De toekomst der windmolens Lewis en de C.I.O. w Sherlock Holmes BEWARES VAN - KRACHT Mogelijkheden om perioden van weinig wind of tijden van windstilte te over bruggen Verschillende plannen Kracht uit ijs De blauwe wimpel Geslaagde comedie van Carl Hartl En licht metaal Waar komt het geld vandaan? Weinig draaiende wieken zal de vacantie- ganger op zijn zwerftocht door ons Hollandsch polderland ontmoeten; de reuzen op de dijken rusten en van de vroeger zoo talrijke korenmolens zijn er nog maar wei nig over en nog minder in bedrijf. Maar ook hooger op, in Brabant, Gelderland en verder, zal hij menig star wiekenkruis boven de boo- men ontwaren. Van verre reeds ziet hij vaak, dat uit den wlndzoom langs de roede de boven ste windborden zijn weggenomen, het trieste teeken veelal, dat de nog zoo robuste molen tot werkeloosheid is gedoemd. Wel flikkert reeds hier en daar de blanke stroomlijnwiek in de zon en tomt nog op meerdere dorpen de ouder- wetsche roedebalk rukkend zijn ronde aan de wiekenas, maar toch zal het den zwerver door onze streken later gemakkelijker vallen zijn tocht nog eens uit te zetten langs molenruïnes en stukgewaaide hekken, dan langs wentelende wieken van molens in vol bedrijf. En dat in een zoo windrijk land als Neder land! Dat ook in den zomer ons land geenszins windarm is, maar integendeel windrijk, is een ervaring, die men juist in deze vacantiedagen telkens tot z'n voor- en nadeel weer opdoet. Hoe sterk dan tevens de toch maar matige zomerwinden kunnen zijn, leert ons eveneens een fiksche fietstocht. Eenige dagen in weer en wind, al is het dan maar in den zomer, brengen den leek ertoe de waarheid te erken nen van de volgende gedachte uit het molen boek van Alfred Ronse, den burgemeester van Ghistel in België. „Als men een oogenblik nadenkt op de on schatbare kracht, die ieder oogenblik onge bruikt boven onze hoofden voorbijvliegt, mee- nen wij, dat een gegronde studie met het oog op een doelmatiger gebruik van den wind alle ingenieurs zou moeten bekommeren. Het op bouwen van een volmaakten windmolen ware ontegensprekelijk een weldaad voor het menschdom." Behalve dit zakelijk beroep op het gezond verstand cm toch de kostelooze windkracht niet onbenut te laten wegwaaien, worden bij tijd en wijle ook de telkens weer opduikende alarmbe- richten over een zeer nabije opdroging der olie bronnen en uitputting der kolenmijnen voor de propaganda van het benutten van windkracht met onheilspeilenden commentaar uitgebuit. Men moge al sceptisch staan tegenover deze wilde berekeningen, die ons al zoo spoedig een olie- en kolennood voorspellen, toch zijn noch de bronnen, noch de mijnen onuitputtelijk, ter wijl de wind nog wel zal waaien als de olie en de kolen op zijn. Het spook van energie-armoede staat echter nog lang niet voor de deur, zoodat, ais we op de vindingrijkheid, die de nood ons g-*>ft, moe ten wachten, de volmaa&tg windmolen hvg wel wat uit zal blijven. Dat er «sneer in allen ernst gewerkt wordt aan de verwezenlijking van een zoo sterk en bedrijfszeker mogelijk windkracht- werktuig, moge blijken uit het volgende. Tegenover de voordeelen van den wind, dat hij gratis, overvloedig en overal plaatselijk be schikbaar is en niemand hem ons kr.n ontne men, staat het nadeel, dat hij ons niet regel matig en steeds ten dienste staat Men over schatte dit bezwaar echter niet; ir berglanden heeft men ook geweldige problemen moeten op lossen, eer men de energie van he„ stroomende water regelmatig tot zijn beschikking had. De groote opgave dan voor den volmaakten windmolen bestaat in het zoeken van prak tische middelen om de perioden van te weinig wind en windstilte te overbruggen door de overtollige windkracht van de windsterke uren voor later te bewaren, om zoo den wind als be trouwbare krachtbron voor een continu-bedrijf te kunnen benutten. Zoo men er daarbij nog in slaagt een wind- machine te ontwerpen, die onzen Holland- schen windmolen in kracht en economisch ren dement overtreft, mag men gaan meenen den „volmaakten windmolen" in zicht te krijgen. Het rendement van onzen getrouwen molen, vooral wanneer hij met stroomlijnwieken en verdere technische verbeteringen is