De toekomst der windmolens
Lewis en de C.I.O.
w
Sherlock Holmes
BEWARES VAN -
KRACHT
Mogelijkheden om perioden van
weinig wind of tijden van
windstilte te over
bruggen
Verschillende plannen
Kracht uit ijs
De blauwe wimpel
Geslaagde comedie van
Carl Hartl
En licht metaal
Waar komt het geld
vandaan?
Weinig draaiende wieken zal de vacantie-
ganger op zijn zwerftocht door ons
Hollandsch polderland ontmoeten; de
reuzen op de dijken rusten en van de vroeger
zoo talrijke korenmolens zijn er nog maar wei
nig over en nog minder in bedrijf. Maar ook
hooger op, in Brabant, Gelderland en verder,
zal hij menig star wiekenkruis boven de boo-
men ontwaren. Van verre reeds ziet hij vaak,
dat uit den wlndzoom langs de roede de boven
ste windborden zijn weggenomen, het trieste
teeken veelal, dat de nog zoo robuste molen tot
werkeloosheid is gedoemd. Wel flikkert reeds
hier en daar de blanke stroomlijnwiek in de
zon en tomt nog op meerdere dorpen de ouder-
wetsche roedebalk rukkend zijn ronde aan de
wiekenas, maar toch zal het den zwerver door
onze streken later gemakkelijker vallen zijn
tocht nog eens uit te zetten langs molenruïnes
en stukgewaaide hekken, dan langs wentelende
wieken van molens in vol bedrijf.
En dat in een zoo windrijk land als Neder
land!
Dat ook in den zomer ons land geenszins
windarm is, maar integendeel windrijk, is een
ervaring, die men juist in deze vacantiedagen
telkens tot z'n voor- en nadeel weer opdoet.
Hoe sterk dan tevens de toch maar matige
zomerwinden kunnen zijn, leert ons eveneens
een fiksche fietstocht. Eenige dagen in weer
en wind, al is het dan maar in den zomer,
brengen den leek ertoe de waarheid te erken
nen van de volgende gedachte uit het molen
boek van Alfred Ronse, den burgemeester van
Ghistel in België.
„Als men een oogenblik nadenkt op de on
schatbare kracht, die ieder oogenblik onge
bruikt boven onze hoofden voorbijvliegt, mee-
nen wij, dat een gegronde studie met het oog
op een doelmatiger gebruik van den wind alle
ingenieurs zou moeten bekommeren. Het op
bouwen van een volmaakten windmolen ware
ontegensprekelijk een weldaad voor het
menschdom."
Behalve dit zakelijk beroep op het gezond
verstand cm toch de kostelooze windkracht niet
onbenut te laten wegwaaien, worden bij tijd en
wijle ook de telkens weer opduikende alarmbe-
richten over een zeer nabije opdroging der olie
bronnen en uitputting der kolenmijnen voor de
propaganda van het benutten van windkracht
met onheilspeilenden commentaar uitgebuit.
Men moge al sceptisch staan tegenover deze
wilde berekeningen, die ons al zoo spoedig een
olie- en kolennood voorspellen, toch zijn noch
de bronnen, noch de mijnen onuitputtelijk, ter
wijl de wind nog wel zal waaien als de olie en
de kolen op zijn.
Het spook van energie-armoede staat echter
nog lang niet voor de deur, zoodat, ais we op
de vindingrijkheid, die de nood ons g-*>ft, moe
ten wachten, de volmaa&tg windmolen hvg wel
wat uit zal blijven. Dat er «sneer in allen ernst
gewerkt wordt aan de verwezenlijking van een
zoo sterk en bedrijfszeker mogelijk windkracht-
werktuig, moge blijken uit het volgende.
Tegenover de voordeelen van den wind, dat
hij gratis, overvloedig en overal plaatselijk be
schikbaar is en niemand hem ons kr.n ontne
men, staat het nadeel, dat hij ons niet regel
matig en steeds ten dienste staat Men over
schatte dit bezwaar echter niet; ir berglanden
heeft men ook geweldige problemen moeten op
lossen, eer men de energie van he„ stroomende
water regelmatig tot zijn beschikking had.
De groote opgave dan voor den volmaakten
windmolen bestaat in het zoeken van prak
tische middelen om de perioden van te weinig
wind en windstilte te overbruggen door de
overtollige windkracht van de windsterke uren
voor later te bewaren, om zoo den wind als be
trouwbare krachtbron voor een continu-bedrijf
te kunnen benutten.
Zoo men er daarbij nog in slaagt een wind-
machine te ontwerpen, die onzen Holland-
schen windmolen in kracht en economisch ren
dement overtreft, mag men gaan meenen den
„volmaakten windmolen" in zicht te krijgen.
