
wordt er bereikt, doch meer zou er worden be
reikt, wanneer het afdoende anti-lepraserum
eenmaal mag worden ontdekt.
Tenslotte heeft de vereeniging aan de Brit
sche Regeering een verzoekschrift gericht met
de vraag, of de overheid niet zou kunnen helpen
aan geld, dat men zoo dringend noodig heeft om
ten minste de uitbreiding van de ziekte zooveel
mogelijk tegen te gaan.
(^Ihristug heeH aaa Zijn Kerk voor
speld, dat zq om Zijnentwille vervol
gingen zou moeten verduren. Zalig >q,
die vervolging iqden om de Gerechtig
heid, want hurmer ie bet Konlnkrqk
der Hemelen.
Qokter Underwood, die pleizier had in de kin-
verrukte wijze, waarop de baronet blijk
rt UKt
%yk
««hi
van zyn ingenomenheid met hun gezel-
e aP, sprak de zoozeer verlangde invitatie uit
de jongeman deed nu ook waarlijk, of hij thuis
Hij ging aan de piano zitten en begon hier
daar een noot aan te slaan.
.."Ik houd verbazend veel van muziek, Mrs.
dderwood. U ook?"
"da, wij allemaal. Speelt of zingt u?"
"Maar heel weinig; eigenlijk niet. Ik heb het
geleerd. Maar als ik een piano zie, kan
k niet afblyven. Ik heb wel een goed ge-
geloof ik. Ik zing een beetje en begeleid
"J Zelf."
Underwood kon nu wel niet anders, dan
aSen, zich eens te laten hooren.
lv"'Wat is dat voor een lawaai?" vroeg Evelyn,
tj ophoudend met haar taak, om de tafel te
l^ken voor de thee. „Wie kan dat zyn, die daar
.op de piano beukt?"
'oq ary kwam lachende van de veranda binnen-
en vroeg:
vind je die aristocratische muziek?"
Ondanks zichzelf lachten de meisjes zich
tranen.
Sir George Illingworth bracht verscheidene
liederen te gehoore en deed zyn geïmprovi
seerde begeleiding in den regel van beide peda
len tegelyk vergezeld gaan.
„Sluit de piano en gooi den sleutel in het
meer!" raadde Evelyn. „Zoo iets is niet om aan
te hooren. Zit die arme Moes daar steeds by?
Mrs. Underwood had waarlyk kans gezien, de
prestaties tot het eind toe aan te hooren, waarna
zy zich tóch niet van de opmerking kon onthou
den, dat er veel studie voor noodig is, om het
een eindje te brengen in de muziek.
„O, maar ik doe het enkel een beetje voor
amusement."
Als hij een gedeelte van zijn gehoor had waar
genomen, zou hy gezien hebben, dat hy dan
althans boven verwachting geslaagd was.
HOOFDSTUK IX
Mary Underwood maakte eerst kennis met den
gast, toen het heele gezin in de eetkamer byeen-
zat aan de thee. Zoodra de maaltyd afgeloopen
was en de laatste post was gebracht, maakte
Sir George gebruik van de gelegenheid, dat allen
in hun brieven verdiept zaten, legde zelf het
avondblad neer, dat dokter Underwood hem
aangeboden had en ging door de veranda naar de
keuken. De gesloten glazen deur belette toch
niet, dat hy by het lamplicht zag, hoe Mary
vaten waschte en Grace en Rosamond haarhuis-
werk zaten te maken. Met een zacht tikje tegen
de vensterruit deed hy de deur open en trad
binnen.
„Ik kom myn diensten aanbieden," begon hy.
„O, dank u, ik ben al byna klaar," zei Mary.
Hy had echter reeds een zeem genomen en
begon met kracht het zilver te poetsen.
„Is dit de slypplank voor de messen? Wat
een gerieflijke inrichting is dat toch!"
„Maar, als u hier blyft moet u niet praten,"
zei Mary, die haar best deed, om heel ernstig te
kyken. „Grace en Rosamond leeren haar lessen."
Zwijgend ging de baronet nu aan het messen
sly pen. Mary hield zich intusschen bezig ir.et
enkele toebereidselen voor het ontbijt van den
volgenden dag en toen Grace en Rosamond klaar
waren, verlieten ze de keuken.
Sir George had zich intusschen op de rustbank
neergezet, in afwachting van de dingen, die
komen zouden.
„En nu, Miss Underwood, gaat u natuurlyk
wat anders doen. Wat zal het wezen? In ieder
geval wil ik er u by helpen."
„Ik ga een puddinkje maken voor uw picnic
van morgen. Als de melk kookt, kunt u dan
roeren, tot u voelt, dat het stijf is?"
„Dat beloof ik u. Als het soms niet goed mocht
uitvallen, dan is het myn schuld, hoor! Ik vind
die leefwyze hier alleraardigst. Ik weet niet veel
van poëzie, maar dit lykt my poëtisch!"
„Ja, het is ook een heel aardig leven en het
heeft ook wel degelijk zyn poëtische zijde."
„Ziet u, ik vind het juist zoo aardig, dat dames
van opvoeding zich niet te hoog achten, om al
het werk te verrichten. U weet, dat de natuur
my bestemde, om arm te zyn. Nu achten de men-
schen my al byzonder gelukkig, dat ik zoo'n
fortuin en titel heb geërfd, maar toch is dat lang
niet zoo prettig, als men het zich wel voorstelt.