uitgerust, is echter zoo hoog, dat de resultaten, met andere windmachines behaald, naar verhouding verre achter blijven. De windmotor haalt het noch wat rendement, noch wat levensduur en zeker niet wat capaciteit betreft, bij onzen molen. Bij den verdekkerden achtkanten poldermolen te Westbroek bij Zuilen is een nuttig effect ge meten van 52 pet. van het totale vermogen, dat de windcylinder bevat, welke de wiekenvlucht tot doorsnee heeft. Bij dit wel zeer gunstige percentage steekt het gemiddelde der ouder- wetsche molens, 911 pet., nog al erg af! Bij negen meter wind per seconde ontwik kelt deze molen aan de wiekenas 340 M.PJC., molenpaardekrachten; het vermogen, dat na de wrijvingsverliezen etc. overblijft om het water- opvoerwerktuig in beweging te brengen duidt men aan met den naam waterpaardekrachten. Volgens de berekeningen van ir. von Baum- hauer is het gemiddelde vermogen van niet ge moderniseerde molens van 30 M. vlucht de grootste van de thans werkende molens voor alle winden te stellen op 105.5 PJC. voor Den Helder en op 48.1 voor De Bilt, indien men geen rekening houdt met het feit, dat in den regel molens gezwicht worden bij zeer ster-ken wind. Wanneer men het vermogen uit wind snelheden lager dan 3 M. per sec. buiten be schouwing laat en aanneemt, dat het boven 11 M. per sec. constant blijft, verkrijgt men resp. 75.5 en 43.6 P.K. In Den Helder wordt het grootste vermogen gevonden bij de sterke, in De Bilt bij de zwakke winden. In 1934 heeft men de officieele instanties in Den Haag gewezen op de voordeelen van het gebruik van windkracht bij de inpoldering der Zuiderzee en ook bij de behandeling van de Waterstaatsbegrooting 1936 is dit in de Staten- Generaal naar voren gebracht, maar deze ouderwetsche gedachte leek toen echter wel wat al te modern.... Met de huidige bouwwijze in staal en beton kan men zonder moeite molens oprich ten van 5060 M. wiekenvlucht. Dat zulke ge stroomlijnde windarmen een enorme kracht kunnen ontwikkelen, is meer dan duidelijk. De man, die de beide opgaven voor den vol maakten windmolen overbrugging van wind stilte en grooter kracht ineens wilde ver wezenlijken, is de Duitsche ingenieur Hermann Honneff, de bouwer van vele radiotorens in Duitschland. Hij stelt voor een stalen gevaarte te bouwen van rond 500 M. hoogte, waarvan de bovenste helft balanceert op een toren van pl.m. 250 M. met een basis van 120 M. door snee. Aan den geweldigen top wil hij twee, drie of vijf windwielen bevestigen van 160 M. door snee, welke uit twee achter elkaar op dezelfde as, maar in tegengestelde richting draaiende windwielen bestaan, welke beide een ring dra gen, resp. met de anker- en poolwikkelingen, en zoo een dynamo vormen. Sleepcontacten, waar door dus een moeilijke, riskante en kostbare mechanische krachtoverbrenging vermeden wordt, brengen de opgewekte energie over naar leidingen en transformatoren in den toren en de goedkoope kracht is voor alle doeleinden be schikbaar. Een staart met windvaan houdt de wielen recht in den wind, terwijl bovendien de torentop zich door den winddruk, als deze te groot wordt, voorover kan buigen, zoodat de storm over het platliggende wielenraam heen- raast. Daar er in deze hooge luchtlagen veel constanter winden waaien, baart het wind stilteprobleem al weinig zorg. Daarenboven worden de netten dezer torens onderling ver bonden, zoodat zij elkaar in tijd van nood kun nen helpen. Voorloopig echter bestaan deze windreuzen slechts in de becijferingen, waar mee Honneff een boek vulde. Het windstilte-bezwaar blijft echter overwe gend bij molens van ons Hollandsch soort, al zou men ze nu ook veel grooter kunnen bou wen dan vroeger. Wel heeft de heer Dekker met zijn stroomlijnwieken door het benutten van de zwakke winden, van 36 M. per sec., welke vroeger onbenut bleven, den werkingstijd van plm. 25 op pl.m. 75 pet. gebracht, maar ook dan nog blijft de moeilijkheid, dat het op gewekte vermogen zoo veranderlijk is, nu eens groot, dan weer gering, en de molen als kracht bron niet bedrijfszeker is, noch wat werktijd, noch wat vermogen betreft. Men zou den molen vooral in zijn „vrijen tijd" water in hoog gelegen reservoirs kunnen laten