Het rendement van onzen getrouwen molen,
vooral wanneer hij met stroomlijnwieken en
verdere technische verbeteringen is uitgerust, is
echter zoo hoog, dat de resultaten, met andere
windmachines behaald, naar verhouding verre
achter blijven. De windmotor haalt het noch
wat rendement, noch wat levensduur en zeker
niet wat capaciteit betreft, bij onzen molen. Bij
den verdekkerden achtkanten poldermolen te
Westbroek bij Zuilen is een nuttig effect ge
meten van 52 pet. van het totale vermogen, dat
de windcylinder bevat, welke de wiekenvlucht
tot doorsnee heeft. Bij dit wel zeer gunstige
percentage steekt het gemiddelde der ouder-
wetsche molens, 911 pet., nog al erg af!
Bij negen meter wind per seconde ontwik
kelt deze molen aan de wiekenas 340 M.PJC.,
molenpaardekrachten; het vermogen, dat na de
wrijvingsverliezen etc. overblijft om het water-
opvoerwerktuig in beweging te brengen duidt
men aan met den naam waterpaardekrachten.
Volgens de berekeningen van ir. von Baum-
hauer is het gemiddelde vermogen van niet ge
moderniseerde molens van 30 M. vlucht de
grootste van de thans werkende molens voor
alle winden te stellen op 105.5 PJC. voor Den
Helder en op 48.1 voor De Bilt, indien men
geen rekening houdt met het feit, dat in den
regel molens gezwicht worden bij zeer ster-ken
wind. Wanneer men het vermogen uit wind
snelheden lager dan 3 M. per sec. buiten be
schouwing laat en aanneemt, dat het boven
11 M. per sec. constant blijft, verkrijgt men
resp. 75.5 en 43.6 P.K. In Den Helder wordt het
grootste vermogen gevonden bij de sterke, in
De Bilt bij de zwakke winden.
In 1934 heeft men de officieele instanties in
Den Haag gewezen op de voordeelen van het
gebruik van windkracht bij de inpoldering der
Zuiderzee en ook bij de behandeling van de
Waterstaatsbegrooting 1936 is dit in de Staten-
Generaal naar voren gebracht, maar deze
ouderwetsche gedachte leek toen echter wel
wat al te modern....
Met de huidige bouwwijze in staal en
beton kan men zonder moeite molens oprich
ten van 5060 M. wiekenvlucht. Dat zulke ge
stroomlijnde windarmen een enorme kracht
kunnen ontwikkelen, is meer dan duidelijk.
De man, die de beide opgaven voor den vol
maakten windmolen overbrugging van wind
stilte en grooter kracht ineens wilde ver
wezenlijken, is de Duitsche ingenieur Hermann
Honneff, de bouwer van vele radiotorens in
Duitschland. Hij stelt voor een stalen gevaarte
te bouwen van rond 500 M. hoogte, waarvan de
bovenste helft balanceert op een toren van
pl.m. 250 M. met een basis van 120 M. door
snee. Aan den geweldigen top wil hij twee, drie
of vijf windwielen bevestigen van 160 M. door
snee, welke uit twee achter elkaar op dezelfde
as, maar in tegengestelde richting draaiende
windwielen bestaan, welke beide een ring dra
gen, resp. met de anker- en poolwikkelingen, en
zoo een dynamo vormen. Sleepcontacten, waar
door dus een moeilijke, riskante en kostbare
mechanische krachtoverbrenging vermeden
wordt, brengen de opgewekte energie over naar
leidingen en transformatoren in den toren en
de goedkoope kracht is voor alle doeleinden be
schikbaar. Een staart met windvaan houdt de
wielen recht in den wind, terwijl bovendien de
torentop zich door den winddruk, als deze te
groot wordt, voorover kan buigen, zoodat de
storm over het platliggende wielenraam heen-
raast. Daar er in deze hooge luchtlagen veel
constanter winden waaien, baart het wind
stilteprobleem al weinig zorg. Daarenboven
worden de netten dezer torens onderling ver
bonden, zoodat zij elkaar in tijd van nood kun
nen helpen. Voorloopig echter bestaan deze
windreuzen slechts in de becijferingen, waar
mee Honneff een boek vulde.
Het windstilte-bezwaar blijft echter overwe
gend bij molens van ons Hollandsch soort, al
zou men ze nu ook veel grooter kunnen bou
wen dan vroeger. Wel heeft de heer Dekker
met zijn stroomlijnwieken door het benutten
van de zwakke winden, van 36 M. per sec.,
welke vroeger onbenut bleven, den werkingstijd
van plm. 25 op pl.m. 75 pet. gebracht, maar
ook dan nog blijft de moeilijkheid, dat het op
gewekte vermogen zoo veranderlijk is, nu eens
groot, dan weer gering, en de molen als kracht
bron niet bedrijfszeker is, noch wat werktijd,
noch wat vermogen betreft.