Kent u myn geschiedenis?"
„Ik heb er zoo iets van gehoord. Uw vader is
eerst op later leeftijd in het bezit van het goed
gekomen, niet waar?"
„Ja, de arme man! Hy heeft nog maar vier
jaar geleefd, toen hij in Engeland terug was. Ik
heb daar heel wat rijke neven, maar we konden
het niet best vinden met elkaar en dus ben ik
naar hier teruggegaan. Ik geloof, dat ze my niet
beschaafd genoeg vonden. Nu, dat is mogelijk:
die vier jaar, dat ik in Engeland op school ge
gaan ben, zullen ze mij zeker niet genoeg ge
polijst hebben.... Toch was dit niet, wat ik u
zeggen wilde; ik wilde u toevertrouwen, dat ik
nog niet veel plezier heb gehad van myn geld,
want ik weet niet, wat ik er mee doen moet.
Nu zeggen ze, dat ieder meisje mij dadelijk zou
willen trouwen, of ze van mij hield, of niet.
Maar hoe kom ik daar nu achter, of ze van my
houdt?.... Want om een vrouw te trouwen, die
niets om my geeft dat zou ik afschuwelyk
vindenEn ééns zal ik toch wel liefde opvatten
maar als ik dan denk, dat er enkel op myn geld
gespeculeerd wordt, dan neemt dat heel wat van
de aardigheid van het bezit af!"
„En toch zou u het nu niet graag meer willen
missen, is 't wel?"
„Neen, dat niet. Toch*houd ik er van, om zelf
de handen uit de mouw te steken. Verbeeld u,
dat ze my in Engeland zeiden, dat ik er een
lyfknecht op na moest houden. Die zou my dan
zeker moeten aankleeden, of ik een baby was en
my 's avonds naar bed brengen!.... Neen, dat
is wat al te veel gevergd! Ik ben maar bly, dat
ik er een eind aan maakte door naar hier te
reizenWat een mooi meisje is uw zuster
toch, Miss Underwood! Die volwassene bedoel
ik."
„Ja, ze is mooi. Maar nu ik hier niets meer te
doen heb, moet ik U verzoeken, naar den salon
terug te gaan."
George gaf gevolg aan die uitnoodiging en
even later bevond hy zich in het gezelschap van
Mr. en Mrs. Underwood en Evelyn.
Mary maakte inderhaast nog eenige toebe
reidselen voor den picnic en had juist haar han
den gewasschen en zich gereed gemaakt, om bij
de familie te gaan zitten, toen zij gewaar werd,
dat Anthony Stogdale aan de keukendeur
stond en haar gadesloeg met een vreemde uit
drukking in de oogen, die zy niet verklaren kon,
maar die haar zeker als een verwijt trof.
„Het is toch wel heerlyk, om een titel te heb
ben!" riep hy sarcastisch. „Het bezit van een
titel is al goed, het bezit van een fortuin nog
beter, maar het bezit van de noodige brutaliteit,
om uw gunst te verwerven, is nog wel van het
meeste belang."
„Wat be teekent dat opsommen van die voor-
deelen? Bovendien, wy leven in een vrij land. Ik
mag toch bewonderen in dien man, wat ik wil?"
„Nu, een vrij land is het niet en mij staat u
toch nooit toe, om een paar uur met u in de
keuken bezig te zijn."
„Praat toch niet zulk een onzin!"
,,'t Is geen onzin, 't is een feit!"
„Ja, maar zóó wordt het tot onzin!"
Ze trachtte langs hem heen te gaan, maar hü,
versperde haar den weg
„Mr. Stogdale, wilt u zoo goed zijn, mij voorbij
te laten gaan?"
„Ik geloof, dat ik maar weer naar de wüdemis
terug moet," zei hij somher.
„Ik begrijp u in het geheel niet. Maar nu moet
ik u toch waarlijk verzoeken, mij door te laten,
of ik zal langs den anderen kant moeten gaan."
„Neem mij niet kwalijk," zei Anthony hoog
hartig, „maar een oogenblik moet ik u toch nog
ophouden. Totdat ik zag, dat die baronet zich
zoo byzonder op zijn gemak voelde met u, ben
ik te gelukkig geweest, om mijzelf rekenschap
te geven, waarom het leven ineens zoo mooi voor
mij was geworden. Maar nu weet ik het en ik
vrées.... ik vrees.... dat ik mij met een her
senschim gevleid heb!"
Gedurende een oogenblik heerschte er een
pijnlijke stilte, waarop zij zich omkeerde en de
keuken uitging, vanwaar zij in den corridor
kwam, waarop de slaapkamers uitkwamen, en zij
gauw in haar eigen kamer vluchtte.
Sir Gerorge vermaakte zich in den salon, waar
hij naast Evelyn zat, die vast bezit had genomen
van de pianotabouret, opdat hij het gezelschapje
niet meer zou onthalen op een muzikale voor
dracht.
„Dit is een prachtig ding," zei hij, terwyl hij
een stapel muziek doorkeek en Beethovens
.Adelaide" tegenkwam. Laat ik dit eens probee-
ren, als u mij begeleiden wilt."
„Maar het is een lied voor tenor en u heeft
zeker een bariton? Neen, ik durf het waarlyk niet
aan."
w (Wordi vervolgd)