pompen, lucht in stalen flesschen kun nen laten persen en nog veel meer, maar deze vele theoretische mogelijkheden om windkracht te bewaren in den een of anderen vorm van energie-accumulatie, waaruit op elk ge- wenscht oogenblik de opgezamelde kracht weer kan betrokken worden, zijn niet zonder meer ook economisch gunstig in praktijk te brengen. Bij de pogingen om de windkracht vast te leggen voor windarme uren heeft de elec- triciteit steeds een groote rol gespeeld, vooral in Denemarken. Theoretisch lijkt alles zoo gemakkelijk, maar praktisch valt het geenszins mee. De rompslomp van groote accu batterijen bleef steeds een overwegend bezwaar tegen een financieel gunstige exploitatie. Men zou, ter vermijding van de accu-moeilijkheid, de molens de door hen opgewekte energie recht streeks in het net kunnen laten brengen, ter verlichting van de centrale, maar nu heeft men er weer rekening mee te houden, dat juist ook op spitsuren de molens in gebreke kunnen blij ven, zoodat de centrale steeds op volle capaciteit moet kunnen werken; een dubbele exploitatie dus, die bovendien nog aparte technische moei lijkheden meebrengt. Een andere wijze van windkrachtaccumula tie, aldus ir. Wouter Cool in zijn voordracht op de jaarvergadering van De Hollandsche Molen op 27 Maart 1936, is het plan van den heer Beldimans om met door windkracht opgewekte electriciteit water in de elementen waterstof en zuurstof te ontleden en met deze in stalen flesschen geperste en bewaarde gassen diesel motoren te drijven in de windstille uren. De uitvinder berekende voor zulk een windmolen- motorinstallatie, een kostprijs per P.K., welke meer dan de helft minder is dan die bij een stoomgemaal, n.l. 0.63 ct. tegen 15 ct. volgens becijferingen van eenige jaren geleden. Een halveering van de onkosten kan men z.i. ook bij de spoorwegen verkrijgen, als men water stof en zuurstof als brandstof op de locomo tieven meeneemt en nog meer beteekenend zou de besparing zijn door waterstof en zuurstof in Hollandsche windmolen, uitgerust met de stroomlijnwieken van Dekker plaats van benzine te gebruiken b.v. in het auto bedrijf. Een voorstel tot windkrachtaccumula tie, dat meer ten doel heeft den molen als krachtbron van een continu-bedrijf een goede kans te geven, is dat van den heer C. P. J. Staal te Rotterdam, die op een heel vernuftige maar toch uiterst eenvoudige wijze het wind- stiltebezwaar ongedaan wil maken door middel van de diepe koude van een grooten ijsaccu". IJsmaken met een door windkracht gedreven machine is natuurlijk mogelijk. De fabricatie van staven ijs en de exploitatie van koelruim ten zou hier en daar voor den molenaar wel iets kunnen beteekenen, maar dit lost het wind stilteprobleem voor een bedrijf niet op. Wat deze ijsproductie betreft vindt men in het boekje van de heeren Dekker en Staal' „De Hollandsche Molen als brandstoflooza krachtcentrale door middel van ijsaccumulatie dat uiteraard handelt over den „ijsmolen" als betrouwbare krachtbron voor een continu-be drijf, eenige gegevens vermeld. Zoo wordt er o.a. ook uiteengezet, hoe met twee moderne windmolens een kunstijsbaan van 6000 M2. be diend kan worden. Gedurende de zomermaan den produceeren de molens staven ijs en ver zorgen zij de temperatuur in aangebouwde koelhuizen, b.v. onder de tribunes, zoodat op een economisch gunstige exploitatie gerekend mag worden. Het bewaren, het „inmaken" van windkracht in ijs heeft ten doel om met behulp van een tot plm. 50 gr. C. afgekoelde pekelbrijn, de beschikking te krijgen over de krachten, die het continu-bedrijf op gang zullen houden, wanneer de wieken geen of slechts onvoldoende kraent leveren. De technische apparatuur, welke de uitvin der noodig heeft om de „bevroren kracht" vrij te maken, moge al ingewikkeld en omslachtig zijn, het princiep van heel het proces is ge makkelijk te begrijpen. Ter toelichting zij er eerst aan herinnerd dat voor stoommachines de benoodigde damp- spanning verkregen wordt door toevoeging van warmte; hoe hooger temperatuur, hoe grooter spanning. Men begint hier het proces met wa ter, dat spanningsloos is; de toegevoerde warmte doet het verdampen. Niets belet echter om ook omgekeerd te