Men zou den molen vooral in zijn „vrijen
tijd" water in hoog gelegen reservoirs kunnen
laten pompen, lucht in stalen flesschen kun
nen laten persen en nog veel meer, maar deze
vele theoretische mogelijkheden om windkracht
te bewaren in den een of anderen vorm van
energie-accumulatie, waaruit op elk ge-
wenscht oogenblik de opgezamelde kracht weer
kan betrokken worden, zijn niet zonder meer
ook economisch gunstig in praktijk te brengen.
Bij de pogingen om de windkracht vast te
leggen voor windarme uren heeft de elec-
triciteit steeds een groote rol gespeeld,
vooral in Denemarken. Theoretisch lijkt alles
zoo gemakkelijk, maar praktisch valt het
geenszins mee. De rompslomp van groote accu
batterijen bleef steeds een overwegend bezwaar
tegen een financieel gunstige exploitatie. Men
zou, ter vermijding van de accu-moeilijkheid,
de molens de door hen opgewekte energie recht
streeks in het net kunnen laten brengen, ter
verlichting van de centrale, maar nu heeft men
er weer rekening mee te houden, dat juist ook
op spitsuren de molens in gebreke kunnen blij
ven, zoodat de centrale steeds op volle capaciteit
moet kunnen werken; een dubbele exploitatie
dus, die bovendien nog aparte technische moei
lijkheden meebrengt.
Een andere wijze van windkrachtaccumula
tie, aldus ir. Wouter Cool in zijn voordracht op
de jaarvergadering van De Hollandsche Molen
op 27 Maart 1936, is het plan van den heer
Beldimans om met door windkracht opgewekte
electriciteit water in de elementen waterstof en
zuurstof te ontleden en met deze in stalen
flesschen geperste en bewaarde gassen diesel
motoren te drijven in de windstille uren. De
uitvinder berekende voor zulk een windmolen-
motorinstallatie, een kostprijs per P.K., welke
meer dan de helft minder is dan die bij een
stoomgemaal, n.l. 0.63 ct. tegen 15 ct. volgens
becijferingen van eenige jaren geleden. Een
halveering van de onkosten kan men z.i. ook
bij de spoorwegen verkrijgen, als men water
stof en zuurstof als brandstof op de locomo
tieven meeneemt en nog meer beteekenend zou
de besparing zijn door waterstof en zuurstof in
Hollandsche windmolen, uitgerust met de stroomlijnwieken van Dekker
plaats van benzine te gebruiken b.v. in het auto
bedrijf. Een voorstel tot windkrachtaccumula
tie, dat meer ten doel heeft den molen als
krachtbron van een continu-bedrijf een goede
kans te geven, is dat van den heer C. P. J.
Staal te Rotterdam, die op een heel vernuftige
maar toch uiterst eenvoudige wijze het wind-
stiltebezwaar ongedaan wil maken door middel
van de diepe koude van een grooten ijsaccu".
IJsmaken met een door windkracht gedreven
machine is natuurlijk mogelijk. De fabricatie
van staven ijs en de exploitatie van koelruim
ten zou hier en daar voor den molenaar wel
iets kunnen beteekenen, maar dit lost het wind
stilteprobleem voor een bedrijf niet op.
Wat deze ijsproductie betreft vindt men in
het boekje van de heeren Dekker en Staal'
„De Hollandsche Molen als brandstoflooza
krachtcentrale door middel van ijsaccumulatie
dat uiteraard handelt over den „ijsmolen" als
betrouwbare krachtbron voor een continu-be
drijf, eenige gegevens vermeld. Zoo wordt er
o.a. ook uiteengezet, hoe met twee moderne
windmolens een kunstijsbaan van 6000 M2. be
diend kan worden. Gedurende de zomermaan
den produceeren de molens staven ijs en ver
zorgen zij de temperatuur in aangebouwde
koelhuizen, b.v. onder de tribunes, zoodat op
een economisch gunstige exploitatie gerekend
mag worden.
Het bewaren, het „inmaken" van windkracht
in ijs heeft ten doel om met behulp van een
tot plm. 50 gr. C. afgekoelde pekelbrijn, de
beschikking te krijgen over de krachten, die het
continu-bedrijf op gang zullen houden, wanneer
de wieken geen of slechts onvoldoende kraent
leveren.
De technische apparatuur, welke de uitvin
der noodig heeft om de „bevroren kracht" vrij
te maken, moge al ingewikkeld en omslachtig
zijn, het princiep van heel het proces is ge
makkelijk te begrijpen.
Ter toelichting zij er eerst aan herinnerd
dat voor stoommachines de benoodigde damp-
spanning verkregen wordt door toevoeging van
warmte; hoe hooger temperatuur, hoe grooter
spanning. Men begint hier het proces met wa
ter, dat spanningsloos is; de toegevoerde warmte
doet het verdampen. Niets belet echter om ook
omgekeerd te werk te gaan, door n.l. een gas
door warmte-onttrekking eerst tot een vloei
stof te verdichten, spanningloos te maken en
het'daarna door toevoeging van warmte weer
spanning te geven.