werk te gaan, door n.l. een gas door warmte-onttrekking eerst tot een vloei stof te verdichten, spanningloos te maken en het'daarna door toevoeging van warmte weer spanning te geven. Bij beide methoden komt het dan in laatste instantie aan op een warmtetoevoer. Bij stoom is deze toevoer kunstmatig, bij een gas, dat bi.1 kamertemperatuur reeds van vloeistof tot damp verluchtigt, echter niet, daar de hiervoor be noodigde warmte door de omgeving geleverd wordt; hier echter is de warmte-onttrekking kunstmatig om de spanninglooze vloeistof te verkrijgen, het uitgangspunt van het proces, dat ten doel heeft de benoodigde spanning voor het drijven der machine op te wekken. Hiermee is, wat het princiep betreft, het be waren van windkracht door middel van ijs theo retisch verklaard. Voor de praktische toepas sing dier methode wil de heer Staal in de molenfundamenten een ijskelder bouwen, waar in zich een speciale pekelbrijn bevindt, dat tot ICE - ACCUMULATION POWER- PLANT ATNft<;mFHrc HEAT sawp Hf 1*1 T POWER ammoniak door den ijsaccu geleid worden, waar bij het bij plm. 35 gr. C. tot een vloeistof verdicht wordt. Vervolgens wordt het opge pompt en komt het in den verdampingsketel waar het bij een temperatuur van 1520 gra den C. een spanning van 6 a 7 atm. verkrijgt, voldoende om de zuigermachine in beweging te brengen. Het afgewerkte gas gaat vervolgens weer naar beneden, naar den ijskelder, om den kringloop weer te beginnen. Hoe grooter de ijsaccu, hoe langer het proces zoo kan doorgaan, hoe hoo ger de temperatuur van het gas, hoe grooter spanning. Hierbij zal vooral het uitbuiten der zonnewarmte, b.v. met door de zon verwarmd water om den verdampingsketel, een goedkoop voordeel kunnen opleveren. Dat dit systeem van windkracht bewaren in ijs niet slechts theoretisch mogelijk is, maar ook praktisch zonder moeilijkheden uitvoerbaar, zal een ieder moeten toegeven. De vraag dringt zich echter op, of heel deze groote apparatuur ook economisch te exploiteeren is. Voor een uitvoe rige bespreking van deze kwestie, welke uiter aard ingewikkeld en niet gemakkelijk is, mo gen wij verwijzen naar de uiteenzettingen van den heer Staal in het reeds genoemde boekje en naar de Mededeelingen van de Ned. Ver. voor Koeltechniek, Maart 1936 en de verslagen van het 7de Intern. Koudecongres, dat in Juni 1936 te Den Haag werd gehouden, waarop de heer Staal zijn methode van windkracht be waren met ijs uiteenzette en als economisch uitvoerbaar verdedigde. Hij betrok daar tevens in zijn beschouwingen het gebruik van water kracht, indien beschikbaar, en het uitbuiten van de in de atmospheer aanwezige en andere verloren warmte, om zoo goedkoop mogelijk van een windmolen een sterke en tevens betrouw bare krachtbron te maken voor een continu-be drijf. De stichting van zulk een krachtstation moge al kostbaar zijn, zoodat slechts duurzame en grootere bedrijven zelf den bouw kunnen ondernemen, maar de mogelijkheid is niet uit gesloten dat eens een nieuwe en groote wind molen dag en nacht zal draaien om de kracht te leveren voor eenige kleine bedrijven rond zijn voet. Met een molen van 28 M. vlucht kan, aldus de heer Staal, reeds bij aanwending van ijs- accumulatie gerekend worden op een gemiddeld vermogen van 90 P. K. voor een werkweek van 50 uur, tegen een kostprijs per P. K., welke aanmerkelijk goedkooper is dan die van ande re krachtinstallaties, electriciteit inbegrepen. Deze laatste blijft duur; men vrage het den pol derbesturen, die hun windmolen vervangen hebben door een electromotor! De uitvinder meent voorts met alle recht te mogen aannemen, dat een molen met 50 M. vlucht onder gunstige omstandigheden gemak kelijk een vermogen van 300 P. K. voor een achturigen werkdag kan bereiken. Plannen voor een proefmolen om de juistheid der berekeningen te bewijzen heeft de heer Staal gereed. Dat hij spoedig in de gelegenheid moge wor den gesteld te bewijzen, dat zijn voorgeslagen methode een zeer bruikbare is en dat de waar deering, die hem van bevoegde instanties reeds geworden is, spoedig door een volledig succes moge worden gevolgd. De windmolen als krachtbron voor het continu-bedrijf volgens de plannen van den heer