Bij beide methoden komt het dan in laatste
instantie aan op een warmtetoevoer. Bij stoom
is deze toevoer kunstmatig, bij een gas, dat bi.1
kamertemperatuur reeds van vloeistof tot damp
verluchtigt, echter niet, daar de hiervoor be
noodigde warmte door de omgeving geleverd
wordt; hier echter is de warmte-onttrekking
kunstmatig om de spanninglooze vloeistof te
verkrijgen, het uitgangspunt van het proces,
dat ten doel heeft de benoodigde spanning voor
het drijven der machine op te wekken.
Hiermee is, wat het princiep betreft, het be
waren van windkracht door middel van ijs theo
retisch verklaard. Voor de praktische toepas
sing dier methode wil de heer Staal in de
molenfundamenten een ijskelder bouwen, waar
in zich een speciale pekelbrijn bevindt, dat tot
ICE - ACCUMULATION
POWER- PLANT
ATNft<;mFHrc HEAT
sawp Hf 1*1 T POWER
ammoniak door den ijsaccu geleid worden, waar
bij het bij plm. 35 gr. C. tot een vloeistof
verdicht wordt. Vervolgens wordt het opge
pompt en komt het in den verdampingsketel
waar het bij een temperatuur van 1520 gra
den C. een spanning van 6 a 7 atm. verkrijgt,
voldoende om de zuigermachine in beweging
te brengen.
Het afgewerkte gas gaat vervolgens weer naar
beneden, naar den ijskelder, om den kringloop
weer te beginnen. Hoe grooter de ijsaccu, hoe
langer het proces zoo kan doorgaan, hoe hoo
ger de temperatuur van het gas, hoe grooter
spanning. Hierbij zal vooral het uitbuiten der
zonnewarmte, b.v. met door de zon verwarmd
water om den verdampingsketel, een goedkoop
voordeel kunnen opleveren.
Dat dit systeem van windkracht bewaren in
ijs niet slechts theoretisch mogelijk is, maar ook
praktisch zonder moeilijkheden uitvoerbaar, zal
een ieder moeten toegeven. De vraag dringt zich
echter op, of heel deze groote apparatuur ook
economisch te exploiteeren is. Voor een uitvoe
rige bespreking van deze kwestie, welke uiter
aard ingewikkeld en niet gemakkelijk is, mo
gen wij verwijzen naar de uiteenzettingen van
den heer Staal in het reeds genoemde boekje
en naar de Mededeelingen van de Ned. Ver.
voor Koeltechniek, Maart 1936 en de verslagen
van het 7de Intern. Koudecongres, dat in Juni
1936 te Den Haag werd gehouden, waarop de
heer Staal zijn methode van windkracht be
waren met ijs uiteenzette en als economisch
uitvoerbaar verdedigde. Hij betrok daar tevens
in zijn beschouwingen het gebruik van water
kracht, indien beschikbaar, en het uitbuiten
van de in de atmospheer aanwezige en andere
verloren warmte, om zoo goedkoop mogelijk van
een windmolen een sterke en tevens betrouw
bare krachtbron te maken voor een continu-be
drijf. De stichting van zulk een krachtstation
moge al kostbaar zijn, zoodat slechts duurzame
en grootere bedrijven zelf den bouw kunnen
ondernemen, maar de mogelijkheid is niet uit
gesloten dat eens een nieuwe en groote wind
molen dag en nacht zal draaien om de kracht
te leveren voor eenige kleine bedrijven rond zijn
voet.
Met een molen van 28 M. vlucht kan, aldus
de heer Staal, reeds bij aanwending van ijs-
accumulatie gerekend worden op een gemiddeld
vermogen van 90 P. K. voor een werkweek van
50 uur, tegen een kostprijs per P. K., welke
aanmerkelijk goedkooper is dan die van ande
re krachtinstallaties, electriciteit inbegrepen.
Deze laatste blijft duur; men vrage het den pol
derbesturen, die hun windmolen vervangen
hebben door een electromotor!
De uitvinder meent voorts met alle recht te
mogen aannemen, dat een molen met 50 M.
vlucht onder gunstige omstandigheden gemak
kelijk een vermogen van 300 P. K. voor een
achturigen werkdag kan bereiken.
Plannen voor een proefmolen om de juistheid
der berekeningen te bewijzen heeft de heer
Staal gereed.
Dat hij spoedig in de gelegenheid moge wor
den gesteld te bewijzen, dat zijn voorgeslagen
methode een zeer bruikbare is en dat de waar
deering, die hem van bevoegde instanties reeds
geworden is, spoedig door een volledig succes
moge worden gevolgd.
De windmolen als krachtbron voor het
continu-bedrijf volgens de plannen van
den heer Staal. Onder in den molen de
vriesmachine en de „ijsaccu", rechts de
installatie voor het benutten van goed
koope brandstof, links de inschakeling
van waterkracht, en boven de bijgebou
wen het uitbuiten van de zonnewarmte
45 a 50 gr. C. kan worden afgekoeld, zon
der dat het geheel in ijs overgaat; een gedeelte
immers moet beschikbaar blijven voor circula
tie om warmte af te geven en te ontvangen
het eerste in de vriesmachine, het tweede van
het werkend middel, het drijfgas van de ma
chine voor het bedrijf. De warmteonttrekking
heeft dus wel eenige voeten in de aarde. De
warmtetoevoer is echter gemakkelijker. Hiervoor
immers moet de temperetuur der omgeving die
nen. waarbij op gelukkige wijze van in de at
mospheer aanwezige warmte gebruik kan wor
den gemaakt, wat 's zomers en vooral in de
tropen een beduidend voordeel zal opleveren;
ook hier immers geldt: hoe hooger temperatuur,
hoe grooter spanning. Men kan zoo noodig, de
reeds bij kamertemperatuur verkregen spanning
nog opvoeren, door den verdampingsketel te
verwarmen met goedkoope brandstof, b.v. turf,
maar bij gebruik van ammoniak als werkend
middel kan men niet hooger gaan dan plm. 120
graden C., daar anders het ammoniak in stik
stof en waterstof uiteenvalt. Wij hebben hier
mee reeds een der beschikbare vloeistof gassen
aangegeven, welke dezelfde wel moeten zijn als
de in de koeltechniek toegepaste middelen, n.l
ammoniak, zwavelzuur, koolzuur en andere.
Bij gebruik van ammoniak kunnen wij den
gang van zaken in het kort als volgt samen
vatten. Wanneer de windmolen de ijsmassa
voldoende „onder temperatuur" heeft, kan het
Tjasker, een windwatermolen van een
voudige constructie, in Friesland, en
QpeyutgeL jm»,
Met „Sherlock Holmes" heeft de Ufa-re-
gisseur Karl Hartl zijn beste film ge
maakt. Men zou dit werk zoowel een ge
moedelijke parodie kunnen noemen op de popu
lariteit van Holmes' figuur als een satyre op de
menschelijke domheid, als een verheerlijking
van de scheppende fantasie, in dit geval de fan
tasie van Conan Doyle, die Sherlock Holmes en
zijn vriend Dr. Watson in het leven riep.
Sherlock Holmes wordt in deze film gespeeld
door Hans Albers, die weinig aan het origineel
doet denken, hetgeen men hem noch Hartl
kwalijk mag nemen, want tenslotte doet hij niets
anders dan gebruik, subsidair misbruik maken
van den roem des grooten speurders. Overigens
is ook Heinz Rühmann geen Watson, zooals we
dien uit Conan Doyle's romans hebben leeren
kennen, maar het is den braven eenvoudigen
Rühmann dan ook aan te zien, dat hij, hoe kin
derlijk verheugd ook over zijn successen, zijn rol
met tegenzin vervult. Niet zijn filmrol, wel te
verstaan, maar zijn pseudo-Watson-rol, als ik
het zoo zeggen mag.
Ge moet n.l. weten, goede lezer, dat Albers en
Rühmann die eigenlijk Flynn en Macpherson
heeten, slechts tijdelijk voor Sherlock en Wat
son spelen, zonder eigenlijk precies te weten,
wat ze beginnen. Zij zijn n.l. onbekende detecti
ves, die een heelen boel van Sherlock's verhalen
hebben geleerd, doch zonder emplooi blijven.
Weshalve zij van hun laatste centen alle Sher-
lock-attributen koopen als daar zijn: een geruite
pet en jas, een pijp en een vioolkist deze
laatste voor Watson zonder er zich van be
wust te zijn dat nimmer eenig detective met
zij dan in de zonderlinge fantasie van een ro
manschrijver.
Maar zij zijn niet de eenige argeloozen op dit
stuk. De heele wereld schijnt van Sherlock's be
staan overtuigd te zijn, gezien het daverend
succes, dat het tweetal in zijn vermomming te
beurt valt. Zonder veel moeite laten de heeren
een nachtelijken expresse stoppen, waarin een
paar bankroovers reizen, die ijlings de vlucht
nemen, als zij maar een; fractie van de geruite
pet ontwaren, koffers en gezelschap overlatend
aan de detectives, die een en ander spoedig heb
ben ontdekt. Het gezelschap bestaat uit twee
jonge dames, zusjes, die op weg zijn naar den
notaris van een overleden oom, een bekend pro
fessor, die voor een rijk man doorging en wiens
erfgenamen de lieve kinderen zijn. In afwach
ting van de millioenen hebben de meisjes zich
al vast als gravinnen gedragen, hetgeen voor de
bankroovers voldoende aanleiding was geweest
om zich met hun toekomstige prooi in te laten.