Staal. Onder in den molen de vriesmachine en de „ijsaccu", rechts de installatie voor het benutten van goed koope brandstof, links de inschakeling van waterkracht, en boven de bijgebou wen het uitbuiten van de zonnewarmte 45 a 50 gr. C. kan worden afgekoeld, zon der dat het geheel in ijs overgaat; een gedeelte immers moet beschikbaar blijven voor circula tie om warmte af te geven en te ontvangen het eerste in de vriesmachine, het tweede van het werkend middel, het drijfgas van de ma chine voor het bedrijf. De warmteonttrekking heeft dus wel eenige voeten in de aarde. De warmtetoevoer is echter gemakkelijker. Hiervoor immers moet de temperetuur der omgeving die nen. waarbij op gelukkige wijze van in de at mospheer aanwezige warmte gebruik kan wor den gemaakt, wat 's zomers en vooral in de tropen een beduidend voordeel zal opleveren; ook hier immers geldt: hoe hooger temperatuur, hoe grooter spanning. Men kan zoo noodig, de reeds bij kamertemperatuur verkregen spanning nog opvoeren, door den verdampingsketel te verwarmen met goedkoope brandstof, b.v. turf, maar bij gebruik van ammoniak als werkend middel kan men niet hooger gaan dan plm. 120 graden C., daar anders het ammoniak in stik stof en waterstof uiteenvalt. Wij hebben hier mee reeds een der beschikbare vloeistof gassen aangegeven, welke dezelfde wel moeten zijn als de in de koeltechniek toegepaste middelen, n.l ammoniak, zwavelzuur, koolzuur en andere. Bij gebruik van ammoniak kunnen wij den gang van zaken in het kort als volgt samen vatten. Wanneer de windmolen de ijsmassa voldoende „onder temperatuur" heeft, kan het Tjasker, een windwatermolen van een voudige constructie, in Friesland, en QpeyutgeL jm», Met „Sherlock Holmes" heeft de Ufa-re- gisseur Karl Hartl zijn beste film ge maakt. Men zou dit werk zoowel een ge moedelijke parodie kunnen noemen op de popu lariteit van Holmes' figuur als een satyre op de menschelijke domheid, als een verheerlijking van de scheppende fantasie, in dit geval de fan tasie van Conan Doyle, die Sherlock Holmes en zijn vriend Dr. Watson in het leven riep. Sherlock Holmes wordt in deze film gespeeld door Hans Albers, die weinig aan het origineel doet denken, hetgeen men hem noch Hartl kwalijk mag nemen, want tenslotte doet hij niets anders dan gebruik, subsidair misbruik maken van den roem des grooten speurders. Overigens is ook Heinz Rühmann geen Watson, zooals we dien uit Conan Doyle's romans hebben leeren kennen, maar het is den braven eenvoudigen Rühmann dan ook aan te zien, dat hij, hoe kin derlijk verheugd ook over zijn successen, zijn rol met tegenzin vervult. Niet zijn filmrol, wel te verstaan, maar zijn pseudo-Watson-rol, als ik het zoo zeggen mag. Ge moet n.l. weten, goede lezer, dat Albers en Rühmann die eigenlijk Flynn en Macpherson heeten, slechts tijdelijk voor Sherlock en Wat son spelen, zonder eigenlijk precies te weten, wat ze beginnen. Zij zijn n.l. onbekende detecti ves, die een heelen boel van Sherlock's verhalen hebben geleerd, doch zonder emplooi blijven. Weshalve zij van hun laatste centen alle Sher- lock-attributen koopen als daar zijn: een geruite pet en jas, een pijp en een vioolkist deze laatste voor Watson zonder er zich van be wust te zijn dat nimmer eenig detective met zij dan in de zonderlinge fantasie van een ro manschrijver. Maar zij zijn niet de eenige argeloozen op dit stuk. De heele wereld schijnt van Sherlock's be staan overtuigd te zijn, gezien het daverend succes, dat het tweetal in zijn vermomming te beurt valt. Zonder veel moeite laten de heeren een nachtelijken expresse stoppen, waarin een paar bankroovers reizen, die ijlings de vlucht nemen, als zij maar een; fractie van de geruite pet ontwaren, koffers en gezelschap overlatend aan de detectives, die een en ander spoedig heb ben ontdekt. Het gezelschap bestaat uit twee jonge dames, zusjes, die op weg zijn naar den notaris van een overleden oom, een bekend pro fessor, die voor een rijk man doorging en wiens erfgenamen de lieve kinderen zijn. In afwach ting van de millioenen hebben de meisjes zich al vast als gravinnen gedragen, hetgeen voor de bankroovers voldoende aanleiding was geweest om zich met hun