Dank zij de hulpvaardigheid van een geestdrif
tig treinpersoneel en later van een hoteldirectie,
krijgt Holmes de koffers en hiermede een ka
pitaal aan bankbiljetten in zijn macht. In dit
hotel echter vertoeven handlangers van de die
ven, een vrouw en een man, leiders van een
groote bende en dezen ontdekken, dat Flynn en
Mackie niet de echte Holmes en Watson zijn, in
tegenstelling met den hoteldetective, die van
eerbied smelt voor zijn beroemde collega's.
Intusschen schijnt ook de politie achterdocht
te hebben gekregen, want een viertal recher
cheurs halen de heeren af om ze naar het
hoofdbureau te geleiden, alwaar zij tot hun ver
bazing met eerbewijzen ontvangen en door een
excellentie gesmeekt worden hulp te bieden in
een duistere postzegel-affaire, waar een half
millioen mee gemoeid is. Het loopt dus alweer
op rolletjes en de heeren speuren en combinee
ren, dat het een lust is, tot zij door een onver
biddelijke logica terecht komen in de villa van
den overleden professor, waar zij behalve de twee
trein-meisjes ook een geraffineerde valsche-
munterlj ontknoopen, die ten nauwste verband
houdt met gemelden postzegeldiefstal, maar als
de triomf om zoo te zeggen voor de deur staat
schurken, en japlitie-en justitie roet in
het eten gooien. De helden wagen zich in het
hol van den leeuw, waar Sherlock weliswaar de
postzegels te pakken krijgt, doch waar zij te
nauwernood aan een gewelddadigen dood ont
snappen. Dit danken zij aan de snel aanrukken
de politie (door de meisjes gewaarschuwd) die
hen echter zonder aarzelen aan de justitie over
levert. En hier zijn we aan de slot-episode van
de avonturenreeks, niet de geringste passage
overigens, want hier houdt Sherlock een plei
dooi voor zichzelf en Watson met het best denk
bare succes. Dat de heeren zich voor Holmes en
Watson hebben uitgegeven, blijkt geen bezwaar
meer, sinds uit het publiek een zekere heer
Conan Doyle is opgestaan om te verklaren, dat
Holmes en Watson nooit hebben bestaan. Ver
bazing en vreugde alom, niet het minst bij
Flynn en Mackie en.... bij twee aardige meis
jes op de tribune, waarvan er een met onstui
migheid door Flynn in beslag wordt genomen,
terwijl Mackie Rühmann, bedeesd van aard,
aandringt op verdere behandeling met gesloten
deuren....
Deze geschiedenis heeft Karl Hartl met goed
begrip in een vlot tempo verteld. Men denkt
zich van tijd tot tijd in de mogelijkheden, die
mannen als Carl Froelich of Alexandrof uit dit
thema zouden gehaald hebben om er een dave
rende burleske uit te voorschijn te halen. De
film zou er een nog hooger plan door bereikt
hebben. Dit nu was Karl Hartl niet gegeven,
maar ook zijn visie op het geval-Sherlock Hol
mes bevat vele aangename kwaliteiten en vormt
in ieder geval een zeer welkom en amusant ge
heel, dat we van harte kunnen aanbevelen en
waar niemand teleurgesteld vandaan zal komen.
Integendeel: misschien valt het den geamu-
seerden toeschouwer niet eens op, dat de ge
schiedenis in Parijs speelt, omdat alles wat
Fransche politie heet in deze film nadrukke
lijk Duitsch doet, terwijl Marielouise Claudius en
Hansi Knotech verre van Fransch en Albers en
Rühmann verre van Engelsch zijn. Maar al deze
zaken hinderen niet wegens de nonchalance,
waarmede zij behandeld zijn, een nonchalance,
die de maker zich veroorloven kon, waar hij
zelfs Sherlock en Watson als realiteiten opvoert,
welke door de heele wereld worde» erkend.
Hoewel men waarschijnlijk anders zal ver
wachten, is het bouwen van oceaanreuzen
niet van de laatste jaren.
Het oudste voorbeeld was wel de in 1857 in
de nabijheid van Londen te water gelaten
„Leviathan", welke later in „Great Eastern"
herdoopt werd. Dit schip had voor dien tijd
inderdaad fabelachtige afmetingen en de bouw
werd over het algemeen als waanzin beschouwd.
Dat behoeft ons werkelijk niet te verwonderen:
het plan om een schip te bouwen, dat de af
metingen bezat van de Statendam, toen
22.500 br. ton mat, tegenover nu de Staten
dam 29.500, moest tachtig jaar geleden wel
hersenschimmig lijken.
Het tegen elkaar optroeven van de groote
elkaar beconcurreerende Britsche en Duit
sche transatlantische scheepvaartmaatschappijen
daarentegen is wel een verschijnsel van de
20ste eeuw. De ontwikkeling van de scheeps-
bouwkunde, gepaard gaande met de toename
van het toeristenverkeer naast de emigratie,
voerde tot den aanbouw van steeds luxeuzer
en steeds sneller varende schepen.
Nadat de Cunard Line in 1907 met de Lusi-
tania en de Mauretania den wedstrijd had in
gezet, is een respectabele lijst van tijdelijke
recordhouders gevolgd. Achter namen als
Titanic en Olympic, komt een lange reeks
illustre namen, eindigend met recente als Rex,
Normandie, Queen Mary en elke volgende
trachtte de voorgaande te overtreffen in ton-
nenmaat en prestatie.
De belangrijkste factor is echter de finan
ciering en daarom mag het dan ook de vraag
heeten, of de bouw van dergelijke zeemonsters,
waartegen ook uit technisch oogpunt nog wel
bedenkingen te opperen zijn, tenslotte nog iets
met een gezonde commercieele bedrijfsvoering te
maken heeft. De rendabiliteit van zulke oceaan
reizen is namelijk steeds hun zwakke plek.
Hierin kan eerst dan slechts verandering
komen, als bij den bouw andere mogelijkhe
den verwezenlijkt kunnen worden.
Zoo is daar b.v. de toepassing van lichte
metalen in den scheepsbouw.
De aanwending van aluminiumlegeeringen bij
den bouw van scheepsmotoren zoowel als in den
eigenlijken scheepsbouw, biedt inderdaad voor
snelloopende passagiersschepen belangrijke toe
komstmogelijkheden. Het princiep van de lichte-
metalen-techniek zal de ingenieurs in staat
stellen om voor schepen van 30.000 tot 40.000
ton snelheden te bereiken van ongeveer 32 zee
mijlen per uur, zooals de hedendaagsche oce
aanreuzen die bezitten.
2Tulke schepen zullen dan echter geen jaar-
lijksche subsidies van ettelijke millioenen meer
van noode hebben om in de vaart te kunnen
blijvenIng. D.
En toch vak die boeman mee! ht *t
dagelij ksch leven zelfs een, aange
naam mensch, maar op dm weg.
Zoo zijn er meer! Fietsers, motor
rijden, automobilisten evengoed als
gezoolde weggebruikers, die te veel
aan zichzelf denken en te weinig
rekening houden met anderen op
den weg. En zoodoende wordt het
verkeer stroef en...... bnvdlin
Hoe komt de C. I. O., het Amerikaanse^
Comité voor industrieele organisatie,
onder leiding van Lewis zulk een Sr°®
rol speelde in de Amerikaansche staking®"
weging, aan het ttoodige geld? Wordt zij
steund door Wallstreet?
Om deze belangwekkende vraag te kunn
beantwoorden, moeten wij vele jaren in
schiedenis teruggaan. Het was in 1922, mi ,e
onder een ernstige staking, dat plotseling
kas van de Vereenigde Mijnwerkers van AinenK
den bodem liet zien. Maar geld was er nood®
er moesten tenten zijn en voedsel moest wo
den verschaft voor de stakers. John. L. Leg
ging naar Wallstreet en leende 200.000 dol'a
De stukken werden geteekend door heW j
door William Green, die toen secretaris-P?1?
ningmeester van den bond was, en door Fh" P
H. Murray, den vice-president van den bon
De leening werd verstrekt door de Harrim®
National Bank, die nu niet meer bestaat, m®
toen wijd en zijd bekend was als een der
dende banken van Wallstreet. Een lid
directie van de bank verklaarde later, dat d
bond desnoods wel vjjf millioen dollar ba
kunnen krijgen. Dat het rentebedrag er dire
werd afgehouden, vond men een bijna over*
bodige voorzichtigheid.
Wanneer communisten met hun Pcr''^
propagandamethoden gaan wroeten m
arbeidersbeweging om het gezag te onderra
nen, schijnen zij steeds over voldoende geld
beschikken.
In 1924, toen Lewis voorzitter was, verstrekt®
hij op diens verzoek, eenige inlichtingen
wijlen Senator Henry Cabor Lodge van MasS®
chusetts. Daarin werd bevestigd dat het blo®
bad van Herrin, dat op 21 Juni 1922 aan
t«ee
en twintig stakingsbrekers het leven kostte,
wijten was aan de communistische agenten,
den mijnwerkersbond hadden bewerkt.
„De Communistische partij van Amerik®'
zoo staat in het rapport, „is opgericht r°
het doel, de macht in handen te krijgen 0
de Vereenigde mijnwerkers van Amerika,
Amerikaansche Arbeidersfederatie en a
arbeidersbonden van heel het land, en da®
door invloed te krijgen op de regeering van 11
Vereenigde Staten."