toekomstige prooi in te laten. Dank zij de hulpvaardigheid van een geestdrif tig treinpersoneel en later van een hoteldirectie, krijgt Holmes de koffers en hiermede een ka pitaal aan bankbiljetten in zijn macht. In dit hotel echter vertoeven handlangers van de die ven, een vrouw en een man, leiders van een groote bende en dezen ontdekken, dat Flynn en Mackie niet de echte Holmes en Watson zijn, in tegenstelling met den hoteldetective, die van eerbied smelt voor zijn beroemde collega's. Intusschen schijnt ook de politie achterdocht te hebben gekregen, want een viertal recher cheurs halen de heeren af om ze naar het hoofdbureau te geleiden, alwaar zij tot hun ver bazing met eerbewijzen ontvangen en door een excellentie gesmeekt worden hulp te bieden in een duistere postzegel-affaire, waar een half millioen mee gemoeid is. Het loopt dus alweer op rolletjes en de heeren speuren en combinee ren, dat het een lust is, tot zij door een onver biddelijke logica terecht komen in de villa van den overleden professor, waar zij behalve de twee trein-meisjes ook een geraffineerde valsche- munterlj ontknoopen, die ten nauwste verband houdt met gemelden postzegeldiefstal, maar als de triomf om zoo te zeggen voor de deur staat schurken, en japlitie-en justitie roet in het eten gooien. De helden wagen zich in het hol van den leeuw, waar Sherlock weliswaar de postzegels te pakken krijgt, doch waar zij te nauwernood aan een gewelddadigen dood ont snappen. Dit danken zij aan de snel aanrukken de politie (door de meisjes gewaarschuwd) die hen echter zonder aarzelen aan de justitie over levert. En hier zijn we aan de slot-episode van de avonturenreeks, niet de geringste passage overigens, want hier houdt Sherlock een plei dooi voor zichzelf en Watson met het best denk bare succes. Dat de heeren zich voor Holmes en Watson hebben uitgegeven, blijkt geen bezwaar meer, sinds uit het publiek een zekere heer Conan Doyle is opgestaan om te verklaren, dat Holmes en Watson nooit hebben bestaan. Ver bazing en vreugde alom, niet het minst bij Flynn en Mackie en.... bij twee aardige meis jes op de tribune, waarvan er een met onstui migheid door Flynn in beslag wordt genomen, terwijl Mackie Rühmann, bedeesd van aard, aandringt op verdere behandeling met gesloten deuren.... Deze geschiedenis heeft Karl Hartl met goed begrip in een vlot tempo verteld. Men denkt zich van tijd tot tijd in de mogelijkheden, die mannen als Carl Froelich of Alexandrof uit dit thema zouden gehaald hebben om er een dave rende burleske uit te voorschijn te halen. De film zou er een nog hooger plan door bereikt hebben. Dit nu was Karl Hartl niet gegeven, maar ook zijn visie op het geval-Sherlock Hol mes bevat vele aangename kwaliteiten en vormt in ieder geval een zeer welkom en amusant ge heel, dat we van harte kunnen aanbevelen en waar niemand teleurgesteld vandaan zal komen. Integendeel: misschien valt het den geamu- seerden toeschouwer niet eens op, dat de ge schiedenis in Parijs speelt, omdat alles wat Fransche politie heet in deze film nadrukke lijk Duitsch doet, terwijl Marielouise Claudius en Hansi Knotech verre van Fransch en Albers en Rühmann verre van Engelsch zijn. Maar al deze zaken hinderen niet wegens de nonchalance, waarmede zij behandeld zijn, een nonchalance, die de maker zich veroorloven kon, waar hij zelfs Sherlock en Watson als realiteiten opvoert, welke door de heele wereld worde» erkend. Hoewel men waarschijnlijk anders zal ver wachten, is het bouwen van oceaanreuzen niet van de laatste jaren. Het oudste voorbeeld was wel de in 1857 in de nabijheid van Londen te water gelaten „Leviathan", welke later in „Great Eastern" herdoopt werd. Dit schip had voor dien tijd inderdaad fabelachtige afmetingen en de bouw werd over het algemeen als waanzin beschouwd. Dat behoeft ons werkelijk niet te verwonderen: het plan om een schip te bouwen, dat de af metingen bezat van de Statendam, toen 22.500 br. ton mat, tegenover nu de Staten dam 29.500, moest tachtig jaar geleden wel hersenschimmig lijken. Het tegen elkaar optroeven van de groote elkaar beconcurreerende Britsche en Duit sche transatlantische scheepvaartmaatschappijen daarentegen