De mijnwerkers van Illinois joegen Lewis u
hun bond toen hij hen had gedwarsboomd e
omdat hij, inplaats van een loonsverhooging
verkrijgen, die zij hadden geëischt, met
Peabody Coal Company en de Insull-groep
marchandeeren, met het resultaat, dat de mü
werkers weer aan het werk konden gaan te
een loonsverlaging in plaats van een verh00^
ging! f
William Z. Foster, die driemaal candid3®
was voor voorzitter en haantje de voorste
w ao vuui vwi t-ii iiatwjvjt uc ywiw»- ->
in de communistische partij, verklaarde vcw*
een commissie uit het congres dat de Com111'
nistische opzet in de Vereenigde Staten is a
volgt:
„De arbeiders te organiseeren om hun bel®'
gen te verdedigen, zoolang ze onder een K
pitalistisch regiem staan en zoo mogelijk 0
kapitalistisch regiem uit te roeien en te ve
vangen door een regeering van arbeiders
boeren."
Op de negende nationale bijeenkomst van
communistische partij te New York, in JUjS
1936, luidde een der resoluties letterlijk
volgt:
„Wij moeten trachten de reactie in de ®u'5j
en staalindustrie etc., die in den weg staat
het vereenigen van de ongeorganiseerden,
isoleeren. Wij moeten de C. I. O. er toe brePS
van woorden tot daden over te gaan, en v
te gaan met de menigte voor te lichten ®n
mobiliseeren om haar eischen ingewilligd
krijgen. Wij moeten er voor werken, de zvViLt
industrie te winnen voor de politiek van
industrieele unionisme en voor steun aan
C. I. O."
Nog onlangs weigerde Géorge F. Addis,
cretaris-penningmeester van de U. A. W-, p
juiste inkomstenbedrag te noemen. Hij gaf e°e0
ter toe, dat er een ledental was van 300.000, e^e
vrmeerdering van minstens 26.000 sedert
tegenwoordige administratie werd ingericht.
zou aan „entree-gelden" alleen al een inkoi®
beteekenen van 26.000 dollar over t afëei^}
pen jaar, daar ieder nieuw lid een dollar 'n
betalen. Het entreegeld in de plaatselijke
den varieert van 1 tot 15 dollar, naar gela
de omstandigheden.
Vervolgens ontvangt de federatie 37 c
per hoofd, maandelijks, van de locale borJ oZe
waarbij vermeld moet worden dat werkl°
leden niet hoeven te betalen, maar later
achterstallige wel moeten inhalen. „t
De hoofdelijke omslag van 37 y2 cent Ibjjp
bij 300.000 leden op tot een bedrag van 1 feP
dollar per maand voor de federatie, werkl°°®
niet meegeteld. Dat zou dus een bedrag word
van 1.350.000 dollar per jaar!
De plaatselijke organisatie krijgt 62'/, c® f
per maand, per lid, dat is 187.500 dollar
maand bij een ledenaantal van 300.000 als0oO
geen werkloozen zijn. Dat wordt dus 2.250
dollar per jaar voor deze bonden. De W°e
waard!
'Er wordt beweerd dat Lewis geen salaris krO
uit de kas der tj. a. W. Maar uit de verslag^
uit den tijd van de vorige vergadering de*
M. W., den mijnwerkersbond, blijkt dat hij
te boek staat voor een jaarsalaris van 12
dollar. En men verzekert dat hij „onkost®
vergoeding" krijgt behalve het aardige s® „jj,
van den mijnwerkersbond. Hoe het ook
zijn inkomen is in elk geval voldoende, (e
hem in staat te stellen een prachtig hui5
bouwen in Alexandria, West Virginia, om
kinderen naar de beste scholen te stureh-
er een 12-cylinder Cadillac op na te hou"
met een chauffeur in livrei.... fg
Het is niet erg te verwonderen dat de "r°tet
massa, die hoogstens een nikkelstukje aan
uurloon ziet toegevoegd, er op den duur p
mee accoord gaat dat haar voorvechters
weelde baden. Geen mensch kan ons wijsP
ken dat dit de juiste manier is om de wani?eo
standen uit de wereld te helpen, die &eC e{i
aan het oude systeem, waarbij kapita^®. s,
weelde genieten ten koste van hun arbeid®-c
De bondsbestuurders doen immers niet an'
dan hun voorbeeld volgen!
,defS
te'
De groote massa betaalt nog steeds het
Ifcg. Is het zoo vreemd dat de meer intelli?e -
«ie®
arbeiders van de organisatie alle vertrouw^
in John L. Lewis gaan verliezen, wanneer
deze bijkomstigheden bemerken?
.ne'
Wordt hun precies verteld wat er gebeurt
hun geld, dat geïnd wordt door den bond
het beruchte „check-off'-systeem, waarbi) u
contributies uit de loonzakjes worden gePa
voordat de arbeiders die in handen krijgen' „g
Wat gebeurt er met dat geld? En hoe
zullen de arbeiders het nog blijven betalen^,
Tf. P'
at beteekent het lijden in den tij®1'
vergeleken bij een eeuwigheid va"
gelukzaligheid?