is wel een verschijnsel van de 20ste eeuw. De ontwikkeling van de scheeps- bouwkunde, gepaard gaande met de toename van het toeristenverkeer naast de emigratie, voerde tot den aanbouw van steeds luxeuzer en steeds sneller varende schepen. Nadat de Cunard Line in 1907 met de Lusi- tania en de Mauretania den wedstrijd had in gezet, is een respectabele lijst van tijdelijke recordhouders gevolgd. Achter namen als Titanic en Olympic, komt een lange reeks illustre namen, eindigend met recente als Rex, Normandie, Queen Mary en elke volgende trachtte de voorgaande te overtreffen in ton- nenmaat en prestatie. De belangrijkste factor is echter de finan ciering en daarom mag het dan ook de vraag heeten, of de bouw van dergelijke zeemonsters, waartegen ook uit technisch oogpunt nog wel bedenkingen te opperen zijn, tenslotte nog iets met een gezonde commercieele bedrijfsvoering te maken heeft. De rendabiliteit van zulke oceaan reizen is namelijk steeds hun zwakke plek. Hierin kan eerst dan slechts verandering komen, als bij den bouw andere mogelijkhe den verwezenlijkt kunnen worden. Zoo is daar b.v. de toepassing van lichte metalen in den scheepsbouw. De aanwending van aluminiumlegeeringen bij den bouw van scheepsmotoren zoowel als in den eigenlijken scheepsbouw, biedt inderdaad voor snelloopende passagiersschepen belangrijke toe komstmogelijkheden. Het princiep van de lichte- metalen-techniek zal de ingenieurs in staat stellen om voor schepen van 30.000 tot 40.000 ton snelheden te bereiken van ongeveer 32 zee mijlen per uur, zooals de hedendaagsche oce aanreuzen die bezitten. 2Tulke schepen zullen dan echter geen jaar- lijksche subsidies van ettelijke millioenen meer van noode hebben om in de vaart te kunnen blijvenIng. D. En toch vak die boeman mee! ht *t dagelij ksch leven zelfs een, aange naam mensch, maar op dm weg. Zoo zijn er meer! Fietsers, motor rijden, automobilisten evengoed als gezoolde weggebruikers, die te veel aan zichzelf denken en te weinig rekening houden met anderen op den weg. En zoodoende wordt het verkeer stroef en...... bnvdlin Hoe komt de C. I. O., het Amerikaanse^ Comité voor industrieele organisatie, onder leiding van Lewis zulk een Sr°® rol speelde in de Amerikaansche staking®" weging, aan het ttoodige geld? Wordt zij steund door Wallstreet? Om deze belangwekkende vraag te kunn beantwoorden, moeten wij vele jaren in schiedenis teruggaan. Het was in 1922, mi ,e onder een ernstige staking, dat plotseling kas van de Vereenigde Mijnwerkers van AinenK den bodem liet zien. Maar geld was er nood® er moesten tenten zijn en voedsel moest wo den verschaft voor de stakers. John. L. Leg ging naar Wallstreet en leende 200.000 dol'a De stukken werden geteekend door heW j door William Green, die toen secretaris-P?1? ningmeester van den bond was, en door Fh" P H. Murray, den vice-president van den bon De leening werd verstrekt door de Harrim® National Bank, die nu niet meer bestaat, m® toen wijd en zijd bekend was als een der dende banken van Wallstreet. Een lid directie van de bank verklaarde later, dat d bond desnoods wel vjjf millioen dollar ba kunnen krijgen. Dat het rentebedrag er dire werd afgehouden, vond men een bijna over* bodige voorzichtigheid. Wanneer communisten met hun Pcr''^ propagandamethoden gaan wroeten m arbeidersbeweging om het gezag te onderra nen, schijnen zij steeds over voldoende geld beschikken. In 1924, toen Lewis voorzitter was, verstrekt® hij op diens verzoek, eenige inlichtingen wijlen Senator Henry Cabor Lodge van MasS® chusetts. Daarin werd bevestigd dat het blo® bad van Herrin, dat op 21 Juni 1922 aan t«ee en twintig stakingsbrekers het leven kostte, wijten was aan de communistische agenten, den mijnwerkersbond hadden bewerkt. „De Communistische partij van Amerik®' zoo staat in het rapport, „is opgericht r° het doel, de macht in handen te krijgen 0 de Vereenigde mijnwerkers van Amerika, Amerikaansche Arbeidersfederatie en a arbeidersbonden van heel het land, en da® door invloed te krijgen op de regeering van 11 Vereenigde Staten." De mijnwerkers van Illinois joegen Lewis u hun bond toen hij hen had gedwarsboomd e omdat hij, inplaats van een loonsverhooging verkrijgen, die zij hadden geëischt, met Peabody Coal Company en de Insull-groep marchandeeren, met het resultaat, dat de mü werkers weer aan het werk konden gaan te een loonsverlaging in plaats van een verh00^ ging! f William Z. Foster, die driemaal candid3® was voor voorzitter en haantje de voorste w ao vuui vwi t-ii iiatwjvjt uc ywiw»- -> in de communistische partij, verklaarde vcw* een commissie uit het congres dat de Com111' nistische opzet in de Vereenigde Staten is a volgt: „De arbeiders te organiseeren om hun bel®' gen te verdedigen, zoolang ze onder een K pitalistisch regiem staan en zoo mogelijk 0 kapitalistisch regiem uit te roeien en te ve vangen door een regeering van arbeiders boeren." Op de negende nationale bijeenkomst van communistische partij te New York, in JUjS 1936, luidde een der resoluties letterlijk volgt: „Wij moeten trachten de reactie in de ®u'5j en staalindustrie etc., die in den weg staat het vereenigen van de ongeorganiseerden, isoleeren. Wij moeten de C. I. O. er toe brePS van woorden tot daden over te gaan, en v te gaan met de menigte voor te lichten ®n mobiliseeren om haar eischen ingewilligd krijgen. Wij moeten er voor werken, de zvViLt industrie te winnen voor de politiek van industrieele unionisme en voor steun aan C. I. O." Nog onlangs weigerde Géorge F. Addis, cretaris-penningmeester van de U. A. W-, p juiste inkomstenbedrag te noemen. Hij gaf e°e0 ter toe, dat er een ledental was van 300.000, e^e vrmeerdering van minstens 26.000 sedert tegenwoordige administratie werd ingericht. zou aan „entree-gelden" alleen al een inkoi® beteekenen van 26.000 dollar over t afëei^} pen jaar, daar ieder nieuw lid een dollar 'n betalen. Het entreegeld in de plaatselijke den varieert van 1 tot 15 dollar, naar gela de omstandigheden. Vervolgens ontvangt de federatie 37 c per hoofd, maandelijks, van de locale borJ oZe waarbij vermeld moet worden dat werkl° leden niet hoeven te betalen, maar later achterstallige wel moeten inhalen. „t De hoofdelijke omslag van 37 y2 cent Ibjjp bij 300.000 leden op tot een bedrag van 1 feP dollar per maand voor de federatie, werkl°°® niet meegeteld. Dat zou dus een bedrag word van 1.350.000 dollar per jaar! De plaatselijke organisatie krijgt 62'/, c® f per maand, per lid, dat is 187.500 dollar maand bij een ledenaantal van 300.000 als0oO geen werkloozen zijn. Dat wordt dus 2.250 dollar per jaar voor deze bonden. De W°e waard! 'Er wordt beweerd dat Lewis geen salaris krO uit de kas der tj. a. W. Maar uit de verslag^ uit den tijd van de vorige vergadering de* M. W., den mijnwerkersbond, blijkt dat hij te boek staat voor een jaarsalaris van 12 dollar. En men verzekert dat hij „onkost® vergoeding" krijgt behalve het aardige s® „jj, van den mijnwerkersbond. Hoe het ook zijn inkomen is in elk geval voldoende, (e hem in staat te stellen een prachtig hui5 bouwen in Alexandria, West Virginia, om kinderen naar de beste scholen te stureh- er een 12-cylinder Cadillac op na te hou" met een chauffeur in livrei.... fg Het is niet erg te verwonderen dat de "r°tet massa, die hoogstens een nikkelstukje aan uurloon ziet toegevoegd, er op den duur p mee accoord gaat dat haar voorvechters weelde baden. Geen mensch kan ons wijsP ken dat dit de juiste manier is om de wani?eo standen uit de wereld te helpen, die &eC e{i aan het oude systeem, waarbij kapita^®. s, weelde genieten ten koste van hun arbeid®-c De bondsbestuurders doen immers niet an' dan hun voorbeeld volgen! ,defS te' De groote massa betaalt nog steeds het Ifcg. Is het zoo vreemd dat de meer intelli?e - «ie® arbeiders van de organisatie alle vertrouw^ in John L. Lewis gaan verliezen, wanneer deze bijkomstigheden bemerken? .ne' Wordt hun precies verteld wat er gebeurt hun geld, dat geïnd wordt door den bond het beruchte „check-off'-systeem, waarbi) u contributies uit de loonzakjes worden gePa voordat de arbeiders die in handen krijgen' „g Wat gebeurt er met dat geld? En hoe zullen de arbeiders het nog blijven betalen^, Tf. P' at beteekent het lijden in den tij®1' vergeleken bij een eeuwigheid va" gelukzaligheid?

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1937 | | pagina 12